• No results found

Status en vreetkicks : een mixed methods onderzoek naar de relatie tussen status en eten met betrekking tot cannabisinname onder Amsterdamse coffeeshopbezoekers

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Status en vreetkicks : een mixed methods onderzoek naar de relatie tussen status en eten met betrekking tot cannabisinname onder Amsterdamse coffeeshopbezoekers"

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Neeltje van Raaij 10373993 Bachelorscriptie Sociologie Faculteit der Maatschappij- en gedragwetenschappen Chip Huisman en Thijs Bol 4 juni 2015

Status en vreetkicks

Een mixed methods onderzoek naar de relatie tussen status en eten met betrekking tot cannabisinname onder Amsterdamse coffeeshopbezoekers

(2)

2 Inhoudsopgave

1. Introductie --- 3

2. Theorie --- 6

2.1 Lichamelijke effecten van cannabis --- 6

2.2 Cannabis, set en setting --- 7

2.3 Voeding als distinctiemiddel --- 8

2.4 Eetpatronen in Nederland --- 11 2.5 Opleidingsniveau en gezondheid --- 12 2.6 Verwachtingen --- 12 3. Methodologie --- 14 3.1 Kwalitatieve strand --- 15 3.2 Kwantitatieve strand --- 16

3.3 Verhouding tussen strands --- 19

4. Kwalitatieve resultaten --- 21

4.1 Demografische kenmerken respondenten --- 21

4.2 Blowprofielen respondenten --- 22

4.3 Eetprofielen respondenten --- 23

4.4 Waar let men op onder normale omstandigheden? --- 27

4.5 Waar let men op na cannabisinname? --- 30

4.6 Conclusie kwalitatieve onderzoek --- 33

5. Kwantitatieve resultaten --- 35

5.1 Demografische kenmerken respondenten --- 35

5.2 Blowprofielen respondenten --- 37

5.3 Eetvoorkeuren tijdens het blowen --- 38

5.4 Conclusie kwantitatieve onderzoek --- 47

6. Discussie --- 48

6.1 Beperkingen van het onderzoek --- 48

6.2 Aanbevelingen vervolg onderzoek --- 49

7. Conclusie --- 50

(3)

3 1. Introductie

Eetgewoonten en status worden al eeuwenlang aan elkaar gekoppeld (Elias 1939). Eén van de vele sociale functies van voedsel, en de manier waarop het wordt geconsumeerd, dient als een vorm van cultureel kapitaal (Bourdieu 1984). Bourdieu (1984: 196) toont aan dat er binnen verschillende klassen anders wordt gekeken naar voeding. Hij koppelt smaak in voedsel aan de heersende ideeën binnen verschillende klassen over het lichaam en het effect van voedsel op het lichaam (Bourdieu 1984: 190). De verschillen tussen klassen in economisch en cultureel kapitaal zijn van invloed op de voedingskeuzes die mensen maken. In deze context zou voeding kunnen fungeren als distinctiemiddel. Voeding kan net als kunst dienen als een manier waarop mensen van verschillende statusgroepen zich van elkaar onderscheiden (Johnston & Baumann 2007). In dit onderzoek wordt de relatie onderzocht tussen status en eten met betrekking tot cannabisinname. Uit veel onderzoek is gebleken dat het stofje THC de eetlust en

voedselconsumptie verhoogt (Hart e.a. 2002; Williams e.a. 1998; Koch 2001). Dit wordt veroorzaakt door de verhoogde reukzin die THC in het lichaam teweegbrengt, waardoor het lichaam aangeeft meer voedingsstoffen nodig te hebben (Denver 2014). Ook blijkt uit onderzoek dat mensen na cannabisinname de voorkeur lijken te geven aan zoete etenswaren (De Luca et al. 2011). In dit onderzoek wordt nagegaan waar de voorkeuren voor etenswaren lijken te liggen onder Amsterdamse coffeeshopbezoekers tijdens deze zogenaamde „vreetkicks‟ die veroorzaakt lijken te worden door het blowen en hoe dit verschilt tussen verschillende statusgroepen binnen deze onderzoeksgroep. Hierbij wordt gekeken of eten als distinctiemiddel ook geldt onder Amsterdamse coffeeshopbezoekers; meer specifiek wordt er gekeken of er een verschil is tussen hoog- en laagopgeleiden in hun voedingskeuzes als zij onder invloed zijn van cannabis. Er is hier tevens sprake van een strijd tussen natuur en cultuur. Speelt distinctie een rol in voedingskeuzes

(4)

4 bij cannabisinname of overwint de voorkeur voor bepaalde voedingswaren onder alle blowers, ongeacht statusgroep door de hedonistische reacties op zoete smaak die veroorzaakt lijken te worden door THC? Het zou ook kunnen dat mensen op een vreetkick inspelen als zij ervan uitgaan dat cannabisgebruik tot een vreetkick leidt.

Met dit onderzoek wordt de relatie tussen status en eten in een heel specifiek gebied onderzocht; namelijk onder Amsterdamse coffeeshopbezoekers na cannabisinname. Omdat hier nog heel weinig over bekend is, is het interessant om te onderzoeken hoe de relatie tussen status en eten met betrekking tot cannabis is en of er sprake is van distinctie tussen verschillende

statusgroepen. In zekere zin wordt de distinctietheorie van Bourdieu (1984) getoetst in een heel specifiek gebied en wordt er daarnaast gekeken of er andere theorieën zijn die meer van

toepassing zijn op deze situatie.

De probleemstelling luidt: In hoeverre verschillen de voedingskeuzes tussen hoog- en

laagopgeleiden onder Amsterdamse coffeeshopbezoekers als zij onder invloed zijn van cannabis?

Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag zijn er een aantal subvragen geformuleerd. Dit wordt gedaan door de invloed van opleidingsniveau te onderzoeken op voedingskeuzes wanneer men onder invloed is van cannabis en door te onderzoeken waar respondenten op letten als het gaat om voedsel na cannabisinname.

1. Heeft opleidingsniveau invloed op voedingskeuzes wanneer men onder invloed is van cannabis, gecontroleerd voor geslacht, leeftijd, land van herkomst en land van herkomst ouders?

2. Waar letten respondenten op als het aankomt op voeding als zij onder invloed zijn van cannabis?

(5)

5 Met dit onderzoek is door middeld van een mixed methods benadering antwoord gezocht op de vraag in hoeverre de voedingskeuzes van hoog- en laagopgeleiden verschillen na

cannabisinname. In het kwalitatieve onderzoek is gebruik gemaakt van een semi-gestructureerd interview. In totaal zijn er 12 mensen geïnterviewd. In dit deel van het onderzoek werd antwoord gezocht op de vraag waar respondenten op letten als het aankomt op voeding als zij onder

invloed zijn van cannabis. In dit onderzoek kwam naar voren dat vrijwel niemand meer de dingen lette waar ze in normale omstandigheden wel op letten, bijvoorbeeld of het gezond is. Dit patroon was zowel bij hoog- als laagopgeleiden te zien. In het kwantitatieve onderzoek is

antwoord gezocht op de vraag of opleidingsniveau invloed heeft op voedingskeuzes wanneer men onder invloed is van cannabis, gecontroleerd voor geslacht, leeftijd, land van herkomst en land van herkomst ouders. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat hoog- en laagopgeleiden niet significant van elkaar verschilden als het aankomt op wat zij het liefste consumeren tijdens het blowen. In hoofdstuk 2 wordt het theoretisch kader gepresenteerd en worden er verwachtingen uitgesproken op basis van de literatuur. In hoofdstuk 3 worden de epistemologische assumpties besproken en het gekozen onderzoeksdesign. Daarna wordt er per strand beschreven wie de participanten zijn, hoe het datacollectieproces verliep, welke instrumenten zijn gebruikt en hoe de operationalisatie eruit ziet. Als laatst wordt de verhouding tussen de strands besproken. In hoofdstuk 4 worden de kwalitatieve resultaten besproken en in hoofdstuk 5 de kwantitatieve. In hoofdstuk 6 worden de tekortkomingen van het onderzoek uitgelegd en worden er aanbevelingen gedaan voor vervolg onderzoek. In hoofdstuk 7 wordt de conclusie gepresenteerd en de link naar de literatuur gemaakt op basis van de resultaten uit beide strands.

(6)

6 2. Theorie

2.1 Lichamelijke effecten van cannabis

Het is bekend dat het actieve stofje delta-9-tetrahydrocannabinol (THC ) in cannabis een positief effect heeft op de inname van voedsel, ook wel de zogenaamde „munchies‟ genoemd, oftewel; „vreetkicks‟ (Hart e.a. 2002; Williams e.a. 1998; Koch 2001). Deze verhoogde

voedselconsumptie wordt veroorzaakt door de interactie van THC met de CB1-receptor en de daardoor veroorzaakte afgifte van dopamine in de nucleus accumbens (Zuardi e.a. 1991). Onderzoekers hebben gevonden dat THC ervoor zorgt dat dezelfde geur-receptoren actief worden in het brein als ons lichaam een maaltijd mist. Dit hebben zij onder andere onderzocht door muizen te injecteren met THC. Als het lichaam voedsel behoeft, gaan de hersenen

endocannibinoids produceren, een stofje die verbindingen heeft die sterk vergelijkbaar zijn met THC. Dit stofje verhoogt de reukzin en triggert hierdoor honger door aan te geven dat het lichaam meer voedingsstoffen nodig heeft. Kort gezegd zorgt THC dus voor een verhoogde reukzin wat honger teweegbrengt (Denver 2014). Anders gezegd interfereren cannabinoiden uit cannabis met de signalering in de hersenen dat voor een hongergevoel zorgt, terwijl het lichaam zich eigenlijk vol zou moeten voelen (Sifferlin 2015). Uit veel studies blijkt dat er met name zoete etenswaren worden geconsumeerd na cannabisinname. Dit komt naar voren in veel „taste-reactivity‟ studies waarin is laten zien dat THC de hedonistische reacties op zoete smaak

