• No results found

VERDER REKENEN MET MONUMENTEN. aanvullende rapportage bij "Rekenen met Monumenten"

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "VERDER REKENEN MET MONUMENTEN. aanvullende rapportage bij "Rekenen met Monumenten""

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

VERDER REKENEN MET

MONUMENTEN

aanvullende rapportage bij "Rekenen met Monumenten"

(2)

VERDER REKENEN MET

MONUMENTEN

aanvullende rapportage bij "Rekenen met Monumenten"

Opdrachtgevers:

Ministerie van Onderwijs, Cultuur Wetenschappen

Directoraat Generaal voor Culturele z te Rijswijk

en Stichting

Nationaal Restauratiefonds en te Hoevelaken

Oe Nationale Investeringsbank N.V.

Afdeling NIBConsult Postbus 380

2501 BH Den Haag

27 september 1994 Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, elektronisch of op geluidsband of op welke wijze dan ook en evenmin in een retrieval systeem worden opgeslagen zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opdrachtgever.

(3)

Samenvatti ng

1. INLEIDING 1 2. RESTAURATIESUBSIDIE EN TERUGVERDIENEFFECTEN 2 2.1. Hoofdconclusies "Rekenen met Monumenten" 2 2.2. Vergelijking oude en nieuwe subsidieregime 4 2.3. Terugverdieneffecten 7 3. MACRO-ECONOMISCHE EFFECTEN VAN RESTAURATIE 10 3.1. Algemeen 10 3.2. Berekening macro-economische effecten 10 3.3. Vergelijking met macro-effecten in andere sectoren 12

4. CONCLUSIES 14

(4)

SAMENVATTING

In "Rekenen met Monumenten" is bezien welke directe effecten optreden als gevolg van een extra investeringsimpuls in de restauratie van monumenten. Met name is gekeken naar de effecten voor het overheidsbudget en voor de werkgele- genheid.

Voor het berekenen van die effecten moest een aantal tussenberekeningen worden gemaakt. Allereerst is de relatie tussen monument en eigenaar gelegd. Voorts is met hulp van een herberekening door het CBS de relatie gelegd tussen de subsidiabele kosten en de totale investering in een monumentenpand. Aldus is berekend dat eigenaren gemiddeld 68% van de subsidiabele kosten gesubsidieerd krijgen en dat zij bovenop de subsidiabele kosten nog eens 45% zelf investeren.

De particuliere eigenaren ontvangen hun subsidie voor de helft als subsidie a fonds perdu en voor de andere helft als zachte lening van het NRF (Stichting Nationaal Restauratiefonds). Het NRF financiert deze zachte leningen deels uit de aan het NRF terug te betalen aflossingen en deels uit de overheidsbijdrage.

Daardoor kan de overheidsbijdrage lager zijn dan wat de eigenaren ontvangen.

Per saldo blijkt de overheidsbijdrage aan particuliere en niet particuliere eigenaren 60% te zijn van de totale subsidiabele kosten en 42% van de totale investering in restauratie. Omgerekend betekent dit dat een overheidsbijdrage van ƒ 1,-- een totale investering uitlokt van ƒ 2,40: een vermenigvuldi- gingsfactor van 2,4. De werkgelegenheidseffecten van restauratie zijn groot:

750 manjaren per ƒ 100 miljoen investering in restauratie.

Ook de' terugverdieneffecten op de restauratiesubsidie zijn groot. Via de B.T.W., de loonbelastingen, gecorrigeerd voor de fiscale aftrekregelingen voor onderhoud en rente blijkt de overheid 62% van de oorspronkelijke subsidie terug te verdienen.

Gelijktijdig met "Rekenen met Monumenten" werd het Strategisch Plan Monumenten- zorg opgesteld. Hierin is voorgesteld om een forse extra impuls te geven aan de investeringen in restauratie: van de huidige ƒ 202 miljoen per jaar naar ƒ 526 miljoen per jaar. Tevens is voorgesteld het subsidiepercentage met 10 procentpunten te verlagen. Dit wordt verantwoord geacht, omdat er een voldoende groot aantal aanvragen voor subsidie is en aangenomen mag worden dat de subsidieverlaging de eigenaren er niet toe brengt hun investering met dezelfde 10 procentpunten te verlagen. In deze aanvullende rapportage worden in hoofdstuk 2 de gevolgen van het nieuwe subsidieregime doorgerekend. Zoals te verwachten wordt de verhouding tussen subsidie en investering nog gunstiger;

deze stijgt, namelijk van 2,4 naar 2,9. Ook het terugverdienpercentage op de subsidie stijgt van 62% tot 74%.

Dit betekent dat een investering in restauratie van ƒ 526 miljoen de overheid slechts ƒ 183 miljoen aan subsidie kost en de overheid aan extra inkomsten ƒ 136 miljoen oplevert. Per saldo kost de operatie slechts ƒ 47 miljoen.

De hierbovengenoemde uitkomsten zijn gebaseerd op een directe berekening voor de restauratiesector. Interessant is te weten wat de macro-economische effecten van een en ander zijn. Na overleg met het Centraal Planbureau zijn de macro- economische effecten doorgerekend met behulp van de spoorboekjes van het FKSEC- model. Met dit model worden alle beleidsvarianten van de overheid voor de korte en middellange termijn (1-8 jaar) doorgerekend. Uit deze macro-economische berekening blijkt dat het terugverdieneffect van de subsidie in restauratie

(5)

aanzienlijk hoger is dan uit de directe berekening blijkt. Door de doorwerkin- gen in de economie (de extra investering in restauratie leidt tot extra inkomen, leidt tot extra consumptie, leidt tot extra produktie, leidt tot extra B.T.W. en loonbelasting, enzovoorts) stijgt het terugverdienpercentage van 74%

tot 108%. De overheid blijkt er door de macro-economische doorwerking ƒ 14 miljoen op vooruit te gaan. Dit positieve effect op het overheidsbudget is typerend voor de restauratiesector waar eigenaren 2,9 maal de subsidie i nvesteren.

In marginale zin zijn de voorstellen van het Strategisch Plan Monumentenzorg nog gunstiger. Het gevraagde extra subsidiebudget van ƒ 98 miljoen zal een extra investering in de restauratiesector uitlokken van ƒ 324 miljoen (3,3 meer dan de subsidie). Het effect op het overheidsbudget zal volgens de directe berekening ƒ 83 miljoen (terugverdienpercentage 85%) zijn en volgens de macro- economische berekeni ng ƒ 121 miljoen (terugverdienpercentage 123%). Deze hogere marginale effecten worden veroorzaakt doordat het subsidieniveau over de hele linie met 10 procentpunten wordt verlaagd.

