• No results found

UITGEVER S-HERTOGENBOSCH. '\ls men ten minste het tractaat met Duitschland (V. IQll no. 72)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "UITGEVER S-HERTOGENBOSCH. '\ls men ten minste het tractaat met Duitschland (V. IQll no. 72)"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

APRIL 1912 41e JAARGANG, Nr. 2077

WEEKBLAD

VOOR DE ADMINISTRATIE DER DIRECTE BELASTINGEN,

INVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN,

TEVENS

VOORTZETTING

VAN

DE FISCUS

ONDER REDACTIE VAN: M. G. H.

ANDRIESSEN,

C. R.

J. BENTFORT

VAN

VALKENBURG,

H. FEISSER EN K. VAN

SCHOUWEN.

stukken voor de redactie behalve Vraagbus

tezenden aan den Heer

BENTFORT VAN VALKENBURG

te Rotterdam, ’s

Gravendijkwa!

102.

Advertentiënenalles wat de administratiebetreft,

aan den Uitgever.

UITGEVER

C N. TEULINGS

’S-HERTOGENBOSCH

DIT BLAD

VERSCHIJNT

ELKEN ZATERDAG.

Prijs per kwartaal franco per post f1.20. Voor Klerken en Kommiezen f 0.90. Afzonderlijkenummers fO.IO.

PRIJS

DER ADVERTENTIËN:

FAMILIEBERICHTEN I—lo1 —10 regels f0.50, iedereregel meer fO.IO. Aanbiedingen enaanvragen van BETREKKINGENen

BOEKWERKEN

per regel f0.05,doch minstens f 0.50. ALLE ANDERE I—s regels f0.50, iedereregel meerfO.IO.

Plaatsing 3/2 maal.

INHOUD; Bewijzen

van aankomst van gedistilleerd. 11. Uit de Pers. Vraagbus. Ingezondenstukken.

Vereenigingen

en Ver- gaderingen. Uit de Staatscourant. Mnisterieele

benoemingen.

Renseignementen.

Administratieve Rechtspraak. Staten-Generaal.

Tweede Kamer.

Examen-Vraagstukken. Veeprijzen.

Berichten.

Wik en Weeg. Faillissementen.

BEWIJZEN VAN AANKOMST VAN

GEDISTILLEERD IN HET BUITENLAND.

(LANDINGSCERTIFICATEN.)

11.

In het eeiste deel van dit artikel is vooral aandacht

geschonken

aan uitvoer van

gedistilleerd

per

postpakket,

wat

natuurlijk

geen hoofdzaak kan

zijn

Groote

partijen

zullen in den

regel

per spoor of

langs

de rivieren worden

uitgevoerd

en

gewoonlijk

met

afschrijving

en niet met te-

ruggaaf

van den

accijns,

ofschoon deze laatste

wijze

van uitvoer toch niet

mag worden onderschat. Geschiedt dit laatste met ver- voermiddelen in

geregelden

dienst dan kan de Minister, krachtens art. 11 van het K. B. V.

1910,

no.

41, uitzondering

toelatenop de

verplichting

tot

levering

van het bekende

bewijs

van aankomst.

Het is ons niet bekend of de Minister van deze

bevoegdheid

al ee»is

gebruik

heeftgemaakt en welke voorwaardenaan de verleen- de

dispensatie zijn

verbonden

geworden.

Wanneer men leest:

„vervoermiddelen in

geregelden dienst”,

dan denkt men

natuurlijk

in deallereerste

plaats

aan de

spoortreinen.

En nu heeft de onder-

vinding

ons

geleerd,

dat men

juist bij

uitvoer met

spoortreinen

het

moeilijkst

in het bezit der

gevorderde bewijzen

kan komen.

In zoo’n douane-station

schijnt

het

personeel,

zoowel van de douane als van den

spoorweger zich op toe te

leggen

om zoo

weinig mogelijk

en zoo

onduidelijk mogelijk

te

schrijven, terwijl

óf geene

bewijzen

van

aangifte

of

betaling

worden

afgegeven

óf deze door het

spoorwegpersoneel

als

overtollige

ballast van de hand worden

gedaan.

Een

behoorlijk ingevulde

kwitantie van be- taalde

belasting

in het

buitenland,

waarop merken en nummers enz. van het

uitgevoerde duidelijk voorkomen,

behoort tot de zeldzaamheden.

Maar,

zoo zal men ons

toevoegen,

deze bezwaren

gelden

toch zeker nietmeer

bij

uitvoer naar of via Duitschland!

'\ls men ten minste het tractaat metDuitschland

(V.

IQll no.

72)

en de

daaropvolgende

instructie

(V.

1911 no.

73)

leest zou men zoo zeggen, dat deze zaak ten

opzichte

van den uitvoernaar of via dat land thans

op afdoende

wijze geregeld

is.

