• No results found

/R DE POLDL. Werkdocument Bbw GEO-ELEKTRISCH ONDERZOEK IN DE GREVELINGEN. door. T. Tammens

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "/R DE POLDL. Werkdocument Bbw GEO-ELEKTRISCH ONDERZOEK IN DE GREVELINGEN. door. T. Tammens"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Werkdocument 1975-486 Bbw

GEO-ELEKTRISCH ONDERZOEK IN DE GREVELINGEN

door

T. Tammens

Praktikant van de Hogere Dosbouw- en Cultuurtechnische School te Velp

periode: 17 februari tot 3 mei 1975

3 4 2 9331

RIJKSDIENST

VOOR DE IJSSELMEERPOLDERS W e t e n s c h a p p e l i j k e A f d e l i n g

Zonnema Lre

(2)

INLEIDING

1. TOPOGRAFIE VAN HET ONDERZOEKGEBIED 2

1.1. ALGEMEEN 2

1 . 2 . DE KABBELAARSBANK 2 1 . 3 . DE VEERMANSPLAAT 3

2 . DE GEO-ELEKTRISCHE METINGEN 5

2 . 1 . ALGEMEEN 5 2 . 2 . DE METINGEN 5

3 . INTERPRETATIE VAN DE RESULTATEN 7 3 . 1 . INTERPRETATIE EERSTE FASE 7 3 . 2 . INTERPRETATIE TWEEDE FASE 9

4 . MEETRESULTATEN KABBELAARSBANK 12 4 . 1 . DIKTE VAN DE ZOETWATERLENS 12 4 . 2 . GESCHIKTHEID VOOR DE AANLEG VAN ZOETWATER-

VIJVERS 13

5 . MEETRESULTATEN VEERMANSPLAAT 14 5 . 1 . DE DIKTE VAN DE ZOETWATERLENS 14

5 . 2 . TOENAME VAN DE DIKTE VAN DE ZOETWATERLENS 14 5 . 3 . GESCHIKTHEID VOOR DE AANLEG VAN ZOETWATER-

VIJVERS 1 5

6 . DE VORMING VAN EEN ZOETWATERLENS 16

7 . ZOETWATERVIJVERS 17 7 . 1 . ALGEMEEN 17

7.2. EISEN VOOR DE AANLEG VAN ZOETWATERVIJVERS 17

SAMENVATTING 19

LITERATUURLIJST 20

(3)

INLEIDING

In het kader van het onderzoeksprogramma van de Wetenschappelijke Afdeling van de Rijksdie st voor de IJsselmeerpolders wordt geo-

elektrisch onderzoek verricht in het Grevelingenbekken.

Het onderzoek vindt plaats op de na de afsluiting van het

Grevelingenbekken in 1971, permanent drooggevallen platen en slikken.

Gedurende rnijn stageperiode van 7-2-1975 tot 1-5-1975 neb ik

geo-elektrisch onderzoek gedaan op de Kabbelaarsbank on de Veermans- plaat (zie overzichtskaart, bijlage 1).

Het geo-elektrisch onderzoek is een uitbreiding van het ontzil- tingsonderzoek m.b.t. grondwaterstands- en filterbuizen.

Uit de gegevens omtrent het zoutgehalte van de watermonsters uit de grondwaterstands- on filterbuizen en uit de resultaten van het geo-elektrisch onderzoek wordt de diepte bepaald van de grens tussen het zoete en zoute grondwater. De diepte van de zoet/zout grens t.o.v.

maaiveld of N.A.P. kan worden vertaald in de dikte van een zoete grond- waterlaag ("zoetwaterlens") op het zoute grondwater.

De dikte van de zoetwaterlens op een bepaald terreinpunt be- paalt de geschiktheid van dit punt voor de aanleg van een zoetwati n•- vijver. Een dergelijke zoetwatervijver kan een veedrenkingsvijver of een zoetwaterduinmeer zijn.

In dit verslag zal ik een inventarisatie geven van de bestaande zoetwaterlenzen op de Kabbelaarsbank en de Veermansplaat. Hiernaast zal ik aangeven welke plaatsen op beide platen in aanmerking komen voor de aanleg van zoetwatervijvers.

Door tijdgebrek is het niet mogelijk geweest aan de hand van geo-hydrologische gegevens het verdere verloop in de vorming van de huidige zoetwaterlenzen te onderzoeken.

Dit verslag is tot stand gekomen door samenwerking met de medewerkers van de Wetenschappelijke Afdeling van de Rijksdienst

voor de IJsselmeerpolders.

(4)

1. TOPOGRAFIE VAN HET ONDERZOEKGEBIED

1.1. ALGEMEEN

Het Grevelingenbekken werd in 1971 volledig afgesloten door de Brouwersdam aan de westzijde; in 1965 was de oostzijde van de Grevelingen al afgesloten door de Grevelingendam.

Door deze afsluiting kwam het gebied buiten de invloedsfeer van de getijdebeweging te vallen.

De oppervlakte van het Grevelingenbekken bedraagt ca. 14.000 ha. waarvan bij het huidige meerpeil (N.A.P. - 0.20 m) ongeveer 11.000 ha uit zout water bestaat.

Na de afsluiting kwamen de zandplaten in de Grevelingen perma- nent droog te vallen. Daardoor zijn eilanden ontstaan zoals de Hompelvoet (oppervlakte ca. 500 ha), de Veermansplaat (ca. 450 ha), de Stampersplaat (ca. 175 ha), Dwars in de Weg (ca. 120 ha) en enkele kleinere, niet met name te noeraen, plaatjes.

Aan de oostzijde van de Kabbelaarsbank, waarover de Brouwers- dam is getraceerd, valt permanent een oppervlakte van 100 ha droog.

Op de Veermansplaat en de Kabbelaarsbank heeft gedurende mijn stage van 17-2-1975 tot 1-5-75 geo-elektrisch onderzoek plaatsgevonden.

Na de afsluiting droogden de hoger gelegen zandgronden opper- vlakkig uit en trad verstuiving op. Deze verstuiving kon plaats vin- den door het ontbreken van beschermende vegetatie op de platen.

Dit stuiven is gedeeltelijk tegengegaan door de inzaai van een gras-graanmengsel en gedeeltelijk zijn stuifschermen geplaatst om het stuivende zand op te vangen. De hierdoor ontstane stuifduinen zijn later ingeplant met helmgras.

Grofweg kunnen de bodemkundige eigenschappen van de zandplaten in de Grevelingen als volgt worden gekarakteriseerd: van west naar oost is er sprake van een graduele toename van het lutumgehalte en de zandfijnheid. Dit betekent een overgang van matig fijn zand met een lutumpercentage van 0 - 3 % naar middelfijn zand met een lutum- percentage van 1,5 - 5%.

De twee platen waarop het geo-elektrisch onderzoek is verricht worden in de volgende paragrafen nader besproken met betrekking tot hun topografie en toekomstige bestemming.

1.2. DE KABBELAARSBANK

Deze plaat is vrij hoog te noemen in die zin dat ongeveer 50 ha van de totale 100 ha boven de N.A.P. + 0.50 m ligt, met een hoogte-

(5)

punt van ongeveer N.A.P. + 1.00 m. Op de hogere delen van de plaat is de zandsamenstelling plaatselijk grof te noemen.

Ongeveer 23 ha is in het plantseizoen 1972/1973 ingeplant met loofhout als bosproef waarbij diverse grondbewerkingen (o.a. woelen op verschillende diepten) hebben plaatsgevonden als voorbewerking voor het planten.