Tot slot zijn de macro-economische effecten van een impuls in de monumentensec- tor, vergeleken met impulsen in de sociale woningbouw, infrastructuur en i nkomensoverdrachten. Het macro-economi sche terugverdi enpercentage i s 108% voor de restauratiesector en 123% als gekeken wordt naar het marginale effect, 48%

voor woningbouw alsook infrastructuur en 30% voor inkomensoverdrachten.

(6)

1. INLEIDING

In opdracht van het Nationaal Restauratiefonds en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen heeft NIBConsult een aanvulling op het in maart verschenen rapport "Rekenen met Monumenten" samengesteld.

In deze aanvulling wordt de relatie tussen het strategisch plan "Monumenten goed gefundeerd" en onze rapportage "Rekenen met Monumenten" verder uitgewerkt.

De tijdsdruk rond de voltooiing van het Strategisch Plan bracht met zich dat het onderzoeksresultaat van "Rekenen met Monumenten" in de vorm van ruwe bouwstenen is aangedragen. Zo is in "Rekenen met Monumenten" het terugverdien- effect berekend op basis van de bestaande subsidiëring, terwijl in het Strategisch Plan met een soberdere subsidiëring wordt gerekend.

Voorts zijn in "Rekenen met Monumenten" alleen de directe economische effecten van de restauratie van monumenten in kaart zijn gebracht. Met deze analyse op sectorniveau zijn de eerste orde effecten van een investeringsimpuls in de monumentenzorg in beeld gebracht. Aan de macro-economische doorwerking wordt

in deze aanvullende rapportage aandacht besteed.

Tot slot zijn in deze aanvullende rapportage de economische effecten van monumentenzorg vergeleken met investeringsimpulsen op andere beleidsterreinen, te weten infrastructuur en inkomensoverdrachten.

Het macro-economische deel van deze aanvullende rapportage is op advies van het Centraal Planbureau opgesteld aan de hand van het FKSEC-model . Het Centraal Planbureau heeft het rapport in conceptvorm van zijn commentaar voorzien, waarvoor onze dank. Het commentaar is in dit rapport verwerkt.

/ /

(7)

2. RESTAURATIESUBSIDIE EN TERUGVERDIENEFFECTEN 2.1. HOOFDCONCLUSIES "REKENEN MET MONUMENTEN"

In "Rekenen met Monumenten" is de restauratie van een monument opgevat als een investering. Voor de financiering daarvan kan de eigenaar een rijkssubsidie a fonds perdu ontvangen. Deze subsidie is gerelateerd aan bepaalde subsidiabele kosten. Voorzover investeringscomponenten geen betrekking hebben op deze subsidiabele kosten worden zij niet in de bepaling van de hoogte van de subsidie betrokken.

Naast de subsidie dient de eigenaar voor de financiering van de investering eigen middelen aan te wenden en/of externe financiering aan te trekken. Bij de externe financiering neemt het Nationaal Restauratiefonds (NRF) een aparte positie in, omdat NRF aan particuliere eigenaren langlopende leningen verstrekt tegen een zachte rente.

Aan de ene kant ondersteunt de Rijksoverheid de restauratieinvestering met bijdragen. Aan de andere kant krijgt de Rijksoverheid via belastingheffing extra inkomsten, met name via de B.T.W. en de loonbelasting. In "Rekenen met Monumenten" zijn de belangrijkste directe terugverdieneffecten van de restaura- tie bepaald en gerelateerd aan de rijksbijdragen.

De verhouding tussen de investering, de subsidiabele kosten (= de restauratie- behoefte) en de hoogte van de subsidie onder het oude subsidieregime is in tabel 2.1.1. per type eigenaar in beeld gebracht.

Tabel 2.1.1. Verhoudingen tussen subsidie, subsidiabele kosten en investeringen (oude regime) Over- Kerkel.^^ Stich- Particulier

Totaal instel- heden ling ting Bedrijf Persoon in % van subsidiabele kosten

Subsidie 68 70 80 80 30+30 30+30 Investering 145 138 114 135 163 158 Bron: Rekenen met Monumenten, tabel 3.1.

Gemiddeld wordt bij de huidige subsidieregeling 68% van de subsidiabele kosten gesubsideerd. De eigenaren in de non-profit sector krijgen relatief meer subsidie, de particuliere eigenaren minder. De subsidie aan particulieren is verdeeld over een subsidie a fonds perdu (30%) en een zachte lening van het NRF (30%). Voorts blijkt uit tabel 2.1.1. dat in de achterliggende periode de investeringen gemiddeld genomen 45% boven de subsidiabele kosten zijn uitgeko- men. De investeringen van eigenaren in de non-profit sector komen minder hoog

uit, die van particuliere eigenaren hoger.

De door het CBS aangeleverde verhoudingscijfers onderschatten het investeringsniveau voor kerken. De reden is dat een deel van de kerken in verband met versnelling van de subsidiebevoorschotting een substantieel deel van de niet-subsidiabele kosten buiten de subsidieaanvraag heeft gehouden

(8)

De omvang van de restauratiebehoefte en de verdeling daarvan over de typen eigenaren levert het volgende beeld (zie tabel 2.1,2.)'

Tabel 2.1.2. Omrekening van de restauratiebehoefte naar investeringen per type eigenaar Restau- Investering Over- Kerkel. Stich- Particulier ratie- instel- behoefte heden ling ting Bedrijf Persoon /Imln/lmln % % % % % % Gebouwen (algemeen) 470 729 9 70 20 5 5 Woonhuizen 2559 4529 55 7 3 9 15 67 Kerken 1095 1172 14 20 60 20

Kastelen en buitenplaatsen 426 541 7 10 40 15 35 Agrarische gebouwen 804 925 11 11 4 6 5 75 Molens 316 341 4 40 40 5 15 Totaal 5670 8236 100 17 10 14 10 49 Bron: Rekenen met Monumenten, tabel 2.2

De belangrijkste categorie wordt gevormd door de woonhuizen, die voor het grootste deel in handen zijn van particulieren. De totale investering kan worden bepaald op ƒ 8,2 miljard.

Om te kunnen bepalen welk effect ontstaat in de opbrengsten van de loonbelas- ting is eerst bepaald wat het aandeel van de lonen is in de kostenopbouw van de investering. In tabel 2.1.3, wordt dit beeld samengevat.