Immers, bij

art. 1

van dit tractaat is

bepaald,

dat het daarbedoelde

bewijs

moetwor- den verstrekt DOOR het

kantoor, waarlangs

de invoer

geschiedt

AAN het

kantoor, waarlangs

de uitvoer heeft

plaats gehad,

omdat

gebleken is,

dat hetvoor den uitvoerder niet

altijd

even

gemakke- Uik

was deze

bewijzen

over te

leggen,

En nu

bepaalt §

6 dervoor- melde

instructie,

dat in daartoeleidende

gevallen

wat deze laat- ste 4 woorden beteekenen heeft ons

nog niemand weten te verkla- ren het

bewijs, ingekomen bij

den

ontvanger

van het

kantoor, waarlangs

de uitvoer

plaats had,

door dezen wordt

toegezonden

aan het

kantoor,

waar het

document,

waarmede die uitvoer ge-

schiedde,

is

afgegeven,

ten einde aldaaraan dat document tewor-

den

gehecht

entevens te dienen als

bewijs,

bedoeld

bij

art.

97, §

3, der

gedistilleerdwet

of zeer zeker ook als

bewijs,

bedoeld in art. 11 van het K. B. V. 1910,no. 41.

Was het

wonder,

dat de

ontvangers,

die veel consenten tot uit-

voer van

gedistilleerd afgeven,

zich

verheugden

over dit tractaat en deze

instructie,

die hen op zoo

eenvoudige

en

degelijke wijze

in het bezit zouden stellen van de

noodige bewijzen

van

aankomst,

waarop dan eene

spoedige

en

vlugge

restitutievan den

accijns

zou kunnen

volgen?

Hoe ontnuchterendwas hetechter voor ons toen enkele weken na de

verschijning

dezer nieuwe voorschriften nog geen enkel

bewijs

werd

ontvangen! Wij

wenddenons daarom tot de drie

ambtgenooten

van de

kantoren, waarlangs

de uitvoer ge-

woonlijk plaats heeft,

met het beleefd verzoek de

bij

hen inkomen- de

bewijzen

te willen

doorzenden,

omdat

wij

ons niet konden

voorstellen,

dat deze

bewijzen

op die kantoren nogvan

eenig

nut konden

zijn.

Het resultaat was echter zeer

pover. Van een dier

ambtgenooten

vernamen we

niets,

van nommer twee

ontvingen

we iii den eersten

tijd

een paar maal het

gewenschte bewijs

en de derde schreef

ons, dat

hij natuurlijk

die

bewijzen

zou

doorzenden,

omdat

zij

op

zijn

kantoor nergensvoor konden dienen. Maar de

gewenschte bewijzen zijn

niet verschenen enzoo bleek dan dat

zij

niet inkwamen

bij

de

cntvangers

der

kantoren, waarlangs

de uilvoer

plaats had;

de

gevolgtrekking ligt

dus voor de

hand,

dat de

ontvangers

der kantoren van invoer in Duitschland de voor- schriften van het tractaat niet

opvolgen.

Dat pu achten

wij

in

hooge

mate te

betreuren,

zoowel voor den

173

(2)

handel als voor de administratieen hetzou

werkelijk

te wenschen

zijn,

dat onze

Regeering

eens op de

naleving

van het tractaat

bi]

de Duitsche

Regeering aandrong,

want werd aan dit tractaat be-

hoorlijk

de hand

gehouden,

dan zouden ook

bij

uitvoer van ge- distilleerd naar

Duitschland,

anders dan per

post,

de

moeilijkhe- den,

aan het leveren der

gevorderde bewijzen verbonden, spoedig

tot de

geschiedenis

behooren en zouden

zij

alleen maar over

blij-

ven

bij

den uitvoer naar of via

België? Gelukkig

ook niet meer, want nadat het vorenstaande reeds ten

papiere

was ge-

bracht,

is door ons land ook met dat

Rijk

een tractaat

gesloten

van

gelijke strekking

en van

gelijken

inhoud als het tractaat met

Duitschland, zoodat, bij

eene

behoorlijke uitvoering,

deze zaak thans af doende is of kan worden

geregeld.

Wanneer de betrokken

Regeeringen

nu maar willen zorgen, dat hare ambtenaren de gegeven voorschriften

stiptelijk uitvoeren,

dan zullen de

gevorderde bewijzen

voortaan steeds en in den vereisch-

ten vorm

inkomen,

waar ze

noodig zijn,

n.l. op de kantorenwaar de

betrekkelijke

consenten

zijn afgegeven, terwijl

dan de ontvan-

gers van die kantoren veel

spoediger

dan thans zullen kunnen over- gaan tot de

restitutie,

zonder dat deze

vereffening

te veel

tijd

zal eischen of aan den handel overtolligen last zal veroorzaken.

Handel enadministratie zullen met eene

zoodanige regeling

af- doende

zijn gebaat, terwijl

voor de

belangen

van het

Rijk

nog be- ter zal worden

gewaakt

dan

thans,

omdat dan nietanders dan op

ambtelijke verklaringen

tot de

afschrijving

of restitutie zal wor- den besloten.

UIT DE PERS.

Ontvangers

der directe

belastingen

enz.

Men verzocht ons, naar

aanleiding

van onze

mededeeling,

dat

wij

van oordeel

zijn,

dat voorshands de

positie

der

ontvangers

voldoende in deze rubriek is

besproken,

nog eene

uitzondering

te willen maken voor de discussie in

„de Telegraaf”,

omdat deze

nu slechts ten halve is

medegedeeld.

