Marida de Boer
WIET WITTE
& WIJN
LITERAIRE THRILLER
1| Het arrestatieteam
De lucht trekt dicht en donkere wolken pakken zich samen. De terrassen zijn verlaten; stoelkussens zijn haastig naar binnen gehaald, parasols ingeklapt en de tuindeuren gesloten. De bladeren van de bomen ruisen dreigend nu de wind langzaam aanzwelt, en heel in de verte is het geluid te horen van een brommer die hard optrekt. Maar als dat geluid wegsterft is het weer stil op straat.
Dan opeens wordt de stilte verscheurd door aanzwellende sirenes van politie- auto’s. De bewoners van de wijk aan de rand van het bosrijke dorp worden opgeschrikt door het indringende gejank dat dichterbij komt, de wijk in, de straat in. Voor het laatste huis aangekomen zwijgen de sirenes. Politiebussen en sedans worden kriskras voor de oprit neergezet, waarmee het zicht op het huis grotendeels wordt geblokkeerd. Dan klinkt het scherpe, metalige geluid van open- en dichtslaande portieren. Mannen in uniform, met POLITIE ARRESTATIE TEAM achterop hun jacks, springen soepel na elkaar uit de bussen.
Op aanwijzingen van hun sectiecommandant verspreiden ze zich snel en geruisloos rondom het huis.
Een aantal buurtbewoners is nieuwsgierig naar buiten gekomen om te kijken wat er aan de hand is in het huis van de familie Maas. Ze verzamelen zich op straat, voor de tuin. Maar verder komen ze niet, resoluut op een afstand gehouden door twee agenten, die de ruimte ervoor afgezet hebben met rood- witte linten. Ze turen nieuwsgierig naar het huis en verdringen elkaar voor de beste plek achter de afzetting, terwijl ze gespannen elke beweging van de geüniformeerde mannen in de gaten houden. Er is niets te zien, maar er hangt er een onbestemde spanning in de lucht, die feilloos door de toeschouwers wordt opgepikt. De onrust is bijna tastbaar, als mensen elkaar aanstoten en speculeren naar de reden van de politie-invasie. Een overval, een inbraak?
Alles wijst op een misdaad, en de blauwe zwaailichten die nog aanstaan, geven het tafereel een spookachtig aanzien in de donkere voortuin…
Uit de laatste auto, een zwarte Volkswagen Golf, stappen twee mannen, die de situatie beheerst opnemen. Arie Royakkers, een oude rot in het vak die belast is met deze actie, zet kleumerig de kraag van zijn beige trenchcoat omhoog. Zijn secondant, de jongere Gert-Jan Evers, loopt met hem mee de voortuin in terwijl ze op gedempte toon de situatie bespreken. Behoedzaam lopen ze naar de zware, donkerblauw gelakte voordeur van het vrijstaande jaren-dertig huis, verreweg het grootste in de straat. De kleine buitenlantaarn naast de deur zet het pad ervoor in een zwak schijnsel.
Royakkers drukt een paar keer ferm op de bel, die een heldere gong laat horen.
Maar alles blijft stil. Voor de zekerheid laat hij ook de zwaar koperen deurklopper met een doffe plof op de deur neerkomen, maar ook daarop komt geen enkele reactie. Gert-Jan Evers doet een stap opzij naar het zijraam, en tuurt met zijn handen langs zijn ogen de woonkamer in, die slechts vaag verlicht is; er lijkt
niemand aanwezig. De mannen overleggen kort met elkaar, waarna ze terug- lopen, de tuin in. Royakkers posteert zich op de oprit, om de situatie ter plekke in zich op te nemen. Chagrijnig heeft hij zijn armen om zijn buik geslagen. Hij had net op het punt gestaan om naar huis te gaan, na zijn late dienst die dag. Moe van een drukke werkweek en een beetje rillerig, had hij zich ver- heugd op een rustige avond voor de buis. Die werd hem echter op het laatste moment door de neus werd geboord door de melding van een gewapende over- val in Molenhoek. Vuurgevaarlijke indringers zouden zich verschanst hebben in een woonhuis, dat zich, volgens zijn informatie, in de villawijk aan de bui- tenzijde van het dorp bevond, aan de grens met het daarachter gelegen bos.
Code rood. Zijn team was in allerijl opgeroepen en eenmaal onderweg had hij nog de nodige informatie doorgekregen van de meldkamer.