Tabel 2.1.3. Kostenopbouw investering in restauratie

Bouwbedrijf Overig Totaal Materiaal Loon Overige Resultaat

kosten

Woningbouw 100 35 31 10 4 20 Restauratie 100 22 42 11 4 20 in % woningbouw 100 64 136 117 100 100 Looncomponent:

Woningbouw 49 8 31 10 Restauratie 60 8 42 10 Bron: Rekenen met Monumenten, tabel 4.2

De looncomponent in de restauratie bedraagt 60%, hetgeen 11 procentpunten oftewel ruim 20% hoger uitvalt dan in de reguliere woningbouw.

In het Strategisch Plan Monumentenzorg wordt voorgesteld de berekende restaura- tiebehoefte van ƒ 5,7 miljard de komende tien jaar versneld weg te werken.

Daartoe zouden de investeringen van ƒ 202 miljoen jaarlijks moeten worden verhoogd tot ƒ 526 miljoen in de eerste 5 jaren periode. De effecten van deze inspanningen zijn uitgaande van het oude regime in tabel 2.1.4. op een rij gezet.

(9)

Tabel 2.1.4. Effecten ƒ 526 miljoen investeren in restauratie; oude regime

1995-1999, gemiddeld per jaar, x ƒ 1 miljoen (prijspeil 1993) Overheid subsidieert

a fonds perdu aan NRF

Eigenaren ontvangen a fonds perdu NRF-lening

Eigenaren financieren zelf Totale investering

Overheid ontvangt BTW op investering loonbelasting onderhoudsaftrek rente-aftrek Saldo overheidsbudget Terugverdi enpercentage Effect op werkgelegenheid

206 13 206 39

81 110 -54 - 1

245 281 526

219

136 -83 62%

3.800 manjaren

Bron: Rekenen met Monumenten, tabel 6.1 (maar dan voor ƒ 526 miljoen extra en in prijspeil 1993, gemiddeld over 1995-1999). Zie ook tabel 2.2.2 en 2.3.1 van dit rapport.

Uit de tabel blijkt dat de overheid minder aan het NRF behoeft bij te dragen dan de eigenaren van het NRF ontvangen. Door het revolverende karakter van het NRF kan dit fonds een aanzienlijk deel uit eigen middelen financieren. Op den duur (vanaf het jaar 2005) behoeft de overheid niets meer bij te dragen aan het NRF.

Voorts blijkt dat de overheidsbijdrage van ƒ 219 miljoen een investering uitlokt van ƒ 526 miljoen, dit is 2,4 maal het subsidiebedrag.

Ten slotte blijkt dat een behoorlijk deel van de investering weer terugvloeit naar de overheid. Het terugverdienpercentage op de overheidsbijdrage van ƒ 219 miljoen is 62% (= ƒ 136 miljoen). De investering in restauratie van ƒ 526 miljoen kost de overheid per saldo maar ƒ 83 miljoen.

2.2. VERGELIJKING OUDE EN NIEUWE SUBSIDIEREGIME

Onder het bestaande regime kost de ƒ 526 miljoen investering in restauratie dus ƒ 219 miljoen per jaar, aan subsidie. Ten opzichte van de periode 1990-1994 zou de subsidie van ƒ 85 miljoen moeten worden verhoogd met ƒ 134 miljoen tot ƒ 219 miljoen per jaar.

In het Strategisch Plan wordt een structurele verlaging van het subsidieniveau van 10 procentpunten per monument voorgesteld zodat met een lager subsidiebud- get de beoogde investering van ƒ 526 miljoen kan worden gerealiseerd. In dit hoofdstuk worden de verschillen tussen het oude en het nieuwe subsidieregime met elkaar vergeleken.

In tabel 2.2.1. zijn voor het oude en het nieuwe subsidieregime de verhoudingen voor de verschillende soorten eigenaren gegeven.

(10)

Tabel 2.2.1. Vergelijking oude en nieuwe subsidieregime Totaal Kerkelijke

Over- instel- Stich- heden lingen tingen

Particuliere

Bedrijven Personen Subsidiabele kosten = 100

Subsidie NRF-lening Investering Subsidie NRF-lening Investering

Huidige subsidiëring

50 70 80 80 18 O O O 145 138 114 135 In Strategisch Plan opgenomen subsidiëring

40 18 145 (135)

60 138 O (128)

70 O 114 (104)

70 O 135 (125)

30 30 163 20 30 163 (153)

30 158 30

20 30 158 (148)

In het Strategisch Plan wordt een verlaging van de subsidie met 10 procentpun- ten over de hele linie tot uitgangspunt gekozen. Daarmee komt de subsidie gemiddeld op 58% van de subsidiabele kosten (40% direct en 18% via het NRF).

Voor de berekening van de effecten van het nieuwe regime wordt verondersteld dat de verlaging van de subsidie nauwelijks of geen invloed zal hebben op de hoogte van de investering en op de verhouding tussen investering en subsidiabe- le kosten.

Wel kan het effect zijn dat deze gewijzigde verhouding leidt tot een minder hoog investeringsniveau, hetgeen negatief uitwerkt op de totale investeringsin- spanning. Aannemelijk is echter dat dit negatieve effect weinig of niet optreedt. Ten eerste omdat de behoefte aan subsidie op basis van de aanvragen jaar in jaar uit veel groter is dan de beschikbare gelden. Voorts telt voor vele eigenaren het eindresultaat (een goed functionerend monument) meer dan het precieze subsidieniveau. Dit kan wanneer de lagere subsidie wordt gecompenseerd met een hogere particuliere financiering.

Het is echter denkbaar dat de verlaging van de subsidie de financiële dekking van de investering aantast. Als zodanig dient in het ongunstigste geval te worden gerekend met een verlaging van de investeringen met eveneens 10 procentpunten. De betreffende cijfers zijn in tabel 2.2.1. tussen haakjes vermeid.

In de tabel is ook rekening gehouden met het feit dat een deel van de particu- liere monumenteneigenaren niet valt in de bijzondere onderhoudsaftrek voor de inkomstenbelasting voor monumenten en daarom in aanmerking komt voor een rijksbijdrage a fonds perdu van 60% van de subsidiabele kosten onder de bestaande subsidieregeling en van 50% onder de voorgestelde subsidieregeling.

Gemeten in subsidiabele kosten valt 60% van deze eigenaren onder de bijzondere onderhoudsaftrek en 40% niet.