Aan dat verzoek willen

wij

gaarne voldoen. Allereerst is dan

„ontvanger”

aan het woord in een stuk

gedateerd

19-3-12.

Wij

nemendaar het

volgende

uitover;

Sedert het in

werking

treden van de gewijzigde organieke bepa-

lingen,

in

1869,

en trouwens reeds véél vroeger, is steeds een

belangrijk percentage

van het

ontvangerscorps

uit niet-oud-sumu- merairs

voortgekomen.

Tot

mijn spijt

kan ik slechts

putten

uit ge- gevens,

loopende

van 1897 tot en met 1911. Daaruit

blijkt

mi)

echter,

dat op 1

Januari 1897,

dus 7

jaren

vóór het fatale

jaar

1904, van de 342 in dienst

zijnde ontvangers

98 niet als surnu- merair waren in dienst

getreden,

dus 28.6

%.

Als men nu weet, dat voor 1

Januari

1912 die

cijfers zijn

resp.

380,

98 en

23.4%,

dan zal men moeten toegeven, dat men

bij

het zoeken naar dc oorzaken der bestaande

promotie-grieven

op een verkeerd spoor is.

Ik kan hier nog aan

toevoegen, dat,

vóór

1897,

het door

mi]

bedoelde

percentage

in den

regel

zeer zeker niet

lager

was.

„Amarus”

wil ’t doen

voorkomen,

alsof o.a. verificateurs en kommiezen-verificateurs

aanspraak

zouden hebben op benoembaar- heid tot

ontvanger,

met voorkeur boven de surnumerairs.

Hij vergist

zich. Kommies-verificateurs

zijn,

op

grond

van de

overgangsbepalingen

van

1904,

absoluut niet benoem- baar. En de

benoeming

der verificateurs die intus- schen slechts solliciteeren kunnen voor zoover

zij

in 1904 ais verificateur of als

aspirant-verificateur

in dienst waren ge- schiedt

geenszins

met voorkeur boven anderen. Zelfs

geldt

vooi

hen nog de

beperking,

dat alleen de verificateurs, die ais

aspirant-verificateur

in dienst

traden, bij

sollicitatie al hun dienst-

jaren

in

rekening

zien

gebracht,

evenals dat

bij

de oud-surnume- rairs

geschiedt, terwijl

de

dienstjaren

der

overige

verificateurs siechts tot een bepaald maximum

gelden.

Naar

aanleiding

van dit en het reeds eerder

medegedeelde

stuk

van

„Veritas” schrijft „Amarus”,

nadat eerst door hem in het licht is

gesteld,

dat

volgens

art. 12 O. B. 1904 tot ontvanger benoem- baar

zijn:

a. Surnumerairs en gewezen Surnumerairs en b ver dere ambtenaren

bij

de administratie der

belastingen

met mins- tens 12

dienstjaren

en na

afgelegd

examen, dat men dus

blijkbaai

heeft willen breken met den toestand, die bestond onder het tot 1

April

1904

gevigeerd

hebbend K. B. van 1869, krachtens welks

bepalingen,

behalve de surnumerairs, ook andere ambtenaren zon- der examen tot

ontvanger

benoembaarwaren.

Voor den overgang van den ouden naar den nieuwen toestana

zijn

de

gebruikelijke overgangsbepalingen gemaakt.

Een der be-

langrijkste

bevat art. 136 van het

genoemde organisatiebesluit.

Dit artikel

wijst

verschillende

categorieën

ambtenaren aan

(op

i

April

1904 in dienst

zijnde),

diena 12

jaren

dienst zonder examen tot ontvanger kunnen worden

benoemd,

mits

zij geacht

worder, daartoe

geschikt

en bekwaam te

zijn.

Al deze ambtenaren kunnen zonder examen en zonder ooit op

een

ontvangkantoor

werkzaam te

zijn geweest,

evenveel aanspraak maken op een

ontvangkantoor,

als een oud-sumumerair met de meest

volledige vakopleiding

en

dikwijls jarenlange

werkzaam- heid als ontvanger.

Ja,

sterker nog, de in art. 136

genoemde

ambtenaren kunnen

dadelijk

op een kantoor van de 3e of

hoogere

klasse worden be-

noemd, terwijl

de surnumerairs met een 4e moeten

Ijeginnen

en na

ettelijke jaren

te hebben

beheerd,

eerst

bevoegd

en bekwaam worden

geacht

voor een 3e klasse-kantoor.

Art.

136,

zoo

schrijft „Amarus”,

bedoelt een

overgangsmaat- regel

te

zijn

en daarom had een

termijn

moeten worden

gesteld

binnen welken de daarin

genoemde

ambtenaren hun

aanspraken

voor

benoeming

tot

ontvanger

moeten doen

gelden.

Het artikel is in vage termen

gesteld

en een

vaste, bepaalde maatstaf,

waarnaar

geschiktheid

en bekwaamheid worden

beoordeeld,

ontbreekt.