(sucrose) verhoogt (De Luca et al. 2011). De Luca et al. (2011) hebben bepaalde hersengebieden onderzocht waar het stofje THC plezier opwekt tijdens het eten van smakelijke gerechten en hierbij waren zij geïnteresseerd in hoe het kan dat THC mensen ertoe beweegt om

suikerhoudende voedingsmiddelen te verkiezen boven andere voedingsmiddelen. Het vermogen van suiker om een plezierig gevoel op te wekken vereist dat THC handelt binnen een bepaald

(7)

7 hersengebied die de „shell of the nucleus accumbens‟ wordt genoemd. Het onderzoek zelf is verricht bij ratten (De Luca et al. 2011). Uit de studie van De Luca et al. (2011) blijkt dat de ingestieve reacties op sucrose maximaal 30 minuten na cannabisinname significant worden, waarna het langzaam afneemt, maar na 60 en 120 minuten nog wel significant zijn. THC verhoogt de aangename reactie van het eten van suiker, maar heeft verder geen invloed op hoeveel men een afkeur heeft voor de smaak van andere soorten voedsel. Het effect van verhoogde eetlust en voedselconsumptie en de voorkeur voor suikerhoudende producten is overigens iets wat bevestigd is in gecontroleerde klinische studies bij mensen en is aangetoond in verschillende experimentele diermodellen (De Luca et al. 2011). Ondanks dat THC een positief effect heeft op de consumptie van voedsel, blijkt uit de National Comorbidity Survey–

Replication van 2001-2003 dat onder de participanten die minimaal drie keer per week cannabis gebruikten minder obesitas voorkwam dan onder de niet-gebruikers, gecontroleerd voor geslacht en leeftijd (Le Strat & Le Foll 2011).

2.2 Cannabis, set en setting

Zinberg (1984) stelde dat de drug, set en setting van belang zijn om te begrijpen waarom iemand een bepaalde drug gebruikt en wat de effecten van die drug zijn op de gebruiker ervan. De werking van een drug kan van persoon tot persoon verschillen en kan beïnvloed worden door omgevingsfactoren. Met drug wordt de soort drug bedoeld; de farmacologische eigenschappen van de stof. Dit hangt weer samen met de dosis, gebruikersfrequentie en de wijze van toediening (Nabben 2010: 38). In dit onderzoek gaat het specifiek over cannabis en de verhoogde

voedselconsumptie die dit teweegbrengt. De manier van toediening en de dosis kan hierbij per persoon verschillen. De één rookt het bijvoorbeeld via een joint of gebruikt een vaporizer, terwijl de ander spacecake neemt. De set is de mindset waarmee iemand de „high‟ ingaat. Dit heeft

(8)

8 betrekking op kenmerken van een persoon, zoals persoonlijkheidsstructuur, verwachtingen van de drug, de mentale voorbereiding en gemoedstoestand van de gebruiker (Nabben 2010: 38). In het geval van cannabis en vreetkicks kan het bijvoorbeeld om een persoon gaan die snel naar eten grijpt, een persoon die weinig grenzen heeft op het gebied van eten. Door cannabis zou dit effect versterkt kunnen worden. Wat iemand ook meeneemt naar de „high‟ is wat voor

etenswaren diegene lekker vindt en of diegene al honger had ervoor. Ook neemt iemand het belang van gezond en ongezond eten mee naar de „high‟. Als iemand gezond eten belangrijk vindt kan dit bijvoorbeeld teruggevonden worden in de keuzes voor voedingswaren. De setting verwijst naar de omgeving waarin de „high‟ wordt ervaren; de fysieke, sociale en culturele omgeving (Nabben 2010: 38). Op het gebied van vreetkicks kan dit op een plek zijn waar makkelijk aan eten gekomen kan worden, zoals de keuken bij iemand thuis of een supermarkt. Het kan ook voorkomen dat mensen van te voren al eten hebben gehaald bij een supermarkt, of eten hebben bereid, die ze al klaar hebben gezet in de omgeving waar ze „high‟ worden.

2.3 Voeding als distinctiemiddel

Elias (1939: 150) beschrijft in zijn boek het civilisatieproces dat de gebruiken, gedragswijzen en modes vanuit de Franse hofsamenleving in de zestiende en zeventiende eeuw doordrongen in de hogere middenlagen, daar geïmiteerd werden en daarna in steeds meer lagen van de samenleving werden overgenomen. Daarmee raakte het hof dát kwijt wat ze tot distinctiemiddel van de bovenlaag maakte. Hun waarde werd enigszins verloren. Dit bracht de hoogste kringen ertoe hun gedrag verder te ontwikkelen en te verfijnen. Dit gebeurde ook op het gebied van eetgewoontes. Eetgewoontes uit de hofsamenleving werden langzaam overgenomen door andere lagen van de bevolking. Dit ging bijvoorbeeld over de manier waarop het voedsel werd geconsumeerd, maar ook wat er werd geconsumeerd. Elementaire driften werden steeds meer beheerst, zoals boeren

(9)

9 en spugen aan tafel en er was een ontwikkeling van verfijning en smaak (Elias 1939: 125-150). Bourdieu (1984) beschrijft eveneens hoe mensen van verschillende statusgroepen zich proberen te onderscheiden van andere statusgroepen. Smaken zijn volgens Bourdieu (1984) sociaal bepaald en de objecten van keuze van de consument weerspiegelen een symbolische hiëarchie die wordt bepaald en blijft bestaan door de dominante groep in de samenleving die zich probeert te distantiëren of te onderscheiden van andere klassen. De heersende klassen bevestigen hun hoge sociale status door de consumptie van culturele vormen die ingewijd zijn door instellingen met een culturele autoriteit. Door socialisatie via familie en formeel onderwijs, worden klassen-gebonden smaken voor legitieme cultuur ontwikkeld naast de afkeer voor illegitieme, populaire cultuur (Johnston & Bauman 2007). De dominante groep is de groep die vaak veel cultureel en economisch kapitaal bezit en de meest dominante smaak heeft. Voeding is één van de smaken die de dominante klasse gebruikt om zich te distantiëren en te onderscheiden van de

gedomineerde klassen. De manier waarop mensen van bepaalde statusgroepen zich van elkaar onderscheiden op basis van voedsel heeft te maken met het soort en de hoeveelheid kapitaal die binnen die groepen aanwezig zijn (Bourdieu 1984: 177). Het gaat hierbij vooral om economisch en culturaal kapitaal, waarbij cultureel kapitaal de bekendheid met het gebruik van

geïnstitutionaliseerde culturele vormen omvat, die wordt bepaald door de mensen die de hoogste machtsposities bekleden. Geïnstitutionaliseerde vormen van cultureel kapitaal zijn onder andere „titels‟ en „diploma‟s‟. Economisch kapitaal spreekt redelijk voor zich; namelijk geld en

onroerend goed (Bourdieu 1984: 123). Uit zijn onderzoek in de jaren zestig komt naar voren dat mensen die stijgen in de sociale hiërarchie minder geld uitgeven aan goedkoop, vet en zwaar voedsel, zoals aardappels, brood en varkensvlees en meer besteden aan delicate, lichte en verfijnde producten, zoals vis en fruit (Bourdieu 1984: 177). Dit betekent niet dat er binnen

(10)

10 dezelfde inkomensgroep uitsluitend dezelfde eetpatronen te vinden zijn; er komen zelfs compleet verschillende eetpatronen voor. Binnen de hogere inkomensgroep is namelijk nog een ander belangrijk onderscheidingsmechanisme. Zo zijn er mensen in de hogere inkomensgroep die een net iets rijker economisch kapitaal hebben met een minder rijk cultureel kapitaal en andersom. Bourdieu associeert smaak in voedsel aan de heersende ideeën binnen verschillende klassen over het lichaam en het effect van voedsel op het lichaam, waarbij hij het lichaam de meest

onbetwistbare materialisatie van klasse-smaak noemt. Hiermee bedoelt hij de manier waarop men het lichaam voedt en verzorgt (Bourdieu 1984: 190).

Toch is er ook kritiek geweest op het werk van Bourdieu uit de jaren zestig. Critici wijzen hierbij vooral op de grenzen aan Bourdieus theorie. Uit het onderzoek van Johnston & Baumann (2007) blijkt dat de waargenomen principes door Bourdieu van culturele hiërarchie lang niet zo universeel blijken te zijn als hij beweert. In het onderzoek van Peterson (2005) komt naar voren dat Amerikanen uit de hogere sociale klassen een steeds meer omnivoor

smaakpatroon zijn gaan ontwikkelen. Dit omnivore smaakpatroon was ook terug te zien in gewoontes rondom voedsel (Johnston & Baumann 2007). Toch zeggen Johnston & Baumann (2007) dat de ontwikkeling van een meer omnivoor smaakpatroon geen weerlegging hoeft te zijn van Bourdieus theorie. De culturele grens die Bourdieu beschrijft bestaat niet tussen hoge en lage cultuur, maar tussen legitieme en illegitieme cultuur, oftewel de cultuur die ingewijd is door personen met een culturele autoriteit. Experts in het culinaire veld, die een culturele autoriteit bezitten, hebben een aanzienlijke macht om de percepties die mensen van voedsel hebben te vormen door voedsel als hoge kwaliteit en modieus te bestempelen. Etenswaren die voorheen vooral binnen de lagere sociale klassen werden geconsumeerd, zoals hamburgers en hotdogs, bestaan nu ook binnen de hogere klassen. Nu zijn er bijvoorbeeld hamburgers met een hoge

(11)

11 status, omdat experts uit het culinaire veld die hamburgers zo hebben geclassificeerd. De grenzen tussen legitieme en illegitieme voedselkeuzes bestaan dus nog steeds, alleen worden deze op complexe en nieuwe manieren getrokken (Johnston & Baumann 2007).