(11)

In tabel 2.2.2. is de verhouding tussen subsidie, subsidiabele kosten en investering per type eigenaar voor zowel het oude als het nieuwe regime doorgerekend. Op basis van de in het Strategisch Plan gespecificeerde restaura- tietaakstel1ing voor de periode 1995-1999 zijn de bijbehorende verhoudingen tussen investering en overheidsbijdrage te specificeren. Onder de bestaande regeling zal 42% van de restauratie door de bijdragen van de Rijksoverheid zijn gedekt. Onder de in het Strategisch Plan voorgestelde regeling is het over- heidsaandeel in de restauratie 35%. In het geval dat de investeringen in restauratie onder het nieuwe regime dalen met 10 procentpunten, dan wordt het overheidsaandeel in de restauratie 37%.

Tabel 2.2.2. Verhouding tussen subsidie, subsidiabele kosten en investering naar type eigenaar Totaal Over- Kerkelijke Stich- Particuliere

instel- Personen (onderhoud) heden lingen tingen Bedrijven ja neen 1995-1999, gemiddeld per jaar, x ƒ 1 miljoen (prijspeil 1993)

Investering

Subsidiabele kosten 526

362 87

63 55

49 77 57

54 33

151

96 102 64 Subsidie a fonds perdu

* huidige regeling 206

* voorstel strategisch plan 170 NRF-lening 39 Overheidsbijdrage aan NRF 13 Totaal overheid

* huidige regeling 219

* voorstel Strategisch Plan 183

44 38

44 38

39 34

39 34 in k van de investering Investering 100% 100%

Subsidiabele kosten 69% 73%

100%

45 40

45 40

100%

74%

10 10 7 3 13 10

100%

61%

29 29 19 10 39 29

100%

63%

39 32

39 32

100%

63%

Subsidie a fonds perdu

* huidige regeling 39%

* voorstel Strategisch Plan 32%

NRF-lening 7%

Overheidsbijdrage aan NRF 3%

Totaal overheid ■

* huidige regeling 42%

* voorstel Strategisch Plan 35%

51%

44%

51%

44%

70%

62%

70%

62%

59%

52%

59%

52%

18%

12% 18%

6%

25%

19%

19%

13%

19%

7%

26%

19%

38%

32%

38%

32%

Uit tabel 2.2.2. blijkt dat door de overgang van het oude regime op het nieuwe regime de overheidsbijdrage niet ƒ 219 miljoen behoeft te zijn, maar dat volstaan kan worden met ƒ 183 miljoen. De effectiviteit van de overheidsbijdra- ge wordt dus hoger. Tabel 2.2.3. maakt dit zichtbaar door de periode 1990-1994 (oude regime) te vergelijken met 1995-1999 (nieuwe regime). Het marginale effect is nog hoger.

(12)

Tabel 2.2.3. Het jaarlijkse effect van de additionele restauratieinspanning

Gemiddelde restauratieinspanning (prijspeil 1993)

Eenheid 1990-1994 1995-1999 marginaal Investering x ƒ 1 miljoen 202 526 324 Subsidiabele kosten x ƒ 1 miljoen 140 362 222 Overheidsbijdragen x ƒ 1 miljoen 85 183 98 Verhouding overheidsbijdrage/investering 2,4 2,9 3,3

2.3. TERUGVERDIENEFFECTEN

In "Rekenen met Monumenten" zijn een drietal directe effecten van de restaura- tieimpuls gespecificeerd, namelijk:

* de B.T.W. over de investering;

* de inkomstenbelasting over de looncomponent van de investering;

* het gecombineerde fiscale effect van de bijzondere onderhoudsregeling en de rente-aftrek.

De eerste twee effecten zijn positief, het laatste negatief. In de genoemde rapportage is geen aandacht besteed aan de meer indirecte effecten en aan de externe effecten van de met de restauratie verband houdende investeringsimpuls.

In hoofdstuk 3 komen de indirecte macro-economische effecten alsnog aan de orde.

Met betrekking tot de B.T.W. is rekening gehouden met het feit dat in geval van verhuur van het monument de eigenaar soms voor B.T.W. over de huur opteert. Om die reden is door ons verondersteld dat overheden, kerkelijke instellingen en particuliere personen de B.T.W. volledig over hun restauratieinvestering zullen betalen. Voor de particuliere bedrijven is verondersteld dat in alle gevallen voor B.T.W. over de huur zal worden gekozen. Voor de particuliere bedrijven is het B.T.W.-effect dus nihil. Voor de monumenten van stichtingen is gerekend met een mengvorm, inhoudende dat de stichtingen gemiddeld 15% B.T.W. over de investering zullen betalen.

De inschatting van het effect van de inkomstenbelasting verloopt in twee stappen. In de eerste stap wordt het loonaandeel in de investering bepaald. In de restauratie bedraagt dit aandeel 60%. Ter vergelijking wordt hier vermeld dat het overeenkomstige aandeel in de woningbouw 49% bedraagt en in de wegenbouw ruim 40%.

In de tweede stap is de belastingcomponent in het loon bepaald. In onze bereke- ningen is op basis van een gemiddeld bruto-jaarinkomen van ƒ 63.000,-- in 1993 en het geldende belastingtarief het voorzichtige percentage van gemiddeld 35%

aangehouden.

Met betrekking tot de fiscale effecten zijn de (lagere) overheden, de kerkelij- ke instellingen en de stichtingen zonder meer buiten beschouwing gelaten. Voor particuliere bedrijven is in principe een effect in de vennootschapsbelasting denkbaar. Gelet op de relatieve betekenis van de huisvestingslasten in de totale kostenopbouw van een gemiddeld bedrijf mag worden aangenomen dat het effect klein zal zijn. Daarom is in onze berekeningen afgezien van dit effect.

(13)

Voor de particuliere personen dient onderscheid te worden gemaakt tussen personen, die wel respectievelijk niet onder de bijzondere onderhoudsaftrekre- geling voor onderhoud van monumenten vallen. Voor personen die onder de betref- fende regeling vallen, bestaat er een eenmalig effect ter grootte van 53% van de subsidiabele kosten als gevolg van de onderhoudsaftrek en een volgtijdelijk effect van per jaar 1,6% van de subsidiabele kosten als gevolg van de rente- aftrek.

Voor de personen die niet onder de onderhoudsaftrekregeling vallen, is er alleen sprake van het rente-effect. Het betreffende effect is op 2% van de subsidiabele kosten geraamd.

In tabel 2.3.1 zijn bovengenoemde effecten met de bijbehorende afleiding cijfermatig weergegeven. De uitkomsten zijn berekend met een rekenmodel, waardoor in de tabel afrondingsverschillen ontstaan.