Gewenscht komt het A.

voor, dat

eindelijk

eens bekend

gemaakt

wordt hoeveel ambtenaren op

grond

van art. 136 nog tot ont- vanger zullen worden benoemd.

Naar

aanleiding

van dit stuk van

„Amarus” schrijft „Veritas

nogeen laatste

woord,

waarmede de redactie van

„de Telegraaf”

de discussie sluit. V. doet hierin

uitkomen,

dat

juist

omdat na 1887 méér surnumerairs werden

aangesteld

en minder andere aiTibtenaren

ontvanger werden,

dit thans een der voornaamste oorzaken is van de slechte

promotiekans

der

jongere ontvangers.

Vóór 1887 kwamen meer ambtenaren in het ontvangerscorps

op ouderen

leeftijd

en traden dus

spoediger

weer

uit;

er warei:

minder surnumerairs

noodig

enhet

gevolg

daarvan zien we nu nog in de Ie en 2de klas-kantoren.

Ér

zijn

dus in latere

jaren

beslist te veel surnumerairstoegc- laten en het vooruitzicht in de 4e en 3e klasse-kantoren is thano

zoo slecht

geworden,

dat de

regeering

wel

verplicht

zal

zijn maatregelen

te nemen,

opdat

het

organisatiebesluit

1904 tot

zijn

recht komt. Nu zou het wel

gemakkelijk zijn,

om

bevoegde

ambtc

naren in ’tontvangerscorps te weren, ten bate van

andere,

die als surnumerairs

begonnen,

maar niemand zal dit rech tva ai d i g noemen, en daartoe kan de

regeering

ook niet overgaan. lets anders is

het,

of er geen kans zou bestaan een

termijn

te

bepalen,

waarop

zij,

die

volgens

de

„overgangsbepalingen” bevoegd zijn,

van hun recht kunnen

gebruik

maken.

Verlies van Kiesrecht.

In het

„Algemeen

Handelsblad”van 29-2-12 lezen

wij

hierom- trent het

volgende:

Hoewel er geen

zwaargewichtig staatsbelang

mede

gemoeid

is, komt het toch

gewenscht

voor, eens de aandacht te

vestigen

0,- enkele

gevallen,

waarin men

zijn

kiesrecht kan

verliezen,

terwid dit door eene

vluggere ambtelijke behandeling

of door

eenigc toegeeflijkheid

kon worden voorkomen.

Het betreft hier belastingkiezers.

Volgens

art. 1 der Kieswet kan men kiezer

zijn,

indien men is

aangeslagen

naar een of meer der

vijf

eerste

grondslagen

van do

personeele belasting,

mits men den

aanslag

heeft voldaan voor Ci

op den Isten Maart.

Nu doet ’t verleenen van

ontheffing

van

belasting volgens

de artt. 63 en65 der wet niet te kort aan deze

kiesbevoegdheid.

Zoo

dat,

al heeft men op een

aanslag

zelf niets

betaald,

doch eene

alge

heele

ontheffing

(men kan ook een

gedeelte

hebben betaald en

eene

gedeelteelijke ontheffing verkrijgen) gekregen,

b.v. wegens

’t verkeeren in

omstandigheden (ziekte

en

dergel.)

als

genoemd

ii;

art. 65

§

3 der wet, men toch op de

kiezerslijst geplaatst

word:, mits en hier

ligt

het door ons bedoeld

geval

de beschik-

king

door den Directeur der belastingen zóó

tijdig

is genomei:

dat de

ontvanger

de ordonnantie, waarbij de

ontheffing

word'

verleend,

voor 1 Eebr. of tenminste voor of op 1 Maart heeft on;

vangen, zoodat de

post

nog door dit

betalingsstuk tijdig

kan wordenaangezuiverd.

In de

praktijk

nu

gebeurt

tiet

meermalen,

dat de

beschikking

e:i ordonnantie te laat komen, zoodat de betrokken persoon van d>

kiezerslijst geschrapt

wordt wegens

wanbetaling.

Een ander

geval

betreft de oninbaarheidvan

belasting. Eindigt

174

No. 2077

(3)

«ne

ingestelde vervolging

met eene

verklaring

of een procesver- baal van onvermogen, en

blijft

de post dus

onbetaald,

dan wordt de betreffende

persoon

geschrapt

als kiezer. Dit is regelmatig, üe staten

toch,

waarop de

aanslagen

van zulke personen als onin- baar worden

voorgedragen,

worden

volgens

administratief voor- schritt

pas eenige maanden na

afloop

van het

dienstjaar

opge- maakt, zoodat de

ordonnanties,

welke ter aanzuivering; dezer

kunneii

ff” aanslagen dienen,

pas in ’tlaatst van het

jaar

gereea

—j**'

Nu komt het echter de laatste

jaren,

naar

aanleiding

eener mmisteneele

aanschrijving, herhaaldelijk

voor, dat

iemand,

die

ontheffing vraagt

naar art. 65

§

3 derwet, eene

beschikking

thuis

krijgt,

waarin

gezegd wordt,

dat

hij

ter zake van

zijn aanslag

niet zal worden

bemoeilijkt.

Zulk eene

beschikking

heeft het- zelfde effect als de vroeger genoemde

oninbaarverklaringen.

