• No results found

Richtlijnen voor het Plan-MER Beleidsplan Ruimte Limburg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Richtlijnen voor het Plan-MER Beleidsplan Ruimte Limburg"

Copied!
14
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Afdeling Gebiedsontwikkeling, Afdeling Gebiedsontwikkeling, Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en

Omgevingsplanning en Omgevingsplanning en

Omgevingsplanning en ––––projectenprojectenprojecten projecten Directie Gebiedsontwikkeling – Team Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Richtlijnen voor het Plan-MER Beleidsplan Ruimte Limburg

Initiatiefnemer:

Provincie Limburg

Directie Omgeving – afdeling ruimtelijke planning Universiteitslaan 1

3500 Hasselt

9 februari 2021

PLMER-264-RL

(2)

1.1.1.1. Inleiding Inleiding Inleiding Inleiding

Met de opmaak van een Beleidsplan Ruimte wil de provincie Limburg de hoofdlijnen voor het ruimtelijk beleid binnen de provincie opnieuw uitzetten. Het Provinciaal Beleidsplan Ruimte Limburg (BRL) moet het bestaande en nog geldende Ruimtelijk Structuurplan Limburg vervangen.

De conceptnota is de eerste formele stap om te komen tot een goedgekeurd Beleidsplan Ruimte.

De conceptnota geeft de ambities voor de ruimtelijke ontwikkeling van Limburg kernachtig weer, schetst een gewenst perspectief voor de toekomst in 2040 en bevat een aantal ruimtelijke strategieën om dat wensbeeld te bereiken namelijk:

• De ruimtelijke regionale eigenheid respecteren

• Kernen en strategische gebieden versterken

• Vervoersverbindingen uitbouwen

• De open ruimte versterken

• Een gedifferentieerde economie faciliteren

• Hernieuwbare energie ruimtelijk integreren

Gelijktijdig met de opmaak van het Beleidsplan Ruimte zal een plan-MER opgesteld worden conform het generieke spoor uit het DABM1. De kennisgeving voor het plan-MER is volledig verklaard op 15 juli 2020. De terinzagelegging van de kennisgeving liep in alle gemeenten van de provincie Limburg van 1 september 2020 tot en met 30 oktober 2020. Deze terinzagelegging werd aangekondigd op de website van het Team Mer, in Het Belang van Limburg (1 september 2020) en via aanplakking op officiële aanplakplaatsen van de betrokken gemeenten. Tegelijkertijd vroeg het Team Mer adviezen bij de administraties en openbare besturen.

Het Team Mer stelt deze bijzondere richtlijnen (verder richtlijnen) op om de methodologie die in het MER gevolgd moet worden, vast te leggen. Zij houden rekening met principieel verplichte onderdelen van een plan-MER op basis van art. 4.2.8 §1 bis van het DABM, de ontvangen inspraakreacties en de ontvangen adviezen (zie overzicht in bijlage) en met het overleg van 20 november 2020 tussen de initiatiefnemer, het studiebureau en het Team Mer. Deze richtlijnen hebben betrekking op de reikwijdte, het detailleringsniveau en de inhoudelijke aanpak van het plan-MER. Het plan-MER moet opgesteld worden zoals door de initiatiefnemer voorgesteld in de kennisgeving, aangevuld/aangepast met de specifieke vereisten die in deze richtlijnen geformuleerd worden. Waar de kennisgeving en de richtlijnen van elkaar zouden afwijken, moet voorrang gegeven worden aan de richtlijnen.

2.

2. 2.

2. Voorgenomen plan Voorgenomen plan Voorgenomen plan Voorgenomen plan,,,, alternatieven alternatieven alternatieven alternatieven en algemene en methodologische en algemene en methodologische en algemene en methodologische en algemene en methodologische aspecten

aspecten aspecten aspecten

Verloop van de MER Verloop van de MERVerloop van de MER

Verloop van de MER----procedureprocedureprocedureprocedure

Momenteel is enkel nog maar de conceptnota van het beleidsplan voorhanden. De beschrijving van het plan is dus tot op heden nog vrij abstract, algemeen, conceptueel en weinig gedetailleerd.

1 Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, B.S. 3 juni 1995, zoals herhaaldelijk gewijzigd.

(3)

Het MER zal dus logischerwijs op dat zelfde niveau gebeuren, zoals voorgesteld wordt in de kennisgeving. Wanneer in een latere fase van de opmaak van het beleidsplan dit plan eventueel verder geconcretiseerd en gedetailleerd wordt, zal ook het MER dat niveau moeten volgen. Dit is een element dat in deze richtlijnen nog niet vastgelegd wordt, maar mogelijk in de toekomst in aanvullende bijzondere richtlijnen wordt gespecifieerd.

In één van de inspraakreacties wordt gesteld dat er voor de inhoudelijk opmaak van de conceptnota o.a. wordt gesteund op een ander plan dat niet bemerd is. Er wordt gemotiveerd dat dit een juridisch probleem kan uitmaken. In deze richtlijnen wordt echter geen uitspraak gedaan over eventuele m.e.r.-verplichtingen van andere plannen. In casu kiest de provincie Limburg er bijvoorbeeld voor om als doelstelling ‘Hernieuwbare energie ruimtelijk integreren’ op te nemen.

De keuze voor een dergelijke doelstelling waarbij o.a. ingezet wordt op hernieuwbare energie is o.i. voldoende te verantwoorden, ook los van bepaalde andere beleidsplannen. Die verantwoording dient in het MER daarom grondig te gebeuren.

Gewestgrensoverschrijdende effecten van het plan in Wallonië en Nederland zullen in beeld gebracht worden. Ook de mogelijke effecten van het plan op de aangrenzende provincies Vlaams- Brabant en Antwerpen zullen beschreven worden.

