J. Bakker Den Haag, 05 october 2011 Pr. Mauritslaan 25 2582LK Den Haag 070 355 13 86 Energiekamer Wijnhaven (Muzentoren) 24 2511 GA Den Haag
Betreft: commentaar codewijzigingsvoorstel slimme meters
Met “”Kennisgeving Nr. 16456”, Staatscourant 09 september 2011 meldt de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit dat een voorstel is ontvangen van de gezamenlijke netbeheerders om “invulling te geven aan de wetswijziging van van 26 februari 2011, tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ter verbetering van de werking van de elektriciteits- en gasmarkt”.
Ex lid 4 dezer kennisgeving kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht aan de Energiekamer tot en met 10 october 2011, waarbij een ieder ex lid 5 zijn zienswijze mondeling kan toelichten op de op 20 october 2011 te houden hoorzitting.
Onderstaand vindt U mijn commentaar op enkele gas-aspecten; dat commentaar heeft tot doel - enkele omissies in bovengenoemd voorstel aan te duiden en
- aanvullingen te realiseren waardoor aan de stand der techniek zal worden voldaan op basis van Nederlandse publicaties.
De NMa/Energiekamerpublicatie “Begrippenlijst Gas”, editie 01 april 2011 definieert een gasmeter als volgt:
gasmeter: deel van een meetinrichting waarmee het gasvolume onder bedrijfscondities wordt vastgesteld (niet-herleid volume)
Een lemma <slim> of <slimme gasmeter> is niet gegeven; zeer vreemd daar die juist het onderwerp is van de uitrol. Netbeheer Nederland geeft in bijlage 1 van zijn aan NMa gericht voorstel N 2011-523 (04 juli 2011) evenmin een voorstel tot nadere definiëring. Indien geen nader omschrijving wordt gegeven, wordt de deur opengezet voor onduidelijkheden en verschillen van mening die mogelijk tijd-, plaats- en capaciteitgebonden zijn.
Mijn voorstel luidt: voeg toe een nadere omschrijving van het begrip <slimme meter> en van <TC-meter>.
De mogelijke omschrijving <slimme meter> zou kunnen luiden: (deel van een) meetinrichting waarmee het plaatselijk doorgestroomde gasvolume wordt aangeduid, zo veel als mogelijk gebruikmakend van lokale omstandigheden en direct geschikt voor verwerking in eindafrekening.
Aansluiting is gezocht bij de omschrijving in de overheidspublicatie
http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/energie-en-consumenten/slimme-meter?ns_campaign=Thema-economie_en_ondernemen&ro_adgrp=Energie_en_consumenten_Slimme_meter&ns_mchannel=sea&ns_so urce=google&ns_linkname=%2Bslimme%20%2Bmeter&ns_fee=0.00
Daar is aangegeven
“1. Nauwkeurigere eindafrekeningen
De slimme meter zorgt ervoor dat energieleveranciers nauwkeuriger jaar- en eindafrekeningen kunnen maken.”
Andere definitie van zo’n meter is mogelijk, mits de al langjarig gewenste of toegezegde nauwkeurigheid in eindafrekening bereikt en gehandhaafd blijft.
Voor de verschillende betrokkenen – zie onder - zijn er verschillende redenen aan te wijzen om het lemma <slimme meter> op te nemen. dat zijn o.m.
- de afzonderlijke kleinverbruiker, ruim 6,5 miljoen - NMa-zelf
- de afzonderlijke gasdistributie-delen van energiebedrijven - de meetdiensten; maar ook
Voor genoemde betrokkenen zijn er uiteenlopende redenen verder aanvullende eisen te stellen aan de slimme meter die passen in de NMa-regeling. Deels is daar nog geen uitvoering aan gegeven.
De omschrijving van <gasmeter> in de begrippenlijst sluit uit een balgenmeter met temperatuurcompensatie: de TC-meter. De lemma’s <meetinstallatie> en <meetinrichting> hebben een andere betekenis dan het begrip <TC-meter>.