Royakkers negeert zijn opkomende hoofdpijn en observeert ingespannen het huis met de in witte hoogglans gelakte kozijnen, dat zo’n tien, twaalf meter van de straat af ligt. Het pand en zijn omgeving zijn, op het struikgewas achterin na, redelijk overzichtelijk. Links naast het woonhuis bevindt zich een breed, met waalsteentjes bestraat gedeelte; een dubbele oprit die aansluit op de zijtuin. Zijn blik was al direct getrokken door de twee auto’s die daar stonden;
een donker gekleurde Volvo, donkerblauw waarschijnlijk, en een glanzend zwarte Porsche. Dure karren.
Na een korte inspectie had hij vastgesteld dat er niemand in de voertuigen aanwezig was. Hij laat zijn blik over de riant ogende villa glijden, die deels met klimop is begroeid. Zelfs in het schemerduister registreert hij meteen de onmiskenbare luxe van het huis, met zijn rietgedekte kap, perfect onderhouden lakwerk, en de royale tuin, die omzoomd is door weelderige heesters en struiken.
Zijn in feite wat voorbarige conclusie, dat geld wel een rol zal spelen in dit drama, is statistisch gezien dan ook niet onwaarschijnlijk. Maar niets is zeker in dit stadium.
Evers is met enkele van zijn mannen naar de achterkant van het huis gelopen, terwijl de rest van het team zich verspreid in de tuin heeft opgesteld, tot aan de afrastering achterin. Via een systeem van kleine microfoons, die aan de kragen van hun jacks zijn bevestigd, houden ze elkaar op de hoogte. Maar op dit moment is er nog weinig te melden.
Een magere knaap, die vooraan achter de politieafzetting staat, is overtuigd er meer van te weten, en vertelt zijn buurman dat het ‘natuurlijk’ met drugs te maken heeft. Met een breed armgebaar duidt hij op het grote vrijstaande huis, en op de glanzende auto’s op de oprit. ‘Ja man, hoe denk je anders dat ze aan die poen komen?’
De man naast hem reageert prikkelbaar dat die Porsche niet van de bewoner is. Maar hij moet toegeven ook niet te weten van wie die dan wel is. Dan zwijgen ze weer, en staren gebiologeerd naar het huis met zijn diepe achtertuin.
Het geroezemoes van het publiek achter de politielinten is geladen met een
onverbloemde sensatiezucht. Maar ondanks de schijnwerpers die door de tuin flitsen, is er weinig te zien. Daarvoor is het te donker, en bovendien ontnemen de auto’s en de struiken in de tuin hen een goed zicht op het schouwspel.
Twee knullen uit de buurt die juist op weg waren naar de stad, hadden meteen rechtsomkeert gemaakt toen zij de sirenes hoorden. Nieuwsgierig zijn ze met hun scooters zo ver mogelijk door gereden, om alles op de eerste rang te kunnen volgen.
‘Er is er vast een koud gemaakt!’ gokt een van hen beiden.
‘Oh ja, en waar blijft de ambulance dan, en waarom sluipen die smerissen nog rond?’ reageert zijn maat cynisch.
‘Weet ik veel…’ Hij haalt nonchalant zijn schouders op.
De oprit, waar Royakkers is gaan staan, is strategisch gezien de meest voor de hand liggende keuze; van hieruit zijn zowel de voor- als de zijkant van het huis duidelijk in beeld. Routinematig zoomt hij met zijn blik in op mogelijke ontsnappingswegen. De ramen in de dakkapellen bovenin zijn donker. Alles lijkt rustig, maar schijn bedriegt in dit soort situaties. Na negentwintig jaar ervaring met het arrestatieteam is hij op zijn qui-vive, en ingespannen tuurt hij naar de achterdeur van het huis, die op het terras ernaast uitkomt. Dat moet de keuken zijn. Hier zouden de gegijzelden zich bevinden, volgens de aan- wijzingen die hij heeft doorgekregen. Er brandt licht, maar er is niemand zichtbaar achter de half gesloten gordijnen. Zijn blik glijdt verder. Linksachter in de hoek van de tuin bevindt zich de garage, waarvan de elektrische kantel- deur aan de voorzijde gesloten is. Verder achterin de tuin zijn de contouren zichtbaar van een aantal grote bomen, en iets wat lijkt op een strook wild struik- gewas, dat grenst aan het daarachter liggende bos. De spaarzame buiten- verlichting achterin geeft echter onvoldoende zicht om details te kunnen onderscheiden.