Tabel 2.3.1. Directe effecten van overheidsbijdragen aan restauratie (1995-1999, prijspeil 1993) Effecten:

Eenheid Totaal B.T.W. Inkomsten- Partic. personen belasting wel geen

onderhoud onderhoud Participatie

Investering

Subsidiabele kosten Looncomponent Belastingaandeel Onderhoudsaftrek Rente-aftrek

% investering ƒ 1 miljoen ƒ 1 miljoen

% investering

% investering

% subs, kosten

% subs, kosten

526 362

100%

526 15%

100%

526 60%

35%

29%

151 96 53%

2%

19%

102 64

Effect ƒ 1 miljoen 136 81 110 -54 -1

Overheidsbijdrage:

* huidige regeling ƒ 1 miljoen 219

* voorstel strat. plan ƒ 1 miljoen 183 Effect:

* huidige regeling % subsidie 62%

* voorstel strat. plan % subsidie 74%

Uit deze cijfers blijkt dat van de eerdervermelde restauratieinspanning van gemiddeld ƒ 526 miljoen per jaar ƒ 81 miljoen via de B.T.W. en ƒ 110 miljoen via de inkomstenbelasting direct terugvloeien naar de Rijksoverheid. Tegenover deze positieve effecten staat een negatief effect van ƒ 55 miljoen voortvloei- end uit de fiscale faciliteiten voor particuliere eigenaren van monumenten.

In totaal ontvangt de Rijksoverheid dus direct ƒ 136 miljoen, ofwel 62% van de bijbehorende overheidsbijdragen volgens de huidige regeling respectievelijk 74%

volgens de in het Strategisch Plan voorgestelde regeling.

Tot slot geeft tabel 2.3.2. op dezelfde wijze als tabel 2.1.4. de effecten van de extra inspanning in restauratie van ƒ 526 miljoen per jaar onder het nieuwe regime. De cijfers onder het oude regime zijn ter vergelijking toegevoegd.

(14)

Tabel 2.3.2. Effecten ƒ 526 miljoen investeren in restauratie; oude en nieuwe regime 1995-1999, gemiddeld per jaar, x ƒ 1 miljoen (prijspeil 1993)

oude regime meuwe regime Overheid subsidieert

a fonds perdu aan NRF

Eigenaren ontvangen a fonds perdu NRF-lening

Eigenaren financieren zelf Totale investering

Overheid ontvangt BTW op investering 1oonbelasti ng onderhoudsaftrek rente-aftrek Saldo overheidsbudget Terugverdienpercentage

Effect op werkgelegenheid (in manjaren) 206

13 206 39

81 110 -54 - 1

245 281 526

219

136 -83 62%

3.800

170 13 170 39

81 110 -54 - 1

209 317 526

183

136 -47 74%

3.800

Zoals te verwachten is het effect op het overheidsbudget per saldo onder het nieuwe regime nog gunstiger dan het oude regime. Onder het nieuwe regime lokt een ƒ 183 miljoen subsidie de ƒ 526 miljoen investering uit, oftewel 2,9 maal het subsidiebedrag (onder het oude regime was deze factor 2,4).

Voorts wordt onder het nieuwe regime 74% (= ƒ 136 miljoen van de ƒ 183 miljoen subsidie) terugverdiend. Onder het oude regime zou dit 62% (= ƒ 136 miljoen van de ƒ 219 miljoen subsidie) zijn.

Indien het investeringsniveau door het nieuwe regime daalt met 10 procentpunten dan dalen de terugverdieneffecten van ƒ 136 miljoen tot ƒ 127 miljoen. Het terugverdienpercentage daalt dan tot 69% (= ƒ 127 miljoen van de ƒ 183 miljoen subsi die).

(15)

3. MACRO-ECONOMISCHE EFFECTEN VAN RESTAURATIE 3.1. ALGEMEEN

In dit hoofdstuk wordt bezien op welke wijze de restauratie als economische activiteit in het geheel van de macro-economische verhoudingen doorwerkt. Het gaat nu niet alleen om de direct traceerbare effecten (binnen de restauratie- sector), zoals gespecificeerd in het vorige hoofdstuk, maar om de uitwerking van de restauratie als investeringsimpuls op de totale economie. Voor de berek^ening is gebruik gemaakt van het FKSEC-model van het Centraal Planbu- reau^'. Het betreft hier een model voor prognoses voor de korte en middellange termijn (1 tot 5 jaar). In dit model liggen onder meer besloten:

- multiplier effecten. Extra investeringen leiden via de consumptiefunctie tot meer dan proportionele stijging van het nationaal inkomen. Dit hangt onder meer samen met de spaarquote, de belastingdruk en de import-exportverhoudin- gen;

- vraag en aanbodverhoudingen en prijseffecten die tot een nieuw evenwicht leiden;

- arbeidsmarkt- en loonontwikkeling;

- koppelingen in de sociale premies en uitkeringen.

In paragraaf 3.2. wordt nader ingegaan op de gehanteerde werkwijze bij het bepalen van de macro-economische effecten van een investeringsimpuls. Ten behoeve van de vergelijkbaarheid worden tevens de directe effecten in dit hoofdstuk omgerekend naar dezelfde impuls.

3.2. BEREKENING MACRO-ECONOMISCHE EFFECTEN

Het Centraal Planbureau acht het doorrekenen van een zeer kleine impuls (in dit geval ƒ 526 miljoen) in het FKSEC-model niet zinvol. Macro-economische model berekeningen zijn altijd met de nodige onzekerheden omgeven. Deels heeft dit te maken met de macro-economische benadering zelf, waarbinnen de economische effecten in hun onderlinge samenhang op hoofdlijnen worden doorgerekend.

Daarnaast dient te worden geconstateerd dat de omvang van de restauratieimpuls in het grote geheel van de macro-economische verhoudingen gering is.

Na overleg met het CPB zijn de effecten van een impuls van ƒ 526 miljoen berekend aan de hand van de "spoorboekjes" van het FKSEC-model.

De berekening is als volgt uitgevoerd. In de publikatie "FKSEC, a macro- econometric model for the Netherlands" van het Centraal Planbureau zijn in tabel 5.6, de gecumuleerde effecten van een stijging van de investeringen in woningen van 1% NNI gepresenteerd (zie bijlage), In "Rekenen met Monumenten"

2) Er is gebruik gemaakt van twee publikaties:

Centraal Planbureau, "FKSEC a macro-economic model for the Netherlands", Leiden/Antwerpen, 1992 Centraal Planbureau, "Variantenboek", Leiden/Antwerpen, 1992

(16)

is ervan uitgegaan dat investeringen in monumenten vergelijkbaar zijn met investeringen in woningen, met dien verstande dat investeringen in monumenten een hogere looncomponent hebben dan die in woningen.