De Kabbelaarsbank krijgt volgens de "Nieuwe Inrichtingsschets voor het Grevelingenbekken" een bestemming voor intensieve dag- en verbli.jfsrekreatie (o.a. strand). Het centraal gelegen bosgebied moet een overgang vormen van het intcnsief in te richten westelijk en zui- delijk deel naar hot extensief in te richten oostelijk deel van de plaat.

Juist ten aanzien van het toepassen van bepaalde beplantingen en het eventueel aanleggen van zoetwatervijvers is een aanzet geweest V O T het verrichten van geo-elektrisch onderzoek naar de diepte tot waar de ontzilting gevorderd is.

1.3. DE VEERMANSPLAAT

In overeenstemming met de onder 1.1. genoemde boderakundige gra- dient heeft de Veermansplaat een fijnzandiger bodemsamenstelling dan do Kabbelaarsbank. Ongeveer 20% van de totale oppervlakte ligt boven N.A.P. + 0.50 m. Van de totale 450 ha oppervlakte is op het noordwestelijk deel van de plaat 24 ha voorzien van stulfschermen waarachter zich stuifduinen hebben ontwikkeld die zijn ingeplant met

helmgras.

De resterende oppervlakte is ingezaaid met een gras-graanmengsel '.ni de grens waar overspoeling door het zoute Grevelingenwater op- treed t .

De al eerder genoemde "Nieuwe Inrichtingsschets voor het Grevelingenbekken" geeft voor de Veermansplaat een bestemming als natuurgebied aan.

In het kader van natuurbouw wordt gedacht aan het aanleggen van zoet- of brakwatervijvers op het hooggelegen zand in het oosten en zuiden en op het reliefrijke deel op het noordwesten van de plaat.

Op het reli tifri.jke terrein is het voornemen zoetwatervi jvers te kreeren door het uitschuiven van de duinpannen tot het grondwa- terniveau. Bij voldoende uitstuiven van de "ketels" in het noord-

(6)

westelijke deel kan een vochtige duinpanvegetatie ontstaan (met o.a.

duindoornstruweel) op het zoete grondwater.

Het doel van het geo-elektrisch onderzoek is te bepalen tot wel- ke diepte de ontzilting van het gronwater is gevorderd om zo de diep- te te bepalen tot waar bijvoorbeeld zoetwatervijvers kunnen worden uitgegraven zonder gevaar van het optreden van dieper zout grondwater.

(7)

2 . DE GEO-ELEKTRISCHE METINGEN

2.1. ALGEMEEN

Het principe van geo-elektrische metingen berust op hot mot'

van elektrische bodemweerstanden. Uit de gevonden weerstanden kunnen uitspraken worden gedaan over de bodemopbouw en eigenschappen van het grondwater.

Aangezien op de Kabbelaarsbank en de Veermansplaat de bodempi\>iielen uit homogeen zand zijn opgebouwd kan men ervan uitgaan dat alleen verschillen in weerstanden worden gemeten van het aanwezige bodemwa-

Dit laatste vraagt enige uitleg: uitgaande van een drie-fasig h.demsysteem in eon zandpakket kan worden gesteld dat de va=te en gasvormige fase zodanige hoge weerstanden hebben dat de gevondmi weer- Standsverschillen in een bodemprofiel alleen worden v-roorzaakt d verschillen in weerstanden van het bodemwater in dit profiel.

De grootte van de gemeten weerstand hangt af van de hoeve< I- held porienwater en de chemische samenstelling van het porienwat r respektievelijk het porienvolume van het zandpakket en de koncentra- tie negatieve ionen in het porienwater.

In de praktijk kan het gehalte aan negatieve ionen gelijkge- steld worden aan het gehalte aan chloride ionen dat op zijn beurt wordt vertaald in het zoutgehalte van het bodemwater.

Hoe hoger dit zoutgehalte hoe lager de elektrische weerstand.

2.2. DE METINGEN

Voor het meten van de elektrische bodemweerstanden is gebruik gemaakt van de "Geohm-apparatuur". Onder deze noomer vallen een weerstandsmeter, een 56-aderige kabel en een schakelkast. De met< r

schakelkast zijn ondergebracht in een kist die een aansluiting heeft voor de meetkabel (zie bijlage

Via twee"stroomelektrodes" wordt een stroom in de grondgebracht, via twee "meetelektrodes" wordt het potentiaalverval (^Vi gemeten

A V

en door kempensatie van de spanning (R = —-— 1 omgezet in een weer- stand (SI) die wordt afgefezen 'zie bijlage 2)

De elektrodes bestaan uit aluminium tentharingen met een leng- te van ca. 30 cm die worden aangesloten op een kontaktpunt op de meetkabel. Deze kontaktpunten zijn op afstanden van een meter aange- bracht.

Door de onderlinge afstanden tussen de stroomelektroden en de meetelektroden evenredig te vergroten kunnen de bodemweerstanden van

zandpakket met toenemende dikte worden gemeten.

(8)

Bij de geo-elektrische metingen wordt een afstand tussen de meetelektroden (a) aangehouden die eenderde bedraagt van de afstand

tussen de stro-imelektroden (3a). Deze meetopstelling wordt de Wenner-opstelling genoemd.

Het vergroten van de afstanden tussen stroom- en meetelektroden gebeurt m.b.t. een schakelkast die steeds de benodigde meetpennen

inschakelt.

Met de gebruikte Geohm-apparatuur kan tot een diepte van onge- veer acht meter beneden maaiveld worden gemeten met een redelijke nauwkeurigheid (+ O.Oljc).

Onnauwkeurigheden tengevolge van storingen in de meetkabel wor- den zoveel mogelijk voorkomen door op twee plaatsen van de kabel me- tingen te doen. Eventuele variaties in de bodemopbouw worden opmer- vangen door de meetkabel op de helft van zijn lengte te knikken en de achterste helft van de kabel parallel te leggen aan de eerste helft.

De kabel wordt steeds uitgelegd evenwijdig aan de hoogtelijnen in het terrein om steeds ten opzichte van eenzelfde maaiveldhoogte de weerstand van een bodempakket met een zekere dikte te kunnen meten.

Storingen in de vorm van te hoge weerstanden die worden geme- ten. kunnen zich voordoen indien de meetpennen onvoldoende kontakt maken met de bodem. Dit doet zich voor in een droge grofzandige bovengrond zoals op de hogere delen van de Kabbelaarsbank.

(9)

3. INTERPRETATIE VAN DE RESULTATEN

3.1.INTERPRETATIE EERSTE FASE

In het veld worden met de Geohm-apparatuur steeds weerstanden bepaalt van een bodempakket met een dikte van maaiveld tot een diepte van a meter beneden maaiveld.

Het is nodig voor de interpretatie dat de specifieke weer- stand ( 9 ) wordt bepaald. Deze specifieke weerstand wordt uitge- drukt in olimmeters (Jem) en wordt gevonden door vermenigvuldiging van de gemeten weerstand (R) met een factor C : 9 = C.R.,

waarin C = 2.T7~.a. (a is meetdiepte) .

Bovenstaande redenatie geldt alleen voor een homogeen en isotroop profiel. In werkelijkheid zal een bodemprofiel meestal bestaan uit twee of meer lagen. In de zin van lagen die zich onderscheiden in weerstand. Voor de situaties in het onderzoeks-

gebied dienen lagen te worden opgevat als een onverzadigde en ver- zadigde laag, welke laatste zich weer kan onderscheiden naar zout- gehalte.