Opeens vliegt de achterdeur met een ruk open. Een lange man met een donker jack aan en een wollen mutsje op zijn hoofd, rent over het terras de donkere tuin in. In zijn vlucht ontwijkt hij de grote, teakhouten tuintafel, en rent richting het dichte struikgewas achterin. Maar hij komt niet ver; als door een onzichtbaar obstakel pootje gehaakt struikelt hij en klapt voorover op de grond. Het pistool, dat hij bij zich had, is uit zijn hand geschoten, en ligt een paar meter verderop in het gras. Als hij weer op wil krabbelen kijkt hij onthutst in de loop van een Walther P99Q.
‘Op je buik, en handen op je rug’ commandeert een agent met een indruk- wekkend postuur nors, terwijl een tweede agent klaarstaat met een tasergun in de aanslag. De knaap gehoorzaamt gelaten, en meteen worden zijn armen naar achteren getrokken en wordt hij in de boeien geslagen. Hij wordt overeind gehesen, grondig gefouilleerd en zijn zakken worden leeggemaakt. Een halfvol pakje shag, een mobiele telefoon, een paar verfrommelde bonnetjes, een euromuntstuk, een klein plastic zakje met een onbestemde grijsgroene inhoud,
een aansteker en een goedkope ballpoint worden in een plastic zak gestopt.
Een vaste procedure om te voorkomen dat een van de voorwerpen als wapen gebruikt kan worden, en ook zijn pistool wordt als bewijsstuk overgedragen.
Maar de wat schriele gast, waarschijnlijk niet ouder dan een jaar of vijf, zesen- twintig, is compleet overdonderd door de snelle politieactie. Hij lijkt niet van plan ook maar iets te gaan ondernemen tegen deze overmacht. Lijdzaam laat hij zich meetronen door de agent, die hem in de richting duwt van een van de politiebussen. De agent duwt zijn hoofd omlaag en drijft hem met een gerou- tineerde beweging op de achterbank. Dan zwaait het portier met een klap dicht.
Hij kan geen kant meer op; de deuren zijn hermetisch gesloten. Verbitterd hoort hij hoe de agent in zijn mobilofoon melding maakt van het in hechtenis nemen van een van de overvallers. De man achter het stuur begroet hem spottend.
‘Zo, jongen, nog laat op stap?’
Hij zucht diep, en laat zich gedesillusioneerd op de achterbank zakken. Voor hem is het spel definitief uit…
Het hele spektakel heeft hooguit drie minuten in beslag genomen. Een van de agenten is bij de arrestant in de auto gestapt voor een eerste ondervraging ter plekke, voordat hij wordt afgevoerd naar het bureau.
Royakkers zelf heeft de arrestatie op een afstand gevolgd, maar hij weet dat er nog meer overvallers in het huis moeten zijn.
Dan opeens is een schurend gerucht achter in de tuin hoorbaar. Meteen richt hij zijn blik op de buitendeur van de garage. Het geluid lijkt daar vandaan te komen…
Dan ziet hij hoe de deur aan de zijkant van het stenen gebouw langzaam, met een licht schrapend geluid, wordt opengeduwd. Behoedzaam komen een man en een vrouw uit de garage tevoorschijn met hun handen omhoog, terwijl ze nerveus naar de politiemacht in de tuin kijken. Onmiddellijk richten de drie dichtstbijzijnde agenten hun wapens op hen. Een van hen commandeert hen te blijven staan, terwijl ze vol in de schijnwerpers worden gezet. Charlie en Fenna blijven verschrikt staan. Charlie houdt beschermend zijn arm voor zijn ogen, terwijl hij tegen het licht in kijkt.
‘Ho, wacht…’ roept hij gealarmeerd. ‘Ik ben niet de man die jullie moeten hebben!’
Terwijl ze hun wapen op het tweetal gericht houden, lopen twee agenten op hem af, en blijven op anderhalve meter afstand staan, wachtend op zijn verklaring. Struikelend over zijn eigen woorden begint Charlie Keizer te vertellen dat hij degene is die de melding heeft gedaan van deze overval. Maar voor hij de kans krijgt het hele verhaal uit de doeken te doen, worden Fenna en hij naar een plek achter de garage gedirigeerd, uit een mogelijke vuurlinie. Daar gebaart de agent hem zijn relaas af te maken.
