• No results found

License: Note: To cite this publication please use the final published version (if applicable).

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "License: Note: To cite this publication please use the final published version (if applicable)."

Copied!
65
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Recycling van huishoudelijk afval; een samenwerking tussen overheid en samenleving: Een Master Thesis over het coproductieproces van afval scheiden en de motiverende rol van de overheid hierin

Duursma, Sander

Citation

Duursma, S. (2021). Recycling van huishoudelijk afval; een samenwerking tussen overheid en samenleving: Een Master Thesis over het coproductieproces van afval scheiden en de motiverende rol van de overheid hierin.

Version: Not Applicable (or Unknown)

License: License to inclusion and publication of a Bachelor or Master thesis in the Leiden University Student Repository

Downloaded from: https://hdl.handle.net/1887/3220991

Note: To cite this publication please use the final published version (if applicable).

(2)

Recycling van huishoudelijk afval; een

samenwerking tussen overheid en samenleving

Een Master Thesis over het coproductieproces van afval scheiden en de motiverende rol van de overheid hierin

Naam: Sander Duursma

Studie: Master Management van de Publieke Sector

Studierichting: Strategie, Advisering & Verandermanagement Studieonderdeel: Master Thesis

Begeleider: Dr. C.J.A. van Eijk

Tweede beoordelaar: Dr. M. Beerkens Aantal woorden: 19.226 woorden Inleverdatum: 8 juni 2021

(3)

Voorwoord

De thesis die voor u ligt heb ik geschreven voor de Master Management van de Publieke Sector (Universiteit Leiden). Het doel van dit onderzoek is om lokale overheden en overheidsorganisaties een inzicht te verschaffen in hoe zij burgers kunnen motiveren tot participatie in het coproductieproces van afvalverwerking. In het bijzonder zal ik hierbij ingaan op de rol van burgers bij het scheiden van huishoudelijk afval.

Voor mij persoonlijk is duurzaamheid een belangrijk onderwerp. Zo geloof ook ik dat de hoeveelheid restafval in Nederland nog aanzienlijk omlaag moet en kan en dat wij hier als burgers zelf aan bij moeten dragen. Met dit onderzoek hoop ik om deze reden lokale

overheden te ondersteunen wanneer zij burgers willen motiveren tot het scheiden van afval.

Als laatste wil ik van deze gelegenheid gebruik maken om een aantal dankwoorden te geven.

Allereerst wil ik mijn scriptiebegeleider Carola van Eijk hartelijk bedanken voor de

constructieve feedback en de vele inzichten en suggesties voor het onderzoek. Daarnaast wil ik de NV REINIS bedanken voor het meedenken over de vragenlijst en de verspreiding hiervan. Tot slot wil ik de respondenten die hebben meegewerkt aan dit onderzoek hartelijk danken voor hun tijd en voor het geven van hun mening.

Rotterdam, juni 2021 Sander Duursma

(4)

Samenvatting

Vrijwel alle gemeenten in Nederland staan voor de opgave om de hoeveelheid huishoudelijk restafval per inwoner per jaar aanzienlijk te verminderen. De burgers spelen hierin een grote rol, aangezien burgers veelal verantwoordelijk zijn voor het aanleveren en scheiden van hun huishoudelijk afval. Voor veel lokale overheden en overheidsorganisaties is het van belang om burgers te motiveren om bij te dragen aan dit coproductieproces. Het doel van dit

onderzoek is om te achterhalen welke beleidsfactoren kunnen worden gebruikt om burgers te motiveren en in welke mate deze de motivatie beïnvloeden. Hierbij staat de volgende

onderzoeksvraag centraal:

“In welke mate motiveert de inzet van verschillende beleidsfactoren door lokale overheden burgers tot participatie in het coproductieproces van het scheiden van huishoudelijk afval?”

In dit onderzoek is voor vier beleidsfactoren geanalyseerd hoe deze de motivatie bij burgers tot het scheiden van afval beïnvloeden, namelijk:

1. Gemak voor burgers 2. Communicatie 3. Training

4. Externe stimulatie

De steekproef voor dit onderzoek bestaat uit 324 inwoners van de gemeente Nissewaard, waar de NV REINIS verantwoordelijk is voor de afvalverwerking. De variabelen voor de

verschillende beleidsfactoren zijn gevormd naar beschikbare literatuur omtrent coproductie en het scheiden van afval en de praktijk van REINIS.

Uit de analyse komt naar voren dat alle beleidsfactoren elementen bevatten die een significant gewicht hebben binnen de motivatie bij burgers om afval te scheiden. Hierbij komen enkele variabelen naar voren als belangrijke predictor, zoals de afstanden die burgers moeten afleggen naar afvalpunten, de mate waarin burgers zich betrokken voelen, de kennis van burgers over het scheiden van afval en de hoogte van de afvalstoffenheffing. Met al deze variabelen zal rekening gehouden moeten worden wanneer lokale overheden of

overheidsorganisaties burgers willen motiveren tot het scheiden van afval.

Specifiek voor de gemeente Nissewaard en REINIS blijkt de beleidsfactor communicatie een belangrijk punt waar verbetering behaald kan worden. Zo geven veel respondenten aan zich niet betrokken te voelen bij het coproductieproces en graag meer communicatie te willen ontvangen vanuit REINIS. Hier ligt voor REINIS veel ruimte om burgers te motiveren tot het scheiden van afval.

(5)

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 2

Samenvatting ... 3

1. Inleiding ... 6

1.1. Opkomst van coproductie ... 6

1.2. Recyclingopgave in Nederland ... 6

1.3. Probleemstelling ... 7

1.4. Relevantie ... 7

1.4.1. Wetenschappelijke relevantie ... 7

1.4.2. Maatschappelijke relevantie ... 8

2. Theorie ... 9

2.1. Literatuurstudie ... 9

2.1.1. Coproductie ... 9

2.1.2. Motivatie ... 9

2.1.3. Research gap en bijdrage onderzoek ... 10

2.2. Theoretisch kader ... 11

2.2.1. Beleidsfactoren van motivatie ... 11

2.2.2. Conceptueel model ... 13

3. Methodologie ... 15

3.1. Typering onderzoek ... 15

3.2. Casus selectie ... 15

3.3. Data-inzameling ... 16

3.4. Operationalisatie en design vragenlijst ... 16

3.4.1. Gemak voor burgers ... 16

3.4.2. Communicatie ... 19

3.4.3. Training ... 21

3.4.4. Externe stimulatie ... 23

3.4.5. Motivatie bij burgers ... 25

3.4.6. Controlevariabelen ... 26

3.5. Calculaties ... 26

3.6. Validiteit en betrouwbaarheid ... 27

4. Analyse ... 29

4.1. Opschonen dataset ... 29

4.2. Beschrijvende statistiek steekproef ... 29

4.3. Motivatie ... 31

4.4. Analyse beleidsfactoren ... 33

4.4.1. Deel 1: Gemak voor burgers ... 33

4.4.2. Deel 2: Communicatie ... 38

4.4.3. Deel 3: Training ... 43

4.4.4. Deel 4: externe stimulatie ... 46

4.5. Vergelijking modellen ... 50

4.6. Reflectie hypotheses ... 53

(6)

5. Conclusie en aanbevelingen ... 55

6. Discussie ... 57

Literatuur ... 58

Appendix A: Vragenlijst ... 60

(7)

1. Inleiding

1.1. Opkomst van coproductie

Steeds vaker ondervindt de Nederlandse Rijksoverheid dat zij de participatie van de samenleving nodig heeft om doelstellingen te kunnen behalen. De burger wordt hierbij in groeiende mate betrokken bij verschillende diensten en processen van zowel de landelijke Rijksoverheid als lokale overheden. Zo stelt de Rijksoverheid (2020) ook dat het probleem van een hoge mate van restafval terug kon worden gedrongen door een samenwerking tussen burgers en overheid. Deze samenwerking tussen overheid en samenleving, ook wel

coproductie genoemd, vormt bij veel processen een vitale rol. Het idee van deze coproductie is dat de samenleving haar rol oppakt en proactief meewerkt aan door de overheid gestelde doelstellingen. Coproductieprocessen komen in verschillende soorten en maten voor in Nederland. Waar coproductie een samenwerking betreft tussen burgers en overheid, heeft de overheid een belangrijke rol. Voor het coproductieproces is het van belang om de

samenleving de juiste omstandigheden en motivatie te bieden om bij te dragen aan het

coproductieproces. Hierin speelt de overheid dus een faciliterende, en soms ook sturende, rol.