In geval van een dergelijk meerlagen profiel moet de speci- fieke bodemweerstand 0 , worden vervangen door de schijnbare specifieke bodemweerstand j a , Deze weerstand is afhankelijk van de afstand tussen de meet elektrodes (a).

Voor $ a geldt;^ a = C.R.

De berekende 0a-waarden worden op dubbellogaritmisch, transparant, grafiekpapior ingetekend. Deze waarden worden uitgezet tegen de a-waarden behorend bij een bepaalde weerstand. Op het grafiek-

papier staan de a-waarden ingetekend als — -waarden. Dit vindt

m€t

zijn oorzaak in het feit dat de gebruikte Wenner-opstelling van de meetelektroden beschouwd mag worden als een specificatie van de Sch]umberger-opstelling (voor de Wenner-opstelling geldt:

L = 3a, voor de Schlumberger-opstelling L > ^ a ) .

De ingetekende punten vormen een z.g. weerstandskromme. Door deze weerstandskromme te vergelijken met een standaardkromme kan een bepaalde laagopbouw ter plaatse van het meetpunt worden afge- leid. De dikte en de werkelijke specifieke weerstand van iedere laag worden door deze vergelijking bepaald.

Om de manier van interpretatie m.b.v. standaardkrommen duide- lijk te maken kan het het volgende voorbeeld dienen (Hunink, H.B.C.S.)

a. Zet de xa-waarden uit tegen de —-waarden (= a) op het

dubbellogaritmische transparante grafiekpapier (zie bijlage 3a) b. Schat uit de getekende weerstandskromme het aantal lagen

(10)

(n) en de verhoudingen van de specifieke weerstanden.

bijvoorbeeld: n = 3 en S1 '• i r, '• J r. = 26 : 13 : 3 = 1 : 0,5 : 0,12

c. Zoek uit een verzameling van standaardkrommen het type op dat aan bovenstaande verhouding beantwoord. In de rechterbovenhoek van een blad met krommen staat de ver- houding Jj : 5 2 : 5 - = ! : 0,5 : 0,125.

d. Voor een goed begrip van het woord standaardkromme de

volgende definitie: een standaardkromme is een weerstandskromme, die is berekend voor een verondersteld weerstandsprofiel,

maar waarbij de dikte van de eerste laag (d.) 1 meter is en de specifieke elektrische weerstand van d 1 ohmmeter (Jem) is.

e. Breng de kromme die door de geplotte meetposities op het transparant getrokken kan worden tot dekking met e6n van de standaardkrommen. Houdt de assen op beide bladen even- wijdig. In bijlage 3b valt de meetkromme samen met de standaardkromme waar het cijfer 8 bijgeschreven staat.

Dit betekent dat de dikte van de tweede laag in het drie- lagenprofiel voorgesteld door de standaardkromme 8 x de dikte van de eerste laag bedraagt. De dikte van de derde laag is zeer groot.

f. Bepaalde verschuiving in de richting van de — a s en de Ja-as.

In bijlage 3a is dit respektievelijk 1, 4, en 25.

g. Vermenigvuldig de diepte van de scheidingsvelden en de specifieke elektrische weerstanden van de lagen van de standaardkromme met de gevonden faktoren. Dit is de inter- pretatie van de meetkromme (zie bijlage 3b).

31 = 25 x 1 ~ 25 ftm; J2 = 25 x 0,5 =• 12,5 l~lm; 33 = 25 x 0,125 = 3 , 1 J7m.

dx = 1,4 x 1 = 1,4 m; dg = 1,4 (8 + 1) = 12,6 ra;

d3 = 00.

In de vermenigvuldiging respektieveli jk opstelling d en d met het getal 1, stelt 1 de dikte van d, in een standaard-

mtt

weerstandsprofiel weer, nl. 1 meter,

h. Teken deze interpretatie op het transparant met de meetkrom- me; op de assen zijn nu uitgezet: Jf in 3tm en d in m.

(zie bijlage 3c) .

(11)

3.2. INTERPRETATIE TWEEDE FASE

Aan de hand van de bij iedere laag behorende specifieke weer- standen kan een uitspraak worden gedaan over de zoutgehaltes van he t por i enwa ter.

Het verloop van de weerstandslijnen in de grafiek voor een meetpunt laat een redelijk nauwkeurige interpretatie over de ma-

te waarin het grondwater ontzilt is (zout-brak, zoet).

In sommige gevallen is geen weerstandskromme te vinden vo een bepaalde meting. Deze meting is dan ook niet te iuterpreteron.

Dat sommige metingen niet kunnen worden gelnterpreteerd kan ver- schillende oorzaken hebben:

a. onvoldoende kontakt van de meetelektroden met de oraringen- de bodemmassa.

b. voorkomen van een dikke, met zoet water verzadigde, bodem- laag.

ad. a. Dit onvoldoende kontakt kan worden veroorzaakt door een hoge zandgrofheid en een zeer droog maaiveld waarin de pen- nen staan. Deze situatie doet zich voor op de Kabbelaarsbank waar de meetpunten liggen boven N.A.P. + 0.70 m.

ad. b. Deze situatie komt evenoens voor op de hogere (N.A.P. + 0 . 7 0 m ) delen van de Kabbelaarsbank. De geohm-meetapparatuur kan

nog redelijk nauwkeurige metingen doen tot ongeveer 8 meter beneden maaiveld, wanneer op deze diepte zich nog zoet grond- water bevindt, zijn de aflezingen niet meer representatief voor de werkelijk bestaande weerstanden.

Als voorbeld van een dergelijke niet te interpreteren meting is metingnummer 9.09.? '3. bijlage 4 .

De bepaling van de scheiding tussen onverzadigde en verzadig- de zone door interpretatie is in veel gevallen dubieus. Het blijkt echter dat bij grondwaterstanden die door verschillende interpre- taties op verschillende dieptes voorkomen steeds een zelfde diepte gevonden wordt voor de zoet'zout grens in het grondwater.

Dit iliustreert de meting 9-9-2, bijlage 5

In het bovenstaande wordt de term zoet/zout grens gehanteerd, in werkelijkheid zal echter boven de bovenkant van het zoute grond- water een brakke grondwaterlaag aanwezig zijn die weer geleidelijk overgaat in een zoete grondwaterlaag.

(12)

Bij de interpretatie van de meetresultaten van het geo-elek- trisch onderzoek in het Grevelingenbekken zijn dezelfde maatstaven aangehouden als bij het onderzoek voor het eiland de Haringvreter

in het Veerse Meer (zie literatuurlijst nuramer 5 ) gezien de over- eenkomst in bodemgesteldheid. Deze maatstaven geven de grenzen aan iniCm waarbinnen aan een laag in het profiel de omschrijving zoet, brak of zout wordt gegeven.

Aangezien men uitgaat van een "drie-lagen profiel" is er on- derscheid te maken in een onverzadigde en een verzadigde zone; de verzadigde zone kan zich onderscheiden in verschillende zoutgehal- tes.