De betreffende

aanslag

wordt op den gewonen staat van oninbare posten

gebracht

en depersoon

bijgevolg geschrapt

van de kiezers- lijst,

terwijl,

mdienzijn verzoek om

ontheffing tijdig

ware beant- woord met een

gunstige beschikking

en ordonnantie tot onthef-

tmg, hij

zijn kiesrecht had kunnen behouden.

En tenslotte de

quaestie, genoemd

in art. 32

§

3 der wet op de pers

belasting,

nl de

beslissing

door den

Inspecteur,

welk lid van het gezin als het hoofd wordt

aangemerkt.

Dit betreft vooral gezinnen,waar een

gehuwde

zoon

bij zijn

vader inwoont of een vader intrek heeft genomen

bij

een getrouwden zoon. Heeft de vader het huis in

eigendom,

dan is

hij

door

zijn aanslag

in de

grondbelasting kiesgerechtigd.

De zoon kan dit kiesrecht dan

verkrijgen,

door hem als hoofd van het gezin te beschouwen en den

aanslag

m de person.

belasting

te

zijnen

name te stellen Vult hij zelf t

beschrijvmgsbiljet

in en onderteekent

hij

het met zijn naam, dan is er geen

quaestie

op telossen. Met enkele uitzonde- ringen worden de

biljetten

echter

ingevuld

door den

beschrijver,

clie dan, zoo

noodig

en zonder op

kiesbevoegdheid

te letten den

vader,

als

oudste,

als hoofd van het

gezin

laat teekenen.

Inhoud van Vakbladen:

„De

Rechtstoestand” van Q

April 1912,

no. 121:

De van het

dienstvergrijp’

door Mr. N. de Bene- ditty.

Corrapondenten

en medewerkers. Moeten straffen in de wet vermeld. —De Ned. Bond van

Gemeente-ambtenaren Medezeggenschap,

door W. F.

Detiger.

- Een

staking

van Ge- meente-werkheden.

Correspondenheblad

y. d. Bond van Ambtenaren

bij

’sRijks op

Christelijken grondslag

van 1

April

1912 no 61 Uittreksel uit het

emolumenten-rapport.

Gedistilleerd dat met

vrijdom

voor invoerrecht hier te lande wordtbewerkt en weer uit-

Orgaan

V. h. Fondsvan Eerde van

April

1912no.7.

~

propagandaboekje

voor het

Hpr®! !

~ zoon

propagandist

werd voor ons

Herstellingsoord.

- ’nGlimlach. ’tGaat

Langzaam.

- Lii- denswee.

Mededeelingen

en berichten.

VRAAGBUS.

Alle vragen te zenden

aan den Heer A. L.

BOOT, Inspecteur

der directe

belastingen

enz. te

SCHIEDAM, Lange

Nieuwstraat 81.

Art. 128

Gedistilleerdwet.

Vy

1. Is de aanwezigheid in

distilleerderiien

van voor de be-

reiding

van likeuren

gebezigd

wordende

zetmeelstroop,

in ver-

Gedistilleerdwet, uitgave

’S

geschikt

om zonder nadere

R.

.V.

Antw. Art. 128 voornocmd verbiedtom in

distilleerderijen:

le. eene voor de

wijngisting geschikte grondstof

te

bereiden;

2e.

beslagen, bereide, gistende of uitgegiste grondstoffen, gesch'M

distillatie een

geestrijk

vocht op te

leveren,

voorhanden

\

te hebben

of af

te stoken.

aanwezig zijn

van

zetmeelstroop

valt daaronder

niet;

sub 1 wordt toch alleen het

vervaardigen

niethet voorhandenhebbendaar- van

verboden;

onder het verbod sub 2 is het

feit

niet te rang-

I

schikken,

daarbedoelde

stroop

nietgeschikt is om door distillatie

een

geestrijk

vocht op te leveren.

Wij

beantwoorden uwe vraag dus ontkennend.

Art. 213 A. W.

consent tot

netto-weging,

aangevraagd insfevolge art. 11 der

Tariefwet,

wordt eeneandere soort

goederen

bevonden

of? netto-weging

is

gevraagd.

Is op deze

bevinding

art.

213 A.w. van

toepassing?

q

Antw.

Ja.

Tekort ineen

depot

van

vermengden azijn.

Vr. 3. Bij

aanpeil

van een

depot

van

vermengden azijn

wordt bevonden 50 H.L. ad 35 gram

watervrij azijnzuur

per liter Se- dert de

vorige opneming was 80 H.L. ad

37‘/.

gram

ingeslagen

S hÏ aanwezig); uitgeslagen 4s

Welk is het

bedrag

aan

belasting,

dat moet worden

ingevorderd

?

G.

Antw. Het

schijnt

ons

toe,

dat U ons in deze voor eene vraag stelt, die zich in de

praktijk bezwaarlijk

zalkunnen voordoen.

Lindens

§lB

der instr. V. 1911 no. 189 moet toch als

regel

alleen

de hoeveelheid worden

opgenomen en wordt het

gehalte

slechts

bepaald,

indien daartoe eene

bijzondere aanleiding

bestaat.