2.4 Eetpatronen in Nederland

Tegenwoordig is er een groot aanbod van voedingsmiddelen beschikbaar en het is in Nederland daarom mogelijk om een gevarieerd en gezond voedingspatroon erop na te houden. Volgens de Gezondheidsraad zouden we veel meer groenten, fruit en vis moeten eten en de verzadigde vetconsumptie proberen te beperken. Vrijwel niemand haalt de aanbevolen 200 gram groenten per dag. Maar twee procent van de jongvolwassenen (19 tot 30 jaar) komt aan 150 gram per dag (CBS 2012). Een gezond voedingspatroon is nodig om chronische ziekten en overgewicht tegen te gaan (Rossem at al. 2011). In Nederland is te zien dat dit verschilt voor verschillende

statusgroepen, blijkt uit onderzoek van Rossem et al. (2011). Volwassenen met een hoog opleidingsniveau eten gemiddeld meer groente en fruit dan mensen met een lage opleiding. Volwassenen met het hoogste opleidingsniveau consumeren gemiddeld ook meer vezels dan volwassenen met een lager opleidingsniveau. Lager opgeleiden eten meer verzadigde vetzuren, terwijl er in de hoogste opleidingsgroep meer visvetzuren worden geconsumeerd. Het gaat hier om kleine, maar wel significante verschillen.Voor vis en fruit waren de verschillen tussen hoog- en laagopgeleide vrouwen echter niet significant. Ook eten kinderen van hoogopgeleide ouders meer groente, fruit en vezels dan kinderen van laagopgeleide ouders. Hierbij gaat het ook om kleine, maar wel significante verschillen (Rossem et al. 2011).

(12)

12 2.5 Opleidingsniveau en gezondheid

Aangrenzend aan het idee dat verschillende statusgroepen zich onderscheiden op basis van culturele smaak die een bepaalde leefstijl met zich meebrengt (Bourdieu 1984), kan het ook te maken hebben met het verschil van kennis en vaardigheden tussen deze groepen. Kennis en vaardigheden kunnen van invloed zijn op iemands gezondheid, omdat ze verband houden met iemands economische status, loopbaan, leefstijl-keuzes, persoonlijke controle en ondersteunende sociale relaties. Onderwijs kan bijdragen aan de hoeveelheid kennis en vaardigheden die iemand bezit over de gevolgen van een bepaalde levensstijl, bijvoorbeeld over de gevolgen van het eten van te veel verzadigde vetzuren. Dit stelt hoger opgeleiden beter in staat om keuzes te maken die gunstig uitpakken voor hun gezondheid. Hoe langer men naar school gaat, hoe positiever de effecten hiervan zijn op de gezondheid (Ross & Mirowsky 2013). Naast dat ouders invloed kunnen hebben op de levensstijl van hun nakomelingen kan de schoolcultuur iemands gedragingen ook beïnvloeden. Verschillende leefstijlen kunnen worden doorgegeven aan leerlingen en studenten, zoals drinkgewoontes, roken en deelname aan sport (Ross & Mirowsky 2013). Dit kan een verklaring bieden voor waarom er onder laagopgeleiden meer overgewicht, obesitas en een hogebloekdruk voorkomt en er gemiddeld meer wordt gerookt en minder wordt gesport (RIVM 2010).

2.6 Verwachtingen

Op basis van bovenstaande theorie wordt er verwacht dat hoog- en laagopgeleiden tijdens cannabisgebruik ook andere eetgebruiken hebben. Voor de kwantitatieve strand kunnen een aantal hypothesen worden geformuleerd:

(13)

13 1. Er is een samenhang tussen opleidingsniveau en voedingskeuzes na cannabisinname

onder Amsterdamse coffeeshopbezoekers.

2. Hoogopgeleiden maken meer verantwoorde voedingskeuzes na cannabisinname dan laagopgeleiden.

3. Het effect van opleidingsniveau neemt toe als er wordt gecontroleerd voor geslacht, leeftijd, land van herkomst en land van herkomst ouders.

Voor de kwalitatieve strand zijn er ook een aantal verwachtingen. Hier wordt ook verwacht dat hoogopgeleiden meer verantwoorde keuzes maken op het gebied van voedsel; zowel onder normale omstandigheden als wanneer zij onder invloed zijn van cannabis. De interactie hiertussen is dat mensen die het belangrijk vinden om gezond te eten dat belang mee zouden kunnen nemen naar een vreetkick, waardoor de keuze voor bepaalde voedingswaren wordt beïnvloed door de ideeën die iemand heeft over voeding. Het is interessant om te bekijken of dit dat belang blijft bestaan of afneemt als men onder invloed is van cannabis.

(14)

14 3. Methodologie

Onderzoekers brengen een wereldbeeld mee naar hun onderzoek die bestaat uit overtuigingen en veronderstellingen van kennis. Binnen dit onderzoek is dat het pragmatische wereldbeeld, waarbij de onderzoeksvraag van primair belang is, belangrijker dan de methoden of het onderliggende filosofische wereldbeeld. De epistemologie is dan ook praktisch; de concepten moeten werken voor de onderzoeker en niet andersom. Er wordt gebruik gemaakt van “wat werkt” in de praktijk (Creswell & Plano Clark 2011: 38-42). Het pragmatische wereldbeeld past het beste binnen dit onderzoek omdat de kwantitatieve en kwalitatieve datacollectie en analyse gelijktijdig zijn uitgevoerd en onafhankelijk van elkaar hebben plaatsgevonden; dit wordt ook wel het convergente parallelle design genoemd. Na de analyse zijn de resultaten uit beide

onderdelen vergeleken en aan elkaar gekoppeld (Creswell & Plano Clark 2011: 70-71). Normaal gesproken kent kwantitatief onderzoek over het algemeen een ander wereldbeeld dan kwalitatief onderzoek, maar met dit mixed methods onderzoek wordt de dichotomie tussen het positivisme en het constructivisme verwaarloosd, omdat het volgens de aard van deze twee wereldbeelden niet mogelijk is om mixed methods onderzoek te doen (Bryman 2012: 631). In dit onderzoek is een pluralistische houding aangenomen om de onderzoeksvraag zo goed mogelijk te kunnen beantwoorden aan de hand van de soorten data die zijn verzameld. Zowel objectieve kennis als subjectieve kennis worden gewaardeerd (Creswell & Plano Clark 2011: 42-46). Er is voor het convergente parallelle design gekozen, omdat het tijdsbestek van het onderzoek hier zich meer voor leende en het kwantiatieve en kwalitatieve onderdeel even zwaar wegen voor het onderzoek (Creswell & Plano Clark 2011: 70-71).

(15)

15 3.1 Kwalitatieve strand

Het kwalitatieve onderzoek heeft een verklarend en verdiepend karakter. Voor de kwalitatieve strand zijn 12 semi-gestructureerde interviews gedaan onder mensen die woonachtig zijn in Amsterdam en in de leeftijdscategorie 18-35 jaar vallen. Er zijn zowel hoog- als laagopgeleiden geïnterviewd, omdat er in dit onderzoek een interesse is in verschillen tussen deze groepen. In totaal zijn er 10 hoogopgeleiden en 2 laagopgeleiden geïnterviewd. Hoogopgeleiden in dit onderzoek zijn de mensen die momenteel nog studeren of zijn afgestudeerd op HBO/universitair niveau. De mensen die momenteel nog studeren of zijn afgestudeerd op MBO niveau of lager worden als laagopgeleid gezien. Voor de interviews is een topic-list opgesteld en aan de hand van de antwoorden van de respondenten is op bepaalde dingen doorgevraagd. De vragen volgden daardoor niet precies in de volgorde die vooraf was samengesteld. Tijdens de interviews werd er allereerst gevraagd naar praktijken rondom blowen; hoe vaak ze blowen, wanneer en hoeveel. Daarna is er gevraagd naar hun eetpatronen in normale situaties en de eetpatronen wanneer ze onder invloed zijn cannabis. Hierbij is bij beide eetpatronen gevraagd of ze op bepaalde dingen letten als het gaat om voedsel; bijvoorbeeld of het gezond is of dat ze herkomst van het product belangrijk vinden. Op deze manier kon er een verschil worden aangetoond in de redenen die ze geven voor het eten van bepaalde voeding onder verschillende omstandigheden; namelijk wanneer zij wel stoned zijn en wanneer ze dat niet zijn. De interviews duurden ongeveer 10 minuten, afhankelijk van hoe het gesprek verliep en zijn gehouden in de maanden april en mei. Voor het werven van respondenten is gebruik gemaakt van een sneeuwbalmethode. In de coffeeshop zijn een aantal mensen aangesproken om te vragen of ze mee wilden doen aan een interview. Via deze mensen kon er in contact worden gekomen met andere mensen. Zo had er bijvoorbeeld bij iemand thuis een interview plaatsgevonden en vroeg hij zijn huisgenoot of hij

(16)

16 ook geïnterviewd wilde worden. De steekproefbetrekking was doelgericht; er is gericht naar mensen gezocht met bepaalde kenmerken en er is gestreefd naar variatie. Kenmerken waaraan respondenten moesten voldoen waren dat zij blowen, eten, Amsterdamse coffeeshopbezoekers zijn en in de leeftijdscategorie van 18 tot 35 jaar vallen. De variatie waarnaar is gestreefd is variatie in opleidingsniveau; er moest ongeveer een gelijk aantal hoog- als laagopgeleiden zijn.