De intervallen zijn schematisch als volgt weer te geven, waar- bij de specifieke elektrische weerstand j in jim is uitgedrukt

o n v e r z a d i g d e zone v e r z a d i g d e zone

zout 4 - 1 0 37m 2 - 5 ftm

brak 20 - 40 Jim 5 - 20 J7m

zoet 60 - 100 Jim 20 - 60 J7m

In het onderzoeksgebied zijn de volgende kombinaties in weerstandsprofielen aangetroffen:

1. onverzadigd - zoet verzadigd - zoet verzadi&d - brak 2. onverzadigd - zoet

verzadigd - zoet verzadigd - zout 3. onverzadigd - zoet

verzadigd - brak verzadigd - zout 4. onverzadigd - brak

verzadigd - zout

Van bovengenoemde kombinaties is nummer 2 veruit het meest aangetroffen. De kombinatie onverzadigd - zout, verzadigd - zout is tijdens de metingen niet aan het licht gekomen aangezien uit de maaiveldsvegetatie (z.g. "zoute" vegetatie) al opgeraaakt kon wor- den dat er nog geen ontzilting was opgetreden; het was dan ook niet

zinvol de bodem te onderzoeken op het voorkomen van een zoetwater- lens.

(13)

Uit de grondwatermonsters afkomstig uit de filterbuizen worden exakte gegevens verkregen omtrent het zoutgehalte van het grondwa-

ter op een bepaalde diepte. Door het aanvullende geo-elektrische on- derzoek wordt een beeld verkregen van de dikte van een eventueel aan- wezige zoetwaterlens.

De gegevens omtrent het zoutgehalte van het grondwater verkregen door laboratoriumanalyse moeten als maatgevend worden beschouwd voor de ter plekke van het monsterpunt bestaande situatie.

Aan de hand van een ijkgrafiek kon uit de geinterpreteerde specifieke elektrische weerstanden het chloridegehalte van het grondwater van het meetpunt worden bepaald.

In de ijkgrafiek, die als bijlage 6 in dit verslag voorkomt, wordt voor de Veermansplaat de rechte met de aanduiding "Veermansplaat' gehanteerd, voor de Kabbelaarsbank wordt de rechte met de aanduiding

"Haringvreter" gebruikt (de zandsamenstelling van de Kabbelaarsbank vertoont grote overeenkomst met die van de Haringvreter).

Het verband tussen de gemeten specifieke elektrische weer- standen en de daaruit af te leiden chloridegehaltes wordt weerge- geven in de volgende tabel. Deze tabel die is afgeleid uit boven- genoerade ijkgrafiek geldt alleen voor de verzadigde zone.

Kabbelaarsbank ("Haringvreter") Veermansplaat

3

c h l o r i d e g e h a l t e

3

c h l o r i d e g e h a l t e

2 - 5 Q m 9 0 0 0 - 2500 mg C l ~ / 1 2 - 5 SX m 120CD- 3 8 0 0 mg C l ~ / 1 5 - 2 0 ft. m 2 5 0 0 - 350 mg C l ~ / 1 5 - 2 0 ft m 3 8 0 0 - 610 mg C l " / 1 2 0 - 6 0 ft m 350 - 75 mg Cl /I 2 0 - 6 0 ft m 610 - 160 mg C l ~ / 1

Uit de ijkgrafiek gehanteerd voor de Kabbelaarsbank blijkt bij een specifieke elektrische weerstand van 9 ic m de brak/zout grens van 1000 mg Cl /l bereikt te zijn. Op de Veermansplaat wordt deze grens bij 3 = 15 .Qui.

Uit de interpretatie van de weerstandskrommen zijn scheidings- dieptes in het weerstandsprofiel gevonden. De onderste scheidings- laag geeft echter niet exakt de scheiding tussen brak en zout weer.

Door het toepassen van de voor de Kabbelaarsbank en Veermansplaat geldende brak/zout grenzen respektievelijk 9 en 15 Jem, worden door korrektie op de scheidingsdieptes in het weerstandsprofiel de werkelijke brak/zout grenzen vastgesteld.

(14)

4. MEETRESULTATEN KABBELAARSBANK

4.1. DIKTE VAN DE ZOETWATERLENS

Door storingen in de metingen op die delen van de Kabbelaarsbank waar het maaiveld hoger ligt dan N.A.P. + 0.70 m, is het alleen

mogelijk geweest op de lagere delen metingen te doen. (bijlage 7) Wel zijn uit de chloridesgehaltes van de watermonsters afkom- stig van de filterbuizen op de hogere delen zoutgegevens bekend.

Dit zijn de filters F 7, F 18 en F 34.

In het schuttingprofiel (bijlage 8 ) zijn de meetresultaten weergegeven. Afgeleid uit deze resultaten is de dieptelijnenkaart

van de bovenkant van het zoute grondwater (bijlage 9 ). Weergegeven in het schuttingprofiel zijn ook die meetpunten die niet te inter- preteren zijn op weerstandslagen. Dit vindt zijn oorzaak in zandgrof- heid van de bovengrond en/of de dikte van de zoetwaterlens (zie 3.2.).

Gezien de oppervlakte van het gebied dat valt binnen de diepte- li jn "dieper dan N.A.P. - 2.00 m." kan van een dikke zoetwaterlens worden gesproken.

Opvallend is dat op het westelijk deel van het meetgebied op de Kabbelaarsbank (meetpunten 9.08-2, 0.09-2, 9.09-3 en 9.08-5) tot op korte afstand (minder dan 150 meter) van het zoute meerwater nog een zoetwaterlensdikte aanwezig is die zich uitstrekt dieper dan 1.50 meter beneden N.A.P. Dit is waarschijnlijk te verklaren uit de hoge maaiveldsligging van het merendeel van de punten (maaiveld hoger dan N.A.P. + 0.60 m . ) . In oostelijke richting blijkt de dikte van de lens geleidelijker af te nemen. Verklaring hiervoor kan zijn dat het maaiveld in oostelijke richting een geleidelijke daling vertoont naar de kustlijn toe.

Naar de oostelijke kustlijn toe wigt het zoete grondwater uit in brak grondwater dat op zijn beurt overgaat in zout grondwater (meetpunten 9.00/10.00, 10.20, 10.40 en 10.00/11.00)

Bovengenoemde veronderstellingen worden ondersteund door de grafiek in bijlage 10. Deze grafiek geeft de relatie weer tussen de diepte van de onderkant van de zoetwaterlens en de maaiveldshoogte.

Uit de dieptelijnenkaart (bijlage 9 ) blijkt dat ruwweg gesteld kan worden dat bij een maaiveldshoogte van N.A.P. + 0.50 m de boven- kant van het zoute grondwater op het niveau van N.A.P. - 1.50 m ligt.

Bij maaiveldshoogte die hoger liggen dan N.A.P. + 0.60 m daalt dit niveau tot N.A.P. - 2.00 m en dieper.

(15)

4.2. GESCHIKTHEID VOOR DE AANLEG VAN ZOETWATERVIJVERS•

Wanneer zoetwatervijvers aangelegd worden binnen het gebied dat omsloten wordt door de dieptelijn van de bovenkant van het

zoute grondwater van N.A.P. - 1.50 m betekent dit dat binnen 2 meter beneden maaiveld nooit zout grondwater zal worden aangetrof- fen.

Door de grote variatie in maaiveldshoogte binnen genoemd gebied (van N.A.P. + 0.50 ra tot N.A.P. + 1.10 m) zijn aantrekkelijke moge- lijkheden voorhanden voor de aanleg van zoetwaterduinvalleien met droog-nat gradiBnten.

De aanleg van zoete spartelvijvers, mede gelet op de rekreatieve bestemming van de Kabbelaarsbank, is ook het overwegen waard.