1.2. Recyclingopgave in Nederland

Een van de publieke diensten in Nederland waar coproductie een grote rol speelt is de afvalverwerking. Bij het afvalverwerkingsproces werken lokale overheden en burgers samen om het hoge aantal huishoudelijk restafval terug te dringen door middel van afvalscheiding en recycling. Een hogere mate van afvalscheiding en recycling speelt een grote rol in de ambitie van de Rijksoverheid om in 2050 tot een circulaire economie te komen. Een doelstelling met een kortere termijn hierbij was voor de Rijksoverheid om de hoeveelheid restafval terug te brengen tot 100 kilogram restafval per persoon per jaar. Dit zou gemiddeld een afname in het huishoudelijk afval van 150% betekenen, waar deze in 2014 op gemiddeld 250 kilo per persoon per jaar lag (VNG, 2020).

Uit een onderzoek van VNG (2020) bleek echter dat deze doelstelling nog niet meer is dan een ambitie. Alle lokale overheden zijn verantwoordelijk voor het opstellen van hun eigen coproductieproces. Lokale overheden staat het vrij om lokaal afvalverwerkingsbeleid op te zetten zoals zij dat willen, waardoor de invulling van deze coproductieprocessen sterk van elkaar kunnen verschillen. Zo kan het afvalbeleid van gemeentes bijvoorbeeld variëren in de manier waarop huishoudelijk afval wordt ingezameld, namelijk halen of brengen (Felsö, De Groot & Van Heezik, 2011). Verschillende coproductieprocessen leiden tot verschillende participatiegraden in gemeentes. Wanneer gemeentes een hogere mate van burgerparticipatie kunnen realiseren, neemt ook het succes van het coproductieproces toe. Het is voor lokale overheden hierom van belang dat burgers zo veel mogelijk gemotiveerd worden om te participeren in lokale productieprocessen.

In dit onderzoek wordt onderzocht in welke mate verschillende beleidsfactoren van het coproductieproces van afvalscheiding de motivatie bij burgers om hierin te participeren beïnvloeden. Belangrijk hierbij is de faciliterende en sturende rol van lokale overheden, waar gemeentes beleid op verschillende manieren in kunnen vullen om burgers te motiveren tot participatie. Zo kan bijvoorbeeld op verschillende manieren anders worden gecommuniceerd, kan de training anders worden ingericht en kan op verschillende manieren worden

gestimuleerd middels korting op de afvalstoffenheffing.

(8)

1.3. Probleemstelling

Om het voor lokale overheden makkelijker te maken om deze beleidsfactoren efficiënt in te vullen, moet er onderzoek worden gedaan naar hoe burgers worden gemotiveerd tot

participatie in het afvalscheidingsproces. Het doel van dit onderzoek is hierbij om te onderzoeken hoe lokale overheden het coproductieproces zo kunnen beïnvloeden dat meer burgers gemotiveerd zijn tot deelname in het scheiden van huishoudelijk afval. Met dit onderzoek wordt uiteindelijk getracht om de volgende onderzoeksvraag te beantwoorden:

“In welke mate motiveert de inzet van verschillende beleidsfactoren door lokale overheden burgers tot participatie in het coproductieproces van het scheiden van huishoudelijk afval?”

Binnen het coproductieproces van afvalscheiding kunnen overheden verschillende beleidsfactoren gebruiken om burgers te motiveren. In dit onderzoek is het specifiek van belang in welke mate deze beleidsfactoren gewicht hebben bij de totstandkoming van motivatie bij burgers tot het scheiden van afval. De beleidsfactoren die in dit onderzoek worden onderzocht zijn:

- Gemak voor burgers - Communicatie - Training

- Externe stimulatie

Een antwoord op de onderzoeksvraag zou ervoor moeten zorgen dat lokale overheden het gedrag van burgers kunnen begrijpen en de invulling van de verschillende beleidsfactoren hierop kunnen bijstellen. Gezien de motivatie bij burgers onderzocht wordt, zullen door middel van een enquête burgers ondervraagd worden in dit onderzoek. Met een dergelijke vragenlijst kunnen de verschillende variabelen die invloed hebben op motivatie onder burgers in het coproductieproces worden geanalyseerd. Hoe deze enquête wordt ingericht en welke aandachtspunten hier van belang zijn wordt verder toegelicht in hoofdstuk 3, namelijk de methodologie.

1.4. Relevantie

Dit onderzoek heeft op twee bieden toegevoegde waarde, namelijk de theoretische

toegevoegde waarde en de maatschappelijk toegevoegde waarde. Hieronder wordt ingegaan op deze verschillende soorten relevantie van dit onderzoek.

1.4.1. Wetenschappelijke relevantie

Allereerst draagt dit onderzoek bij aan de wetenschappelijke kennis over mogelijkheden tot het motiveren van burgers tot coproductie op gemeentelijk niveau. Brandsen et al. (2016) benadrukken de hoge mate van kwalitatief onderzoek als het aankomt op coproductie. In tegenstelling tot de bestaande onderzoeken is dit onderzoek bedoeld om het kwantitatieve begrip van verschillende factoren van motivatie te vergroten. Motivatie speelt namelijk een grote rol bij de participatiegraad van burgers in coproductieprocessen (Voorberg et al., 2015;

Loeffler & Bovaird, 2016). Brandsen et al. (2016) benadrukken echter dat de mate waarin deze factoren van belang zijn onduidelijk is, waar onderzoeken vaak betrekking hebben op een enkele casus en verschillende definities hanteren. In dit onderzoek wordt daarom getracht om het belang van de verschillende beleidsfactoren kwantitatief uit te drukken. Dit zou moeten leiden tot meer inzicht in de effecten van verschillende beleidsfactoren onderling en op motivatie tot coproductie.

(9)

1.4.2. Maatschappelijke relevantie

Als het aankomt op het scheiden van huishoudelijk afval hebben overheden veelal een faciliterende en sturende rol. Hierin is een belangrijk aspect het motiveren van haar burgers om bij te dragen in het coproductieproces en afval te scheiden. Resultaten van dit onderzoek zouden overheden in staat moeten stellen om de verschillende mogelijkheden om te motiveren met elkaar te vergelijken en effectief in te vullen. Dit is van belang, gezien meerdere

gemeentes de landelijke doelstellingen omtrent recycling van huishoudelijk afval nog niet halen.

(10)

2. Theorie

In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de bestaande literatuur over coproductie, (lokale) recycling en de motivatie hiertoe. Vervolgens zal de bijdrage van dit onderzoek aan deze literatuur worden besproken en zullen belangrijke concepten worden uitgelicht. Uiteindelijk zal op basis van de literatuur een conceptueel model worden opgesteld.

2.1. Literatuurstudie

Er is in het recente verleden al veel literatuur verschenen omtrent de concepten coproductie en motivatie. De voor dit onderzoek relevante literatuur wordt hieronder besproken.

2.1.1. Coproductie

Waar coproductie in veel verschillende vormen voor kan komen, bestaat er ook in de literatuur een grote variatie aan definities van coproductie. Zo beschrijft Ostrom (1996) coproductie als een proces waarin de input wordt geleverd door individuen die niet in dezelfde organisatie zitten. Deze definitie impliceert een gelijke verantwoordelijkheid in het coproductieproces. In dit onderzoek, waar de overheid grotendeels verantwoordelijk is voor afvalinzameling en de burgers hier extra aan bij kunnen dragen, past de definitie van Parks et al. (1981) echter beter. Coproductie wordt hierin als volgt gedefinieerd:

“The mix of activities that both public service agents and citizens contribute to the provision of public services. The former are involved as professionals, or ‘regular producers,’ while

‘citizen production’ is based on voluntary efforts by individuals and groups to enhance the quality and/or quantity of the services they use” (Parks et al. 1981)

Deze definitie zal in dit onderzoek gebruikt worden wanneer er gesproken wordt over coproductie. Hierin zijn overheden verantwoordelijk voor de afvalverwerking, de “regular professionals”. De burgers kunnen in het afvalverwerkingsproces een toegevoegde waarde leveren gebaseerd op hun vrijwillige input, ook wel “citizen production based on voluntary efforts”.

Brandsen et al. (2018, p.10) stellen dat ondanks de definities van coproductie in de literatuur van elkaar kunnen verschillen, er één rode lijn waar te nemen is: de burger draagt direct bij aan een dienst of product van de overheid. Hoe de burger hieraan bijdraagt kan echter variëren. Brandsen et al. (2016) gaan ook verder in op de rol van de samenleving bij

coproductie. Ze onderschrijven hierbij de variatie in mate van vrijwilligheid onder burgers, de precieze bijdrage die ze moeten leveren en de omvang van de bijdrage die ze moeten leveren.

Als het aankomt op afvalverwerking en -inzameling varieert de rol van de burger

per gemeente. Waar het scheiden van afval vooralsnog niet wordt verplicht in Nederland, kan de rol van de burger variëren in de omvang van hun rol en de specifieke inhoud van deze rol.