Uit tabel 5.6. van de CPB-publ i katie zijn twee regels van belang voor onze berekeni ng:

gecumuleerd effect op overheidsbudget surplus: 1 2®

4^

jaar jaar jaar jaar jaar gemiddeld

0,3 0,5 0,6 0,5 0.5 0,48%

gecumuleerd effect op werkgelegenheid; 1 jaar 2® jaar 4® jaar 6® jaar 8® jaar gemiddeld

14.000 26.000 22.000 18.000 16.000

19.200 manjaren

Uit deze regels blijkt dat een impuls in de woningbouw van 1% NNI (= ƒ 5 miljard) een positief effect heeft op het overheidsbudget gemiddeld over de jaren van 0,48%. Dit betekent dat een impuls van ƒ 526 miljoen een positief effect heeft van 0,48 x ƒ 526 = ƒ 252 miljoen.

Het effect op de werkgelegenheid is als volgt:

1% NNI = ƒ 5 miljard > 19.200 manjaren restauratieimpuls = ƒ 526 miljoen > 2.100 manjaren

In tabel 3.2.1. worden deze macro-economische effecten vergeleken met de directe effecten voor het nieuwe regime in hoofdstuk 2.

Tabel 3.2.1. Vergelijking directe effecten en macro-economische effecten van ƒ 526 miljoen investeren in restauratie (x ƒ min)

Directe berekening FKSEC-berekening Extra investering 526 526 Overheidsbijdrage 183 183 Effect op overheidsbudget

- BTW 81 } 252 Loonbelasting 110 } Onderhoudsaftrek - 53 - 53 Renteaftrek 2 136 197 Saldo overheidsbudget -47 14 Terugverdienpercentage 74% 108%

Werkgelegenheid (in manjaren) 3.800 2.100 *

* Uit voorlopige, nog niet gepubliceerde cijfers van het Athena model van het CPB blijkt dat het FKSEC model de werkgelegenheidscijfers in de bouw onderschat. Daarenboven is de restauratiesector 20% arbeidsintensie- ver dan de woningbouw.

(17)

In het FKSEC-model wordt bij de extra impuls in woningbouw geabstraheerd van de wijze van financieren. In het geval van extra investeren in restauratie draagt de overheid ƒ 183 miljoen bij zoals berekend in hoofdstuk 2. De rest van de financiering komt van het NRF en de eigenaren. Een restauratie is een investering, die niet ten koste behoeft te gaan van andere uitgaven. Eigenaren financieren hun aandeel in deze investering deels uit eigen middelen, deels uit een banklening. Jaarlijks derven zij de rente op de onttrokken eigen middelen of betalen rente en aflossingen op de banklening. Het zijn hooguit deze jaarlijkse uitgaven die ten koste gaan van andere uitgaven.

Er is wel een verschil tussen de fiscale behandeling van particuliere eigenaren bij de financiering van woningen en monumenten. Bij de berekende macro-effecten van de woningbouwimpuls is geabstraheerd van de fiscale effecten, zoals de renteaftrek. Bij monumenten van particulieren gaat het naast de renteaftrek om de bijzondere onderhoudsaftrek. Uit Tabel 2.3.1 blijkt dat het effect van de renteaftrek gering is (ƒ 2 mijoen) terwijl het effect van de onderhoudsaftrek aanzienlijk is (ƒ 53 miljoen). Voor woningen van particulieren zal de renteaf- trek groter zijn, terwijl de onderhoudsaftrek afwezig is. Veiligheidshalve is van het macro-effect voor de woningbouw dit effect van onderhoudsaftrek voor particuliere eigenaren van monumenten afgetrokken. Door dit te doen is de uitkomst in macro opzicht niet meer geheel vergelijkbaar met andere impulsen.

Het macro-economische effect van de extra investering is zoals te verwachten veel groter dan volgens de directe berekening. Dit komt bijvoorbeeld doordat in het macro-economische model ook rekening wordt gehouden met het feit dat de extra investering leidt tot extra inkomen en daardoor tot extra consumptie. 1%

NNI impuls woningbouw leidt in jaar vijf tot 0,6% NNI extra consumptie. Deze extra consumptie leidt via de B.T.W. tot extra overheidsinkomen.

Het macro-economisch effect op de werkgelegenheid is veel kleiner dan volgens de directe berekening. Bij de directe berekening is uitgegaan van een loonpost in de restauratiesector van 60% van de investeringen, een loonsom van ƒ 63.000,-- per werknemer en een correctie met 20% naar beneden met het oog op huidige onderbezetting in de sector. Dit zijn redelijke veronderstellingen. Het verschil in uitkomsten moet worden verklaard uit het feit dat het FKSEC de macro-economische werkgelegenheidseffecten onderschat. Uit nog niet gepubli- ceerde cijfers van het Athena model van het CPB (een 14 bedrijfstakkenmodel met uitgebreide input-output relaties) blijken de werkgelegenheidseffecten hoger te zijn dan het FKSEC model aangeeft. Bovendien is in hoofdstuk 2 al geconclu- deerd dat de restauratiesector ruim 20% arbeidsintensiever is dan de woning- bouwsector. Daarmee is het verschil globaal te verklaren.

3.3. VERGELIJKING MET MACRO-EFFECTEN IN ANDERE SECTOREN

In tabel 3.3.1. is een vergelijking gemaakt tussen de macro-economische effecten van een investeringsimpuls van ƒ 526 miljoen in de restauratie met eenzelfde impuls in de sociale woningbouw, in infrastructuur en in inkomens- overdrachten .

Voor het effect van investeringen in infrastructuur is wederom gebruik gemaakt van tabel 5.6. uit de CPB-publikatie "FKSEC, a macro-economic model for the Netherlands". Ook nu is aangenomen dat een impuls in infrastructuur lijkt op

(18)

een impuls in woningbouw. Voor een impuls in inkomensoverdrachten is gebruik gemaakt van de variant 10 uit de CPB-publikatie "Variantenboek" (zie bijlage).