(16)

5. MEETRESULTATEN VEERMANSPLAAT

5.1. DIKTE VAN DE ZOETWATERLENS

Op de Veermansplaat is op 27 plaatsen geo-elektrisch onderzoek verricht gedurende de periode 10-3-1975 tot 4-4-1975 (zie meetpunten- kaart, bijlage 11).

Het oordwestelijk gedeelte van de plaat werd eind januari door P.F.M. Laarhuis geo-elektrisch onderzocht (zie literatuurlijst no. 6 ) .

De meetresultaten van de laatst uitgevoerde metingen zijn weerge- geven in een schuttingprofielenkaart en in een dieptelijnenkaart die de diepte bovenkant van het zoute grondwater ten opzichte van N.A.P.

aangeeft. Op deze laatste kaart is ook de situatie op het noordwestelijk deel van de plaat, eind januari, weergegeven. (bijlage 12)

Voor nadere gegevens van het noordwestelijke deel van de plaat wordt verwezen naar bovenvermeld verslag.

Zones waar de bovenkant van het zoute grondwater dieper dan 1.50 m beneden N.A.P. ligt zijn gesitueerd rond de meetpunten 10b, 11 en 12, 12a, 12a-2 en 14.

Voor het gebied tussen de filters 10 en 13, dat omsloten wordt door een stuifscherm verlopen de dieptelijnen globaal evenwijdig aan het stuifscherm.

Op het zuidelijk deel van de plaat doet zich rond filter 14 een opvallende situatie voor: in de onmiddellijke nabijheid van het over- spoelingsgebied door het zoute meerwater is op een diepte van

N.A.P. - 2.40 m de bovenkant van het zoute grondwater aangetroffen.

Een verklaring hiervoor is zonder nader onderzoek niet aan te geven. Uit de relatiegrafiek tussen maaiveldshoogte en de diepte van de bovenkant van het zoute grondwater blijkt een progressief verloop

(zie bijlage 13).

5.2. TOENAME VAN DE DIKTE VAN DE ZOETWATERLENS

De meetpunten 11, G 10 en G 10~2 zijn zowel eind januari als begin april geo-elektrisch onderzocht.

Door vergelijking van de schuttingsprofielen van eind januari 1975 en april 1975 blijkt de grens tussen brak en zout grondwater met ongeveer 0.50 meter te zijn gedaald.

Vergelijking met het schuttingprofiel april 1975 met de toestand in oktober 1973 en oktober 1974 (bijlage 14) maakt duidelljk dat de algemene tendens van toename in dikte van de zoetwaterlens zich heeft voortgezet.

(17)

De duur van de stageperiode maakt het niet mogelijk verder in te gaan op deze tendons.

5.3. GESCHIKTHEID VOOR DE AANLEG VAN ZOETWATERVIJVERS

Zones waar de bovenkant van het zoute grondwater dieper dan N.A.P. - 1.50 m liggen kunnen geschikt worden geacht voor de aanleg

van zoetwatervijvers. Binnen deze zones blijkt het maaiveld vrijwel steeds boven N.A.P. + 0.50 m te liggen.

Hieruit volgt dat binnen het genoemde gebied zoet grondwater wordt aangetroffen dieper dan 2.00 m beneden maaiveld. Het diepste

punt waar nog zoet grondwater aanwezig ligt in de zone die de nei punten 10b en 11 (westelijk deel van het ingezaaide gebied omsloten door stuifscherm) op 3.00 m beneden maaiveld.

Gezien de ligging van bovengenoemde zone t.o.v. de kustlijn

van de plaat (ongeveer 350 meter afstand) lijkt deze zone stabiel t.o.v.

een voortgaande ontwikkeling in dikte van de zoetwaterlens.

Op het zuidelijk deel van de plaat, rond filter 14, komt ook tot op 2.60 ra beneden maaiveld zoetgrondwater voor. In deze zone is de kans op belnvloeding door het Grevelingenwater (overspoeling door hoge waterstanden) groot. Achter een situering van een zoetwater- vi jver in deze zone moeten vraagtekens worden gezet, gezien mogelijke

fluktuering in do grens tussen zoet en zout grondwater.

De zelfde opraerking kan gemaakt worden voor de situatie bij het meetpunt I2a-1 (westelijk van de zuidelijke steiger)

(18)

6. DE VORMING VAN EEN ZOETWATERLENS

Door de perkolatie van zoet regenwater op de droogvallende platen ontstaat ontzilting van de bodem. De snelheid waarmee dit gebeurt is onder meer afhankelijk van de grondwaterstand en de schommelingen hierin, het verschil tussen verdamping en neerslag, de zogenaamde

"nuttige neerslag" en de doorlatendheid van de grond.

Zodra de onverzadigde zone ontzilt is ontstaat door verdergaande perkolatie een zoetwaterlens op het zoute grondwater. Deze zoetwater- laag kan ontstaan doordat het zoete grondwater soortelijk lichter is dan het zoute grondwater.

Een voorwaarde voor de vorming van een zoetwaterlens is, dat er geen menging optreedt tussen zoet en zout grondwater en er in het bodem-

profiel geen storende klei en/of veenlagen voorkomen.

Voor de Kabbelaarsbank en de Veermansplaat is gebleken dat in het algemeen het zandpakket homogeen van opbouw is en storende lagen alleen sporadisch voorkomen.

De lensvorm van de zoetwaterlaag ontstaat enerzijds door neer- waartse verdringing van het zoute water en anderzijds door afstroming van het zoete water aan de zijden van de zoetwaterlaag.

De toename van de dikte van de zoetwaterlens zal doorgaan tot een even ichtssituatie is bereikt tussen de dikte van de zoetwaterlens en de tegendruk van het omringende zoute water ( zout grondwater en raeerwater van de Grevelingen).

De snelheid en toename van de dikte van de zoetwaterlens is af- hankelijk van een percentage van de nuttige neerslag die ten goede komt aan de "groei" van de zoetwaterlens. Dit percentage wordt be- paald door de porositeit van de bodem.

(19)

7 . ZOETWATERVIJVERS

7.1. ALGEMEEN

Zoals in de inleiding al is opgemerkt is een van de redenen van het uitvoeren van een geo-elektrisch onderzoek op de Kabbelaarsbank en de Veermansplaat het bepalen van geschikte plekken om zoetwater- vi jvers aan te kunnen leggen.

Aan zoetwatorvijvers worden bepaalde eisen gesteld (zie litera-

tuurlijst no. 10). In de volgende paragraaf worden deze eisen gefor- mu1eerd.

In welke mate de gewenste situatie voor de aanleg voor zoetwater- vijvers voorkomt op de Kabbelaarsbank en de Veermansplaat wordt toe- gelicht in de hoofdstukken 4 en 5.

7.2. EISEN VOOR DE AANLEG VAN ZOETWATERVIJVERS

Door het graven van een zoetwatervijver wordt ingegrepon in het ter plaatse bestaande hydrologische systeem. Vooral voor het proces van vorming van een zoetwaterlens heeft het graven gevolgen.

Door wateronttrekking door eventueel aanwezig vee en door ver- damping anderzijds wordt de vorming van de zoetwaterlens onderbrokon en kan zelfs door veranderde •stromingen omslaan in een opwaarts gerich- te stroming van het zoute grondwater. Om deze "zoute" kwel tegen te gaan tussen de vijverbodem en de bovenkant van het zoute grondwater moot een bufferlaag aanwezig zijn met een minimale dikte van 0.50 m.