2.1.2. Motivatie

Zoals hierboven genoemd kan de rol van de burger variëren in het coproductieproces. Door deze variatie aan rollen wordt er in de literatuur doorgaans grote waarde toegewezen aan de wil bij burgers om te participeren in het coproductieproces. Zo vormt de wil tot participatie het startpunt voor mogelijke bijdrages van burgers aan coproductie (Voorberg et al., 2015;

Loeffler & Bovaird, 2016). Om de participatiegraad in coproductieprocessen te verhogen kunnen overheden burgers motiveren. Overheden kunnen dit op twee manieren doen. Zo

(11)

benadrukken Tõnurist & Surva (2017) dat overheden zowel kunnen overgaan tot intrinsieke als extrinsieke motivatie. Intrinsieke motivatie speelt hierbij in op de interne wil bij burgers om bij te dragen in het participatieproces. Extrinsieke motivatie wordt in dit onderzoek gezien als monetaire invloeden op de besluitvoering van inwoners. Waar in de literatuur veelal een onderscheid wordt gemaakt tussen extrinsieke en intrinsieke motivatie, wordt dit niet gedaan bij het uitvoeren van dit onderzoek.

De intrinsieke motivatie, ook wel de interne wil bij burgers om te participeren, kan volgens de literatuur door overheden op verschillende manieren worden beïnvloedt, waar deze

verschillende aspecten kent. Een van deze aspecten is het gemak voor burgers tot het bijdragen in een coproductieproces. Wanneer burgers meer moeite in het proces moeten steken, wordt de mate van deelname aan het proces waarschijnlijk minder (Van Eijk, 2017).

Hierin spelen overheden een faciliterende rol, waar ze burgers de faciliteiten moeten bieden om met zo veel mogelijk gemak bij te kunnen dragen in het coproductieproces.

Naast het gemak tot participatie in een coproductieproces spelen ook de individuele zorgen van burgers een rol bij de interne wil om te participeren. Van Eijk (2017) introduceert

hiervoor het begrip ‘efficacy’, wat in dit onderzoek zal worden vertaald als de overtuiging van burgers als het aankomt op het proces van coproductie. Van Eijk (2017) licht hierbij twee vormen van overtuiging van burgers in het coproductieproces uit, namelijk interne en externe.

Craig, Niemi & Silver (1990) beschrijven de interne overtuiging van burgers als het geloof in de eigen competentie om effectief te participeren in het coproductieproces. Op basis hiervan wordt verwacht dat wanneer overheden het interne vertrouwen van burgers kan vergroten, burgers ook eerder geneigd zullen zijn om te participeren in een coproductieproces.

Naast het interne vertrouwen bij burgers, speelt ook het externe vertrouwen in het

coproductieproces een rol bij de interne wil tot participatie. Hierin speelt het vertrouwen van burgers in de samenwerking van coproductie een doorslaggevende rol. Van Eijk (2017) benadrukt de twijfel bij burgers of hun input in het proces serieus wordt genomen en of overheden hier effectief gebruik van maken. Het geloof in de effectieve capaciteiten van overheden speelt volgens Ariely (2013) ook een grote rol bij het vertrouwen van burgers in overheden.

Op basis van het bovenstaande wordt verwacht dat wanneer overheden inspelen op het genoemde gemak en vertrouwen, burgers een grotere motivatie hebben tot deelname aan het participatieproces. Naast het geloof en vertrouwen bij burgers spelen ook andere

omgevingsfactoren een belangrijke rol bij de wil van burgers tot participatie. Loeffler &

Bovaird (2016) benadrukken de rol van monetaire beloningen en straffen bij de wil van burgers om te participeren in een coproductieproces. Verwacht wordt dat wanneer overheden effectief op deze interne en externe factoren, dat de wil tot participatie bij burgers zal

vergroten en de participatiegraad zal toenemen.

2.1.3. Research gap en bijdrage onderzoek

Waar er al veel onderzoek is gedaan naar coproductie en motivatie hiertoe, is dit onderzoek vooral van kwalitatieve aard. Brandsen et al. (2016) onderschrijven de hoge mate van kwalitatieve onderzoeken over coproductie, en het gebrek van kwantitatieve onderzoeken hierbij. De kwalitatieve werking van verschillende factoren op motivatie kan wellicht worden beschreven, maar er is nog weinig duidelijkheid over de mate waarin deze factoren van belang zijn. In dit onderzoek wordt daarom kwantitatief onderzocht in welke mate de

(12)

deze verschillende factoren van motivatie moet meer inzicht bieden in hoe gemeenten de motivatie kunnen verhogen. Waar in de literatuur dit veelal in theoretische begrippen wordt gedaan, wordt er in dit onderzoek specifiek gekeken naar beleidsfactoren die bijdragen tot de motivatie.

2.2. Theoretisch kader

De concepten uit de literatuurstudie worden hieronder verder gespecificeerd naar de casus van afvalverwerking en de beleidsfactoren voor overheden hierbij.

2.2.1. Beleidsfactoren van motivatie

Waar de wil tot coproductie bij burgers een belangrijke factor blijkt voor het motiveren van burgers tot een coproductieproces, worden in de literatuur verschillende concepten hierbij beschreven. Op basis van de literatuur worden hieronder verschillende beleidsfactoren opgesteld. Deze beleidsfactoren kunnen door overheden worden gebruikt om burgers te motiveren om te participeren in een coproductieproces.

1. Gemak voor burgers

Een eerste manier om burgers te motiveren om te participeren in een coproductieproces is door het gemak tot toetreding hiertoe voor burgers te vergroten. Van Eijk (2017) benadrukt het belang van het gemak voor burgers bij de overweging om te participeren in een

coproductieproces. Overheden kunnen dit gemak vergroten door coproductiebeleid te laten aansluiten op de wensen van de samenleving over bijvoorbeeld de methode van

afvalinzameling en de frequentie van inzameling. Het doel hierbij is om drempels voor de samenleving te verkleinen of weg te nemen, waar participatie in het coproductieproces makkelijk toegankelijk moet zijn voor iedereen (Voorberg et al., 2015; Loeffler & Bovaird, 2016).

Zo kan een individu meer geneigd zijn om bij te dragen in het recyclingproces wanneer dit weinig tot geen moeite kost. Voorbeelden hiervan zijn de nabijheid van afvalcontainers of de frequentie waarmee deze geleegd worden. Dit leidt tot de volgende hypothese:

Waar het verhogen van het gemak voor burgers om te participeren wordt vergroot, zal

waarschijnlijk de wil tot participatie bij burgers ook omhoog gaan (Van Eijk, 2017; Voorberg et al., 2015). Het gemak voor burgers is daarom een van de beleidsfactoren voor overheden om in te spelen op de motivatie bij burgers. Overheden spelen hierbij een faciliterende rol, waar zij reagerend moeten handelen op de wensen van de samenleving.

2. Communicatie

Waar de communicatie een belangrijke factor is binnen coproductie, kan deze opgesplitst worden in twee onderdelen. Allereerst is de communicatie van belang bij het realiseren van coproductiebeleid. Burgers zouden volgens Voorberg et al. (2015) en Bout (2011) meer gemotiveerd zijn om te participeren in een coproductieproces wanneer zij betrokken zijn bij de invulling van dit proces. Zo zou dit het vertrouwen van de burgers in het proces moeten vergroten, wanneer overheden meteen duidelijk maken dat de input van burgers effectief

Hypothese 1:

Een groot gemak voor burgers om bij te dragen aan het coproductieproces leidt tot een hogere mate van motivatie bij burgers om te participeren.

(13)

wordt gebruikt. Ariely (2013) benadrukt ook het belang van dit vertrouwen van burgers in het proces.

Communicatie tijdens de totstandkoming van beleid kan dus leiden tot meer motivatie bij burgers om dit beleid uit te voeren.

Ten tweede speelt communicatie een belangrijke rol bij de totstandkoming van de relatie tussen overheid en burger. Zo kan regelmatige en gestructureerde informatie het vertrouwen in de overheid bij burgers doen laten toenemen, waardoor deze meer gemotiveerd zijn om te assisteren in het coproductieproces (Brandsen et al., 2018). Schalk (2011) benadrukt hierbij de reikwijdte en de consistentie van de communicatie vanuit overheden. Zo is het van belang dat zo veel mogelijk burgers bereikt worden en dat communicatie vanuit de burgers ook daadwerkelijk serieus wordt meegenomen in het proces. Ook Nabatchi et al. (2017)

onderschrijven het belang van een goede communicatie vanuit overheden richting burgers, waar burgers wellicht meer welwillend zijn in hun bijdrage wanneer zij zich kunnen relateren met de desbetreffende overheid.

De vorm van communicatie in dit onderzoek wordt beperkt tot frequentie en kwaliteit.

Daarnaast zal de kwaliteit van de communicatie subjectief worden gemeten door respondenten te vragen om hun waardering van de kwaliteit van de communicatie.