Verschillende adviezen en inspraakreacties bevatten naast opmerkingen voor het milieueffectonderzoek ook inhoudelijke suggesties voor het BRL zelf. Deze suggesties, aandachtpunten of vragen zijn opgenomen in bijlage 1 van deze richtlijnen. Het BRL is een veel omvattend plan en dan kan de vraag gesteld worden omtrent de bevoegdheid van de provincie om over bepaalde onderwerpen uitspraken te doen. Het is o.i. aan de provincie om er voor te zorgen dat de inhoud van het plan tot haar bevoegdheid behoort. Als Team Mer vragen wij dat de volledige inhoud van het plan onderzocht wordt.

Strategische visie en beleidskaders Strategische visie en beleidskadersStrategische visie en beleidskaders Strategische visie en beleidskaders

Een ruimtelijk beleidsplan bestaat volgens de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO) uit een strategische visie en één of meer beleidskaders, die samen het kader aangeven voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling.

Zoals de kennisgeving stelt op pagina 20 heeft het op te maken plan-MER in eerste instantie tot doel om de positieve en negatieve gevolgen van het Beleidsplan Ruimte op hoofdlijnen in beeld te brengen door de principiële beleidskeuzes (strategische visie en beleidskaders) uit dit plan te beoordelen op hun effecten op het milieu. Gezien de beleidskaders een vertaling vormen van de strategische visie wordt in de kennisgeving voorgesteld dat het plan-MER zich in eerste instantie zal focussen op de beleidskaders. Hierbij is het echter wel relevant om op te merken dat de strategische visie een (veel) langere planhorizon heeft dan de beleidskaders. De Memorie van Toelichting bij de invoering van de beleidsplanning stelt namelijk dat voor de strategische visie gedacht wordt aan een planhorizon van 20, 30 jaar of zelfs langer. Een beleidskader omvat de meer operationele keuzes voor de middellange termijn. Een beleidskader vult de beleidsruimte in die in de strategische visie werd opengelaten over de manier waarop en het ritme waarmee aan de lange termijndoelstellingen wordt gewerkt en heeft een planhorizon van 10 à 15 jaar. Hoewel het op te stellen plan-MER dus in eerste instantie zal focussen op de beleidskaders, zal ook de strategische visie geëvalueerd moeten worden.

(4)

De referentiesituatie De referentiesituatieDe referentiesituatie De referentiesituatie

De referentiesituatie is de huidige situatie (2020). Het is daarom van belang om deze situatie voldoende en eenduidig in beeld te brengen en indien mogelijk kwantitatief. Hiervoor kan onder andere informatie gehaald worden uit het milieurapport dat de algemene toestand van het milieu in Vlaanderen beschrijft, analyseert en evalueert (www.milieurapport.be).

De beleidskaders hebben een planhorizon van 10 à 15 jaar. In 2030 kan men bijgevolg aannemen dat de beleidskaders (grotendeels) uitvoering hebben gekregen. Om de effecten van de uitvoering van de beleidskaders te kennen zou idealiter de situatie in 2030 vergeleken moeten worden mét en zonder het beleidsplan. Gezien echter de onzekerheid omtrent de evoluties die zullen plaatsvinden tussen 2020 en 2030 is dit geen evidente oefening. Daarom zullen:

1) De effecten van het uitvoeren van de beleidskaders vergeleken worden met de huidige situatie

2) Daarnaast is het ook belangrijk om een beeld krijgen van de mogelijke toekomstige evoluties tegen 2030. Voor elk thema zal dit behandeld worden in een beschrijvende

“doorkijk”. Hierbij zal rekening gehouden worden met een aantal verschillende scenario’s/toekomstbeelden om de effecten van het plan en de bereikbaarheid van de gestelde doelstellingen te beoordelen. Er kan namelijk een groot verschil zijn tussen enerzijds bepaalde huidige trends en anderzijds doelstellingen in (ambitieuze) akkoorden.

Het MER zal deze bandbreedte beschrijven en de aannames motiveren.

De strategische visie heeft zoals hoger vermeld een verdere planningshorizon (20 à 30 jaar of zelfs langer). Voor wat betreft de strategische visie zijn er 2 elementen van belang:

1) Bij het beoordelen van de strategische visie is het van belang om een beeld te krijgen van het ‘geheel’ (alle beleidskaders) en hoe de verschillende kaders elkaar versterken dan wel tegenwerken.

2) Gezien de verdere planningshorizon zal net zoals bij de beleidskaders gewerkt worden met een ‘doorkijk’. Deze ‘doorkijk’ zal echter een verdere horizon, bijvoorbeeld 2050 hebben.

De beschrijving van deze doorkijk zal uiteraard rekening moeten houden met vele onzekerheden (omwille van de verre planningshorizon) maar zou wel een globaal en kwalitatief beeld moeten kunnen schetsen van de effecten van het plan en bijgevolg of het behalen van de gestelde doelstellingen realistisch is.

Alternatieven Alternatieven Alternatieven Alternatieven

De kennisgeving stelt op pagina 26 dat er in principe geen alternatieven bestudeerd zullen worden, maar dat er wel door de wisselwerking tussen het plan-MER en de opmaak van het BRL tijdens het proces nog impliciet vanuit de milieubeoordeling suggesties voor verfijning van het Beleidsplan of voor alternatieven of varianten naar voor kunnen komen die kunnen meegenomen worden bij de afwerking van het Beleidsplan. Het Team Mer bevestigt deze werkwijze. Verder wordt op pagina 26 verwezen naar een interactief proces waarbij meerdere pistes werden verkend. Dit proces zal in het plan-MER wel verder geduid worden.