‘Die man die jullie net gepakt hebben was zijn maat!’ roept Charlie met zijn ogen wijd opengesperd. ‘Van de overvaller, die nog binnen is!’
Gejaagd vertelt hij dat ze net op het punt hadden gestaan om de garage uit te
komen, toen ze hem naar buiten zagen stormen en regelrecht in de armen van de politie lopen. Daarna hadden ze gewacht tot hij was ingerekend en afgevoerd, legt Charlie nerveus uit. De politiemannen kijken hem strak aan, terwijl hij vertelt wat zich tot nu toe in het huis heeft afgespeeld. Dat ze op bezoek waren toen de bel ging, en die twee agressieve kerels binnen kwamen stuiven. En hoe hij heeft gezien dat hun vrienden in de keuken met een pistool werden bedreigd door die gasten.
‘Dat waren zijn handlangers. Maar het gaat om die vent die nu nog binnen zit.
Hij is degene die Emmaly en Willem Maas nu onder schot heeft,‘ meldt Charlie opgewonden. ‘Tenminste, dat is het laatste wat ik gezien heb,’ besluit hij zijn verhaal.
Fenna knikt heftig. Ze had het hele gebeuren vanachter een kier in de deur goed kunnen volgen. Met gespannen gezichten wachten ze de instructies van de geüniformeerde mannen af. In het huis roert zich nog altijd niets.
2| De inval
Een van de agenten heeft ondertussen het relaas van Charlie gecheckt bij de meldkamer, en schijnt er nu van overtuigd te zijn dat hij met een van de slacht- offers te maken heeft. Hij knikt naar Gert-Jan Evers, die erbij is gekomen, en nu het woord voert. Op een iets vriendelijker toon informeert hij naar de situatie in het huis, en Charlie vertelt alles wat hij gezien en gehoord heeft vanuit zijn schuilplaats in de hal. De agent knikt om aan te tonen dat hij het verhaal begrepen heeft.
‘Oké… dus alleen de overvaller is nu nog binnen met het echtpaar Maas,’
concludeert Evers, terwijl hij Charlie aankijkt.
‘Ja, dat klopt. Hij is de man die de orders uitdeelt. Hij kwam pas later, toen wij al buiten waren, en die maat al weg was, in die witte BMW...’ Hij lacht nerveus als hij zelf hoort hoe verwarrend zijn relaas moet klinken. Maar Evers schijnt het te kunnen volgen, en maant Charlie tot kalmte. ‘Hij ging dus die man ophalen. Hoe lang is dat geleden?’
‘Ehhh… dat is nu zo’n tien minuten geleden, een kwartier hooguit,’ antwoordt Charlie, terwijl hij een blik op zijn horloge werpt.
‘Station Nijmegen?’ vraagt de agent kort.
‘Ja, klopt,’ beaamt Charlie.
‘Heb je een signalement van die handlanger?’
Charlie knikt. ‘Ja, hij heeft een bleek pokdalig gezicht, een klein vlassig sikje en een blonde paardenstaart, met een zwart petje, dat hij achterstevoren op zijn hoofd heeft. Hij is ongeveer een meter 75, en hij draagt een oude spijker- broek met gaten en een donkerblauw sweatshirt met capuchon,’ zegt Charlie, terwijl hij zich de wat morsige knaap weer voor de geest haalt. Hij had een beetje onnozel naast de keukentafel gestaan, commando’s afwachtend van zijn maat, die hem duidelijk de baas was.
‘En witte Nike’s met rode zolen’ vult Fenna aan. Verscholen achter de deur van Willems werkkamer, waren juist die sportschoenen haar opgevallen toen hij langs kwam lopen. Charlie knikt instemmend. ‘Ja, dat klopt!’
Nike’s met rode zolen, noteert Evers, en vraagt dan naar het signalement van de man die hij moet ophalen.
‘Eh... dat weet ik niet,’ zegt Charlie, terwijl hij zijn schouders ophaalt. Hij kijkt Fenna aan, in de hoop op hulp van haar kant, en ze knikt. Ze herinnert zich nog glashelder de foto’s die Emmaly haar had laten zien, voor het pand aan de Waalkade. Blij dat ze ook wat aan het verhaal kan bijdragen, lepelt ze hulp- vaardig de beschrijving van de man op. ‘Lang, slank, ongeveer een meter 85…’
Op de foto’s was hij duidelijk iets groter dan Willem, met zijn een meter 80, herinnert ze zich. ‘Hij heeft een beetje getinte huid en wat langer, zwart krullend haar. En hij is een jaar of twee-, drieëndertig… Maar ehh… Ik weet niet wat hij aan heeft,’ voegt ze er dan aarzelend aan toe.