Tabel 3.3.1. Macro economische effecten diverse impulsen, volgens FKSEC-model (ƒ min, prijspeil 1993) Restauratie Soc. woningbouw Infrastructuur Inkomensoverdracht Investering 526 526 526 526 Overheidsbijdrage 183 526 526 526 Effect op overheidsbudget 197 252 252 158 Saldo overheidsbudget + 14 -274 - 274 - 368 Terugverdienpercentage 108 48 48 30 Werkgelegenheid (in manjaren) 2.100* 2.100* 2.100 1.500

Bij zowel de sociale woningbouw als infrastructuur is aangenomen dat de overheid de totale investering financiert. Hierdoor wordt het terugverdien- percentage 48%. Bij infrastructuur zal overigens het effect op het overheids- budget op de lange duur positiever worden doordat infrastructuur positief zal uitwerken op de economie. Door zogenaamde forward linkages neemt het activitei- tenniveau, en dus ook de belasting, toe. Deze forward linkages zijn niet verwerkt in het FKSEC-model. Ditzelfde positieve effect geldt overigens ook voor monumenten die positief uitwerken op bijvoorbeeld het toerisme, de horecasector en het algehele vestigingsklimaat.

Bij inkomensoverdrachten zal de overheid de impuls financieren. Het FKSEC- spoorboekje geeft het saldo overheidsbudget inclusief de overheidsfinanciering.

Het terugverdienpercentage is te stellen op 30% (ƒ 526 - ƒ 358 = ƒ 158 miljoen wordt via de belastingen terugverdiend. Dit is 30% van de ƒ 526 miljoen).

Voor het berekenen van de werkgelegenheidseffecten op sectorniveau zijn de uitkomsten van het FKSEC model niet goed betrouwbaar. Voor de inkomensoverdrachten is het cijfer volgens FKSEC aannemelijk. Het gaat hier om werkgelegenheid verspreid over de gehele economie. In dat geval voldoet een macroberekening. Het FKSEC model onderschat de werkgelegenheid in de bouwsector sterk. In de restauratiesector is de arbeidsintensiteit bovendien 20% hoger dan in de woningbouw. Tezamen indiceert dit een effect op de werkgelegenheid in de restauratiesector dat het langs directe weg berekende cijfer van 3.800 manjaren benadert.

(19)

4. CONCLUSIES

Zoals te verwachten is het terugverdieneffect van extra subsidies in restaura- tie langs macro-economische weg nog gunstiger dan langs directe weg berekend.

Het Centraal Planbureau acht de door ons uitgevoerde berekeningen correct en de conclusies aanvaardbaar gegeven de gehanteerde veronderstellingen. Het CPB wijst erop dat dit positieve effect, groter dan voor andere impulsen, zo groot is door de structuur van de restauratiesector.

De restauratiesector onderscheidt zich doordat eigenaren zo'n groot deel zelf bijdragen aan de restauratie en bovenop de restauratie sec (= subsidiabele kosten) ook nog eens een forse moderniseringsinvestering doen.

Ook de fondswerking van het NRF draagt daar in positieve zin aan bij.

In onderstaand schema wordt een en ander grafisch weergegeven. Allereerst de uitkomsten van de directe berekening.

Directe effecten ƒ 183 min subsidie in restauratie Overheidsbetaling

NRF lening

Eigenaarsfinanciering Overheid ontvangt

BTW

Loonbelasting -aftrek

Overheid betaalt per saldo voor een investering van

170

81 >

39

110

>

<E 47

526

317

Het positieve effect volgt uit het feit dat de overheidssubsidie van ƒ 183 miljoen (ƒ 170 miljoen a fonds perdu en ƒ 13 miljoen aan het NRF) een investering van ƒ 526 miljoen uitlokt die 2,9 maal zo groot is als de subsidie.

(20)

Macro economische effecten ƒ 183 min subsidie in restauratie Overheidsbetaling

NRF lening

Eigenaarsfinanciering Overheid ontvangt

- onderh. aftrek Overheid ontv, per saldo voor een investering van

170

252 i:i

39

>

i<

Ö 53

526

317

Bij de macro-economische berekening is aangenomen dat de financieringsstructuur dezelfde is als bij de directe berekening. Door de macro-economische doorwer- king stijgt het positieve effect op het overheidsbudget van ƒ 136 miljoen (directe berekening) tot ƒ 197 miljoen. Per saldo verbetert de subsidie in restauratie het overheidsbudget met ƒ 14 miljoen.

Bovenstaande leidt tot de conclusie dat subsidies in de restauratiesector zeer goed besteed zijn. Zowel een directe berekening voor de sector als een macro- economische berekening voor de totale economie op basis van het FKSEC-model van het Centraal Planbureau leiden tot die conclusie. Het voorstel van het Strate- gisch Plan om het jaarlijkse subsidiebedrag van de afgelopen periode 1990-1994 van gemiddeld ƒ 85 miljoen met ƒ 98 miljoen te verhogen tot ƒ 183 miljoen onder gelijktijdige aanpassing van het subsidieniveau heeft een stevig macro- economisch fundament. Het effect is dat de jaarlijkse investeringen in restauratie met ƒ 324 miljoen stijgen van ƒ 202 miljoen in de periode 1990-1994 tot ƒ 526 miljoen in de komende periode.

De effecten van het Strategisch Plan Monumentenzorg worden hieronder gerecapi- tuleerd.

(21)

Tabel 4.1. Jaarlijkse effecten Strategisch Plan Monumentenzorg Gemiddelde restauratie inspanning/prijspeil 1993)

eenheid 1990-1994 1995-1999 extra Overheidsbijdrage ƒ min 85 183 98

Investering ƒ min 202 526 324 Verhouding overheidsbijdrage/investering 2,4 2,9 3,3 Effect overheidsbudget

directe berekening ƒ min 53 136 83

• macro berekening ƒ min 76 ' 197 121 Terugverdi enpercentage

• directe berekening 62% 74% 85%

• macro berekening 89% 108% 123%

Werkgelegenheid

• directe berekening manjaren 1.460 3.800 2.340

In marginale zin zijn de effecten van het Strategisch Plan Monumentenzorg nog gunstiger. De oorzaak hiervan is de gelijktijdige aanpassing van het subsidie- niveau in 1995.