Methodologie MethodologieMethodologie Methodologie

Vanuit de ambitie om met het ruimtelijk beleidsplan een duurzame ontwikkeling te faciliteren wordt er bij de opmaak van het beoordelingskader van dit plan-MER voor gekozen om de link te

(5)

leggen met de sustainable development goals - SDG’s van de VN. Het op te stellen plan-MER zal gebaseerd worden op 10 van de 17 bestaande SDG’s. Deze 10 SDG’s zijn verdeeld over 5 thema’s en elk thema omvat enkele subthema’s die relevant zijn voor voorliggend milieuonderzoek. (zie ook p. 21 van de kennisgeving):

- Klimaat - Biodiversiteit

- Mobiliteit en bereikbaarheid

- Ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en erfgoedwaarden - Gezonde en veilige leefomgeving

De voorgestelde aanpak op basis van de SDG’s volgt dus niet de klassieke indeling in disciplines.

Het Team Mer is van mening dat alle relevante disciplines inhoudelijk wel aan bod komen doorheen de voorgestelde methodologie. Er zal wel extra gemotiveerd worden waarom net die 10 SDG’s relevant geacht worden en de overige 7 niet.

In de kennisgeving wordt voorgesteld dat er enkel een kwalitatieve (en dus geen kwantitatieve) evaluatie zal gebeuren. Het Team Mer vraagt dat voor bepaalde aspecten voor zover mogelijk toch een kwantitatieve of semi-kwantitatieve beoordeling gebeurt. Dit wordt verder gespecifieerd in deze richtlijnen.

Thema Klimaat:

- Het is positief dat in de kennisgeving klimaat als één van de te behandelen thema’s is aangeduid. Het is zeer goed dat getracht wordt om de impact van het voorgenomen ruimtelijk beleid op klimaatmitigatie -en adaptatiedoelstellingen zo goed mogelijk in kaart te brengen, evenals de impact van klimaatverandering op het ruimtelijk beleid.

- Als beoordelingscriterium wordt o.a. wijzigingen in broeikasgasemissies aangegeven. Het is niet duidelijk hoe dit kwalitatief zal gebeuren. Waar mogelijk moet toch nagegaan worden of kwantificering mogelijk is. Zo is het vooral belangrijk om (vanuit de discipline mobiliteit) de impact van dit beleidsplan ruimte op de evolutie van het aantal voertuigkilometers op de weg op een meer kwantitatieve wijze uit te drukken, omdat reductie van deze kilometers cruciaal is om de lucht- en klimaatdoelstellingen te behalen.

- In de kennisgeving wordt aangegeven dat niet het effect op zich beoordeeld wordt, maar de mate waarin het BRL al dan niet bijdraagt aan de realisatie van het klimaatbeleid. Het is niet duidelijk waarom de effecten van het BRL niet beoordeeld worden. Hoe wordt er omgegaan met beleidslijnen, maatregelen en acties uit het BRL die de doelstelling van het Vlaams en provinciaal klimaatbeleid tegenwerken?

- In de conceptnota wordt als een van de ruimtelijke strategieën ‘Hernieuwbare energie ruimtelijk integreren’ naar voor geschoven. In de reactie van de Limburgse milieukoepel wordt diepgaand ingegaan op relevante elementen voor de inplanting/keuze voor windenergie, zonnepanelen/zonnevelden, geothermie, biomassa en restwarmte. Deze elementen kunnen mee in overweging genomen worden bij de beoordeling van het thema Klimaat.

Thema Biodiversiteit:

- Het bronmateriaal (p.32) aanvullen met:

(6)

o De afbakening van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN). Het betreft dan zowel de gebieden die in 2003 werden aangeduid volgens de bepalingen van het natuurdecreet als degene die door Gewestelijke Ruimtelijke Uitvoeringsplannen zijn vastgelegd

o De bestaande soortbeschermingsprogramma’s

- Voor het subthema Soortenrijkdom en beschermde gebieden zou ook aandacht moeten gaan naar de kwelgebieden (in relatie met bijkomende bebouwing / daling grondwatertafel).

- In diverse adviezen en reacties kwam de relatie tussen biodiversiteit en het thema

‘mobiliteit en bereikbaarheid’ naar voor. Zo is bijvoorbeeld niet alleen versnippering en barrièrewerking van auto- en spoorwegen relevant maar ook van fietsinfrastructuur. Een verantwoord beheer van de bermen kan dan weer een zekere meerwaarde bieden als migratieroute voor dieren en planten.

- De Limburgse Milieukoepel stelt dat het Ruimtelijk Structuurplan Limburg (RSL) 80 potentiële natuurverbindingen heeft aangeduid, 40 als droge verbindingszone, 40 als natte verbindingszone. Een natuurverbinding dient als migratieroute voor flora, maar vooral voor fauna. Daarom moeten deze verbindingen rust, voedsel en voortplantingsmogelijkheden bieden en een migratieroute vormen en dit zowel voor prioritaire soorten als voor meer algemene soorten. In het MER zal bijzondere aandacht gaan naar mogelijke effecten op deze natuurverbindingen.

- De thema’s Biodiversiteit en Klimaat kunnen sterk interfereren. Hiervoor kan het bijvoorbeeld nuttig zijn het Windplan Limburg en de Risicoatlas Vleermuizen en Vogels te vergelijken met kaartlagen zoals natuurverbindingen in Limburg, bekende migratieroutes, zoekzones realisatie VEN… Op deze wijze kunnen eventuele (toekomstige) conflicten vermeden of geminimaliseerd worden zodat het BRL zowel de doelstellingen omtrent voldoende open ruimte met biodiversiteit als omtrent klimaat kan realiseren.

Thema Mobiliteit en Bereikbaarheid:

- Er wordt gesteld dat ‘voor het beheersen van de mobiliteitsontwikkeling en het realiseren van een modal shift, ook bestaande infrastructuur aangepast en beter benut (bv.

spoorinfrastructuur) zal moeten worden. Mogelijk zullen gerichte investeringen in bijkomende infrastructuur nodig zijn.’ Het is belangrijk dat de gewijzigde geluidsimpact van aangepaste of anders benutte weg- en spoorinfrastructuur ten gevolge van het plan (minstens) kwalitatief wordt ingeschat.