3. Training

Een derde factor welke de motivatie bij burgers in een coproductieproces kan vergroten is het trainen van burgers zodat ze effectief bij kunnen dragen aan het coproductieproces. Het trainen van burgers om de coproductie efficiënt uit te voeren kan niet alleen een positieve bijdrage hebben op de uitvoering zelf, maar ook op de omvang van de uitvoering (Voorberg et al., 2015). Loeffler & Bovaird (2016) benadrukken hierbij dat wanneer burgers kennis hebben over het coproductieproces, dat hun motivatie om aan een proces te participeren ook omhoog gaat. Wanneer burgers begrijpen waarom het coproductieproces belangrijk is en hoe ze bij kunnen dragen, dan kan dit een positieve invloed hebben op de bereidheid om ook bij te dragen in het coproductieproces. Waar Van Eijk (2017) benadrukt dat het vertrouwen van burgers in zichzelf en in de overheid een determinerende rol speelt bij de afweging tot participatie, kan training het dit vertrouwen vergroten.

De bovenstaande hypothese wordt afgeleid uit de beweging in de literatuur die stelt dat training van burgers het vertrouwen en de wil bij burgers kan vergroten. Gezien de vragenlijst van dit onderzoek enkel onder burgers verspreidt wordt, zal ook enkel het effect van training

Hypothese 2a:

Communiceren met grote frequentie leidt tot hogere motivatie bij burgers om afval te scheiden.

Hypothese 2b:

Het zorgen voor inhoudelijke kwaliteit in communicatie leidt tot hogere motivatie bij burgers.

Hypothese 3:

Het trainen van burgers leidt tot een hogere motivatie bij burgers om te participeren.

(14)

van burgers worden meegenomen. De rol van de overheid zal in dit onderzoek worden beperkt tot het geven van de trainingen. Het inspelen op trainingsmogelijkheden kan voor overheden een belangrijke manier zijn om de motivatie bij burgers te vergroten.

4. Externe stimulatie

De derde beleidsfactor waarmee kan worden ingespeeld op de motivatie bij burgers is externe stimulatie. Zo kunnen burgers wellicht overtuigd worden door middel van externe stimulatie vanuit overheden. In dit onderzoek wordt de externe stimulatie beperkt tot de monetaire beleidsmogelijkheden hebben omtrent het afvalverwerkingsproces. Een manier waarop gemeentes dit kunnen doen is door het verlenen van subsidies of kortingen op de afvalstoffenheffing aan burgers. Kosten spelen volgens Loeffler & Bovaird (2016) een belangrijke factor bij de afwegingen van burgers bij het bepalen of ze willen participeren in een coproductieproces of niet. Dit leidt tot de volgende hypothese:

Op basis van de studie van Loeffler & Bovaird (2016) wordt verwacht dat een mogelijke subsidie op de afvalstoffenheffing zal leiden tot meer motivatie om te participeren in het traject.

Bovenstaande in de literatuur terugkomende factoren spelen een belangrijke rol wanneer overheden burgers willen motiveren om bij te dragen in een coproductieproces. Waar gemeentes deze factoren op verschillende manieren verwerken in hun afvalbeleid is de participatiegraad ook zeer verschillend. De vraag hoe de verschillende beleidsfactoren uiteindelijk de motivatie bij burgers beïnvloeden staat hierbij centraal in dit onderzoek.

2.2.2. Conceptueel model

In figuur 1 staat de relatie tussen de verschillende beleidsfactoren en de motivatie van burgers weergegeven in een conceptueel model. Op basis van de literatuur zijn de volgende factoren naar voren gekomen:

1. Gemak voor burgers 2. Communicatie 3. Training

4. Externe stimulatie

Voor deze beleidsfactoren wordt onderzocht hoe deze op zichzelf verhouden ten opzichte van de motivatie, maar ook hoe deze samen zich verhouden tegen de motivatie.

Hypothese 4:

Externe stimulatie vormt een belangrijk middel om motivatie bij burgers te verhogen.

(15)

Figuur 1: Conceptueel model

In het conceptueel model is te zien dat in dit onderzoek de relatie tussen de verschillende beleidsfactoren en de motivatie bij burgers centraal staat. Hierbij wordt onderzocht in welke mate de verschillende factoren invloed hebben op de motivatie bij de burgers om bij te dragen aan het coproductieproces van het scheiden van afval.

(16)

3. Methodologie

In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de methodologie van het onderzoek. Hierin worden beleidsfactoren uit hoofdstuk 2 geoperationaliseerd, wordt de data-inzameling beschreven, wordt besproken hoe deze data wordt geanalyseerd en worden de validiteit en

betrouwbaarheid van het onderzoek besproken.

3.1. Typering onderzoek

Zoals genoemd wordt in dit onderzoek getracht te achterhalen in welke mate de verschillende beleidsfactoren de motivatie van burgers om afval te scheiden beïnvloeden. In dit onderzoek wordt daarom gebruik gemaakt van een deductief kwantitatief onderzoek. Dit betekent dat voor elke beleidsfactor vragen in een enquête worden opgesteld, waarmee analyses kunnen worden uitgevoerd om te bepalen hoe die beleidsfactor zich verhoudt tot de motivatie bij burgers om afval te scheiden. De beleidsfactoren die worden geanalyseerd zijn:

- Gemak voor burgers - Communicatie - Training

- Externe stimulatie

Naast de regressie tussen beleidsfactoren en de motivatie bij burgers om afval te scheiden worden ook de verschillende beleidsfactoren met elkaar vergeleken. Zo kan er niet alleen worden onderzocht welke beleidsfactoren een invloed hebben op de motivatie, maar ook welke beleidsfactor hierbij het grootste gewicht heeft. De dataset waarop dit onderzoek zich baseert wordt geconstrueerd middels het verspreiden van een vragenlijst. De analyse van de dataset wordt uitgevoerd middels SPSS.

3.2. Casus selectie

De dataset voor dit onderzoek wordt verkregen in de gemeente Nissewaard. Hiertoe is met de NV REINIS samengewerkt bij het opstellen van de vragenlijst. De NV REINIS is als

uitvoeringsorganisatie van de gemeente Nissewaard verantwoordelijk voor alle fases van het afvalverwerkingsproces in de gemeente, van het motiveren van burgers om huishoudelijk afval te scheiden tot het verwerken van grofvuil.

De gemeente Nissewaard bestaat uit de stad Spijkenisse en de dorpen Abbenbroek, Geervliet, Heenvliet, Hekelingen, Simonshaven en Zuidland. In totaal wonen er 84.797 mensen in de gemeente Nissewaard, welke gemiddeld verantwoordelijk zijn voor 185 kilogram restafval per persoon per jaar (REINIS, 2020). Dit resulteert in een totaal van meer dan 15 miljoen kilogram restafval wat per jaar verwerkt wordt door REINIS. Hierbij heeft REINIS een doelstelling om de hoeveelheid restafval per persoon per jaar terug te brengen van 185 naar 180 kilogram voor 2026 (REINIS, 2020). In Nederland is de gemiddelde hoeveelheid restafval per persoon per jaar gemiddeld 180 kilogram (Samen Aan De Bak, 2021). Dit betekent dat de gemeente Nissewaard qua hoeveelheid restafval per inwoner per jaar in een vergelijkbare situatie zit met vele andere gemeentes in Nederland. Waar door de

Rijksoverheid de doelstelling is uitgesproken om de hoeveelheid restafval terug te brengen tot 100 kilogram per persoon per jaar heeft de gemeente Nissewaard net als vele andere

gemeenten nog een lange weg te gaan.

Om deze doelstelling te realiseren werkt REINIS nauw samen met burgers in de gemeente Nissewaard. Hierbij geeft REINIS aan te willen blijven verbeteren en te leren om de burger zo

(17)

optimaal mogelijk te ondersteunen bij het scheiden van afval (REINIS, 2020). Hierbij wil REINIS aansluiten op de wensen die leven in de samenleving om de burgers zo veel als mogelijk te motiveren om te participeren in het afvalverwerkingsproces. Om dit te kunnen doen heeft REINIS inzicht nodig in de mate waarin verschillende beleidsfactoren de motivatie beïnvloeden, ook de centrale vraag in dit onderzoek. Ondanks dat de invulling van de

verschillende beleidsfactoren in de gemeente Nissewaard mogelijk anders is dan in andere gemeenten, kan het gewicht van de beleidsfactoren als het aankomt op motivatie bij burgers wel belangrijk zijn voor andere gemeenten bij het stellen van hun prioriteiten en

beleidsveranderingen.

3.3. Data-inzameling

Aangezien de vragenlijst in samenwerking met de gemeente Nissewaard is opgesteld, zal de vragenlijst ook onder inwoners van de gemeente Nissewaard worden afgenomen. De

vragenlijst is digitaal verspreid middels de software van Qualtrics. Middels Qualtrics kan een link naar een vragenlijst digitaal worden verspreid, waarna respondenten het platform van Qualtrics gebruiken om deze vragenlijst in te vullen. De vragenlijst is verspreid door deze te delen in een lokale Facebookgroep voor lokale kwesties voor de inwoners van de gemeente Nissewaard. Deze lokale Facebookgroep bevat 8.7 duizend leden, wat neerkomt op 10.3%

van de bevolking van de gemeente Nissewaard.