Mijn voorstel: TC-gasmeter: meetapparaat dat het gasvolume meet en aangeeft alsof het gas onder een vooraf vastgestelde en op het apparaat vermelde temperatuur is gemeten. Die temperatuur is meestal 15 oC.
Aanvullende motiveringen tot bovenstaande omschrijving liggen in het resultaat van langdurig en diepgaand onderzoek naar de meetomstandigheden bij de kleinverbruiker.
Opgemerkt wordt dat de geciteerde begrippen uit de meest recente publicaties stammen; zij waren echter al jaar voordien ter plaatse gedefinieerd en qua gevolgen bekend. Er mag derhalve niet worden geconcludeerd dat de recentheid opneming in de onderhavige voorstellen kan verhinderen.
1) Temperatuur
Van direct belang voor 6,5 miljoen kleinverbruikers is de volgende bepaling in de “Meetvoorwaarden Gas-RNB”, 01 juli 2011, m.b.t. de kleinverbruiker
B1.3.5.1.1 Bij deze individuele herleidingsmethode wordt verondersteld dat de gastemperatuur 7 0C
bedraagt en de gasdruk overeenkomt met de nominale leveringsdruk, vermeerderd met 1,01325 bar. Deze “veronderstelling” is in beleidsmatige en meettechnische zin onjuist gebleken sinds 1957
(negentienhonderd zeven en vijftig) en recent in een door Energiekamer opgedragen studie door KIWA-Gastec bevestigd, zie overzicht in bijlage 1. Enkele saillante aspecten in deze bijlage 1) zijn
- overheid heeft al in 1957 uitkeringen verricht op basis van een hogere gastemperatuur bij de kleinverbruiker dan 7oC; de bedoeling was financiële compensatie van lekverlies
- onderzoek medio 1986 door het toenmalig VEG-Gasinstituut (nu KIWA-Gastec) in verschillende gemeenten heeft opgeleverd dat de gastemperatuur bij de kleinverbruiker 15-16 oC
- beleidsmatig heeft de secretaris van de branchevereniging gasbedrijven, de VEGIN (nadien opgenomen in EnergieNed) uitgesproken (zie “GAS”, oktober 1986, bl 424-431) dat de nog steeds gehanteerde 7 oC “geen realiteitswaarde heeft” en “onhoudbaar is”.
Het opnemen van die temperatuur-eis kan derhalve moeilijk worden uitgesteld met de motivering dat er te weinig tijd voor is.
Daar de slimme meter directe verbinding heeft met de leverancier, kan de plaatselijke temperatuur in aanmerking worden genomen. Naar keuze op basis van toepassing van de TC-meter (meter met inwendige, mechanische temperatuurcompensatie) dan wel door gebruik van een simpel electrisch temperatuurmetertje. 2) gasdruk op basis van lokale luchtdruk
Van even groot belang als de juiste temperatuur is de invloed van de plaatselijke gasdruk. Elke stijging van 10 meter t.o.v. NAP laat de luchtdruk en daarmee de absolute gasdruk, 1,2 mbar dalen. Daar elke slimme meter in eigen, directe verbinding staat met de meetverantwoordelijke, kan de juiste druk in rekening worden gebracht. “Meetvoorwaarden Gas-RNB”, 01 juli 2011, geeft immers aan
B1.3.5.3.1 De hoogte ligging van de gasmeter ten opzichte van NAP bedraagt minimaal –10 meter en
maximaal +50 meter.
Dat hoogteaspect lijkt tot nu toe qua consequentie voor de kleinverbruiker onderbelicht, ja onbelicht, te zijn gebleven. In bijlage 2 wordt uitgebreid op de invloed van de hoogte ingegaan. Bij twee afnemers met eenzelfde gemiddeld Nederlands jaarverbruik kan de jaarfactuur méér dan € 150 verschillen zonder dat reclame over foutieve meting mogelijk is.