- Bij de uitgangspunten van de beleidskaders voor het thema mobiliteit wordt aangegeven dat het de ambitie is om de gezondheid te verbeteren door fijn stof concentraties en de geluidshinder te verminderen, en door vaker te kiezen voor actieve modi (fietsen en stappen). Hierbij zal ook rekening gehouden worden met het effect op de NOx-emissies vermits vooral deze polluent een maat is voor emissies ten gevolge van verkeer. Deze beoordeling zal minstens kwalitatief gebeuren en waar mogelijk kwantitatief.

- Onder de ruimtelijke strategie ‘vervoersverbindingen uitbouwen’ wordt verwezen naar de centrale en actieve rol van de provincie in de vervoerregioraad. De vervoerregio Limburg valt volledig samen met de provinciegrenzen. De VVR legt heel veel elementen vast qua mobiliteit. Voor het regionaal mobiliteitsplan zal ook een MER worden opgemaakt. Beide plannen en MER’s dienen, voor zover beide beschikbaar zijn, maximaal op elkaar afgestemd.

(7)

- Infrabel streeft naar een overwegvrij spoorwegnet. Dit aspect kan best worden toegevoegd bij het thema mobiliteit en bereikbaarheid, omdat het een potentiële impact heeft op dit thema: de veiligheid bij spoorkruisingen en de robuustheid van het trein- en wegverkeer verbeteren, en de uitbouw van een veilig fietsnetwerk met nieuwe fietssnelwegen nabij spoorwegen wordt mogelijk, wat dan weer mogelijkheden biedt voor de modal shift. Een kanttekening die Infrabel hierbij maakt is het evenwicht tussen verdichting en het vrijwaren van open ruimte.

- De Vlaamse Waterweg hecht veel belang aan het creëren van regionale watergebonden bedrijventerreinen. Daarnaast gaat aandacht naar het stimuleren van watergebonden overslag op reeds bestaande bedrijventerreinen. Tenslotte willen ze via innovatie inzetten op het aantrekken van nieuwe transporten die tot dan toe nog niet voldoende kansen kregen op watergebonden vervoer. Bij het uit te voeren onderzoek zal aandacht gaan naar watergebonden transport en modal shift van de weg naar de waterweg.

- AWV wijst op het belang van afstemming tussen het BRL en het Regionaal Mobiliteitsplan Limburg. De verwijzing naar functionele fietsinfrastructuur als uitbreiding op de toeristische routes komt deels op het terrein van Vlaamse wegbeheerders. AWV vraagt hieromtrent overleg. Verder merkt AWV op:

o P.35 van de kennisgeving: de percentages m.b.t. tot het verkeersvolume over de weg tegen 2030 lijken ons niet helemaal realistisch bij stagnerende of misschien zelfs stijgende vraag aan gemotoriseerd verkeer bij de ambitie om een economische topregio te worden.

o P.37 van de kennisgeving: “Voor deze verplaatsingen wordt vaak de auto genomen”

: wordt hiermee de verplaatsingsafstanden per persoon per dag < 19,5 km mee bedoeld of de verplaatsingen op langere afstanden?

- De gemeente Pelt maakt de bedenking dat door het goederenvervoer op een beperkt aantal plekken te bundelen en deze hubs via alternatieven (spoor, water) te ontsluiten er mogelijk net meer vrachtverplaatsingen op lokaal niveau kunnen komen. Verder wordt ook de bedenking gemaakt in welke mate de beschikbaarheid van overstaplocaties voor het openbaar vervoer de verspreide bewoning net kan bestendigen of stimuleren. Beide overwegingen zullen in het MER meegenomen worden.

- De Limburgse Milieukoepel merkt op dat inzake goederenverkeer zou moeten nagegaan worden op welke wijze het gebruik van binnenvaart en spoorweg kan geoptimaliseerd worden. Thans worden een groot aantal goederen (al dan niet via containers) met binnenvaart verscheept van Antwerpen naar een locatie in het binnenland. Vanuit deze opslagplaatsen gebeurt het verdere transport vaak met de vrachtwagen. Alhoewel Limburg als een transitgebied gebruikt wordt, wordt de treininfrastructuur niet verder uitgebouwd.

Door het geschikt maken van het Albertkanaal voor 4 lagen containers bestaat het risico dat men meer containers tot Limburg transporteert met het binnenschip en verder afvoert via de vrachtwagens.

- De gemeente Houthalen-Helchteren merkt o.a. op dat de omschrijvingen in de kennisgeving sterk gericht zijn op Vlaanderen en te weinig op de Limburgse context. Zo wordt er bijvoorbeeld bij de verwachte evoluties, niet verwezen naar het lopende planproces van het Complex project Noord-zuid Limburg, waarbij – naast de wegverbinding – ook wordt uitgegaan van een sneltramverbinding tussen Hasselt en het noorden van de provincie Limburg.

(8)

Thema Ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en erfgoedwaarden:

- De landbouw maakt een belangrijk aandeel uit van de open ruimte. De uitgewerkte beleidskaders kunnen een impact genereren op de agrarische structuur, zowel in positieve als negatieve zin. In het MER dient voldoende aandacht te gaan naar een beoordeling van de effecten van de beleidskaders op landbouw.

- In dit thema zal ook de nodige aandacht gaan naar de leefbaarheid van het ruimtegebruik als het gaat om de beschikbaarheid en nabijheid van voorzieningen (in de brede zin). Het BRL kan onder meer op vlak van de kernenselectie, voortvloeiend uit het principe van zuinig ruimtegebruik, een effect hebben op het al dan niet in stand houden en/of versterken van het (regionaal) voorzieningenaanbod en op die wijze een effect hebben op de leefbaarheid voor de mens.