‘Oké,’ knikt de agent, ‘dat moet voldoen.’
Meteen geeft hij via zijn mobilofoon de nieuwe informatie door aan de meld- kamer, met het verzoek de verdachte, en zo mogelijk ook de man die op het station aan moet komen, op te sporen en aan te houden. Hij vermeldt het signalement van beide mannen aan zijn collega’s, en meteen komt er met een blikkerige stem antwoord, dat er naar hen zal worden uitgekeken.
Ondertussen staan er, verspreid in de zij- en achtertuin, nog altijd een aantal agenten met getrokken pistolen paraat. De sfeer is gespannen, maar alles lijkt volkomen onder controle van het arrestatieteam, die via hun mobilofoons op de hoogte zijn gebracht van de laatste ontwikkelingen.
Evers is ondertussen haastig naar zijn chef gelopen, en doet hem kort ver- slag van het stel, dat onder supervisie van zijn collega’s is achtergebleven.
Royakkers, die hierover al een melding had doorgekregen, hoort het hele relaas aan. Hij wrijft nadenkend met zijn handen door zijn gezicht. Zijn hoofdpijn lijkt langzaam aan te zwellen, en hij voelt een koortsig gevoel binnensluipen, dat duidt op een naderend griepje.
‘Goed. We hebben dus een van de daders te pakken, en twee ontsnapte slacht- offers. Maar de gevaarlijkste overvaller bevindt zich nog in het huis, met de twee gegijzelden,’ vat hij de status quo kort samen. ‘We hebben geen idee hoe de stand van zaken binnen is, en wat hij van plan is, maar mogelijk zijn de levens van de man en vrouw in gevaar’ besluit hij. Gert-Jan Evers knikt instemmend. Ze weten allebei dat het huis nu binnenvallen risicovol is; als een gijzelnemer zich bedreigd voelt, kan hij rare dingen gaan doen, en dus is de grootste mate van voorzichtigheid essentieel om slachtoffers te voorkomen.
Veiligheid is altijd prioriteit nummer één in dit soort situaties.
‘Laten we hem eerst eens oproepen,’ stelt Evers voor. ‘Eens kijken of hij daar op reageert.’ Royakkers knikt en Evers loopt met grote stappen terug naar de politiebus, waaruit hij een grote megafoon tevoorschijn haalt. Na een kort gebaar van zijn chef zet hij hem aan zijn mond.
‘Attentie! Dit is de politie. Het huis is omsingeld, kom naar buiten, met je handen in de lucht!’ schalt het luid door de spreekbuis. Een paar seconden blijft het stil en gebeurt er niets. Maar dan klinkt er plotseling een oorverdovende knal uit het huis, als het schot uit een pistool, gevolgd door het geluid van glasgerinkel…
In een fractie van een seconde neemt Royakkers zijn beslissing. ‘Binnenvallen!’
gromt hij, terwijl de angst te laat te komen van zijn gezicht af te lezen is. Evers neemt het bevel over en zijn mannen reageren direct op de instructies om on- middellijk het huis aan de achterzijde binnen te dringen. Zes man sterk rennen naar de achterdeur, en gooien die met een forse ruk open. Een voor een sluipen ze met getrokken wapens naar binnen, drukken zich tegen de zijmuur, en speuren de ruimte minutieus af. Maar er blijkt niemand meer in de keuken aanwezig te zijn.
Op dat moment wordt echter een dof gebonk hoorbaar, en de gesmoorde klank
van een mannenstem die uit de hal lijkt te komen. Meteen rukken de mannen de keukendeur open en stormen de hal in, waar het gebonk en geroep van- achter de deur in de hoek van de hal lijkt te komen.
Terwijl zijn collega’s de hal inspecteren, loopt een van de mannen naar de gangkast. De deur blijkt aan de buitenkant op slot gedraaid te zijn.