Of

is deze in het

geringe

verschil tusschen het

gehalte

van den

ingeslagen

azijn en dat van den

aanwezigen azijn

te zoeken?

De berekening van het

verschuldigde

zou ons Inziens op de

volgende wijze

kunnen

geschieden:

De voorraad

bedraagt

50 H.L. ad 35 gram =46.665 H L ad 37.5 gram. Ermoest

aanwezig zijn

60 H.L. ad 37.5gram; het tekort

bedraagt

dus 13.335 H.L. ad 37.5 gram. Het invoerrecht

van azijn van die sterkte

bedraagt f

3. per

H.L; ingevolge

art. 19 van het Kon. besluit V. 1911 no. 188 moet dus worden

ingevorderd een

bedrag

van 13.34X

ƒ

3. =

f

40 02

Logementen.

Vr. 4. Een huis moet voor de

berekening

der pers. belasting worden

gesplitst

m twee

perceelen,

n.l. woning en

logement.

Bc>

ven zijn er acht

slaapkamers,

die alle

dienen,

uitsluitend voor lo- gies van reizigers en

logé’s. Beneden,

behalve het

gedeelte

bestemd

voor woning, een kamer uitsluitend dienende als eetzaal voor de

loges

Verder is er beneden een

kamer, ingericht

als café. Van het café maken de

loges gebruik

voor hunne vertering (er is ver- gunning voor

logement),

doch

hoofdzakelijk

wordt het bezocht

geregeld

hunne

consumptie

Wat moet nu worden

geschat

onder

gedeelte logement?

Behoort onder de

uitoefening

van het

logementhoudersbedrijf

ook het schenken van bier envan sterken drank aan niet

logeereii-

de personen? ®

Wanneer het café en de eetzaal niet

bestonden,

konden dan de

slaapkamers

het

gedeelte logement

uitmaken

Omtrent deze vragen bestaat hier

verschil

van meening-

zou- den we uwe

meening

er over mogenhooren

M.

p Antw. Tot het

logement

kunnen

geacht

worden te behooren de acht

slaapkarners

en de

eetzaal;

het

café

is daartoeniet te rekenen omdat het niet uitsluitend dient tot

uitoefening

van het

iogement- houdersbedrijf

De tweede vraag beantwoorden

wif ontkennend,

de laatste be-

vestigend.

§

121

Geslachtwetten.

Vr. 5. Een

slager geeft

aan de ambtenaren of ten kantoreken- nis van eene

noodslachting.

Vóórdat

aangifte

op den voet vanS

4

IS

gedaan,

visiteeren deambtenaren de

slachtplaats

en constateeren de

slachting

van eene

gezonde

koe of de

aanwezigheid

van onafse- hakt vleesch van eene

gezonde

koe.

Bekeuring

wordtingesteld res-

pectievelijk

op grond van

§

2 of

§

19.

Kan nu bovendien worden bekeurd

op

grond

van de laatste zinsnede van

§

12 m. a. w. wordt met het woord „aangifte” in die zinsnede bedoeld de valsche

aangifte

ten kantoreof de valsche

kennisgeving

?

M. i. het laatste.

S.

No. 2077

(4)

Antw. Naar onze

meening

is met

„de aangifte”

in het

vijfde

lid van art. 2 der wet van 1822 bedoeld de

kennisgeving

vanden

ontvanger of

aan een ander

ambtenaar,

waarvan de vierde zinsnede

spreekt.

INGEZONDEN STUKKEN.

Gaarne wensch ik op het

navolgende

het licht te laten vallen.

In een adres van de Arrondissements-Rechtbank te Amsterdam

aan de Tweede Kamer in zake de

instelling

van Raden van Be- roep voor de directe

belastingen,

komt de

volgende

zinsnede

voor:

„dat

zeer zeker geen

particuliere werkgever

zoo tegenover

„zijn

werknemers zou durven handelenen van dezen

geheel

ander

„werk

dan dat waarvoor

zij

in dienst traden

verlangden,

den

„werkman

daarover zou

raadplegen

en als

hij

tot het verrichten

„daarvan

bereid

bleek,

daarvoor ook extra zou

bezoldigen”.

Dit

zijn gulden woorden,

die wel waard

zijn

overdacht te worden.

Ook het corps

Ontvangers

der D. B. heeft wel moeten ervaren, dat

maatregelen

worden

toegepast,

die een gewoon arbeider zich niet zou behoeven te laten

welgevallen.

De

invordering

der

Ongevallenpremie

is den

Ontvangers

toe-

bedeeld,

zonder dat tot het

bewijzen

van deze

onvergolden

dien- sten hun

toestemming

is

gevraagd, terwijl zij

toch tot verrich-

ting

daarvan nimmer werden

aangesteld.

Een

Ontvanger.

Het fonds van Eerde.