Zoetwatervijvers kunnen worden onderscheiden in veedrenkings- vijvers en ondiep uitgegraven plassen die over kunnen gaan in voch- tige duinvalleien.

Voor de beide soorten vijvers geldt een hoofdeis en wel; de vi.p moet blijvend zoet zijn. De verschillende eisen voor de twee soorten

volgen hieina.

Eisen veedrenkingsvijv r

- het maximaal toelaa.'caar chloridegehalte van het drinkwater voor schapen is + 5.000 mg Cl /ltr; voor paarden en jongvee bedraagt dit + 2.000 mg ClVltr.

- een minimale waterdiepte van 0.40 - 0.50 m.

- de bodem ter plaatse van de drenkingsgelegenheid moet schoon, d.w.z. zandig zijn, terwijl in het talud geen sliblenzen mogen voorkomen.

(20)

Eisen zoetwaterduinvalleien:

- het droogvallen in periodes met grote droogte is geen bezwaar

- situering zodanig dat naast de gradient droog-nat ook de gradient rijk-arm aanwezig is; dit laatste is bijvoorbeeld mogelijk door de aanwezigheid van sliblenzen in het talud

(21)

SAMENVATTING

Zowel op de Kabbelaarsbank als op de Veermansplaat zijn 30 meetpunten onderzocht door geo-elektrische metingen, op de diepte waar de bovenkant van het zoute grondwater zich bevindt.

Gebleken is dat op beide platen een zoetwaterlens aanwezig is en dat er plaatsen voorkomen die geschikt zijn voor de aanleg van zoetwatervijvers. De dieptelijnenkaarten voor de Kabbelaarsbank en de Veermansplaat maken dit duidelijk (bijlagen 7 en 11).

Op de als "geschikt" aangewezen plaatsen kan steeds tot een minimale diepte van 2 meter beneden maaiveld gegraven worden zonder

zout grondwater aan te treffen.

Globaal kan zowel voor de Kabbelaarsbank als de Veermansplaat worden gesteld dat bij maaiveldshoogtes hoger dan N.A.P. + 0.50 m een "geschikte" situatie optreedt voor de aanleg van een zoetwater- vi jver .

Uit de grafieken die de relatie weergeven tussen de maaivelds- hoogte en de diepte van de bovenkant van het zoute grondwater blijkt:

- er bestaat op de Kabbelaarsbank een lineair verband tussen de maaiveldshoogte en de diepte van de bovenkant van het zoute grondwater: hoe hoger het maaiveld hoe dieper de grenslaag zoet/zout

- op de Veermansplaat bestaat een progressief verband tussen maaivelds- hoogte en diepte van de bovenkant van het zoute grondwater:

bij toenemende maaiveldshoogte neemt de diepte van de grens- laag zout/zoet steeds meer toe

Door vergelijking van de huidige meetresultaten uit filterbuizen

(watermonsters) en van geo-elektrische metingen met de voorheen bestaan- de toestand gevonden uit de watermonsters uit de filterbuizen is ge- bleken dat de dikte van de zoetwaterlens in de tijd is toegenomen.

Helaas is door tijdgebrek het niet mogelijk geweest de invloed van diverse geo- hydrolo^ische aspekten op deze toename te onderzoeken.

(22)

LITERATUURLIJST

1. Schaaf, S. van der Handleiding voor het verrichten van geo-elektrische metingen.

Landbouwhogeschool, afd. Cultuurtechniek, Wageningen

2. Dam, d r . i r . J . C . van G e o - e l e k t r i s c h onderzoek; e n i g e raathematische grondslagen

Voordracht te houden voor het Hydrologisch Collogium op 7 januari 1965

3. Dam, dr. ir. J.C. van De theoretische grondslagen van het geo-elek- trisch onderzoek

Water 51(1967) (1), biz. 5 t/ra 12

4. Stofkoper, J Geo-elektrisch onderzoek op de Middelplaat van het Veerse Meer

September 1970

5. Romijn, drs. E.en Meulekamp, ir. J.J.

Rapport inzake een geo-elektrisch onderzoek op de Haringvreter en de Schotsmanplaat in het Veerse Meer

januari 1966

6 . L a a r h u i s , P.F.M. G e o - e l e k t r i s c h onderzoek op de Veermansplaat

maart 1975, W e t e n s c h a p p e l i j k e A f d e l i n g , Zonnemaire

7. Deelman, ing C. Het verloop van de ontzilting van de drooggevallen gronden in het Grevelingenbekken,

Intern Rapport R.IJ.P. 330, 1974

8. R.IJ.P., Lelystad Nieuwe Inrichtingsschets voor het Grevelingenbekken (Concept) Werkdocument 1974 - 278 Bbw

9. Projektbureau Grevelingen Uitwerking, Programma van eisen Kabbelaarsbank juli 1974

(23)

10. R.IJ.P. Lelystad Mogelijkheden en beperkingen bij het graven van zoetwatervijvers op de Hompelvoet en de

Veermansplaat in het Grevelingenbekken (concept) Werkdocument 1973 - 38 BS

11. Projektbureau Grevelingen Punt van Goeree, Programma van eisen december 1974

(24)

o

Stelfendam

BROUWERSHAVENSCHE GAT mO

Stamperspli.it

Flakkee

COwtft w j dan weg

O B r o u w e r s h m n XTiL, lain lonnemnre

Oz

onnemaire

O Serooskerke

O Drendiof

0 U i V E I A N D

QZierikzee

O Melissant

Sommelsdi|k

oo

_ _, , Middelharnis ODirksland

0 V E R F L A K K E E

Nieuwe Tonge «Q

RIJK50IENST VOOR DE IJSSELMEERPOLDERS WetenKheppet.jke afoWlir^ LELYSTAD

GREVEUN6EN (overzichtskaert

R . , L a - l . I

(25)

""- A ' A

BovEHAArftlO-lT

,0

/ '

-zr? 7&

/ X * . S T « j > ) l - 1 L U N

• N — " ' O a t q u i P O T ^ T r / t A l l O N

"X« t > f T 6 B l 3 l pD NaJO«tfTHlTT p o T B nT '/VAV.; v/C « Cc HIL

\>_X-r-

M

'

Sc fftRooMELEKTRoOF MFFTfLtk-TRODe

• f

rt - l r* 'r-

JJ4 £4L

>

,TT.

i - $ £ ^ ->

—«, _. ——\

I • • • A

, »<rV» B<?«lr> 6Tf/.N|T/r,AlL'iM

NVEHHlT'a-0',N7i-el.Ut<ff

L n j a

6

4 "

L

STHa-UM e>Eg6r:ff- Or^TELUr-'C

A - AA

K n -H2-

l»'

rr?J.

-*KT

. BjLA(?r 2

(26)

6

a

.5

m Q -

S3-

• a i •• « ? « * *i r> ~* <n to » i a a> a» S <

1 ss § I

t T-

* — • *

r

? «

I :

i

, t

t-tv- ,

- b =

1

*

«•»- —-. _ - - -m

i

I i i >

- - i

- -

*V-»

i 2

• - • 9D

1 1

m>- - i0

r

_ .

»•» I , 1 , • - •

l»V — -:

J 1! l l — I L - j

• - •

>-«a»

< M -

-~ ———- -

~ -

- .M

, - • — "'

_ — . — _ — . —

- - ...

_ — . —

- - ...