3.2 Kwantitatieve strand

Voor de kwantitatieve strand binnen dit onderzoek is er nauw samengewerkt met het Bonger Instituut wat plaats heeft gevonden binnen het Antenne onderzoek 2015. Antenne is een jaarlijks terugkerend onderzoek dat sinds 1993 gaande is en in samenwerking is met Jellinek Preventie. Met het Antenne onderzoek worden ontwikkelingen op de Amsterdamse drugsmarkt en in middelengebruik in kaart gebracht. Dit jaar is er een survey gehouden onder Amsterdamse coffeeshopbezoekers, die tevens is gebruikt voor dit onderzoek. De vragen in de enquête gaan over roken, drinken, drugs en uitgaan, zowel in het algemeen als tijdens het uitgaan. Voor het onderzoek waren 43 coffeeshops geselecteerd die niet toeristisch zijn. Bij de coffeeshops die wilden meewerken zijn de surveys afgenomen in de maanden april en mei 2015. De

participanten binnen deze strand waren coffeeshopbezoekers in Amsterdam in de leeftijd van 18 tot 35 jaar en die vrijwillig wilden meedoen aan de survey. Voor zowel de coffeeshops als de participanten waren de vragenlijsten anoniem. Dit is gedaan om de privacy van de participanten en de coffeeshops te waarborgen en om sociaal-wenselijke antwoorden te voorkomen. Er is met zijn zevenen per persoon 12 uur per week veldwerk gedaan in de coffeeshops. In totaal zijn er 163 vragenlijsten afgenomen. Het invullen van een vragenlijst nam 10 tot 20 minuten in beslag, afhankelijk van wat een respondent beantwoordde. Voor de representativiteit van de

(17)

17 verschillende tijdstippen en is er gefocust op zowel afhalers als zitters in de coffeeshop. Een deel van de vragenlijsten zijn ter plekke ingevuld; zowel op papier als via een mobiele telefoon. Het andere deel is door mensen elders ingevuld die een flyer hebben meegekregen met een unieke code en de link naar de website. Elke vragenlijst had een unieke code, zodat er later nagegaan kon worden hoeveel per stadsdeel is ingevuld.

Om achter eetvoorkeuren van de respondenten te komen wanneer zij onder invloed zijn van cannabis is gebruik gemaakt van de vraag „Wat eet je het liefste tijdens het blowen?‟ uit de vragenlijst. Daarnaast zijn er ook een aantal demografische kenmerken gemeten die voor dit onderzoek bruikbaar waren, zoals geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, land van herkomst en land van herkomst ouders. In dit onderzoek wordt er een vergelijking gemaakt tussen hoog- en

laagopgeleiden. Hoogopgeleiden binnen dit onderzoek zijn de mensen die zowel zijn

afgestudeerd of momenteel nog studeren op HBO/universitair niveau. Laagopgeleiden zijn de mensen die zijn afgestudeerd of studeren op MBO niveau en lager. Voor de variabele

opleidingsniveau is gebruik gemaakt van de vragen „Volg je momenteel een opleiding?‟ en „Wat is je hoogst behaalde diploma?‟ Uit deze twee variabelen is een nieuwe variabele gecreëerd die bestaat uit hoog- en laagopgeleid. Er is per individu gekeken of ze momenteel een opleiding volgen en op welk niveau en wat hun hoogst behaalde diploma is. De mensen bij wie het hoogst behaalde diploma op HBO/universitair niveau is zijn als hoogopgeleid aangeduid, evenals de mensen die nog aan dit niveau studeren. Alle andere mensen zijn laagopgeleid. Iemand van wie het hoogst behaalde diploma Havo/vwo is, maar momenteel studeert op een hoog niveau is dus hoogopgeleid en iemand van wie het hoogst behaalde diploma Havo/vwo is en momenteel niet studeert is laagopgeleid.

(18)

18 onder een aantal categorieën; zoet, vet, verantwoord en niets. Om de etenswaren onder de juiste categorie te plaatsen is gebruik gemaakt van de site „voedingswaardetabel.nl‟. Welke etenswaren in welke categorie vallen is afgeleid van het suikergehalte, het vetgehalte en de

gezondheidsfactor van een product die te vinden waren op de site „voedingswaardetabel.nl‟. Etenswaren met een hoog suikergehalte vallen onder de categorie zoet, zoals snoep en chocola. Etenswaren met een hoog vet gehalte vallen onder de categorie vet, zoals pizza en hamburgers. Verantwoorde etenswaren zijn bijvoorbeeld fruit en groente en hebben volgens de site

„voedingswaardetabel.nl‟ een hoge gezondheidsfactor. De categorieën zijn ingedeeld op basis van welke etenswaren de mensen het eerst vermeldden. Hierbij wordt uitgegaan van het idee dat de voorkeur ligt bij wat er het eerst genoemd werd door de respondenten.

De variabelen opleidingsniveau en voedingskeuzes bestaan beide uit meerdere

categorieën; namelijk hoog- en laagopgeleid en zoet, vet, verantwoord en niets. De variabele voedingskeuzes is nominaal; er zit geen rangorde tussen de categorieën, het gaat slechts om het benoemen van de categorieën. De variabele opleidingsniveau is dichotoom, omdat deze slechts bestaat uit twee categorieën. Deze variabele is tevens ordinaal; hoogopgeleid is hoger dan laagopgeleid. Voor het analyseren van de samenhang tussen de nominale en ordinale variabelen is gebruik gemaakt van kruistabellen met behulp van SPSS. In deze kruistabellen worden de frequenties van de variabele voedingskeuzes en opleidingsniveau tegen elkaar afgezet. De associatie tussen deze variabelen wordt gemeten aan de hand van een chi-kwadraattoets. Deze maat geeft aan of de associatie in de kruistabel wel of niet significant is. Dit houdt in dat er wordt gekeken of de verschillen tussen de opleidingsniveaus in hun voedingskeuzes significant van elkaar zijn. Met deze toets kan echter niet de sterkte van het verband worden bepaald. Om de sterkte van het verband te bepalen zijn er diverse maten van chi-kwadraat afgeleid, waarvan

(19)

19 Cramer‟s V de meest gangbare is. Als de verschillen tussen hoog- en laagopgeleiden niet

significant is betekent dit dat opleidingsniveau geen invloed heeft op de voedingskeuzes die de respondenten maken tijdens het blowen. Daarnaast zijn er een aantal logistische regressies uitgevoerd om te kijken of het effect van opleidingsniveau toe- of afneemt als er wordt

gecontroleerd op geslacht, leeftijd, land van herkomst en land van herkomst ouders. De variabele voedingskeuze kan omgezet worden in een aantal ja/nee variabelen; zoet versus niet zoet, vet versus niet vet en verantwoord versus niet verantwoord. Per ja/nee variabele kan er een logistische regressie analyse worden uitgevoerd, omdat er op deze manier een soort lineaire regressie mogelijk is. Een logistische regressie bevat één dichotome afhankelijke variabele en één of meerdere onafhankelijke variabelen. De afhankelijke variabele is in het ene geval zoet versus niet zoet en de andere gevallen vet versus niet vet en verantwoord versus niet

verantwoord. De onafhankelijke variabelen zijn geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, land van herkomst en land van herkomst ouders. Van geslacht en opleidingsniveau is een dummy

variabele gemaakt (0= vrouw, 1= man; 0= hoogopgeleid, 1 = laagopgeleid) evenals de variabelen land van herkomst en land van herkomst ouders (Nederland = 0; niet-Nederland = 1).

3.3 Verhouding tussen de kwantitatieve en kwalitatieve strand

De dataverzameling en analyse van beide strands hebben gelijktijdig en onafhankelijk van elkaar plaatsgevonden, waarbij de prioriteit van beide strands aan elkaar gelijk zijn. Bij de algehele interpretatie zijn de resultaten aan elkaar gekoppeld en met elkaar vergeleken (Creswell & Plano Clark 2011: 71-76). Het doel hiervan was om een volledig begrip te krijgen van het onderwerp van onderzoek. Er zijn verschillende, maar complementaire data verzameld over hetzelfde

onderwerp. Complementair houdt in dat de twee soorten data elkaar aanvullen (Creswell & Plano Clark 2011: 77). Een ander doel was om de kwantitatieve schalen te bevestigen of te valideren

(20)

20 met de kwalitatieve resultaten. Een voordeel van het convergente parallelle design is dat de zwakheden uit beide strands gecompenseerd worden en de sterke punten nog sterker worden. De kleine sample uit de kwalitatieve strand wordt gecompenseerd door de grote sample uit de kwantitatieve strand. De trends die uit de kwantitatieve strand naar voren komen kunnen in de kwalitatieve strand in detail worden beschreven, waardoor er meer de diepte in wordt gegaan. Met bevestigde resultaten uit de kwantitatieve strand kan gegeneraliseerd worden naar de rest van de populatie (Creswell & Plano Clark 2011: 77). Voor dit onderzoek is er de parallel-databases variant gebruikt. Dit houdt in dat de afzonderlijke strands pas bij elkaar worden gebracht tijdens de interpretatie. De onafhankelijke resultaten worden gesynthetiseerd en vergeleken in de discussie en conclusie (Cresswell & Plano Clark 2011: 80-81).

De onderzoeksgroep is bij beide strands hetzelfde; namelijk Amsterdamse coffeeshopbezoekers in de leeftijd van 18 tot 35 jaar. Bij beide strands is deze groep

aangesproken in de coffeeshop en is gevraagd of ze bereid waren mee te doen aan het onderzoek. De instrumenten van beide strands zijn onafhankelijk van elkaar ontwikkeld. De survey was opgezet door het Bonger Instituut die voor dit onderzoek is gebruikt en de voor de semi-gestructureerde interviews is een topic-list samengesteld. Bij beide strands vallen mensen die zowel studeren als afgestudeerd zijn op HBO/universitair niveau onder hoogopgeleid en de rest onder laagopgeleid.

(21)

21 4. Kwalitatieve resultaten

Deelvraag: Waar letten respondenten op als het aankomt op voeding als zij onder invloed zijn van cannabis?