- De Limburgse milieukoepel merkt op dat de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving een heel gamma van aspecten omvat, deels afhankelijk van de grootte van het betrokken woongebied. Zo zijn er andere behoeften in een kleine woonkern (gehucht, dorp) dan in een groter, meer stedelijk woongebied. Inzake leefbaarheid zou moeten onderzocht worden op welke wijze de woonkwaliteit kan verbeterd worden. Dit omvat een breed gamma aan mogelijke functies. Voor kleinere woongebieden zijn openbaar vervoer, winkels, zorgvoorziening essentieel en noodzakelijk. Voor grotere woongebieden moeten de beschikbare functies natuurlijk aangepast zijn aan de grootte van het woongebied en het te bedienen "achterland". Deze elementen zullen meegenomen worden bij de beoordeling van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving.

- Zowel voor het thema “Ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en erfgoedwaarden” als voor het thema “gezonde en veilige leefomgeving” (zie verder) is de instandhouding en het versterken van groenblauwe netwerken en de groenblauwe dooradering een criterium om rekening mee te houden. Deze netwerken dragen bij aan zowel de kwaliteit van de leefomgeving voor de mens als de kwaliteit van de ecotoop.

Thema gezonde en veilige leefomgeving:

- Het aspect externe veiligheid kan mee opgenomen worden. Relevante ontwikkelingen (vb.

wonen, kwetsbare locaties, door publiek bezochte gebouwen en recreatiegebieden, bedrijvigheid, windturbines) binnen de consultatiezones kunnen een invloed hebben op de externe veiligheid.

- De Limburgse milieukoepel merkt op dat niet alleen industrie en verkeer in de toekomst voor luchtverontreiniging zullen zorgen. Ook landbouw, en dan vooral de bemesting van akkers en de grootschalige landbouwbedrijven, zorgen voor geurhinder, stofbelasting, verzuring en vermesting. Bij verzuring en bemesting is ammoniak de belangrijkste factor.

Door de snelle verwijdering van ammoniak uit de atmosfeer (onder meer door goede oplosbaarheid in water) heeft dit aspect negatieve invloed op vooral omliggende natuurgebieden. Inzake waterverontreiniging dient, inzake landbouw, vooral rekening te worden gehouden met de bemesting van de landerijen. Dit heeft negatieve gevolgen op zowel het grondwater als op het oppervlaktewater. Ook het gebruik van allerhande bestrijdingsmiddelen hebben zeer negatieve gevolgen op grondwater en oppervlaktewater.

Tevens heeft vooral de beregening van allerhande landbouwgewassen een zeer negatieve invloed op vooral het grondwater, maar mogelijks ook op vegetaties in de omgeving.

Bovenstaande elementen kunnen mee in overweging genomen worden bij het beoordelen dan dit thema.

(9)

- De gemeente Riemst vraagt aandacht voor de invloed van seismische trillingen vanwege de windturbines op haar mergelgroeves en de daarboven liggende bebouwing. Indien in het BRL zones voor de inplanting van windturbines zouden worden vastgelegd, is dit een voorbeeld van de aspecten die in rekening gebracht kunnen worden.

- Luchtkwaliteit

o Het Vlaams Luchtbeleidsplan 2030 werd reeds goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 25 oktober 2019. Voor de bespreking van en toetsing aan dit plan moet de focus liggen op Limburg en niet op andere gebieden in Vlaanderen. In het MER moet onderzocht worden of en hoe het BRL bijdraagt aan het halen van de doelstellingen uit het Vlaams Luchtbeleidsplan of deze net hypothekeert. In de kennisgeving reeds stellen dat de doelstellingen uit het Luchtbeleidsplan gehaald worden in Limburg is wat voorbarig. Daarnaast wordt aangegeven dat een verder Vlaams en Europees emissiereductiebeleid naar primair fijn stof zich opdringt. Ook voor het BRL moet nagegaan worden hoe dit kan bijdragen aan het emissiereductiebeleid voor fijn stof. Dit kan niet zomaar doorgeschoven worden naar een Vlaams of Europees niveau.

o Voor de beoordeling wordt aangegeven dat een toetsing aan de doelstellingen uit de luchtbeleidsplannen zal gebeuren (ten opzichte van toekomstige streef- en grenswaarden) zonder een kwantitatieve analyse en modelleringen uit te voeren.

Waar mogelijk moet toch nagegaan worden of kwantificering mogelijk is. Zo is het vooral belangrijk om de impact van dit beleidsplan ruimte op de evolutie van het aantal voertuigkilometers op de weg op een meer kwantitatieve wijze uit te drukken, omdat reductie van deze kilometers cruciaal is om de lucht- en klimaatdoelstellingen te behalen.

o Bij dit thema is het zinvol om een onderscheid te maken tussen luchtkwaliteit en blootstelling bij de beoordeling. Belangrijk hierbij is om ook voldoende aandacht te besteden aan de problematiek van luchtkwaliteit in street canyons. Bij de focus van de beoordeling komt dit nu niet expliciet aan bod.

- Geluid

o De methodiek die zal worden toegepast voor het inschatten van de geluidseffecten ten gevolge van het plan is zeer summier beschreven zie o.a. onderstaande formuleringen (p45): “Ook aan mogelijke andere bronnen van geluidshinder (bv. ten gevolge van windturbines) zal op een kwalitatieve wijze aandacht besteed worden.

Uitbreiding van het vliegverkeer (van en naar luchthavens in de directe omgeving van Limburg) en een toename van het goederenverkeer (via het spoor en de weg) zal eveneens zorgen voor meer geluidshinder.” En “Voor de beoordeling van de 'impact op de gezonde leefomgeving’ zal niet uitgegaan worden van de milieukundige normen maar van de gezondheidsdeskundige advieswaarden.”