‘Politie hier! We gaan u bevrijden!’ roept hij luid, terwijl hij met zijn blik een paar seconden de grond afspeurt, op zoek naar de sleutel. Als hij die niet direct vindt, tast hij in de zak van zijn uniform, en haalt een middelgroot zakmes tevoorschijn, waaraan een soort schroevendraaier is bevestigd. Ge- routineerd steekt hij de korte steel in het slot, en na een korte draai klikt het slot en zwaait de deur open. Willem komt met wijd opengesperde ogen naar buiten zeilen.
‘Oh gelukkig…’ mompelt hij aangedaan, als hij de uniformen ziet.
‘Rustig maar, u bent veilig’ zegt de agent die hem heeft bevrijd, terwijl hij een hand op zijn schouder legt. In een oogopslag is hem duidelijk dat het slachtoffer hevig geschrokken is, maar ongedeerd.
‘Maar mijn vrouw niet!’ roept Willem vertwijfeld, en wijst in de richting van de hal. ‘Hij is met haar naar de kelder gevlucht… en dat schot…misschien is het al te laat!’ De blinde paniek in zijn stem is onmiskenbaar. ‘Daar, die deur…’ wijst hij geschokt.
De agent draait zijn hoofd in de richting die Willem aanwijst.
‘Misschien is ze gewond of…’ Hij maakt zijn zin niet af en kijkt de agent radeloos aan.‘We gaan daar nu meteen kijken, maar we nemen absoluut geen onnodige risico’s met haar veiligheid,’ reageert de agent geruststellend, terwijl hij naar zijn collega’s kijkt.
‘Is er een achteruitgang in die kelder?’
‘Ja,’ knikt Willem, ‘er is een buitendeur, die op de keldertrap naar boven uitkomt...' Zonder een verdere uitleg af te wachten, geeft de agent een paar korte instructies aan zijn collega’s en twee van hen lopen naar buiten, om de route buitenom te zekeren.
De overige mannen lopen naar de kelderdeur, die aan het einde van de gang ligt. Met hun dienstwapen getrokken, gooien ze de zware tussendeur open en schreeuwen met harde stem ‘politie!’ naar beneden. Ze wachten een kort moment of er een reactie komt, als er gesmoorde kreten hoorbaar worden.
Even blijven ze staan om het geroep te lokaliseren. Willem hoort het ook, en hij weet meteen dat het zijn vrouw is. God zij dank, ze leeft nog!
‘Emmaly!’ roept hij, en wil gehaast achter de mannen aanlopen, maar hij wordt tegengehouden door de agent, die bij hem is gebleven.
‘Dit is politiewerk. Als hij er nog is, kan het levensgevaarlijk zijn,’ verklaart hij, terwijl hij zijn hoofd schudt, en hem met zijn opgeheven arm tegenhoudt.
Ondertussen lopen de drie andere mannen behoedzaam de houten trap af,
die kraakt onder hun gewicht, terwijl ze met hun wapen voor zich uit de lage ruimte afspeuren. Eenmaal beneden in de muf ruikende kelderruimte kijken ze oplettend om zich heen. De kelder, die een veelheid aan troep herbergt, lijkt in eerste instantie leeg. Maar nog voor ze haar zien, horen ze achterin de ruimte het onverstaanbare geroep van een vrouw. Tussen een aantal oude koffers, rekken en dozen tegen de wand, ongebruikte tuinspullen, gereedschappen, een oude ladekast en een half verroeste fiets, worden ze iemand gewaar. Ze zit op een oude houten tuinstoel met een stuk tape voor haar mond, aan haar polsen en enkels aan de stoelpoten vastgetaped. Angstig, met een spierwit gezicht, kijkt ze naar de agenten die haar met een scherp mesje snel en vaardig van het taaie plakband bevrijden. Als de tape van haar mond af wordt getrokken slaakt ze een rauwe kreet en wijst onthutst naar een smal, kapot geschoten bovenraam in de achtermuur.
‘Daar… daar is hij door ontsnapt,’ zegt ze met een bibberig stemmetje, terwijl ze naar het half versplinterde kelderraampje wijst, waar het glas uit is geslagen.
De oude houten dekenkist die eronder staat, lijkt het verhaal van een gehaaste ontsnapping te illustreren.
‘Bent u zelf ongedeerd?’ vraagt een van de mannen, terwijl hij haar met een snelle blik inspecteert.
‘Ja… nee, ik heb niks…‘ Ze wrijft over haar pijnlijke polsen.
‘En dat schot?’