4.1 Demografische kenmerken respondenten

In totaal zijn er 12 semi-gestructureerde interviews afgenomen bij Amsterdamse

coffeeshopbezoekers. De leeftijd van de respondenten lag uiteen van 19 tot 25 jaar, met een gemiddelde van 21,75 jaar. Er zijn in totaal 2 vrouwen en 10 mannen geïnterviewd. Dit houdt in dat 16,7% van de respondenten vrouw was en 83,3% man. Deze verhouding is ook terug te zien in de survey data, waar 80,6% man was en 19,4% vrouw. Alle respondenten waren afkomstig uit Nederland. Er was één respondent met een Zweedse moeder, één respondent met een Franse moeder, twee respondenten met een Ierse vader en één respondent van wie beide ouders uit Suriname kwamen. De rest van de ouders waren uit Nederland afkomstig. 83,3% is

hoogopgeleid, of is bezig met een studie op hoog niveau. Twee daarvan doen HBO, de rest een universitaire studie. 16,7% is laagopgeleid. In de survey data ligt deze verhouding heel anders. Hier is 62,5% laagopgeleid en 37,5% hoogopgeleid. Over het opleidingsniveau kan daarom gezegd worden dat deze niet overeenkomst met de data uit de survey. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de mate van selectiviteit die heeft plaatsgevonden tijdens het werven van

(22)

22 Geslacht Leeftijd Opleidings

-niveau Land van herkomst Herkomst moeder Herkomst vader

R1 Man 25 WO Nederland Zweeds Nederland

R2 Vrouw 20 WO Nederland Nederland Nederland

R3 Man 25 WO Nederland Frans Nederland

R4 Man 23 WO Nederland Nederland Nederland

R5 Man 21 WO Nederland Nederland Nederland

R6 Man 23 WO Nederland Nederland Nederland

R7 Man 20 WO Nederland Nederland Ierland

R8 Vrouw 22 HBO Nederland Nederland Ierland

R9 Man 20 MBO Nederland Nederland Nederland

R10 Man 22 WO Nederland Nederland Nederland

R11 Man 19 HBO Nederland Nederland Nederland

R12 Man 21 MBO Nederland Suriname Suriname

Tabel 1: Demografische kenmerken respondenten

4.2 Blowprofielen respondenten

De blowprofielen onder de respondenten waren redelijk verschillend. Drie van hen blowen dagelijks. Vier van hen blowen 1 tot 2 keer in de week. Eentje blowt 1 keer per week en de anderen blowen minder dan 1 keer in de week; elke twee maanden of zelfs maar eens per half jaar. De voornaamste tijdstippen om te blowen die zijn genoemd waren ‟s avonds. Twee

respondenten blowden soms ook ‟s morgens en eentje soms ook ‟s middags. Bij de respondenten die ook ‟s morgens blowden was dit afhankelijk van of ze iets belangrijks te doen hebben op die

(23)

23 dag. Als ze een dag vrij zijn en niks belangrijks te doen hebben kan het voorkomen dat ze ‟s morgens al gaan blowen. Het aantal dat ze per keer roken varieert ook tussen respondenten; een opvallende was hierin respondent 8 die zei dat ze de keren dat ze blowde alleen maar een paar hijsjes nam.

Hoe vaak Hoeveel per keer Voornaamste tijdstip

R1 1x per week 2 joints ‟s avonds

R2 1-2x per week 1 joint ‟s avonds

R3 1x per 6 maanden 3 joints ‟s avonds

R4 3x per week 2 joints ‟s morgens & ‟s avonds

R5 Dagelijks 1-2 joints ‟s avonds

R6 Weinig 1 joint „s avonds

R7 1-2x per dag 1-2 joints „s avonds

R8 1-2x per week < 1 joint ‟s avonds

R9 Dagelijks 2 joints ‟s avonds

R10 1x per 2 maanden 2 joints ‟s avonds

R11 Dagelijks 1 gram ‟s morgens & ‟s avonds

R12 1-2x per week 0,5-1 gram ‟s middags & „s avonds Tabel 2: blowprofielen respondenten

4.3 Eetpatronen respondenten

In tabel 3 zijn de eetpatronen van de respondenten weergegeven. Hier is gevraagd wat ze gemiddeld voor ontbijt, lunch en avondeten eten. De meesten van hen ontbijten met brood, een aantal met muesli en yoghurt. Een opvallende respondent is respondent 8 die vaak met chili of

(24)

24 pasta ontbijt. Met de lunch eten de meesten ook brood. Wat ze op brood eten varieert van

vleeswaren tot kaas tot chocopasta.Voor avondeten consumeren de meeste respondenten rijstgerechten of aardappels, groente en vlees.

Ontbijt Lunch Avondeten

R1 Vaak niks Brood Gezond

R2 Yoghurt Crackers, croissantjes Rijst met groente R3 Havermout met sojamelk,

havermout, lijnzaad, rozijnen en kaneel

Volkoren brood gezond Rijstgerechten, rijst, groente en

vleesvervanger R4 Yoghurt met muesli Bruin brood met beleg Pasta, rijstmaaltijden,

aardappels R5 Cruesli met chocola en

yoghurt

Meergranen, bruin of maisbrood met rosbief, gebraden gehakt, ham of spek

Aardappels, vlees en groente, rijstmaaltijden

R6 Broodjes met smeerkaas en sambel of knoflook en honing

Koopt ergens een broodje onderweg

Vaak Marokkaans, couscous, groente

R7 Muesli met yoghurt, brood, eitje

Boterham of warm eten Curry, pasta

R8 Chili, pasta Broodje met ei (wit en bruin)

Aardappels, vlees, groente, rijstgerecht,

(25)

25 ovenschotels

R9 Boterham met kaas, vleeswaren, chocopasta, speculoos

Boterham met kaas, vleeswaren,

chocopasta, speculoos

Veganistische

maaltijden, couscous

R10 Grof bruin brood met ham, yoghurt, kwark

Grof bruin brood met ham Aardappels, gehaktballen, groente, rijstgerechten R11 Boterhammen met chocopasta Boterhammen met chocopasta

Aardappels, vlees en een beetje groente

R12 Bruin brood met jam Niks Pasta, tortellini, Surinaams, nasi, bami Tabel 3: eetprofielen respondenten

In tabel 4 is te zien wat de respondenten consumeren na cannabisinname. Het product dat het vaakst geconsumeerd wordt is chips, gevolgd door chocolade, koekjes en pizza. Respondent 2 gaf aan bezig te zijn met afvallen, waardoor de dingen die ze eet na cannabisinname een stuk gezonder zijn dan voorheen. Voorbeelden van etenswaren die ze voorheen na cannabisinname consumeerde zijn knakworstjes, M&M‟s, roze koeken, chips en pizza.

Respondent 4 geeft aan niets te eten na cannabisinname, maar zei erbij dat dit vroeger wel anders was. Toen at hij voornamelijk fruitduo‟s (snoep), kinderbueno en dronk hij melk. Hij gaf aan tegenwoordig geen vreetkicks meer te hebben, omdat hij tegenwoordig te lui is om te lopen:

R4: “Nee. Ik ben tegenwoordig te lui om te lopen als ik heb geblowd, dus dan blijf ik gewoon zitten of liggen waar ik dan ben. En dan gebeurt er de komende paar uur niks.”

(26)

26 Etenswaren onder invloed van cannabis

R1 Meestal: chips, snoep, koekjes, pizza.

Soms: „culinaire munchies‟: stoofvlees ovenschotel

R2 Geitenkaas, spinazie, vruchtensap

R3 Chips, chocolade, M&M‟s, ijs

R4 Niets

R5 Snoepjes (autodrop), koekjes, cola, bier, wijn

R6 Wat er voorhanden is: vooral dingen die zout

en vet zijn

R7 Chocolade, boterham met kaas

R8 Stokbrood met ham en kaas, chips

R9 Wat er voorhanden is: kaas, chips, eitje met

kaas en vlees en bbq-saus

R10 Vooral chocolade, pizza, stokbrood

R11 Chips

R12 Wat er voorhanden is: koekjes, chocolade,

pizza, kroepoek, tonijn uit blik, avondeten wat nog over is

(27)

27 4.4 Waar let men op onder normale omstandigheden?

Vrijwel elke respondent let ergens op als het gaat om voedsel. Respondent 2 en 3 zijn

vegetarisch. Respondent 4 en 6 geven ook aan niet te veel vlees te eten, al is het bij respondent 6 niet uit principe, maar is het meer een kwestie van geld. Hij vindt het niet nodig om elke dag vlees te eten. Waar respondent 4 verder nog op let is dat hij niet te veel suiker binnenkrijgt. Respondent 2 vindt het dierenwelzijn daarnaast nog belangrijk en zegt biologische producten wel „chill‟ te vinden. Omdat respondent 3 vegetarisch is, let hij erop dat hij bepaalde dingen

binnenkrijgt die je normaal gesproken door vlees te eten binnen zou krijgen. Ook zegt hij erop te letten dat het een beetje gezond is. Hij zegt bijvoorbeeld dat hij alleen volkoren producten koopt. Hij zegt tevens dat je als vegetariër vaak gezonder bent, omdat je wat bewuster eet.

R3: “Ik kook meestal gewoon rijst, groente en een vleesvervanger erbij. Ik koop geen dingen die al een beetje vaag zijn meestal. Maar ik moet bijvoorbeeld ook omdat ik geen vlees eet erop letten dat ik genoeg jodium binnen krijg weet je wel. Omega 3, zulke dingen. Dus ja ik ben er wel bewust mee bezig.”

Respondent 1, 7 en 10 hebben een vergelijkbaar voedingspatroon. Respondent 1 en 10 zeggen beide dat ze geen eten maken uit pakjes, omdat daar volgens hen „troep‟ in zou zitten. Dit sluit enigszins aan bij wat respondent 7 zegt. Die geeft aan dat hij erop let dat er niet te veel

toevoegingen bij zitten en dat er weinig mee gesjoemeld moet zijn. Een ander vergelijkbaar aspect is dat zij er alle drie op letten dat wat ze over het algemeen binnenkrijgen wel een beetje gezond is. Respondent 7 geeft daarbij aan gebalanceerd te eten. Een bijkomend vergelijkbaar aspect is dat zij alle drie iets zeggen over biologische producten. Respondent 1 zegt dat hij voor een biologisch product kiest als het prijsverschil niet te groot is vergeleken met een

(28)

niet-28 biologisch product. Ook respondent 10 zegt biologisch te eten als het niet te duur is. Hij zegt bijvoorbeeld dat biologisch rundsvlees betaalbaar is en dat hij dat verkiest boven niet-biologisch rundsvlees, omdat daar geen antibiotica in zit. Verder zegt hij biologische zuivel veel lekkerder te vinden. Respondent 7 vindt het fijn als producten biologisch gekweekt zijn en dat het een goede smaak heeft. De quote van respodent 1 geeft het vergelijkbare voedingspatroon weer:

R1: “Ja, als ik avondeten maak, dan maak ik eigenlijk nooit eten uit pakjes, omdat daar gewoon heel veel suiker bij zit en wat dan ook en ik heb gewoon heel veel kruiden thuis staan en dan maak ik gewoon zelf altijd mijn eten klaar. Dus ik let er wel op dat wat ik eet over het algemeen geen troep is, dat het wel een beetje gezond is. En als ik dan kan kiezen tussen biologisch en niet-biologisch, en het prijsverschil is niet al te groot, dan zal ik meestal wel biologisch proberen. Dat geldt dus wel echt alleen voor normaal eten.”