Aangezien er wordt aangegeven dat voor de beoordeling van de “impact op de gezonde leefomgeving” wordt uitgegaan van gezondheidsdeskundige advieswaarden nemen we aan dat waar mogelijk wordt nagegaan of (een beperkte) kwantificering mogelijk is (bv. geluidseffecten inschatten op basis van wijziging in verkeersintensiteiten). Er wordt (p 44) aangegeven dat voor wegverkeerslawaai er geen specifieke wetgeving is in Vlaanderen. Er zijn inderdaad voor wat betreft infrastructuurgeluid op dit moment nog geen specifieke geluidsnormen. Maar in afwachting zijn er in het MER Richtlijnenboek geluid en trillingen wel

(10)

gedifferentieerde referentiewaarden voor weg- en spoorverkeerslawaai opgenomen die momenteel gehanteerd worden voor de beoordeling van geluidseffecten in MER’s.

o In het beoordelingskader (p47) is er qua beoordelingscriteria opgenomen: ‘mate waarin geluidsoverlast wordt teruggedrongen’. Daarnaast moet het MER niet enkel rekening houden met het terugdringen van geluidsoverlast. Maar moet er ook rekening gehouden worden met de effecten van bijkomende geluidblootgestelden door nieuwe ruimtelijke inplantingen van woningen of andere kwetsbare functies.

- In het MER kan ook best een inschatting gegeven worden van de impact die de uitbraak van een besmettelijke ziekte (zoals de recente uitbraak van het COVID-19 virus) heeft op onze samenleving met zijn huidige ruimtelijke ordening. In het beleidsplan kan aangegeven worden hoe onze samenleving via ruimtelijke beleidsplanning beter klaargestoomd kan worden om zich tegen dergelijke uitbraken te beschermen. Zulke passages zijn momenteel nog niet opgenomen in het beleidsplan. Vanuit het MER kunnen daartoe eventueel suggesties gedaan worden.

- Alle informatie omtrent waterkwaliteit, waterkwantiteit en omtrent ‘Weser’ zal op een herkenbare wijze weergegeven worden in het MER. Dit kan bijvoorbeeld in een apart hoofdstuk omtrent de Watertoets.

3.

3. 3.

3. Juridische en beleidsmati Juridische en beleidsmati Juridische en beleidsmati Juridische en beleidsmatige context ge context ge context ge context

De kennisgeving bevat het juridische en beleidsmatige kader dat voor dit MER van belang is in de vorm van een duidelijke overzichtsmatrix. Het MER zal zorgvuldig nagaan waar de relevantie van deze randvoorwaarden zich situeert. Het is van belang om ook tijdens het opstellen van het MER de stand van zaken hiervan op te volgen. Met volgende aanvullingen kan alvast rekening gehouden worden:

- Aangezien er in deze kennisgeving wordt verwezen naar de aanpak die is opgenomen in de geluidsactieplannen voor belangrijke wegen en spoorwegen kunnen deze actieplannen voor de volledigheid best worden vermeld in de juridische en beleidsmatige context. Dit zijn dus:

o Het geluidsactieplan 2019-2023 voor belangrijke wegen (goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 7 juni 2019)

o Het geluidsactieplan 2019 -2023 voor belangrijke spoorwegen (goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 7 juni 2019)

- De Vlaamse Klimaatstrategie 2050 dient als randvoorwaarde opgenomen te worden.

- Het Vlaams Luchtbeleidsplan 2030 werd reeds goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 25 oktober 2019.

- Het Vlaams Stofplan mag geschrapt worden.

4.

4. 4.

4. Overige bepalingen Overige bepalingen Overige bepalingen Overige bepalingen

Het plan-MER zal opgave doen van de leemten in de kennis die tijdens het uitvoeren van het milieueffectenonderzoek werden vastgesteld. Deze leemten kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op de concrete inrichting van het plangebied, maar kunnen tevens betrekking hebben op

(11)

de gebruikte methode en het inzicht in het milieueffectenonderzoek. Het MER zal aangeven hoe met deze leemten is omgegaan en hoe zij kunnen doorwerken in de verdere besluitvorming.

In het MER zal per discipline/thema aangegeven worden of er eventueel opvolgingsmaatregelen voor te stellen zijn die vanuit de leemten in de kennis noodzakelijk worden geacht of die nodig zijn in functie van de aanpak en inhoud voor de vervolgprocedure en besluitvorming. Gezien het eerder strategische niveau van het te beoordelen plan, zal de effectbespreking in dit plan-MER zich ook eerder op een strategisch en kwalitatiever niveau bevinden. Dit strategische niveau impliceert echter dat er hoogstwaarschijnlijk bepaalde leemten in de kennis en/of onzekerheden naar boven zullen komen. Een goed en doordacht monitoringsprogramma om de in het MER voorspelde effecten te evalueren is in dat geval nodig. Per thema worden best een aantal evaluatiecriteria afgebakend in functie van een verdere monitoring van de effecten van het plan. Op deze wijze kan het plan gedurende de hele planperiode objectief en transparant opgevolgd worden en eventueel tussentijds bijgestuurd worden.

In het MER wordt een discipline/thema-overschrijdende samenvatting opgenomen over de verwachte gevolgen voor het milieu en hoe en in welke mate de voorgestelde maatregelen deze kunnen voorkomen of milderen. De milderende maatregelen zullen in één overzichtelijke tabel opgelijst worden. De milderende maatregelen die voorgesteld zijn vanuit verschillende disciplines/thema’s zullen discipline-overschrijdend t.o.v. elkaar afgewogen worden. Bij de milderende maatregelen dient aangegeven te worden waar deze zullen/kunnen doorwerken.

De niet-technische samenvatting zal een afzonderlijk leesbaar deel van het rapport vormen dat de essentie van de overige delen beknopt en correct weergeeft. De tekst moet zodanig geschreven zijn dat hij begrijpelijk is voor een gemiddelde lezer.

5. 5. 5.