Op Zondag

den 14e

April

1.1. was er een kunstavond

georgani-

seerd ten bate van het

stichtingskapitaal

voor een

herstellingsoord

voor

Burgerlijke

ambtenaren en beambten in ’s

Rijks dienst,

in het

gebouw

van den heer H. E. B. van

Dungen

te

Lobith,

met de welwillende

medewerking

van de

echtgenoote

van den heer In-

specteur

van ’s

Rijks belastingen

te

Lobith:

Mevrouw Cor

Schip- pers-Hol, Mezzo-Sopraan,

de heeren W. Buschhammer van Ze- venaar, violoncel en Arn.

Wagenaar

van

Arnhem, piano.

Uit een

oogpunt

van

kunstgenot

en beschouwd voor het edele

doel,

waarvoor dezen kunstavond was

georganiseerd,

was ze een schitterend succes.

Nadat de heer

Crabbendam, Ontvanger

te

Lobith,

met

eenige

waardeerende woorden de medewerkenden en

aanwezigen

het welkom had

toegeroepen

en het doel van dezen avond nog kor-

telijk

had

gememoreerd,

werd een aanvang

gemaakt

met het pro- gramma.

Het was een

genot

te luisteren naar de

heerlijke,

harmonische muziek van het

trio;

hoe

gevoelvol

en vol

expressie

zong de zangeres het Ave Maria van Gesar Franck en hoe wist

zij

de

aanwezigen

te ontroeren door het schoone lied van Schumann

„Widmung”.

Hoe

Goddelijk

klonk het

Du bist die

Ruh,

du bist der Frieden.

Het

glanspunt

van den avond was naar onze bescheiden mee-

ning

het lied Chant

Hindou,

van H.

Bemberg,

voor zang, cello en

piano.

Thans

kregen

we iets te

hooren,

dat al het

vorige overtrof,

met welk een

meesterschap

werd de

piano bespeeld,

welk een mooie

opvatting

van

zijn

taak had de

pianist

en hoe

zwaarmoedig

klonken de toonen van de cello en

mengden

zich tot een harmo- nicieus

geheel

met den

heerlijken

zang der kunstenares.

Het was als voelde het trio de

melancholie,

de

droefheid,

de smart van den

Bramaan, zijn onuitsprekelijk verlangen.

Wat ontwikkelde mevrouw Cor

Schippers

hier een kracht en hoe toonde

zij

meesteres te

zijn

over haar vol en

omvangrijk

ge- luid.

Hoe zoet klonk het

Maimant que

je

I’aimais.

Het

gemengde publiek

kwam

geheel

onder de

bekoring,

onder den indruk en wist het genotene te waardeeren.

Bloemen werden de zangeres

aangeboden,

als eene

eerbiedige

hulde voor haar en hare accompagneurs, voor

datgene,

dat

zij

zoo vol

opoffering

en

belangeloos

voor het

korps

ambtenaren en beambten in ’sRijks dienst hebben willen doen.

De kunst dienares der humaniteit.

Wij zijn

haar daar zeer dankbaar voor. Het is onze

innige wensch,

dat indien hetzelfde trio voor hetzelfde doel te Zevenaar wederom

belangeloos

zal

optreden

het succes niet minder

groot

zal

zijn.

Lobith,

16

April

1912. A.

J.

K. K.

VEREENIGINGEN EN VERGADERINGEN.

BOND VAN KOMMIEZEN-VERIFICATEURS.

Verslag

van de

Algemeene Vergadering, gehouden

te Utrecht op

Vrijdag

5

April

1912.

De waarnemend Voorzitter de heer

Reijnders opent

iets later dan het

vastgestelde

uur de

vergadering

en deelt

mede,

dat

hij

tot

zijn spijt

verhinderd was vroeger ter

vergadering

te

komen,

doordat

hij

’s morgens als

getuige

voor de Rechtbank te Amster- dam had moeten verschijnen.

Hij

herinnert er voorts aan, dat de eer, die hem te beurt

valt,

om als waarn. Voorzitter de

aanwezgien

hier welkom te heeten

en verder de

bijeenkomst

te

leiden,

een

gevolg

is van het

verblij-

dend

feit,

dat de oud-Voorzitter de heer de Vries met in- gang van 1 December 1911 is bevorderd tot

verificateur; terwijl tengevolge

van de

bevordering

tevens van den

penningmeester

de hee’‘ Glaudemans diens functie sedert dien wordt waar-

genomen door den heer

Verjaal.

Hij wijst

er op

dat,

ofschoon het

afgeloopen jaar

een

gunstig jaar

voor den Bond is

geweest,

doordat verschillende thans oud-leden werden

bevorderd,

we door deze

bevorderingen

twee bestuursleden hebben

verloren,

waaraan de Bond vele en grooce

verplichtingen

heeft. Het bestuur heeft dan ook gemeeno

goed

te handelen door beide heeren uit te

noodigen

deze verga-

dering

met hunne

tegenwoordigheid

te willen vereeren. Met de

bereidwilligheid

hun

eigen,

hebben de heeren hieraan

gevolg

ge- geven en hen daaiwoor

bedankende,

feliciteert dewaarn. voorzitter hen met hunne

benoeming

tot verificateur. Wenscht

hij

alle in het

afgeloopen jaartijdperk

tot verificateur benoemde kommiezen- verificateurs van harte

geluk, hij

beschouwt het als een groot voorrecht van de

plaats,

waar

hij

thans

staat,

den oud-bestuurs- leden de Vries en Glaudemans de

welgemeende gelukwenschen

namens den Bond van komm.-verificateurs aan te bieden.