Respondent 8 zegt ook iets over biologische producten. Ze eet haar kip het liefst biologisch. Daarnaast geeft ze aan niet goed tegen melk te kunnen, omdat ze daar veel slijm van krijgt. Melk en yoghurt vermijdt ze daarom. Ook zegt ze het belangrijk vindt om altijd wel groente en vlees te eten. Dat heeft ze van huis uit meegekregen.

Respondent 5 en 12 geven beide aan dat ze niet te veel proberen te eten. Het verschil tussen hen is dat respondent 5 probeert om gezond te eten en respondent 12 let er vooral op dat hij niet te veel binnenkrijgt van een ongezond product. Hij zegt er niet te veel van te eten zodat het te controleren is. Of verder wat hij eet gezond is, maakt hem niet zoveel uit. Wat respondent 5 onder gezond eten verstaat is dat hij niet te veel eet. Daarnaast zegt hij dat vlees en rijst altijd wel goed zijn en dat het belangrijk is om groente te eten en af en toe fruit:

(29)

29 R5: “Eehm, vooral niet te veel. Dat is belangrijk. Ik heb nog weleens de neiging om mezelf echt helemaal vol te eten, maar dat is niet echt nodig. Ja voor de rest, eh beetje vlees is altijd wel goed, rijst is ook goed voor vulling, want dat heeft veel calorieën. En daarnaast is groente gewoon belangrijk dat je dat eet en fruit af en toe.”

Respondent 6 geeft het belang van groente aan in het interview. Hij zegt dat de kans op depressies heel erg toeneemt als je geen groente eet:

R6: “Ja en er moet altijd wel groente in zitten of zo. Anders word je een ongelukkig mens. Dat schijnt ook echt zo te zijn, als je gewoon de voedingsstoffen binnenkrijgt die noodzakelijk zijn en je eet geen groente, dan neemt de kans op depressie heel erg toe. Dat doet echt iets met je psyche.”

Respondent 9 geeft heel specifiek aan waar hij op let. Hij let op E-nummers en chemicaliën. In het bijzonder vertelt hij iets over E-nummer 621, wat volgens hem een smaakversterker is van een andere E-nummer. Hij kijkt naar de ingrediënten op de verpakking om te beoordelen of het een goed product is of niet. Hij let alleen op wat er in een product zit. Of het verder gezond is maakt hem niks uit. Zowel nuchter als stoned eet hij vooral dingen waar chocola op of in zit en andere dingen die volgens hem „bomvol‟ zitten met suiker. In het citaat hieronder is te zien hoe hij heeft verwoord waar hij op let:

R9: “Ja, E-nummers en chemicaliën. Daar let ik heel erg op. Zeker E-nummer 621. Dat is zegmaar een smaakversterker van een andere E-nummer. En zout let ik op. Ik kijk naar de ingredientenlijst van is het een goed product of is dit poep. Op mijn werk hebben ze bijvoorbeeld van die bouillion die je zo in je drinken kan scheppen, ja een soort kippensoep, maar dan een skere vorm van kippensoep. Maar als je dan de ingrediëntenlijst leest dan staat er 0,4%

(30)

30 tuinkruiden en als er dan tuinkruiden op het potje staat dan denk ik van ja dit is gewoon een poepproduct. Het zijn alleen maar vullers en smaakstoffen en smaakversterkers en een beetje iets zodat je het nog de naam van het product kan geven.”

Ook respondent 11 maakt het niets uit of het gezond is. Hij let er eigenlijk alleen op of het goedkoop is. Verder let hij nergens op:

R10: “Nee, eigenlijk niet. Meer of het goedkoop is. Voor de rest eigenlijk niet.”

4.5 Waar let men op na cannabisinname?

Een opvallend patroon is dat het belang van gezond voedsel erg verschilt tussen eten onder normale omstandigheden en eten na cannabisinname. De meeste respondenten die aangaven redelijk gezond te eten, letten hier na cannabisinname niet meer op. Het enige waar respondent 1 en 10 op letten is of het lekker is:

R1: “Of het lekker is, meer niet. Het mag echt ongelooflijke troep zijn. Het kan echt alles zijn wat ik dan eet.”

Respondent 10 relativeert daarbij enigszins op zijn gedrag. Hij zegt dat hij niet super vaak een vreetkick heeft en dat het die ene keer dan wel kan. Daarnaast geeft hij aan dat hij op het moment van een vreetkick het helemaal niks kan schelen. Hij wil dan gewoon blijven eten. Het zou volgens hem dan een bodemloze put zijn. Ook respondent 8 relativeert op haar gedrag. Ze zou niet elke dag een vreetkick willen hebben, omdat dat volgens haar ongezond zou zijn. Maar omdat ze verder wel gezond eet, vindt ze dat het wel soms kan. Ze zegt dat ze haar eten op het moment van een vreetkick naar binnenschranst. Ze zou er overigens nog wel opletten dat ze haar kip biologisch zou eten. Verder let ze nergens meer op.

(31)

31 R8: “Ik zou dat niet elke dag willen sowieso niet. Dat is echt heel ongezond. En nja ik vind dat het wel soms kan. Want ik eet verder wel gewoon gezond.”

Respondent 6 zegt vooral te eten wat er voorhanden is. Het belang van gezond voedsel neemt daarmee af. Hij zegt vooral voor iets snels te gaan en houdt zich dan niet bezig met de schijf van vijf:

R6: “Als je stoned bent en je hebt honger dan interesseert het je volgens mij niet. Het ligt eraan wat er voorhanden is. Ik denk niet dat je de schijf van 5 gaat koken zegmaar omdat je stoned bent of zo. Dan ga je toch vooral voor iets snels.”

Respondent 7 geeft aan dat hij altijd een beetje nonchalant wordt als hij heeft geblowd. De dingen waar hij normaal gesproken op let, vindt hij dan niet meer zo belangrijk. Hij wil op dat moment gewoon eten en staat er niet bij stil of het een biologisch koekje is of niet:

R7: “Als ik blow dan word ik altijd een beetje nonchalant. Dan zit ik altijd met chocola. Dan maakt het me niet meer zoveel uit. Ook omdat ik niet elke dag heel stoned ben. Ik eet wel elke dag gewoon goed avondeten. Maar als ik daarna heb geblowd ga ik niet zitten van oh is dit koekje wel biologisch of zo dan wil ik gewoon eten. Dan maakt het me niet zoveel uit.”

Twee respondenten geven aan bezig te zijn met afvallen. Respondent 2 eet daardoor

tegenwoordig gezondere dingen tijdens een vreetkick. Respondent 5 haalt echter nog wel snacks in huis die ongezond zijn. Wel probeert hij zichzelf dan niet helemaal vol te vreten, al is dat vaak wel moeilijk als hij heeft geblowd. Respondent 2 haalt van te voren weleens eten in huis voor als ze gaat blowen. Vroeger haalde ze volgens haar dan hele ongezonde dingen, zoals roze koeken en pizza. Tegenwoordig let ze erop dat het wel een beetje gezond is. De dingen die ze voor het blowen inslaat zijn niet compleet anders dan de dingen die ze voor normale situaties inslaat:

(32)

32 R2: “Ik let er wel een beetje op dat het gezond is. Het is niet alsof ik dan compleet andere dingen haal dan normaal. Vroeger haalde ik wel echt super ongezonde dingen, maar tegenwoodig niet meer. Het is meer gewoon dat ik de dingen die ik dan wel echt lekker vind ook echt in huis heb, maar dat is tegenwoodig wel gezonder. Het is meer dat ik dan normaal een stuk kaas koop en als ik voor het blowen eten insla, koop ik een betere versie van die kaas en als ik normaal gesproken een komkommer of een courgette in de koelkast heb liggen, dan haal dan ik spinazie, dat is dan net iets duurder en lekkerder. Ik ben over het algemeen wel wat meer bezig met bewust eten, omdat ik ook bezig ben met afvallen. Vroeger keek ik echt nergens naar. Als ik dan eten insloeg voor het blowen, dan waren dat echt roze koeken en chips, pizza en dat soort dingen, maar dat doe ik nu niet meer.”

Respondent 12 gaf net als respondent 5 aan onder normale omstandigheden er vooral op te letten dat hij niet te grote porties naar binnen werkte. Na cannabisinname let hij hier helemaal niet meer op. Bovendien ervaart hij een vreetkick als een soort bezigheidstherapie die door moet gaan, omdat er anders iets fout gaat. Hij zorgt er daarnaast voor dat hij niet te vaak stoned is, zodat het niet uit de hand loopt.

R12: “Nee, dan is het echt gewoon van hoeveel kan ik in mijn mond stoppen tegelijkertijd. Dan is alles weg zegmaar.”

Bij respondent 9 is een kleine tegenstrijdigheid aan te treffen in zijn antwoorden. Onder normale omstandigheden let hij heel erg op de ingrediënten op de verpakking; of er geen E-nummers en chemicaliën in zitten. In eerste instantie zegt hij hier ook nog wel op te letten als hij stoned is, maar later geeft hij aan toch nog producten te eten die niet aan zijn criteria voldoen:

(33)

33 R9: “Ja, alleen het is dan wel zo dat als ik stoned ben, dan kan ik heel goed zo‟n kant en klaar frikandelbroodje zitten eten. En dan zit ik dat weg te kanen terwijl ik de lijst met ingredienten lees en dan denk ik oh wat een poepproduct is dit eigenlijk en dan eet ik het alsnog op. Wat ze dan vlees noemen is eigenlijk slachtafval, maar ja hap.”