5. Goedkeuring van de opstellers van het Goedkeuring van de opstellers van het Goedkeuring van de opstellers van het Goedkeuring van de opstellers van het plan plan plan plan----MER MER MER MER

Zoals in de kennisgeving vermeld, zal Katelijne Verhaegen als MER-coördinator optreden. De voorgestelde erkende MER-coördinator wordt goedgekeurd.

Zoals voorgesteld in de kennisgeving worden volgende disciplines in het plan-MER opgesteld door een erkend MER-deskundige: water, klimaat, mens-mobiliteit, biodiversiteit, landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie, mens-ruimtelijke aspecten, geluid en trillingen en lucht.

Bijkomend werd in overleg beslist een deskundige bodem aan het team van opstellers toe te voegen. Er wordt vooralsnog geen erkend MER-deskundige voor de discipline ‘mens-gezondheid’

opgenomen in het team van MER-deskundigen.

Wijzigingen aan het team van opstellers in de loop van het m.e.r. moeten gemeld worden aan het Team Mer. De beslissing over deze wijzigingen zal mee gedeeld worden aan de initiatiefnemer.

Lina Grooten Directiehoofd

Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en –projecten Directie Gebiedsontwikkeling

Reden:Ik keur dit document goed Getekend door:Lina Grooten (Signature) Getekend op:2021-02-10 15:10:36 +01:0

(12)

Bijlage 1 Bijlage 1 Bijlage 1 Bijlage 1

Vanuit de adviezen en inspraakreacties kwamen verder nog volgende suggesties, aandachtspunten of vragen naar voor specifiek over het BRL:

- Aanvullend op de omschrijving van het Beleidsplan Ruimte Limburg kan meegegeven worden dat men sterker de relatie kan leggen op het streven naar een goede leefomgevingskwaliteit, o.a. bij het versterken van kernen en strategische gebieden. Als ambitie kan bovenop een aantrekkelijke en dynamische, een gezonde leefomgeving gesteld worden. Voor de uitwerking van de beleidskaders zijn het STOP-principe en een goede leefomgevingskwaliteit ook belangrijke elementen waar rekening mee gehouden moet worden. Hierbij dient de vraag gesteld of men in het beleidskader voor fietsen, ook voor de andere modi een kader zal uitwerken.

- Er worden op p 15 een aantal uitdagingen vermeld die verdere invulling geven om van Limburg een dynamische en aantrekkelijke regio te maken. In de uitdagingen werd een gezonde leefomgeving met o.a. een aangename geluidskwaliteit en goede luchtkwaliteit niet specifiek vermeld. Dit is een aandachtspunt dat kan opgenomen te worden in de ruimtelijke strategie ‘Vervoersverbindingen uitbouwen’.

- In het kader van de ruimtelijke strategie ‘Hernieuwbare energie ruimtelijk integreren’ zou het nuttig zijn een beeld te krijgen van de hoeveelheid ruimte die dient ingenomen te worden door de respectievelijke hernieuwbare energiebronnen en wat de meest aangewezen mix van deze bronnen is om te komen tot een optimale en noodzakelijke energieproductie.

- Voor de (noodzakelijke) uitbouw van het spoortransport moet zowel aandacht gaan naar goederentransport en passagiersvervoer. Voor beide soorten moeten bijkomende infrastructuren en lijnen gerealiseerd. Zo zou de lijn Hasselt-Antwerpen moeten geoptimaliseerd worden. De lijn Hasselt-Beringen-Herentals moet verbeterd worden (is men thans mee bezig) en de lijn Hasselt-Sint-Truiden-Landen zou eindelijk moeten ontdubbeld worden.

- Inzake het woonwerkverkeer zou de provincie moeten onderzoeken of het zinvol is om bepaalde werknemers (vooral administratief personeel) in plaats van verre verplaatsingen (naar Brussel of Antwerpen) en in plaats van thuiswerk, de mogelijkheid scheppen om op centrale plaatsen in gemeenten en/of de provincie locaties aan te bieden waar betrokkenen hun “werk” kunnen uitvoeren. Dit systeem biedt nogal wat voordelen, zowel voor de betrokken werknemers als voor de werkgever.

- Voka is tevreden dat het belang van multimodaal transport wordt aangestipt in deze kennisgeving. Hier zou het belang van het afronden van de diverse infrastructuurwerken uit het SALK-uitvoeringsplan (Noord-zuidverbinding, ENA-gebieden, Spartacus, Ijzeren Rijn,…) aan toegevoegd kunnen worden. Het logistiek potentieel van Limburg wordt eerder summier besproken. De valorisatie van dit potentieel is socio-economisch gezien cruciaal voor onze provincie. VOKA vraagt dit belang dan ook mee te nemen in de beoordeling van andere thema’s waar het verbeteren van de bereikbaarheid een impact op zou kunnen hebben.

- ANB vraagt in het kader van zuinig ruimtegebruik en met het oog op potentiële gebieden voor uitbreiding in het kader van ecotoop- en habitatcreatie (p 34) aandacht voor een visie omtrent vakantiewoningen en andere recreatieve verblijfsinfrastructuur in ruimtelijk

(13)

kwetsbare gebieden. Waar is een uitdovend karakter gewenst, waar kan bestaande infrastructuur behouden blijven?

- Limburgse Milieukoepel vraagt dat de 80 potentiële natuurverbindingen die het Ruimtelijk Structuurplan Limburg heeft aangeduid overgenomen worden in het BRL en versneld worden uitgevoerd.

- De gemeente Zonhoven vraagt ook aandacht voor kleine, particuliere windturbines omdat zij in opmars zijn. Daarnaast zouden de uitgewerkte energiestrategieën duurzaam moeten zijn en enigszins maatschappelijk ondersteund moeten worden.

- De gemeente Zonhoven vraagt om naast fietsers ook de andere vervoersmodi, zoals het openbaar vervoer, niet te vergeten. Het zou een basisbehoefte moeten zijn dat alle Limburgers op eenvoudige wijze met het openbaar vervoer op hun bestemming kunnen geraken.