3l ' De cijfers voor 1990-1994 zijn berekend aan de hand van de cijfers van 1995-1999 door ze in de verhouding van ƒ 202 miljoen// 526 miljoen (investeringen) aan te passen

(22)

BIJLAGEN

(23)

national income ai hi

1991 1992 1994 1996 1998 p r i c c s

wage rale enterprises private coasumnlion exports of goods excl. energy real labour costs private sector cross value addeu private sector quantities

private consumption

private investment excl. hoases cxporis of goods excl. energy imports of goods

gross value added enterprises gross value added private sector net national income

labour productivity enterprises labour productivity private sector employment enterprises (lab. yrs) total employment (persons) unemployed persoas

%

A A A

-.0 .9 .8 I.Ü .8 .9 .4 .6 17 14 -16

.6 .1 2 .3

1.2 ..S -.1 .9 1.Ü .8 1.0

26 .^1 -2fi

.7 .2 A .4 .3

-.0 .S -.2 ..S .7 .7 .8 .2

22 27 -18

.1 .3 .4

-.0 .6

— .2 .8 .6 .8 .3 .2 20 18 -12

.7 .2 .1 .4 .4

-.1 .6 -.3 .3 .8 .5 .7 .4 .1 16 18 -10

current account BOP (% NNI) labour income share enterprises government budget surplas (■% NNI) üues (actual receipts, % NNI) social security contributions (% NNI) sectoral

price gross value added exposed price gross value added sheltered price gross value added coastruction vol. gross value added exposed vol. gross value added sheltered vol. gross value added coastruction

A

% % 9c

% %

% employment exposed (lab. yrs) A employment sheltered (lab. yrs) A employment cor^tr. industry (lab. yrs) A employment exposed (lab. yrs) % employment sheltered (lab. yrs) % employment constr. industry (lab. yrs) % investment in equipment exposed % investment in equipment rest sector % capacity utilization rate exposed A capacity utilization rate sheltered A capacity utilization rate coastr. industry A

.4 .6 6.2 3 1 11 .1 .2 3.0 2.7 .5 .3 .3 2.7

-.6 .0 _ ■> .1

.3 .5 .3 .7 6.3 2 6 18 .1 .4 4.9

.2 .0 1.3

-.4

.2 .4 ..S .1 .5 .S.9 -1 6 18 -.1 .3 4.9 -.3 .4 -.1 .0

-.4 .1 .5 .0 -.1

.2 .5 .5 .1 .4 6.2 -3 3 18 -.2 .2 ,S.1 -.5 .7 .0 .0 .1

-.4 .1 .5 .0 -.1

.2 .5 .5 .0 .2 6.1 -3 2 17 -.2 .1 5.0 -.4 .5 -.0 .0 -.1 '' Difference between the simulation and the base run as percentage (%) or absolute change (A).

Absolute changes (A) in employment and unemployment refer to thousands of persoas or labour years.

t') Private sector is defined as the enterprise sector excluding the mining and quarrying, residential iind non-market services sectors.

(24)

Variant 10 Verlaging niel-bcstedingsgcbondcn inkomensoverdrachlcn aan gezinnen met 1% NNP

Macro-economische kerngegevens "

iwi iw2 iw 1996 1998 prijzen

looasom per werknemer in bedrijven contraetkMjn marklsecior

particuliere coasumpiie prixluktie markiseelor

uitvoer goederen exclusief energie recle arbeidskosten marktsector

0.10 0,06 0,02 0,(K) 0,00 0,10

0,00 -0,06 0,02 -0,02 -0,0.1 0,02

-0,09 -0,I.=i 0,04 0,(K) -0,01 -0,1 1

-0,18 -0,23 0,(X) -0,06 -0,0,1 -0,14

-0,21 -0,26 0,00 -0,05 -0,0,1 -0,17 i' O I u m e s

particuliere eoasumptie investeringen exclusief wonmgen inve,sieringen in woningen uitvoer goederen exclusief energie invoer goederen

-0,92 -0,26 -0,08 0,00 -0,.M

- 1,31 -0,62 -0,49 0,02 -0,82

-1,-17 -0,40 -1,49 -0,01 -0,75

-1,40 -0,22 -1,96 -0,0.1 -0,75

-1,42 -0,11 -1,97 -0,0.1 -0,71 produktic bedrijven

recel netto nationiuil inkomen arbeidsproduktiviteit bedrijven

-0.25 -Ü,.1I -0,17

-0..18 -0,.s0 -0.14

-0.40 -0.50 -O.tM

-0.40 -0.49 -0,07

-0,.17 -0,44 -0,07 werkgelegenheid bedrijven

werkgelegenheid totaal werkzoekenden zonder baan

-4 -4 4

- I 1 -1.1 10

- 16 - 19 1.1

- 14 -18 II

-1,1 ' -17

10 quoten

saldo lopende rekening d) arbcidsinkomeasquote bedrijven ' rmaneieringstekort overheid ''' belastingen

□ciasuiigeii '

premies sociale venrekeringen J)

A A A A

0,.15 0,24 -0,82 -0,08 0,06

0.56 0,1.1 -0,66 -0,18 0,09

0.56 -0,02 -0,58 -0,28 0.07

0.58 -0.0,1 -0,68 -0,27 0,06

0,61 -0,06 -0,76 -0,27 0,04 a) Gccumulcerdc effeclen als procentucic afwjjking van hci ccntralc pad ('^) c.q. abs<>lutc aluijking m duizend personen of

procenipuntcn (A).

b) 1000 arbeidsjaren.

c) 1000 personen.

d) in % van het netto nationaal inkomen.

e) gecomgcerd voor aardgas.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Niet enkel uitstroom van ouderen, maar ook uitstroom door jobmobiliteit.. Overige

Er kan derhalve niet met zekerheid worden vastgesteld dat Tools4U in alle gevallen een juiste keuze is geweest en evenmin dat de juiste jongeren naar Tools4U

[r]

Voor het verslag van het bestuur wordt verwezen naar het jaarverslag van de Nationale Monumentenorganisatie voor het jaar 2020.. Vereniging Nationale Monumentenorganisatie

Voorstel is om op basis hiervan te concluderen dat het fonds geen meerwaarde heeft voor de eigenaren noch voor het gemeentelijk monumentenbestand, en het opgeheven kan worden..

De gemeenteraad heeft voor 2018 een budget van C 35.000,- beschikbaar gesteld voor subsidiering van restauratie en onderhoud van monumenten in onze gemeente.. De

Om mee te kunnen denken over wat de gemeente kan doen om de kosten te beheersen, vraagt u inzicht in waar die kosten nu eigenlijk gemaakt worden.. U verzoekt ons om per

 Formule: Het is een vast bedrag, wat bij elke productie gelijk blijft (constant)..  Variabele kosten  kosten die wel afhankelijk zijn van de productie van goederen en