Een opvallend verschijnsel is aan te treffen bij respondent 1. Hij geeft aan dat hij soms met een vriend van hem „culinaire munchies‟ bereidt. Ze gaan het dan ook echt goed aanpakken. Hij vertelde bijvoorbeeld dat hij laatst stoofvlees had gemaakt die 6 uur lang had opgestaan:

R1: “Ja, dat gebeurt niet heel vaak, dat is echt alleen met 1 bepaalde vriend van me dus, die kok is. Dan is het niet dat we gewoon pizza maken of zo, maar laatst een keer hadden we een

ovenschotel gemaakt, we hadden stoofvlees gemaakt en die heeft ook gewoon echt 6 uur lang opgestaan, we hadden nog kip, we hadden nog gefrituurde rijstballetjes en nja dat soort dingen. Dan gaan we het wel gewoon echt goed aanpakken. Gewoon culinaire munchies maken.

Zegmaar. Dat is wel heel cool.”

4.6 Conclusie

Wat opvalt is dat vrijwel iedereen niet meer op de dingen let waar ze in normale omstandigheden wel opletten als het gaat om voedsel. De enige uitzondering hierin is respondent 2 die momenteel bezig is met afvallen en daardoor gezondere dingen eet tijdens een vreetkick. Voorheen was ze hier geen uitzondering op. Toen at ze bijvoorbeeld pizza, roze koeken en chips. In tabel 5 is samengevat waar de respondenten in normale situaties opletten en waar ze opletten na

cannabisinname. In deze tabel is te zien dat de meeste respondenten nergens meer op letten als ze hebben geblowd.

(34)

34

Let op de volgende dingen onder normale omstandigheden

Let op de volgende dingen na cannabisinname

R1 Hij zegt dat hij erop let dat wat hij eet over het algemeen geen „troep‟ is, maakt geen eten uit pakjes. Als het prijsverschil niet te groot is gaat hij voor biologisch

Of het lekker is, verder niets.

R2 Vegetarisch. Dierenwelzijn. Vindt biologische producten chill

Het moet lekker zijn en een beetje gezond  is bezig met afvallen

R3 Vegetarisch. Zorgt ervoor dat hij zijn benodigde vitaminen binnenkrijgt. Let erop dat hij gezond eet

Niets

R4 Probeert niet te veel vlees en suiker te eten Hij heeft geen vreetkicks meer R5 Probeert gezond te eten en niet te grote porties Probeert zichzelf niet

helemaal vol te vreten R6 Eet niet veel vlees, omdat het duur is. En let erop

dat er altijd wel groente in zijn avondeten zit

Niets

R7 Biologisch gekweekt, producten waar weinig mee is gesjoemeld. Eet gebalenceerd, zorgt ervoor dat hij zijn groente en vlees binnenkrijgt

Niets

R8 Koopt alleen biologische kip, vermijdt melk en yoghurt omdat ze daar veel slijm van krijgt. Vindt groente en vlees eten belangrijk

Niets. Ze zou dan alleen de kip alsnog biologisch eten.

R9 E-nummers en chemicaliën Zolang hij weet wat er in de producten zit let hij nergens op

R10 Verse ingrediënten, niet uit pakjes. Let erop dat hij gezond eet. Kip moet geen plofkip zijn

Niets

R11 Of het goedkoop is Niets

R12 Niet te grote porties Niets

(35)

35 5. Kwantitatieve resultaten

Deelvraag: Heeft opleidingsniveau invloed op voedingskeuzes wanneer men onder invloed is van cannabis, gecontroleerd voor geslacht, leeftijd, land van herkomst en land van herkomst ouders?

5.1 Demografische kenmerken respondenten

In totaal hebben 163 mensen de enquête ingevuld. Nadat de data was opgeschoond bleven hier nog 144 van over. Binnen dit onderzoek was er een interesse in de leeftijdscategorie 18 tot 35 jaar. Mensen die niet binnen deze leeftijdscategorie hoorden zijn niet meegenomen in dit onderzoek. In tabel 6 zijn de demografische kenmerken te zien van de respondenten. Er hebben in totaal 116 mannen en 28 vrouwen de enquête hebben ingevuld die binnen de juiste

leeftijdscategorie behoorden. Er zou gesteld kunnen worden dat de sekseverdeling in deze steekproef vrij scheef is; namelijk 80,6% om 19,4%. Het kan echter ook een juiste representatie zijn van de Amsterdamse coffeeshopbezoekers als daar een oververtegenwoordiging van mannen is. De leeftijd van de respondenten die in dit onderzoek zijn meegenomen ligt tussen de 18 en 35 jaar met een gemiddelde leeftijd van 24,7 jaar. Het land van herkomst van de meeste

respondenten is Nederland met een percentage van 76,4% en een aantal van 110. Bij de ouders van deze respondenten ligt het land van herkomst meer verdeeld. Hier komt ongeveer 50% uit Nederland. Onder de hoogopgeleiden vallen alle mensen die afgestudeerd zijn of momenteel studeren op HBO/universitair niveau en onder de laagopgeleiden vallen alle mensen die zijn afgestudeerd of momenteel studeren op MBO niveau of lager. In de tabel is te zien dat er meer laagopgeleiden in de sample zitten; 62,5% van de respondenten is laagopgeleid tegenover 37,5% hoogopgeleiden.

(36)

36 Aantal Percentages Geslacht Man Vrouw Totaal Gemiddelde leeftijd: 116 28 144 24,7 80,6% 19,4% 100% Land van herkomst

Nederland Suriname Antillen/Aruba Turkije Marokko Overig Totaal 110 5 1 1 10 17 144 76,4% 3,5% 0,7% 0,7% 6,9% 11,8% 100% Herkomst moeder Nederland Suriname Antillen/Aruba Turkije Marokko Overig Totaal 72 16 0 5 21 30 144 50% 11,1% 0% 3,5% 14,6% 20,8% 100% Herkomst vader Nederland Suriname Antillen/Aruba Turkije Marokko Overig Totaal 67 17 4 7 23 26 144 46,5% 11,8% 2,8% 4,9% 16% 18,1% 100% Opleidingsniveau Laag Hoog Totaal 89 54 143 62,5% 37,5% 100% Tabel 6: demografische gegevens respondenten

(37)

37 5.2 Blowprofielen respondenten

In tabel 7 en 8 zijn de blowprofielen weergegeven van de respondenten. In tabel 7 is te zien dat de meeste respondenten dagelijks blowen, zowel mannen als vrouwen. Bij de mannen bedraagt dit 46,6% en bij de vrouwen 46%. Dit is ook te zien voor opleidingsniveau. Van de

laagopgeleiden in de steekproef blowt 55,2% dagelijks en onder hoogopgeleiden is dit 31,5%.

Dagelijks 5-6 dagen per week 3-4 dagen per week 1-2 dagen per week Minder dan 1x per week Totaal Man 54 15 24 12 11 116 Vrouw 12 3 4 5 2 26 Totaal 66 18 28 17 13 142 Hoogopgeleid 17 11 11 7 8 54 Laagopgeleid 48 7 17 10 5 87 Totaal 66 18 28 17 13 142

Tabel 7: blowprofielen per geslacht en opleidingsniveau: N = 142

In tabel 8 is te zien dat het voornaamste tijdstip dat mensen blowen ‟s avonds is. Aan het totaal is te zien dat sommige respondenten op een typische blowdag op verschillende tijdstippen blowen. Het aantal mensen in de steekproef bedraagt hier namelijk 142, terwijl het totaal hier bovenuit schiet.

‘s morgens ‘s middags ‘s avonds Totaal

Man 23 57 96 176 Vrouw 2 11 25 38 Totaal 25 68 121 214 Hoogopgeleid 9 24 47 80 Laagopgeleid 16 43 73 132 Totaal 25 67 120 212

(38)

38 5.3 Eetvoorkeuren tijdens het blowen

In tabel 9 is te zien wat de antwoorden waren op de vraag „Wat eet je het liefste tijdens het blowen?‟ Veel respondenten gaven meerdere antwoorden op deze vraag; in tabel 8 zijn daarom alle antwoorden meegenomen. Er is te zien dat chocolade veruit de populairste keuze is aan voeding tijdens het blowen onder respondenten, gevolgd door fruit en snoep. Ook zijn er een aanzienlijk aantal respondenten die niets eten tijdens het blowen; namelijk 9,8%. Onder de categorie „Niet Gespecificeerd‟ vallen de antwoorden zoals „maakt me niets uit‟, „wat er

voorhanden is‟ en „alles‟. Dit tezamen bedraagt zo‟n 12,3% wat tevens het hoogste percentage is. Wat opvalt is dat er met name zoete etenswaren worden geconsumeerd, wat zowel verantwoorde als niet-verantwoorde keuzes kunnen zijn. Niet-verantwoorde keuzes zijn bijvoorbeeld snoep, chocolade en koekjes en een verantwoorde keuze is fruit. Wat als verantwoord wordt gezien is afgeleid van het cijfer voor gezondheid die een product toegekend krijgt op de site

„voedingswaardetabel.nl‟. Naast zoete etenswaren, zijn er ook een prominent aantal respondenten die vet voedsel consumeren, zoals chips, kaas en pizza.