- De gemeente Lummen stelt dat het onvoldoende duidelijk is welke implicaties het BRL concreet zal hebben op een buitengebiedgemeente zoals Lummen en wat de gevolgen hiervan zullen zijn voor de lokale besturen op onder meer financieel vlak (wie draagt last van planbaten, planschade, opmaak strategische doelstellingen, …?). Het college is bezorgd welke gevolgen het realiseren van een trendbreuk naar o.a. ruimtebeslag (verdichting in kernen, versterken van de open ruimte) zal hebben voor de ontwikkeling van projecten in Lummen.

- Aangezien de open ruimte volwaardig moet behouden worden, is het van groot belang dat in de woon- en industriegebieden gestreefd wordt naar een ecologische en duurzame invulling van deze gebieden o.a. op vlak van energie (zoals zonnepanelen op daken), water (zoals waterbuffers) en groenvoorzieningen (als klimaatbuffer, voor de verbetering van de luchtkwaliteit en/of als groene "stapsteen").

- RECREAD, de beroepsorganisatie van Vlaamse kampeeruitbaters, heeft vragen over de ontwikkelings- en uitbreidingsmogelijkheden van Limburgse kampeerbedrijven die eerder opgenomen werden in het vorige Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Limburg als zogenaamde ‘toeristische recreatieve knooppunten type II-A’. RECREAD acht het belangrijk dat kampeerbedrijven in de toekomst nog ontwikkelings- en uitbreidingsmogelijkheden krijgen en is vragende partij om deze toeristisch-recreatieve knooppunten ook in het nieuwe BRL op te nemen.

- In een inspraakreactie wordt de vraag gesteld waarom stukken grond die in straten liggen waar alle nutsvoorzieningen reeds aanwezig zijn (riolering, waterleiding, elektriciteit, gas ....), maar die destijds door de gewestplannen anders ingekleurd werden dan "bouwgrond", niet opnieuw ingekleurd kunnen worden als "bouwgrond"? Er zou geen verkaveling nodig zijn, er zouden geen nieuwe wegen getrokken moeten worden, er zouden geen nieuwe leidingen moeten gelegd worden.

(14)

Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage 2 22 2

Er werden tijdens de terinzagelegging van de kennisgeving 10 inspraakreacties ontvangen van burgers en 4 inspraakreacties van organisaties (RECREAD, Limburgse Milieukoepel, VOKA, Boerenbond)

Lijst met instanties die gereageerd hebben en die verder betrokken worden in de verdere procedure:

- Agentschap Innoveren & Ondernemen - Agentschap Natuur en Bos

- Agentschap Onroerend Erfgoed - Agentschap Wegen en Verkeer - De Lijn

- De Vlaamse Waterweg - Departement Omgeving

- Departement Omgeving - Team externe veiligheid - Infrabel

- Provincie Limburg – Klimaat - Provincie Vlaams-Brabant - Nederlands Limburg

Lijst met gemeenten die gereageerd hebben (via het College, Gecoro, Milieuadviesraad en/of milieudienst):

Diepenbeek, Hechtel-Eksel, Heusden-Zolder, Houthalen-Helchteren, Lummen, Peer, Pelt, Riemst, Zonhoven

Lijst met instanties die niet gereageerd hebben:

- Agentschap Wonen-Vlaanderen - Departement Landbouw en Visserij - MOW

- NMBS - OVAM

- Sport Vlaanderen

- Team Vlaamse Bouwmeester - Toerisme Vlaanderen

- Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid - Vlaams Energieagentschap

- Vlaamse Landmaatschappij - VLAIO

- VMM, afdeling operationeel waterbeheer - Provincie Antwerpen

- Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

- Service Public de Wallonie agriculture, resources, naturelles et environnement - Direction du Développement Territorial

Lijst met gemeenten die niet gereageerd hebben:

Alken, As, Beringen, Bilzen, Bocholt, Borgloon, Bree, Dilsen-Stokkem, Genk, Gingelom, Halen, Ham, Hamont-Achel, Hasselt, Heers, Herk-de-Stad, Herstappe, Hoeselt, Kinrooi, Kortessem, Lanaken, Leopoldsburg, Lommel, Maaseik, Maasmechelen, Nieuwerkerken, Oudsbergen, Sint-Truiden, Tessenderlo, Tongeren, Voeren, Wellen, Zutendaal

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze maatregel (als deze al ruimtelijk haalbaar is) kan plaatselijk leiden een capaciteitsverhoging op het wegsegment tussen de N34 en de toegang tot de parking, maar

Bij keuze voor de locatie Hoge Haansberg geeft een doorgetrokken Aletta Jacobslaan een goede nieuwe ontsluiting, waarmee tevens de verkeersdruk en geluidbelasting op een

Naar aanleiding van de aanmeldingsnotitie heeft het college van Gedeputeerde Staten van Flevoland op 15 december 2016 besloten dat er geen milieueffectrapport hoeft te

Naar aanleiding van de aanmeldingsnotitie heeft het college van Gedeputeerde Staten van Flevoland op 14 december 2016 besloten dat er geen milieueffectrapport hoeft te

aanmeldingsnotitie heeft het college van gedeputeerde staten van provincie Flevoland op 1 augustus 2017 besloten dat er geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld omdat

Het besluit is digitaal in te zien op de website www.ofgv/nl van de Omgevingsdienst Flevoland &amp; Gooi en Vechtstreek (OFGV) en digitaal met de aanmeldnotitie en

Het besluit, de aanmeldnotitie en de bijbehorende stukken liggen voor een ieder gedurende 6 weken ter inzage en zijn digitaal op te vragen bij de Omgevingsdienst Flevoland &amp;

Deze maatregel (als deze al ruimtelijk haalbaar is) kan plaatselijk leiden een capaciteitsverhoging op het wegsegment tussen de N34 en de toegang tot de parking, maar