Hij brengt

in

herinnering

hoe

zij

beiden hebben

gewerkt gedurende

den

tijd

dat

zij

bestuursleden waren. De Vries was

bijna

10

jaren

bestutirslid waarvan 5

jaren Voorzitter, terwijl

Glaudemans nage- noeg 5

jaren

de functievan

penningmeester

vervulde. Het succes, dat de Bond in die

jaren

te boekstaven had is

grootendeels

aan hun werken en taktisch

optreden

te danken.

Hij zegt. „mijne

hee-

ren

oud-bestuursleden,

veel hebt ge

gewerkt,

maar het zal vooi U een

jarenlange zelfvoldoening zijn terug

te zien op het

tijd- perk,

dat ge medebestuurderen waartvan den Bondvan kommie- zen-verificateurs. Uit naamvan dien Bond kan ik U voor

hetgeen

ge voor hem

deedt,

slechts bedanken en

hoop

ik, dat wanneer ik straks zal voorstellen om

U,

oud-voorzitter, te benoemen tot eere-voorzitter en

U,

onzen

oud-penningmeester,

tot

eere-lid,

de

vergadering

daaraan hare sanctie zal

verleenen, opdat

de

band,

die ons

verbond,

moge

blijven

bestaan

zoodanig,

dat we ook later des

noodig

op uwen

gewaardeerden

steun mogen rekenen”.

Nadat de Voorzitter op verzoek

gelegenheid

had gegeven tot

huldigng

van de heeren de Vries en

Glaudemans,

werden

zij

beiden door de

vergadering bij

acclamatie

benoemd,

de Vries tot eere-voorzitter en Glaudemans tot eere-lid van den Bond. Onder teekenen van

instemming

verklaarden beide heeren gaarne hunne benoemingente accepteeren.

De voorzitter verzoekt

vervolgens

aan de

aanwezigen

om

bi]

de

besprekingen

van de

voorstellen,

op de

agenda geplaatst,

kalm

en

zakelijk

te

zijn,

waardoor het hem tevens

gemakkelijk

wordt

gemaakt

en verklaart verder de

vergadering

voor

geopend. Hij geeft

het woord aan den Secretaris tot

voorlezing

van de notulen

van de

vorige jaarvergadering,

welke daarna onveranderd worden goedgekeurd.

Uit liet

voorgelezen jaarverslag

mag worden

gememoreerd,

dat

bijna

alle kommiezen-verficateurs lid van den Bond

zijn.

Verder dat het

afgeloopen jaar

een

jaar

van

ijverig

werken door het bestuur mag worden

genoemd.

Immers niet minder dan 12 maai kwamen de

hetzij voltallig

of voor een deel

bijeen.

Dat de resultaten tot heden niet

ongunstig

waren, kon worden

geconstateerd

en de

hoop uitgesproken,

dat ook het verder stre- ven van den Bond met succes moge worden bekroond.

De

ingekomen stukken,

waaronder verschillende brieven, waarin

oud-collega’s

onder

hartelijke bewoordingen

afscheid van den Bond namen, werden voor

kennisneming

aangenomen.

Hienia was

punt

4 aan de orde enwees de voorzitter de heeren

Haeck,

Mazairac en den

Hartog

aan voor het nazien van de reke-

ning

van den

penningmeester. Bij

monde van den heer Haeck bracht deze commissie

verslag

uit van hare werkzaamheden en werd de

penningmeester,

onder

dankbetuiging

voor

zijn

accuraat

No. 2077

176

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

metalen stukken aan den boeg, met 6 bassen bezijden en door 10 tot 18 riemen bewogen, vertrokken weldra onder zijn bevel. Als eene bijzonderheid verdient hier de zoogenaamde Ark

den oorlog. Hieromtrent loopen de meenln- gen nog altijd sterk uiteen, echter kan wor- den vastgesteld, dat die meeningen niet steeds berusten op overweging van de open-

Op grond van het beperkte aantal foeragerende dieren en de in ruime mate aanwezige alternatieve foerageermogelijkheden in de directe omgeving kan gesteld worden dat het

ACTIVITEITENPLAN OOIEVAAR TEN BEHOEVE VAN ONTHEFFING WET NATUURBESCHERMING VOOR NIEUWBOUW ISALA

De aanvraag, de beschikking en de bijbehorende stukken liggen vanaf donderdag 1 oktober 2015 tot en met woensdag 11 november 2015 op de volgende plaatsen en tijden:.. -

Tegen de beschikking kan vanaf vrijdag 21 augustus 2015 tot en met donderdag 1 oktober 2015 beroep worden ingesteld door:.  Degenen die zienswijzen hebben ingebracht tegen de

Tegen de beschikking kan vanaf vrijdag 4 september 2015 tot en met donderdag 15 oktober 2015 beroep worden ingesteld door:.  Degenen die zienswijzen hebben ingebracht tegen

om te beoordelen of bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor het realiseren