Aantal keren genoemd Percentage Aardappels 2 1% Baklava 1 0,5% Bapao 2 1% Brood 1 0,5% Brownies 1 0,5% Cake 1 0,5%

Chili con carne 1 0,5%

Chips 10 4,9% Chocolade 23 11,3% Cola 1 0,5% Döner 2 1% Egg’s Benedict 2 1% Energy drink 2 1% English Breakfast 1 0,5%

(39)

39 Fastfood 2 1% Fruit 16 7,9% Gebakken ei 1 0,5% Groente 2 1% Hamburger 4 2% IJs 3 1,5% Kaas 3 1,5% Kapsalon 3 1,5% Koekjes 9 4,4% Mango/choco/bananentoetje 1 0,5% Nootjes 3 1,5% Pasta 1 0,5% Patat 2 1% Pizza 7 3,4% Popcorn 1 0,5% Rijst 4 2%

Rijst met kip 1 0,5%

Shoarma 1 0,5% Snoep 16 7,9% Taart 1 0,5% Tiramisu 1 0,5% Tosti 2 1% Vettigheid 5 2,5% Vlees 8 3,9% Wiet 1 0,5% Zoetigheid 10 4,9% Niets 20 9,8% Niet Gespecificeerd 25 12,3%

Tabel 9: voorkeur etenswaren tijdens het blowen

In tabel 10 zijn de voedingskeuzes van de respondenten ingedeeld in categorieën. Onder de zoete categorie vallen etenswaren zoals snoep, chocolade en koekjes. Onder de vette categorie vallen dingen zoals chips, patat, kapsalon en pizza. Onder de verantwoorde categorie vallen

bijvoorbeeld fruit, groente en aardappels. Onder de categorie „niets‟ vallen de mensen die niets eten tijdens het blowen. De categorieën zijn ingedeeld op basis van wat de respondenten het eerste aangaven het liefst te eten tijdens het blowen. Hierbij wordt uitgegaan van het idee dat de

(40)

40 voorkeur ligt bij wat er het eerst genoemd werd door de respondenten. Welke etenswaren in welke categorie vallen is afgeleid van het suikergehalte, het vetgehalte en de gezondheidsfactor van een product die te vinden waren op de site „voedingswaardetabel.nl‟. In tabel 9 is te zien hoe vaak een bepaalde categorie voorkomt per hoogst behaalde diploma. In vrijwel elke groep

worden er met name zoete etenswaren geconsumeerd, met een uitzondering van het VMBO, daar worden meer vette etenswaren geconsumeerd tijdens het blowen. Met alle groepen bij elkaar genomen, scoort de zoete categorie het hoogst, gevolgd door vet en niets en als laatste de verantwoorde categorie.

Hoogst behaalde diploma

Zoet % Vet % Verantwoord % Niets % Totaal

Geen/alleen basisschool afgemaakt 5 35,7% 4 28,6% 4 28,6% 1 7,1% 14 VMBO 5 23,8% 10 47,6% 2 9,5% 4 19% 21 HAVO/VWO 14 38,9% 12 33,3% 5 13,9% 5 13,9% 36 MBO 13 40,6% 8 25% 1 3,1% 10 31,3% 32 HBO/universiteit 13 46,4% 4 14,3% 6 21,4% 5 17,9% 28 Totaal 50 38,2% 38 29% 18 13,8% 25 19% 131

Tabel 10: hoogst behaalde diploma en scores in categorieën

Er zijn ook een aantal respondenten die momenteel nog een opleiding volgen. In tabel 11 is te zien hoe vaak een bepaalde categorie voorkomt onder de mensen die nog naar school gaan. Onder de „ik volg geen opleiding‟ kunnen bijvoorbeeld afgestudeerde mbo‟ers en

hoogopgeleiden vallen. Het is daarom lastig om die groep te interpreteren. Net als in tabel 10 kan er in deze tabel ook opgemerkt worden dat de zoete categorie het hoogst scoort, gevolgd door vet, niets en als laatste verantwoord.

(41)

41 Respondenten

die een

opleiding volgen

Zoet % Vet % Verantwoord % Niets % Totaal

Ik volg geen opleiding 24 44,4% 11 20,4% 8 14,8% 11 20,4% 54 VMBO 0 0% 2 66,7% 1 33,3% 0 0% 3 Havo/vwo 2 28,6% 3 42,9% 2 28,6% 0 0% 7 Mbo 9 36% 10 40% 1 4% 5 20% 25 Hbo/universiteit 12 36,4% 11 33,3% 5 15,2% 5 15,2% 33 Totaal 47 38,5% 37 30,3% 17 13,9% 21 17,2% 122

Tabel 11: aantallen in categorien bij studerenden

In tabel 12 zijn de mensen die al een diploma hebben en die momenteel nog studeren allebei meegenomen, waarbij de mensen die momenteel studeren of afgestudeerd zijn aan de universiteit of aan het HBO als hoogopgeleiden worden gezien en waarbij de mensen die afgestudeerd zijn of nog studeren op MBO niveau of lager als laagopgeleid worden gezien. In de tabel is te zien dat zowel onder hoog- als laagopgeleiden de zoete categorie het hoogste scoort. Er is ook te zien dat deze categorie procentueel onder hoogopgeleiden beter scoort dan onder laagopgeleiden, met een klein verschil van 2,5 procentpunten. 40% van de hoogopgeleiden verkiest zoete etenswaren boven andere etenswaren, tegenover 37,5% van de laagopgeleiden. Laagopgeleiden consumeren meer vette etenswaren dan hoogopgeleiden wanneer zij blowen. Dit verschilt 7,3 procentpunten. De score tussen zoet en vet bij laagopgeleiden ligt dichter bij elkaar dan bij hoogopgeleiden. Bij de hoogopgeleiden verschilt dit 14 procentpunten, terwijl dit bij de laagopgeleiden maar 4,2 procentpunten scheelt. Bij hoogopgeleiden scoort de verantwoorde categorie weer iets hoger, namelijk 18% tegenover 11,1% bij de laagopgeleiden. De respondenten die niets eten tijdens het blowen zijn procentueel gezien ongeveer gelijk bij beide groepen.

(42)

42 Laagopgeleid % Hoogopgeleid % Totaal %

Zoet 27 37,5% 20 40% 47 38,5%

Vet 24 33,3% 13 26% 37 30,3%

Verantwoord 8 11,1% 9 18% 17 13,9%

Niets 13 18,1% 8 16% 21 17,2%

Totaal 72 100% 50 100% 122 100%

Tabel 12: opleidingsniveau en percentages categorieën

Verschillen tussen groepen zijn pas interessant als er aangetoond kan worden dat deze significant zijn. Met de chi-kwadraat toets kan nagegaan worden of de verschillen tussen de categorieën hoog- en laagopgeleid significant zijn. Deze is te zien in tabel 13. De

chi-kwadraattoetsingsgrootheid is gebaseerd op de verschillen tussen de verwachte en geobserveerde celfrequenties. De chi-kwadraat bedraagt 1,649 en is met 3 vrijheidsgraden niet statistisch te onderscheiden van het toeval; p = 0,648 > 0,05. De verschillen in de frequenties bij bepaalde categorieën tussen hoog- en laagopgeleiden zijn dus niet significant. Dit betekent dat de associatie tussen opleidingsniveau en voedingskeuzes niet gegeneraliseerd kan worden naar de rest van de populatie. Slechts binnen deze steekproef is er een positieve samenhang tussen opleidingsniveau en voedingskeuzes.

Waarde Vrijheidsgraden Significantie

Pearson chi-kwadraat 1,649 3 0,648

N 122

(43)

43 Om te kijken of het effect van opleidingsniveau toe- of afneemt zijn een aantal logistische

regressies uitgevoerd. In tabel 14 is te zien dat het effect van opleidingsniveau afneemt als er wordt gecontroleerd voor geslacht, leeftijd, land van herkomst en land van herkomst ouders in de categorie zoet. In model 1 is te zien dat hoogopgeleiden vaker een zoete keuze maken ten

opzichte van laagopgeleiden. Maar zodra er gecontroleerd wordt op een aantal variabelen, wat te zien is in model 2, is de odds op het maken van een zoete keuze bij laagopgeleiden 1,008 keer zo hoog als de odds op het maken van een zoete keuze voor hoogopgeleiden. Het verschil tussen hoog- en laagopgeleiden is dus erg klein. Het is dan ook niet gek dat dit niet significant is. Er kunnen ook een aantal andere verschijnselen worden waargenomen in de tabel. Er is te zien dat mannen minder vaak een zoete keuze maken dan vrouwen tijdens het blowen, de odds bedraagt namelijk 0,965 en is kleiner dan 1. De odds dat een man een zoete keuze maakt is dus 3,5% kleiner dan de odds dat een vrouw een zoete keuze maakt. Ook is te zien dat de odds op het maken van een zoete keuze voor een persoon die één jaar ouder is 1,061 keer zo hoog is als de odds van een persoon die één jaar jonger is. Dit betekent dat de odds om een zoete keuze te maken met elk levensjaar 6,1% toeneemt. Een apart verschijnsel is wanneer een persoon niet uit Nederland komt er een kleinere kans is dat deze persoon een zoete keuze maakt ten opzichte van iemand die wel uit Nederland komt, maar als de ouders van een persoon niet uit Nederland komen is de kans groter dat deze persoon een zoete keuze maakt ten opzichte van iemand met Nederlandse ouders. De odds dat iemand met een niet Nederlandse vader een zoete keuze maakt is 1,179 keer zo hoog als de odds dat iemand met een Nederlandse vader een zoete keuze maakt en bij een niet Nederlandse moeder zelfs 2,540 keer zo hoog. De resultaten zijn niet significant. Dit betekent dat er geen aanwijzingen zijn voor een verschil tussen de categorieën binnen één variabele en tussen verschillende leeftijden in deze steekproef. De nagelkerke R² is erg laag,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We examined i) differences in overnight affective inertia (carry-over of evening affect to the next morning) for positive (PA) and negative affect (NA)

with cesarean delivery, failure to progress (n=16) at 12 weeks of gestation, pelvic floor

The timing of the programme is significant because it will provide some of the empirical evidence that is so highly needed to support the premise that energy access has a different

afgewezen laag gemiddeld vruchtgewicht, te kort, matige vorm, matige kleur afgewezen matige vorm, matige kleur. afgewezen matige kleur, vroeg matige vorm, wat

Voor het onderzoek naar de effecten van een warmtebehandeling op de smaak en houdbaarheid is een kruising gemaakt tussen een RIN en een NOR ras. De planten werden vervolgens

Voor een aantal proefpercelen bleek tijdens de eerste droge periode in mei-juni dat de vastgestelde bouwstenen voor bovengrond of ondergrond herzien te moeten worden om

Amsterdam was once known to have a large stock of social housing, however, over time this stock has been converted into different housing categories, which include social

I definitely don’t, I don’t know, it doesn’t feel like that’s the way to go anymore, people want to get like heard and you want to grow a fanbase, because there is so much