3.4. Operationalisatie en design vragenlijst

Om kwantitatief onderzoek te doen naar de mate waarin de beschreven beleidsfactoren van belang zijn, moeten deze eerst worden onderverdeeld in meetbare variabelen. Hieronder wordt per beleidsfactor beschreven hoe deze wordt geoperationaliseerd en welke variabelen en indicatoren hierbij worden gehanteerd. Per beleidsfactor worden hierbij de bijbehorende vragen in de vragenlijst gedefinieerd.

3.4.1. Gemak voor burgers

De eerste beleidsfactor is het gemak voor burgers te participeren in het coproductieproces.

Pestoff et al. (2013) beschrijven het gemak voor burgers als de combinatie van de tijd en moeite die ze in het proces moeten stoppen om te participeren. In andere woorden, het gemak voor burgers kan worden gedefinieerd als de dingen die de burger verliest wanneer hij of zij deelneemt aan het coproductieproces. De tijd en moeite die burgers moeten investeren in het scheiden van afval zijn afhankelijk van een paar variabelen, namelijk de frequentie waarmee afval wordt opgehaald, de wijze waarop het wordt ingezameld en de mogelijke afstand tot het afvalpunt als burgers het afval weg moeten brengen.

De wijze van afvalinzameling representeert de moeite die burgers moeten investeren om hun afval aan te bieden. Deze kan bijvoorbeeld verschillen tussen een inzameling van gescheiden of ongescheiden afval en tussen inzameling thuis of bij een lokaal punt. In de vragenlijst wordt hierom aan burgers gevraagd waar zowel het restafval als het gescheiden afval wordt opgehaald. Wanneer de afvalinzameling gebeurt bij een lokaal afvalpunt en burgers hun afval moeten wegbrengen, wordt ook gevraagd welke afstand ze moeten overbruggen hiervoor.

Deze afstand tot het afvalpunt houdt direct verband met de tijd die burgers in het

coproductieproces van afvalverwerking moeten steken. In de gemeente Nissewaard wordt het restafval van burgers standaard niet thuis opgehaald, maar bij een lokaal afvalpunt. De wijze waarmee het gescheiden afval wordt opgehaald kan wel variëren tussen thuis en bij een lokaal

(18)

afvalpunt. Dit leidt tot de volgende variabelen en bijbehorende indicatoren te zien in de onderstaande tabel.

Tabel 1: operationalisatie wijze en afstand afvalinzameling

Variabele Indicator

Wijze van afvalinzameling Wijze van inzameling van gescheiden afval Wijze van inzameling van restafval

Afstand tot afvalpunt Afstand tot afvalpunt voor gescheiden afval Afstand tot afvalpunt voor restafval

Naast de verschillende variabelen die invloed hebben op het gemak voor burgers, wordt ook subjectief onderzocht hoe de burgers het gemak van het afval scheiden zelf ervaren. Zo beschrijft Van Eijk (2017) dat als burgers zelf het participeren als gemakkelijk ervaren, ze hiertoe wellicht eerder geneigd zijn. Hiervoor wordt in de vragenlijst gevraagd naar het ondervonden gemak bij het scheiden van afval op een schaal van 1 tot 5, waarbij 1 zeer weinig gemak is en 5 zeer veel gemak.

Naast de vragen worden in de vragenlijst per beleidsfactor ook subjectieve stellingen

voorgelegd aan de respondenten. Bij alle stellingen in de vragenlijst moeten burgers aangeven op een schaal van 1 tot 5 of ze het met de stelling respectievelijk helemaal niet mee eens zijn of helemaal wel mee eens zijn. Middels de stellingen van dit deel kan worden onderzocht hoe burgers tegenover de verschillende faciliteiten omtrent afvalscheiding staan.

De eerste stelling houdt verband met de moeite die burgers in het scheiden van afval moeten steken, namelijk de frequentie waarmee het afval wordt opgehaald. Zo kan een lage frequentie van afvalinzameling leiden tot volle afvalbakken, wat burgers mogelijk belemmert meer afval te scheiden. Daarentegen kan een hoge frequentie van afvalinzameling leiden tot meer moeite voor burgers om vaak hun afval aan te bieden. Waar de frequentie van afvalinzameling in de gemeente Nissewaard voor iedereen gelijk is, wordt er in dit onderzoek gefocust op de wens van burgers betreffende de frequentie van afvalinzameling. Hiervoor zal wederom een stelling worden opgenomen in de vragenlijst.

Ten tweede wordt, naast de vragen over de feitelijke afstanden tot de afvalpunten, ook in de stellingen gevraagd naar de meningen van de burgers over deze afstanden en of deze een belemmering vormen bij het scheiden van afval. Zo geeft Midden (2015) aan dat het wegbrengen van het afval vaak niet in het tijdschema van burgers past en een belemmering kan vormen.

Als laatste is aan de burgers in een stelling gevraagd of meer faciliteiten zouden leiden tot meer participatie aan het coproductieproces. Zo kunnen volgens de theorie meer faciliteiten tot een betere toegankelijkheid van het coproductieproces, waardoor burgers wellicht eerder hierin participeren (Voorberg et al., 2015; Loeffler & Bovaird, 2016).

De bovenstaande indicatoren leiden tot de onderstaande enquêtevragen.

(19)

Tabel 2: Vragen gemak voor burgers

Gemak van inzameling van fijn huishoudelijk afval

Vraag 1: Op welke afstand bevindt zich het afvalpunt

waar u uw restafval wegbrengt? 0-150 meter 151-300 meter 301-500 meter Vraag 2a: Scheidt u thuis afval? (Denk aan pmd, gft,

glas en papier) Ja

Nee

Vraag 2b: Op welke wijze wordt het gescheiden afval

ingezameld? Thuis middels minicontainers

Bij een nabij gelegen afvalpunt Vraag 2c:

(Vul deze alleen in als u uw gescheiden afval bij een afvalpunt wegbrengt)

Op welke afstand bevindt dit afvalpunt voor

gescheiden afval zich? 0-150 meter

151-300 meter 301-500 meter

Vraag 3: Welk gemak ervaart u bij het scheiden van

afval? (Denk hierbij aan de tijd en de moeite die u in het scheiden van afval moet steken)

Zeer weinig gemak Weinig gemak Neutraal Veel gemak Zeer veel gemak

Tabel 3: Vragen gemak voor burgers

Stellingen

Vraag 4: Als het afval vaker wordt opgehaald, zou dat het gemak tot het scheiden van afval vergroten.

Helemaal oneens /Oneens /Neutraal /Eens / Helemaal eens

Vraag 5: De afstand tot het afvalpunt voor gescheiden afval belemmert voor mij het scheiden van afval.

Helemaal oneens /Oneens /Neutraal /Eens / Helemaal eens

Vraag 6: Als het scheiden van afval meer gefaciliteerd zou worden, zou ik meer afval scheiden.

Helemaal oneens /Oneens /Neutraal /Eens / Helemaal eens

(20)

3.4.2. Communicatie

Een tweede factor die in hoofdstuk 2 naar voren kwam als belangrijke beleidsfactor is de communicatie naar burgers toe. Om de beleving van communicatie tussen burgers en REINIS meetbaar te maken wordt deze wederom vertaald naar enkele variabelen in vragen en

stellingen.

Brandsen et al. (2018) stellen dat twee belangrijke elementen van communicatie frequentie en kwaliteit zijn. Hierbij geven ze aan dat burgers wellicht meer gemotiveerd zijn tot bijdrage aan het coproductieproces wanneer zij hier regelmatig en gestructureerd informatie over krijgen. Ook in dit onderzoek zullen de frequentie en de kwaliteit van de communicatie prominent worden meegenomen in de vragenlijst.

De frequentie van de communicatie wordt wederom objectief en subjectief gemeten. Ten eerste wordt er gevraagd aan burgers hoe vaak zij per jaar berichten ontvangen vanuit REINIS, de verantwoordelijke organisatie voor het verwerken van afval in de gemeente Nissewaard, over zaken betreffende afvalscheiding of afvalinzameling. Naast dit objectieve aantal wordt aan de burgers ook een stelling voorgelegd of zij graag meer communicatie zouden krijgen. Als aanvullende indicator bij deze variabele wordt ook gevraagd via welke kanalen burgers deze communicaties ontvangen. Aan de hand hiervan kan worden

geanalyseerd welke kanalen effectieve communicatiekanalen zijn en welke niet.

De andere variabele die de communicatie definieert is de kwaliteit van de communicatie.

Janssen (2015) beschrijft dat de kwaliteit van communicatie kan worden onderverdeeld in drie variabelen, namelijk:

- Duidelijkheid

- Omgevingsgerichtheid - Responsiviteit

Deze drie indicatoren zullen ook in dit onderzoek worden meegenomen.