1

Figuur 11,10 1 - 0 . 5 0 0 - 0 . 1 2 5

1000

o.or

H o - 6 9 2 / l

B i j l a g e 3a

(27)

ra>

+

3

3

to C C

B i j l a g e gb

(28)

«V

a n »

• a— 1 I

4 • • « 9 • « 3 •> 1 i n <

t

> l

•4 •

r» c > <

a I ' a c •n • 3 • 0 1 ? s 3 1 3 1 M • - *" o u> o o o r a r a a i . * a n

-

r

• : _

* o —

-

]

"

-

* o — ;- -

]

"

r

, — - ___. - -

- - -- - •

r

, — - ___. - -

- - -- - •

- - - t i n

«•-1

- ___. - -

- - -- - •

- - - t i n

«•-

- • a

1 —-

-

| N | - * ^

s -

— —,

- -

r «

_ " 1 r .. .

1

r

> \ 1

h~^

"o

"J

• • x

" N i 1

-

L *2

• • x

" N i 1

i

- *2

• • x

" N i 1

i

-

a o -

^ k

« o

- "

_ N

j ^ k

- _ _

ia> — - "

_ N

j ^ k

u>

_ N

j ^ k

-* ~1 n -

_ N

j ^ k - t

-* ~1

n - - t •1 -—' 1—^4 > - H B" — ' * n

a --

, — — a. _ -

— -

— • •

—. -

1— •

1

a --

, — — a. _ — • •

—-

--

1

c -

— • •

—-

--

1

C L

-

— — 1 . — ...

— • •

—-

--

1

_J

— • •

—-

1

H o - 6 9 2 / 3

B i j l a g e gc

(29)

4 I 3 j i 6 « 5 1 O1 < 3 i 5 6

e

io2

A

J L _

—. t. ..

^ H

| . * I

1

1 3 i 6 i 1 1

o

1 3 i 5 6 5 10*

0.10

0.15

0,25

0,40

0.50 0,80 1,00 1.20 15

2P 2.5 3.0 UP 50 6.0

*>

8.0

9J °

10.0 120 150 20.0 21.0 250 30.0 a.0.0 50.0

ro|i— X

5' 5 3 3

I

<

Opmerkingen:

Omschr ijving meetplaats:

253

Naam Plaats Datum Meting

\/Loi^h*lcL<ur1 tvaKjV

3 - 9 - 2 . / J

«a<-3-7<»-

GEO-ELEKTRISCH ONDERZOEK

GEOHM

* r

^ R V .1 e r s a t z H 07'72

(30)

2 3 i . 5 6 I; IO1 2 3 A 5 6 8 102

r-f- 0,10

- - ms

r o | r - X

5' 5 3 3

I

1 < X

— U, 1 -J

- 0.2'

r o | r - X

5' 5 3 3

I

1 < X

« , £ .

r o | r - X

5' 5 3 3

I

1 < X

- - o s o

- DfiO

^ - 1 0 0

/ - - 1 20

_ . 1 C r1

1,3 1

"> ft •d°

w

/ - - ip

71?

•d°

*

r

! i n

i — 4 ^ - ~r*~ — j « u

I— - i - , i A r " i n

V*

bp

i - j S -r- "ifi

— a ^

•T l

60

— —^ <- L _ a*.

m\

0 s /,0

/ f 0,U o n

q o

• • J , U

^ " 10,0

' - 150

_ 200

• • 21.0 - — 4 . 4 ^

- - 30.0

- — 4 . 4 ^

- - 30.0

— — t a u . l

2 3 i . 5 6 8 101 2 3 4. 5 6 8

- J O . U

1 0z

<2>

O p m e r k i n g e n : l - 0 , f ~ 0 . * $ " - * .

O m s c h r i j v i n g m e e t p l a a t s :

I

v j a a m ;

=»laats : D a t u m ;£

f e t i n g .

KabktLvVArsbt^H 9

- 5 - l

O p m e r k i n g e n : l - 0 , f ~ 0 . * $ " - * .

O m s c h r i j v i n g m e e t p l a a t s :

GEO-ELEKTRISCH ONDERZOEK

( G E O H M )

Kftj^MfflSBfl

253 B i y J c a . ^ a r - i o7'72

(31)

1 2 3 <. 5 6 1 to1 2 3 A 5 6 i 102

- m\

.

j

J

i

/

.' 1

" . . ' a-3

^ . ^

;,m-

• A • _ _

r-4 -4-

t] j-Jf "*•.

t - a*-

T "

: ZJ - —*—

r

_ j

I

3 4 5 6 8 101 2 3 4 5 6 8 102

0.10

0.15

0,25'

0,40

0.50 0,80 1,00 1.20 15

2.0 2.5 3.0 4,0 50 6.0 70 8.0

9a .0

10.0 12JD 15.0 20.0 21.0 250 30.0 40.0 ,50.0

r o | r - I 5 5 3 3

l

X

<

@

Opmerkingen: »- D,S"-

0

,o£'- *

Omschrijving meetplaats:

253

Naam ; ka\9btUtA.»*sWl<:

Plaats : J - J - * - Datum .26- 3 - ' p ~

Meting;

GEO-ELEKTRISCH ONDERZOEK

(GEOHM,1

" B i--y-"a—i.r->«g

--e

07'72

(32)

2 3 4 5 6 1 1 IO1 2 3 4 5 6 8 102

no

lNj||— I

5 5'

'.15 3 3

X 1

i i <

1.25

140

ISO

no

lNj||— I

5 5'

'.15 3 3

X 1

i i <

1.25

140

ISO

no

lNj||— I

5 5'

'.15 3 3

X 1

i i <

1.25

140

ISO

no

lNj||— I

5 5'

'.15 3 3

X 1

i i <

1.25

140

ISO

no

lNj||— I

5 5'

'.15 3 3

X 1

i i <

1.25

140

H,JU ISO 3,80 1.00 1.20 .5

If.

2.5 3,0 4,0 xO 5.0 7,0 3.0 6.0

Ifi

15.0 20.0 21,0 250 30.0 40,0 50.0

<2>

H,JU

3,80 1.00 1.20 .5

If.

2.5 3,0 4,0 xO 5.0 7,0 3.0 6.0

Ifi

15.0 20.0 21,0 250 30.0 40,0 50.0

<2>

r —

H,JU

3,80 1.00 1.20 .5

If.

2.5 3,0 4,0 xO 5.0 7,0 3.0 6.0

Ifi

15.0 20.0 21,0 250 30.0 40,0 50.0

<2>

f

H,JU

3,80 1.00 1.20 .5

If.

2.5 3,0 4,0 xO 5.0 7,0 3.0 6.0

Ifi

15.0 20.0 21,0 250 30.0 40,0 50.0

<2>

- Y

/

H,JU

3,80 1.00 1.20 .5

If.

2.5 3,0 4,0 xO 5.0 7,0 3.0 6.0

Ifi

15.0 20.0 21,0 250 30.0 40,0 50.0

<2>

/

H,JU

3,80 1.00 1.20 .5

If.

2.5 3,0 4,0 xO 5.0 7,0 3.0 6.0

Ifi

15.0 20.0 21,0 250 30.0 40,0 50.0

<2>

/ i

H,JU

3,80 1.00 1.20 .5

If.

2.5 3,0 4,0 xO 5.0 7,0 3.0 6.0

Ifi

15.0 20.0 21,0 250 30.0 40,0 50.0

<2>

t ' '

H,JU

3,80 1.00 1.20 .5

If.