‘Ze schudt haar hoofd. ‘Hij schoot op het slot… niet op mij…’ stamelt ze.
Het belangrijkste is dat u veilig bent, de rest komt wel,’ reageert een van de agenten bemoedigend, terwijl zijn collega naar het verruïneerde raampje staart.
Willem is, nu de mannen het sein -veilig - hebben gegeven, ook naar beneden gesneld. Hevig geschrokken loopt hij op Emmaly af en omhelst haar. ‘Is alles goed met je?...heb je niks?’ vraagt hij ontdaan, als hij vaststelt dat ze niet gewond is. Ze schudt haar hoofd, en haar benen trillen oncontroleerbaar. Dan lopen ze samen, met een agent in hun kielzog, langzaam de trap weer op.
Ondertussen schuiven twee agenten de zware grendels van de kelderdeur uit de betonnen vloer omhoog en lopen de stenen keldertrap op, waar Royakkers en hun collega’s hen opwachten. Terwijl er informatie over de toedracht in het souterrain wordt uitgewisseld, klimmen twee man over de afrastering heen naar de achterkant van het huis. Het kelderraam komt achter in het bos uit, en doordat het niet zichtbaar is vanuit de tuin is het logischerwijs in een eerder stadium over het hoofd gezien. De mannen speuren uitvoerig met hun zaklam- pen tussen de struiken, maar er is niets te zien. Voor voetafdrukken is er teveel vegetatie, en andere sporen dan wat geknakte takken en stukken versplinterd glas worden niet gevonden. Zekerheidshalve wordt alles nogmaals grondig uitgekamd, maar de tuin is verlaten. De vogel is gevlogen…
Arie Royakkers verzamelt zijn mannen, schraapt zijn keel en neemt het woord.
‘De bewoners zijn in veiligheid gebracht, en we hebben een van de overvallers te pakken. Dus de missie mag, ondanks de ontsnapping van de hoofdverdachte, geslaagd genoemd worden’ vat hij de actie optimistisch samen. De mannen van het Arrestatie Team glimlachen, blij dat de klus zo snel geklaard is zonder dat er slachtoffers zijn gevallen. Een reële mogelijkheid die altijd een negatieve impact op het team heeft. Ongeduldig wachten ze hun laatste instructies af.
‘Hij is ontsnapt,’ herhaalt de chef laconiek, ‘maar we vinden hem wel. Zijn signalement is verspreid, en die Porsche, die overigens als gestolen staat geregistreerd, staat nog op de oprit’ concludeert hij nuchter. ‘De collega’s van Forensisch komen zo, dus jullie,’ hij wijst twee van de mannen aan, ‘en Evers blijven hier, om hen te informeren en te assisteren. De rest gaat naar het bureau voor de debriefing. Dus ingerukt nu… en bedankt mannen!’
Hij wil al aanstalten maken om naar binnen te gaan, als hem de laatste in- formatie van de meldkamer te binnen schiet. Hij draait zich weer om, en zegt terloops: ‘Oh ja, trouwens, die knaap die al eerder was vertrokken zit inmiddels op het politiebureau.’ Hij knikt tevreden. ‘Goed werk van de collega’s.’
‘Ja,’ vult Evers aan, ‘dus hebben we toch twee van de drie verdachten te pakken.’
Hij steekt zijn duim op. De mannen grijnzen, verheugd met het verhulde compliment, en draaien zich om, om te vertrekken. Evers en twee collega’s gaan het huis weer binnen om de komst van het team van Forensisch Onder- zoek af te wachten.
Evers dirigeert de bewoners vriendelijk maar beslist naar de woonkamer, met de mededeling dat ze even op de chef moeten wachten. Nog onder de indruk van alle gebeurtenissen zijn de vrienden samen op de bank neergestreken om bij te komen van het hele drama. De actie heeft er goed ingehakt.
‘Jezus,’ zegt Willem verslagen, ‘ik dacht echt dat hij jou neergeschoten had.’
Met de schrik nog in de benen praten ze opgewonden door elkaar, opgelucht dat ze er betrekkelijk goed van afgekomen zijn.
Ook Arie Royakkers, die de situatie in eerste instantie minder rooskleurig had ingeschat, is blij met de snelle afhandeling. Opgelucht steekt hij zijn handen diep in de zakken van zijn trenchcoat en loopt door naar de keuken, waar hij kort overlegt met een van de agenten. Daarna loopt hij de woonkamer binnen om nog een paar woorden met de slachtoffers te wisselen.