Zo worden respondenten gevraagd om op een schaal van 1 tot 5 aan te geven hoe duidelijk zij de communicaties vinden, waarbij 1 zeer duidelijk is en 5 zeer onduidelijk. Daarnaast wordt in de vragenlijst in een open vraag gevraagd om een uitleg waarom de communicaties wel of niet als onduidelijk worden ervaren. Deze data zal niet worden meegenomen in de

kwantitatieve toetsen, maar kan wel kwalitatieve onderbouwing geven aan de resultaten.

Naast de mate waarin een communicatie duidelijk of onduidelijk is wordt in de stellingen ook aan de burgers gevraagd in of de communicaties hun ook daadwerkelijk van informatie voorzien.

De responsiviteit kan worden gezien als de mate waarin burgers kunnen reageren op de communicaties en contact op kunnen nemen met REINIS. In de vragenlijst wordt daarom aan burgers gevraagd of hen de mogelijkheid is geboden om te reageren op de communicaties.

Daarnaast wordt in een stelling gevraagd aan de steekproef of ze weten hoe ze REINIS moeten bereiken wanneer ze vragen of opmerkingen hebben.

De omgevingsgerichtheid van de communicatie kan worden gezien als de mate waarin de burgers persoonlijk worden geadresseerd of niet. Aangezien REINIS heeft aangegeven niet persoonlijk te communiceren met burgers, zal in dit onderzoek de omgevingsgerichtheid worden geoperationaliseerd als een gevoel van betrokkenheid. Het gevoel van betrokkenheid

(21)

vormt een van de belangrijkste doelen van persoonlijke communicatie (Voorberg et al., 2015).

Dit zal middels een stelling in de vragenlijst worden opgenomen.

Naast deze verschillende variabelen en indicatoren wordt in de vragenlijst ook gevraagd naar de subjectieve tevredenheid van inwoners betreffende de communicatie omtrent huishoudelijk afval. Zo wordt gevraagd aan de burgers om op een schaal van 1 tot 5 aan te geven hoe

tevreden ze zijn met de communicatie, waarbij 1 zeer tevreden is en 5 zeer ontevreden.

Deze variabelen en indicatoren leiden tot de onderstaande enquêtevragen.

Tabel 4: Vragen communicatie Communicatie

Vraag 7: Hoe vaak per jaar ontvangt u berichten van

REINIS over afvalscheiding of inzameling? Heel vaak Vaak Regelmatig Soms

Zelden of nooit

Vraag 8: Via welke kanalen ontvangt u deze berichten?

(Meerdere opties mogelijk) Krant

Website gemeente Website REINIS Facebook REINIS-app Anders:

Vraag 9a: Hoe duidelijk vindt u de berichten? Zeer duidelijk

Duidelijk Neutraal Niet duidelijk

Helemaal niet duidelijk

Vraag 9b: Waarom vindt u de berichten

duidelijk/onduidelijk?

...

Vraag 10: Is u de mogelijkheid geboden om te reageren op deze berichten of contact op te nemen hierover?

Ja Nee

Weet ik niet (meer)

Vraag 11: Hoe tevreden bent u over de communicatie

omtrent afvalscheiding als geheel? (Denk hierbij aan frequentie, duidelijkheid, responsiviteit, op wie gericht)

Zeer tevreden Tevreden Neutraal Niet tevreden

Helemaal niet tevreden

Tabel 5: Stellingen communicatie Stellingen

Vraag 12: Berichten van REINIS bieden mij meer informatie over hoe ik afval moet scheiden en mijn rol hierin.

(22)

Vraag 13: Ik zou graag meer communicatie ontvangen omtrent afvalscheiding en inzameling.

Helemaal oneens /Oneens /Neutraal /Eens / Helemaal eens

Vraag 14: Ik weet hoe ik REINIS moet bereiken bij zaken betreffende afvalscheiding.

Helemaal oneens /Oneens /Neutraal /Eens / Helemaal eens

Vraag 15: Ik voel me betrokken bij onderwerpen omtrent afval.

Helemaal oneens /Oneens /Neutraal /Eens / Helemaal eens

3.4.3. Training

Een derde manier om burgers te motiveren is door burgers te overtuigen dat ze de capaciteiten hebben om effectief bij te kunnen dragen aan een coproductieproces (Loeffler & Bovaird, 2016). In de gemeente Nissewaard wordt vooralsnog geen training aangeboden aan burgers, waardoor niet het directe effect van de training op de motivatie van burgers kan worden onderzocht. In dit onderzoek wordt daarom ingespeeld op de huidige kennis van burgers over het scheiden van afval en of een training wenselijk zou zijn of niet. Om dit meetbaar te maken worden enkele variabelen geïntroduceerd.

Ten eerste is het van belang om te onderzoeken of er de wens bestaat bij burgers om de mogelijkheid tot een training in het scheiden van afval te kunnen krijgen. Dit wordt in een vraag aan de burgers voorgelegd in een simpele ja/nee vraag, waarbij ook wordt gevraagd aan de burgers om hun keuze toe te lichten. Deze toelichting biedt extra kwalitatieve

ondersteuning. Er wordt in de vragenlijst niet alleen gevraagd of burgers een dergelijke mogelijkheid zouden willen, maar ook wordt hen gevraagd in een stelling of zij bereid zouden zijn om de training te volgen als deze er zou zijn.

Van Eijk (2017) benadrukt dat het vertrouwen van een burger in zichzelf een belangrijke rol speelt bij de afweging tot participatie. Er wordt hierom in dit onderzoek een stelling

voorgelegd aan de burgers waarin de burgers moeten aangeven in welke mate ze denken effectief afval te kunnen scheiden. Daarnaast wordt ook in een stelling gevraagd of ze meer informatie nodig hebben om effectief afval te kunnen scheiden. Zo stellen Herweijer &

Pröpper (2008) dat deze wens vaak speelt bij bewoners wanneer zij onvoldoende overheidsvoorlichting krijgen over het coproductieproces.

Naast de wens tot een dergelijke training, wordt ook onderzocht hoe een dergelijke training het beste aan burgers aangeboden kan worden. De variabelen hiervoor zullen niet worden meegenomen in de kwantitatieve analyse, maar worden gebruikt als extra informatie wanneer de mogelijkheid tot een training gewenst wordt door de steekproef. Om de mogelijke

invulling van de trainingen te onderzoeken worden twee variabelen gebruikt in dit onderzoek, namelijk:

- De gewenste inhoud van de training

Burgers kunnen op verschillende aspecten getraind worden. Zo zou er behoefte kunnen zijn naar meer informatie over waarom afval scheiden nodig is, hoe burgers bij kunnen dragen aan het proces of kan er behoefte zijn aan praktische informatie over verschillende soorten afval.

Er wordt in de vragenlijst hierom gevraagd aan burgers aan wat voor training ze behoefte zouden hebben.

(23)

- Frequentie van training

Tot slot kunnen de trainingen eenmalig of periodiek worden aangeboden. Er wordt aan de burgers voorgelegd in welke mate ze dergelijke trainingen zouden willen volgen. Op deze manier kan onderzocht worden hoeveel behoefte er is aan trainingen en of dit een gangbare manier is om burgers met informatie te verschaffen.

De bovenstaande variabelen zijn verwerkt in de vragenlijst tot de onderstaande vragen.

Tabel 6: Vragen training

Training

Vraag 16: Zou u graag een mogelijkheid tot training in

het scheiden van afval willen? Ja, omdat:

Nee, omdat:

Vraag 17: Wat zou u in een dergelijke training willen

leren? (Meerdere antwoorden mogelijk) Waarom afval scheiden nodig is Hoe afval wordt verwerkt Hoe ik bij kan dragen

Informatie over verschillende soorten afval

Anders:

Vraag 18: Hoe vaak zou u deze training willen krijgen? Eenmalig

Periodiek Niet

Tabel 7: Stellingen training Stellingen

Vraag 19: Ik weet hoe ik effectief afval kan scheiden.

Helemaal oneens /Oneens /Neutraal /Eens / Helemaal eens

Vraag 20: Ik ben bereid een training te volgen om (extra) bij te kunnen dragen aan het scheiden van afval.

Helemaal oneens /Oneens /Neutraal /Eens / Helemaal eens

Vraag 21: Ik heb meer informatie nodig over thuis afval scheiden voordat ik hiertoe overga.

Helemaal oneens /Oneens /Neutraal /Eens / Helemaal eens

(24)

3.4.4. Externe stimulatie

De laatste beleidsfactor is de externe stimulatie. De externe stimulatie omvat in dit onderzoek de monetaire beleidsmogelijkheden voor de gemeente Nissewaard en REINIS. Loeffler &

Bovaird (2016) benadrukken in hun onderzoek dat kosten een belangrijke rol spelen voor burgers bij hun afweging tot participatie aan een coproductieproces. Als het aankomt op kosten voor burgers omtrent afval is de afvalstoffenheffing de voornaamste kostenpost. De afvalstoffenheffing in de gemeente Nissewaard is vastgesteld op €359,23 voor

eengezinswoningen en €276,54 voor hoogbouwwoningen. Waar er op dit moment volgens REINIS geen speling zit in de hoogte van de afvalstoffenheffing, is het belangrijk om te onderzoeken of hier behoefte aan is en op welke manier. Zo zou de optie tot een lagere afvalstoffenheffing een belangrijke motivator kunnen zijn voor mensen om bij te dragen aan het coproductieproces van afval scheiden.