Het is boeiend om aan te geven – bij dezen – dat in de Duitse Bondsrepubliek de gasleverancier ex paragraaf 10, Eichordnung 10 augustus 1988, de invloed der hoogte in de jaarfactuur in rekening moet worden
brengen.
Bijlage 3 geeft ter nadere adstructie enkele punten uit een voordracht hierover.
3) Milieuconsequentie van het niet-opnemen van de juiste meettemperatuur en gasdruk
Indien NMa het voorstel overneemt zonder het aspect “juiste temperatuur”, loopt de gasindustrie 54 jaar achter t.o.v. de toentertijd onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Economische Zaken vastgestelde al hogere gastemperatuur (zie bijlage 1, publicatie Tinbergen).
Qua weglaten van de hoogte-invloed loopt de Nederlandse gasindustrie ruim 20 jaar achter t.o.v. van de Duitse verplichting.
Getalsmatige consequentie van het milieuaspect
In het “VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG nr. 74, vastgesteld 22 oktober 2008” heeft de Vaste commissie voor Economische Zaken een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Economische Zaken naar aanleiding van de brief van 12 september 2008 inzake resultaten onderzoek naar afwijkingen in meting gasverbruik bij kleinverbruikers (Kamerstuk 29 372, nr. 73). De minister heeft deze vragen
beantwoord bij brief van 22 oktober 2008. Deze vragen en antwoorden zijn te vinden onder
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29372-74.html?zoekcriteria=%3fzkt%3dEenvoudig%26pst%3d%26vrt%3dtk%2b29372%26zkd%3dAlleenInDeTit el%26dpr%3dAfgelopenDag%26spd%3d20091107%26epd%3d20091108%26sdt%3dDatumPublicatie%26a p%3d%26pnr%3d7%26rpp%3d10%26_page%3d8%26sorttype%3d1%26sortorder%3d8&resultIndex=72&s orttype=1&sortorder=8
In de derde alinea aldaar staat de vraag ”Uit het onderzoek kwam een meetwinst van 3,25% (bij 15 graden). Echter de energiebedrijven verdisconteren in hun tarief slechts een meetwinst van 1,5%. Waarom moeten de consumenten opdraaien voor de 1,75% aan lekverliezen, als deze worden veroorzaakt door zaken als
leegstand en fraude?”
Ik merk op dat hier slechts rekening is gehouden met de temperatuursinvloed. In zijn antwoord accepteert de minister het lekverlies van 1,75 % in de vraagstelling. In dat antwoord worden slechts de financiële consequentie behandeld; niet de milieuaspecten.
Ik merk op: De gasafgifte aan de kleinverbruiker bedraagt rond 10 miljard m3 per jaar. Door de
veronderstelling dat de gastemperatuur c.a. 7 oC bedraagt, wordt derhalve geen rekening gehouden met het verlies van 175 miljoen m3 aardgas per jaar. Wordt slechts de 80 % methaan (CH4) als broeikasgas gezien
(krap gerekend), dan is onverwacht en ongedacht 140 miljoen m3 methaan weggelekt. Daar het broeikaseffect van methaan 20-25 keer erger is dan dat van het alom bekende koolzuur, bedraagt het koolzuur-equivalent ca 2,8 miljard m3 koolzuur per jaar.
Hierbij is nog geen rekening gehouden met de invloed der hoogte op de gasmeting; in werkelijkheid zal het gasverlies en daarmee de invloed van het broeikasgaseffect hoger zijn. Mijn voorstel: deze overweging moge aanleiding zijn voor NMa spoedig de bedrijven te verplichten rekening te gaan houden met de juiste temperatuur en druk bij de kleinverbruiker.
Hoogachtend,
J. Bakker
bijlage 1: overzicht gemeten en gepubliceerde gastemperatuur in Nederland
bijlage 2: invloed hoogte gasmeter