‘Ik moet u zeggen dat ik erg blij ben dat we de hele gijzelingsactie geweldloos en snel hebben kunnen oplossen, met als enige schade een kapot kelderraam.’
Hij zwijgt even. ‘Al begrijp ik dat u nog wel even bij moet komen van de schrik.’
Dan glimlacht hij geruststellend en verzoekt alle betrokkenen zo dadelijk met zijn collega Evers mee te gaan naar het bureau, om een officiële verklaring af te leggen. Ze knikken gedwee, blij dat het hele verhaal serieus wordt opgepakt.
Willem en Charlie hebben echter nog de nodige prangende vragen voor Royakkers; over wat er nu met de andere verdachten gebeurt, of hij een bekende van de politie is en of ze hem snel op zullen pakken. Op die vraag moet hij hen het antwoord schuldig blijven. ‘Maar we doen ons uiterste best.’ belooft hij
meelevend. Dan groet hij hen met een opgestoken hand, en beent de kamer uit. Nu de spanning is geweken, voelt hij zijn migraine weer opkomen, en blij dat hij nu eindelijk naar huis kan, stapt hij met een zucht in zijn dienstauto.
Het afwerken van de aangifte en verklaringen laat hij vanavond aan zijn onder- geschikten over, in de wetenschap dat deze actie ook voor hem de volgende dag nog een bult papierwerk op zal leveren. Terwijl hij de straat uitrijdt, twijfelt hij even of hij met een paar paracetamols onder de wol zal kruipen, of om toch maar te kiezen voor het biertje dat hij zichzelf in het vooruitzicht had gesteld.
Hij besluit tot het laatste. Eén voor één vertrekken de politieauto’s uit de straat, terwijl ondertussen de mannen van de forensische dienst arriveren en met hun apparatuur het huis binnenlopen.
De buurt is in rep en roer. De meeste toeschouwers hebben het pistoolschot gehoord en vragen zich geschokt af of er een slachtoffer is gevallen. Maar de komst van een ambulance is uitgebleven. Ze hebben gezien wat er zich vlak voor hun ogen in de tuin afspeelde en hoe de man met zijn mutsje werd ingerekend. En veel meer dan dat was er, tot hun teleurstelling, niet te zien geweest. In groepjes staan ze verhit met elkaar na te praten. Ze voelen zich figuranten in een film, al kennen ze niet de details, en weten ze nog niet hoe ze dit hele tafereel moeten duiden. Direct ingeseinde radioreporters van Omroep Gelderland en enkele lokale bladen zijn al snel gearriveerd. Ze maken foto’s van het huis, van de politieafzetting en van de in verzekering gestelde Porsche, die nog niet is afgevoerd. Dat levert mooie plaatjes op voor het ochtendblad.
Als de bewoners en hun vrienden een paar minuten later bij de politiebus arriveren, duwen een paar reporters opdringerig een microfoon in hun richting, en vragen om commentaar op het gebeurde. Maar de politie geeft ze geen kans en houdt de aasgieren zoveel mogelijk op afstand, met de mededeling dat ze op de verklaring van de politiewoordvoerder zullen moeten wachten.
Als een interview met de slachtoffers er niet in blijkt te zitten, wenden de jour- nalisten zich tot de ooggetuigen, die het hoogste woord hebben, en denken te weten wat er zich heeft afgespeeld. Maar wat er binnen is gebeurd, is onzicht- baar gebleven, en dus wordt het relaas gretig aangevuld met halve feiten, vage vermoedens, en eigen fantasierijke interpretaties. Maar niemand kent het hele verhaal.
Net als de laatste politieauto de afrit uitrijdt, vallen dikke regendruppels uit de lucht. Binnen enkele minuten barst de regenbui, die al de hele avond dreigde, in volle hevigheid los. Alsof de natuur zelf korte metten maakt met de sensationele vertoning in de buurt. De verslaggevers en de laatste buurt- bewoners druipen haastig af, met de kraag van hun jassen half in hun nek getrokken. De plotseling heftige regenbui veegt de straat schoon, en even snel als die verstoord werd, keert de rust in het dorp weer terug. De actie is voorbij.
En ondanks de koppen in de krant, de volgende dag, komt het echte verhaal dat achter deze overval zit, pas weken later, in stukjes en beetjes naar buiten…