Om meetbaar te maken of een dergelijke wens tot speling in de afvalstoffenheffing leeft bij burgers worden enkele variabelen gebruikt. Ten eerste wordt onderzocht of burgers begrijpen waarom ze afvalstoffenheffing betalen en of ze vinden dat deze rechtvaardig is. Vloedgraven (2017) geeft aan dat wanneer burgers niet begrijpen waar ze afvalstoffenheffing voor betalen ze ook sneller ontevreden zijn over de hoogte van de afvalstoffenheffing. Hiertoe wordt aan de steekproef gevraagd om aan te geven op een schaal van 1 tot 5 of ze vinden dat de afvalstoffenheffing in verhouding is tot de dienstverlening van REINIS.

Een tweede variabele is het belang wat mensen hechten aan de afvalstoffenheffing. Middels een stelling wordt in de vragenlijst aan de burgers voorgelegd of de hoogte van de

afvalstoffenheffing voor hen van belang is en of ze graag meer mogelijkheden zouden zien om de hoogte van de afvalstoffenheffing te verlagen. Daarnaast wordt er aan de steekproef gevraagd of er een wens leeft tot een systeem waarin ze minder afvalstoffenheffing hoeven te betalen. Op deze manier kan er worden onderzocht of speling in de hoogte van de

afvalstoffenheffing een gangbare beleidsfactor is om burgers te motiveren.

Tot slot wordt er aan de steekproef een voorbeeld van een ander afvalstoffenheffing-systeem voorgelegd en wordt hen gevraagd om aan te geven of ze dat systeem liever zouden willen.

Een veelgebruikt systeem wat succesvol is geweest in meerdere gemeenten is het betalen van een heffing per zak restafval in plaats van de afvalstoffenheffing (Allers & Hoeben, 2009). In de vragenlijst wordt middels een stelling aan de steekproef gevraagd of een dergelijk systeem zouden willen.

De bovenstaande variabelen leiden tot de onderstaande vragen in de vragenlijst.

(25)

Tabel 8: Vragen externe stimulatie

Afvalstoffenheffing

Vraag 24: Vindt u dat de verleende dienstverlening door REINIS in verhouding is met de hoeveelheid afvalstoffenheffing die u betaalt?

Helemaal niet Niet

Neutraal Wel

Helemaal wel

Vraag 25: Zou u een systeem willen waar u minder

afvalstoffenheffing betaalt als u meer afval scheidt?

Ja Neutraal Nee

Tabel 9: Stellingen externe stimulatie Stellingen

Vraag 26: Ik zou liever meer afval scheiden en per zak restafval een heffing betalen in plaats van een bepaalde heffing per jaar.

Helemaal oneens /Oneens /Neutraal /Eens / Helemaal eens

Vraag 27: Ik zou graag meer mogelijkheden in mijn gemeente zien om de afvalstoffenheffing te verlagen door middel van het scheiden van afval.

Helemaal oneens /Oneens /Neutraal /Eens / Helemaal eens Vraag 28: De hoogte van de afvalstoffenheffing is voor mij van belang.

Helemaal oneens /Oneens /Neutraal /Eens / Helemaal eens

(26)

3.4.5. Motivatie bij burgers

Het doel van dit onderzoek is om te onderzoeken in welke mate de vier beleidsfactoren bijdragen aan de motivatie bij burgers om afval te scheiden. De motivatie wordt in dit onderzoek op enkele aspecten getoetst.

Ten eerste wordt onderzocht in welke mate burgers thuis al afval scheiden. Burgers kunnen in variërende hoeveelheden al afval scheiden. Zo kunnen burgers incidenteel of altijd hun afval scheiden en kunnen ze dit doen voor een één soort afval of voor al het afval. Een duidelijk beeld hierin zou duidelijk moeten maken hoeveel ruimte er nog is om de hoeveelheid gescheiden afval in de gemeente Nissewaard te verhogen. Wanneer respondenten helemaal geen afval scheiden wordt ook gevraagd waarom zij dit niet doen. Dit kan een kwalitatief inzicht geven in de beweegredenen bij burgers om geen afval te scheiden.

Ten tweede wordt er onderzocht hoe burgers tegenover het scheiden van afval staan. Zo wordt er middels stellingen aan de steekproef voorgelegd of ze zich verantwoordelijk voelen voor hun eigen afval en of ze het nut hiervan inzien. Dit zou meer inzicht moeten bieden in de grootte van de groep burgers die geen afval scheiden en hiertoe ook niet gemotiveerd willen worden.

Tot slot wordt op een schaal van 1 tot 5 gevraagd aan de burgers in welke mate ze zich gemotiveerd voelen tot het scheiden van afval. Deze mate van motivatie staat centraal in dit onderzoek en is voor REINIS ook van groot belang. De mate waarin burgers gemotiveerd zijn om afval te scheiden vormt in dit onderzoek om die reden de afhankelijke variabele.

De bovenstaande variabelen leiden tot de volgende vragen in de vragenlijst.

Tabel 10: Vragen motivatie

Motivatie

Vraag 29: In welke mate scheidt u thuis al huishoudelijk

afval? (meerdere opties mogelijk) Ik scheid al het afval Ik scheid periodiek het afval Ik scheid één soort afval Ik scheid incidenteel afval Ik scheid nooit afval Vraag 30:

(Vul deze vraag alleen in als u thuis geen afval scheidt)

Waarom scheidt u geen afval? Geen behoefte aan

Ik weet niet hoe Geen faciliteiten Anders:

Vraag 31: In welke mate voelt u zich gemotiveerd tot het

scheiden van afval? Helemaal niet

Niet Neutraal Veel Zeer veel

(27)

Tabel 11: Stellingen motivatie Stellingen

Vraag 32: Ik vind dat iedereen zijn eigen afval zou moeten scheiden.

Helemaal oneens /Oneens /Neutraal /Eens / Helemaal eens

Vraag 33: Ik zie niet het nut van afval scheiden.

Helemaal oneens /Oneens /Neutraal /Eens / Helemaal eens

Vraag 34: Ik zou graag meer afval scheiden dan ik nu doe.

Helemaal oneens /Oneens /Neutraal /Eens / Helemaal eens

3.4.6. Controlevariabelen

Naast enquêtevragen over de verschillende factoren, zullen de burgers ook enkele algemene controlevragen voorgelegd krijgen. Respondenten worden ondervraagt over hun:

- Leeftijd

Het kan voorkomen dat een van de beleidsfactoren voornamelijk effect heeft op de motivatie van een enkele leeftijdsgroep. Zo geven Carabain, Spitz & Keulemans (2012) aan dat ouderen vaak meer afval scheiden dan jongeren en dit doen uit overwegingen omtrent het milieu, terwijl jongeren veelal afval scheiden uit gewoonte. Om rekening te kunnen houden met hoe de leeftijd van respondenten mogelijk verband houdt me de verschillende variabelen, wordt leeftijd als controlevariabele meegenomen in het onderzoek.

- Geslacht

Vergelijkbaar met leeftijd kan een variabele ook samenhangen met geslacht. Zo komt uit een onderzoek van Travaille (2016) naar voren dat vrouwen vaak meer afval scheiden dan mannen en dat vrouwen ook vaker aangeven te weten hoe ze dit effectief kunnen doen. Om rekening te kunnen houden met dit soort verbanden wordt ook geslacht als controlevariabele meegenomen in dit onderzoek.

Op basis van de vier beleidsfactoren en de algemene demografische vragen is de volledige vragenlijst opgesteld. Deze is terug te vinden in Appendix A.

3.5. Calculaties

Aan de hand van de data uit de Afvalmonitor en de enquêtes zal een dataset worden gemaakt middels Excel. Aan de hand van deze dataset kan vervolgens een analyse worden gedaan.

Het doel van deze analyse is om te analyseren in welke mate de verschillende factoren

bijdragen aan de motivatie van burgers. Dit kan worden gedaan door middel van meervoudige lineaire regressieanalyse (Yan & Su, 2009).