2.5 3,0 4,0 xO 5.0 7,0 3.0 6.0

Ifi

15.0 20.0 21,0 250 30.0 40,0 50.0

<2>

,2

H,JU

3,80 1.00 1.20 .5

If.

2.5 3,0 4,0 xO 5.0 7,0 3.0 6.0

Ifi

15.0 20.0 21,0 250 30.0 40,0 50.0

<2>

HP

>

-a - - !

H,JU

3,80 1.00 1.20 .5

If.

2.5 3,0 4,0 xO 5.0 7,0 3.0 6.0

Ifi

15.0 20.0 21,0 250 30.0 40,0 50.0

<2>

' ."'

H,JU

3,80 1.00 1.20 .5

If.

2.5 3,0 4,0 xO 5.0 7,0 3.0 6.0

Ifi

15.0 20.0 21,0 250 30.0 40,0 50.0

<2>

f • r

3" * "

- - 1

H,JU

3,80 1.00 1.20 .5

If.

2.5 3,0 4,0 xO 5.0 7,0 3.0 6.0

Ifi

15.0 20.0 21,0 250 30.0 40,0 50.0

<2>

i L J > ,

H,JU

3,80 1.00 1.20 .5

If.

2.5 3,0 4,0 xO 5.0 7,0 3.0 6.0

Ifi

15.0 20.0 21,0 250 30.0 40,0 50.0

<2>

rn l^m I

I _ _

H,JU

3,80 1.00 1.20 .5

If.

2.5 3,0 4,0 xO 5.0 7,0 3.0 6.0

Ifi

15.0 20.0 21,0 250 30.0 40,0 50.0

<2>

'""'

f i

H,JU

3,80 1.00 1.20 .5

If.

2.5 3,0 4,0 xO 5.0 7,0 3.0 6.0

Ifi

15.0 20.0 21,0 250 30.0 40,0 50.0

<2>

r " ^ —

H,JU

3,80 1.00 1.20 .5

If.

2.5 3,0 4,0 xO 5.0 7,0 3.0 6.0

Ifi

15.0 20.0 21,0 250 30.0 40,0 50.0

<2>

'

Hit

" 1

H,JU

3,80 1.00 1.20 .5

If.

2.5 3,0 4,0 xO 5.0 7,0 3.0 6.0

Ifi

15.0 20.0 21,0 250 30.0 40,0 50.0

<2>

/

H,JU

3,80 1.00 1.20 .5

If.

2.5 3,0 4,0 xO 5.0 7,0 3.0 6.0

Ifi

15.0 20.0 21,0 250 30.0 40,0 50.0

<2>

/

r

H,JU

3,80 1.00 1.20 .5

If.

2.5 3,0 4,0 xO 5.0 7,0 3.0 6.0

Ifi

15.0 20.0 21,0 250 30.0 40,0 50.0

<2>

•7

I

H,JU

3,80 1.00 1.20 .5

If.

2.5 3,0 4,0 xO 5.0 7,0 3.0 6.0

Ifi

15.0 20.0 21,0 250 30.0 40,0 50.0

<2>

t

H,JU

3,80 1.00 1.20 .5

If.

2.5 3,0 4,0 xO 5.0 7,0 3.0 6.0

Ifi

15.0 20.0 21,0 250 30.0 40,0 50.0

<2>

i

H,JU

3,80 1.00 1.20 .5

If.

2.5 3,0 4,0 xO 5.0 7,0 3.0 6.0

Ifi

15.0 20.0 21,0 250 30.0 40,0 50.0

<2>

H

H,JU

3,80 1.00 1.20 .5

If.

2.5 3,0 4,0 xO 5.0 7,0 3.0 6.0

Ifi

15.0 20.0 21,0 250 30.0 40,0 50.0

<2>

1 2 3 i . 5 6 8 IO1 2 3 4 5 6 8 102

H,JU

3,80 1.00 1.20 .5

If.

2.5 3,0 4,0 xO 5.0 7,0 3.0 6.0

Ifi

15.0 20.0 21,0 250 30.0 40,0 50.0

<2>

Opmerkingen: *- °'*~**

s

Omschrijving meetplaats:

I

v j a a m ; K'ck.WiVe.U.txr.It**.*Le

Plaats: J-J-

1

Datum ; Jf-i-'yir Meting:

Opmerkingen: *- °'*~**

s

Omschrijving meetplaats:

GEO-ELEKTRISCH ONDERZOEK

( G E O H M )

*

PBBBiljMBIlll

253

•1 B V *

= • £ ? a « mW - 3 0 7 ' 7 2

(33)

5.

m r- o - t 111

i r5»

in r O n i 7<

1

' ' 1

•H 1

' ' 1

(r> - ' •

n ('.

m ,

<

PI

•H |

2T ( i r

(34)

•a.

0

X

\

0 r, O

\

\

o

M/

Is

<

o r

in O CK

<71 o

2.

• 3

rn G

-1

rn 1/5

o -°

- i — ^ •a O

\

\

\

\

\

\

\

\

\

\

\

\

\

3?

2 C3

<33

5

m 0

i

CO

I

">

>

U J

>

(35)

^1/

o

0

o m

H

c \

\

a

>

>

<

h

cn X o o -4 rn

H

3

?

^

to

o

o m

3 - i

J \

N ^

O

O m

<

n r m 7*

o

f

o •4 m\

C J O

-a

I —

U)

*n

(36)

<

w I u

0) Ui

h u

z

3

LL

h

5 z

0) UJ Q Q

Z

<

J

ui

0 0 0 (U

J <

<

u

I

0)

r

UJ

u

•A

KJ.

r - 3

u

ul

ID t- * - J • - I

a

Ul N!I

> o o 2

o • J

r

r

1 -

of

tf M

V - >

M

2 r -

Wl

r

rV > X • > ui U l

Nb

Wl

r

2 0 u m) PC VN r"

* C l i b u

V- tf > 111 2 V- «c

m

NS "i * «.

4 i NS r- o

c

VJ Kl -I ri >T NU 2

'u

N j 2

- J

0 o « 2 c? 2

'u 2

UJ ^ J VC

O -J UJ VC

h Nt

r-

a

i*l

lll V, > 4% UJ 2 N P

U J O

A Ji

\ N3 2 *

i

* \ >

H *

<

\ UJ 141 V

2

9

<

V a

N3 e*

|

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

To what extent does perceived neighbourhood reputation impact the intention of residents to leave the neighbourhood.. To what extent does neighbourhood reputation influence the

networks and the network lifetime. Game theory alters the way the nodes perceive each other by providing a set of rules according to which the nodes can base their relaying

Consequently, the above discussion aligns with Mkhize’s (2015:193) argument, when he argued that some of South Africa’s challenges in implementing its public policies are as a

Daarnaast is het percentage HBO-afgestudeerden dat op zoek is naar een andere functie in de sector cultuur en overige dienstverlening hoger dan bij de overheid als geheel, en

De slag die heeft vier uur geduurt Daar nog geen Hollands Bloed om treurt Schep moet ‘t is ons meer gebeurt, De Leeuw is niet vervaart, Heeft nog krullen in zyn staart.. hier op

Nu een kerntaak van het bestuur is het in kaart brengen en systematisch beheren van de risico’s, dient de RvC zich ervan te vergewissen dat het bestuur deze taak zorgvuldig

tekening projectnaam projectnummer schaal fase formaat datum status

Naast de relatie tussen coaching en competentieontwikkeling in het algemeen wordt in de literatuur ook gerapporteerd over onderzoek naar de relaties tussen de vier dimensies