De volgende formule wordt hierbij gehanteerd:

𝑌 = 𝑎 + 𝑏1 ∗ 𝑋1 + 𝑏2 ∗ 𝑋2 + 𝑏3 ∗ 𝑋3 + 𝑏4 ∗ 𝑋4 +

e

(28)

Hierbij is Y de afhankelijke variabele, namelijk de motivatie bij burgers om bij te dragen in het coproductieproces. De X(1,2,3,4) staan voor de vier factoren die Y beïnvloeden,

respectievelijk de communicatie, training, externe stimulatie en de aansluiting van beleid op de wensen van de samenleving. De mate waarin de factoren meetellen voor het bepalen van Y wordt gedefinieerd door b(1,2,3,4). Het doel van dit onderzoek is om deze

regressiecoëfficiënten van de verschillende factoren te achterhalen. Hierbij wordt onderzocht hoeveel de factoren de motivatie bij burgers beïnvloeden, zodat hier in beleid door lokale overheden rekening mee kan worden gehouden. Tot slot geeft a de waarde van Y wanneer alle X nul zijn. De e representeert de afstanden tussen de datapunten en de regressielijn.

Verder worden er verschillende termen gebruikt, welke hieronder worden toegelicht.

De gestandaardiseerde regressiecoëfficiënt geeft weer hoeveel standaarddeviaties de afhankelijke variabele verandert bij een 1 standaarddeviatie verandering van een enkele predictor, onder controle van de andere predictoren. De gestandaardiseerde

regressiecoëfficiënt wordt in dit onderzoek voornamelijk gebruikt om het gewicht van een variabele binnen een van de beleidsfactoren te bepalen.

De R2 geeft weer hoeveel van de variantie van de afhankelijke variabele kan worden

verklaard door de verklarende variabelen. Aan de hand van de verklaarde variantie kan in dit onderzoek worden achterhaald hoeveel van de motivatie verklaard kan worden door de vier beleidsfactoren.

Om de calculaties uit te kunnen voeren zal gebruik worden gemaakt van SPSS. Bij alle toetsen in SPSS zal een betrouwbaarheidsinterval van 95% gehanteerd. Dit betekent dat de a in dit onderzoek wordt vastgesteld op 0,05.

3.6. Validiteit en betrouwbaarheid

Voor een valide onderzoek is het van belang dat de gebruikte variabelen daadwerkelijk meten wat er getracht wordt te meten. Hiertoe zijn de gebruikte variabelen in dit onderzoek

rechtstreeks ontleend uit de literatuur omtrent coproductie en afvalverwerking. Om de variabelen aan te passen aan de praktijk is een samenwerking aangegaan met REINIS. De vorming van de variabelen op basis van de literatuur en overwegingen uit de praktijk moet ervoor zorgen dat de variabelen in dit onderzoek meten wat getracht wordt te meten en de verbanden als valide kunnen worden beschouwd.

De validiteit heeft ook betrekking op de generaliseerbaarheid van het onderzoek (Creswell, 2003). Door de variabelen in dit onderzoek te vormen naar de praktijk heeft dit wel

consequenties voor de generaliseerbaarheid. Zo kan de invulling van de verschillende

beleidsfactoren anders zijn in de gemeente Nissewaard dan in andere gemeentes, waardoor de resultaten in dit onderzoek niet direct over te nemen zijn voor andere gemeentes. Daarentegen kunnen andere gemeentes wel lering trekken uit de verschillende invloeden die de

beleidsfactoren hebben bij de invulling van hun eigen beleid.

b = Gestandaardiseerde regressiecoëfficiënt

R2= Verklaarde variantie

(29)

Naast de validiteit is ook de betrouwbaarheid van het onderzoek van belang. De

betrouwbaarheid van een onderzoek betreft de mate waarin een onderzoek navolgbaar en te dupliceren is. Hiertoe zijn de vragenlijsten in een kort tijdsbestek afgenomen, waardoor respondenten met dezelfde omstandigheden te maken hadden. De data uit deze vragenlijsten is vervolgens opgeschoond, waarbij is gecontroleerd voor de compleetheid en tijdspan van invullen. Zo zijn responses die te snel of te langzaam zijn ingevuld en responses die missende of ongeldige antwoorden hadden compleet verwijderd uit de dataset. Op deze manier wordt de kans op onbetrouwbare responses zo klein mogelijk gemaakt. Vervolgens is de data

systematisch verwerkt in overzichtelijk weergegeven om de navolgbaarheid zo goed mogelijk te houden.

.

(30)

4. Analyse

In dit hoofdstuk wordt de verzamelde data geanalyseerd. Allereerst wordt beschreven hoe de data behandeld is. Daarna wordt er ingegaan op de analyse van de verschillende

beleidsfactoren.

4.1. Opschonen dataset

Na de verspreiding van de vragenlijst via sociale media is het aantal respondenten in de steekproef uitgekomen op 454. De vragenlijst is afgenomen in een Facebookgroep met 8.7 duizend leden uit de gemeente Nissewaard, wat neerkomt op een response rate van 5.2%. De gehele populatie in dit onderzoek is de gehele gemeente Nissewaard. In totaal wonen er 84.797 mensen in de gemeente Nissewaard, wat betekent dat één op de 200 inwoners van de gemeente Nissewaard heeft deelgenomen aan dit onderzoek.

De data is op enkele manieren opgeschoond. Allereerst zijn de incomplete vragenlijsten compleet uit de dataset verwijderd. Er bleken in totaal 125 respondenten te zijn die de vragenlijst niet volledig hebben ingevuld. Al de data voor deze 125 respondenten is volledig verwijderd uit de dataset. Daarna is de data opgeschoond op basis van de tijdsduur van het invullen. Aangezien de vragenlijst uit meer dan 30 vragen bestaat, is het aannemelijk dat respondenten meer dan 180 seconden nodig hebben om deze in te vullen. De data van alle respondenten die minder dan 180 seconden bezig waren met het invullen is daarom compleet verwijderd uit de dataset. Dit waren er totaal vijf, waardoor het uiteindelijk aantal

respondenten in de dataset 324 uitkomt. Op basis van de dataset van deze 324 respondenten wordt de analyse verder uitgevoerd.

4.2. Beschrijvende statistiek steekproef

De 324 respondenten in dit onderzoek zijn allemaal afkomstig uit de gemeente Nissewaard, waar zoals eerder genoemd REINIS verantwoordelijk is voor het verwerken van al het afval.

Het is van belang om de steekproef te testen op representativiteit. Hieronder wordt verder geanalyseerd of met een betrouwbaarheidsinterval van 95% kan worden aangenomen dat de steekproef representatief is voor de gehele populatie, namelijk de gehele gemeente

Nissewaard. Dit wordt gedaan op basis van de verdelingen van leeftijd en geslacht binnen de steekproef.

Ten eerste wordt de steekproef met de populatie vergeleken op basis van geslacht. In tabel 12 is de verhouding tussen mannen en vrouwen te zien in de steekproef. Uit de tabel kan worden opgemaakt dat de steekproef geen gelijke verdeling kent tussen mannen en vrouwen. Van de 324 respondenten waren er 92 mannen en 232 vrouwen, wat respectievelijk uitkomt op 28,4%

en 71,6%. De populatie in de gemeente Nissewaard kent echter een andere verdeling als het aankomt op geslacht. Zo blijken er in de gemeente Nissewaard 41.747 mannen te wonen en 43.472 vrouwen, wat neerkomt op 49% mannen en 51% vrouwen (CBS, 2020; tabel 13). Op basis van de onderstaande twee tabellen kan een chi-kwadraattest worden uitgevoerd in SPSS, waarmee wordt getoetst op representativiteit. Middels deze toets in SPSS kan worden

geconcludeerd dat de verdeling tussen mannen en vrouwen in de steekproef niet representatief is voor de populatie, met een chi-kwadraat waarde van 54.981 en een p-waarde van <0.001.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de woongebieden met weinig schadewoningen is dit saldo niet alleen groter (170 tot 200 woningen, ofwel 2 tot 3 promille van de woningvoorraad), maar ook meer op de koopsector

Tot slot is vermeldenswaardig dat de prognosemodellen op basis van slechts enkele gebouwkenmerken - met name functie, leeftijd en percentage open gevel - goed in staat zijn om

Veelbelovende resultaten zijn al verkregen in een proefonderzoek (Lubelli et al. Om de mogelijkheden van het gebruik van kristallisatiemodificatoren om zoutschade te voorkomen

Chapter 4 proposed an efficient MPC strategy for optimizing the traffic flows that cross intersections in order to improve the urban road network throughput. The proposed MPC

Deze kunnen weliswaar weggestreept worden tegen de niet-gemaakte vervoersbewegingen van klanten naar de winkels of restaurants (dus marginaal verandert de CO 2 -uitstoot niet),

Door gebruik te maken van een nieuwe wetenschappelijke methode om lange termijn trends in een breder perspectief te plaatsen kan een duidelijk beeld geschetst worden van de kansen

&amp; Menocal, 2007; Ezrow et al., 2016, p. In 2005 werd de Paris Declaration on Aid Effectiveness ondertekend. De verklaring zou de fragmentatie van

In het tweede hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de wetenschappelijke literatuur over transparantie en vertrouwen. Hier zal duidelijk worden dat er in de literatuur geen