Monitoringsprotocol zoogdieren:
Europese hamster, hazelmuis, das
en Europese otter
Luc De Bruyn, Koen Van Den Berge, Goedele Verbeylen, Thomas Scheppers, Jan Gouwy, Dirk Maes,
Geert De Knijf, Thierry Onkelinx, Frederic Piesschaert, Marc Pollet, Toon Westra & Paul Quataert
Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO)
Auteurs:
Luc De Bruyn, Koen Van Den Berge, Goedele Verbeylen, Thomas Scheppers, Jan Gouwy, Dirk Maes, Geert De Knijf, Thierry Onkelinx, Frederic Piesschaert, Marc Pollet, Toon Westra & Paul Quataert
Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek
Het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) is het Vlaams onderzoeks- en kenniscentrum voor natuur en het duurzame beheer en gebruik ervan. Het INBO verricht onderzoek en levert kennis aan al wie het beleid voorbereidt, uitvoert of erin geïnteresseerd is.
Vestiging: INBO Brussel Kliniekstraat 25, 1070 Brussel www.inbo.be e-mail: info@inbo.be
Wijze van citeren:
Luc De Bruyn, Koen Van Den Berge, Goedele Verbeylen, Thomas Scheppers, Jan Gouwy, Dirk Maes, Geert De Knijf, Thierry Onkelinx, Frederic Piesschaert, Marc Pollet, Toon Westra & Paul Quataert (2015). Monitoringsprotocol zoogdieren: Europese hamster, hazelmuis, das en Europese otter. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2017 (INBO.R.2015.11336560). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.
D/2015/3241/371 INBO.R.2015.11336560 ISSN: 1782-9054 Verantwoordelijke uitgever: Maurice Hoffmann Druk:
Managementondersteunende Diensten van de Vlaamse overheid
Foto cover:
Dassenburcht (Foto Luc De Bruyn)
© 2017, Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek
beeld bekomt van het graanperceel. Indien er in de graanbanen ophogingen voorkomen, hoopjes stro liggen of er graankorrels bij elkaar liggen, kan dit een aanwijzing zijn voor de aanwezigheid van burchten. De percelen dienen bezocht te worden kort na het oogsten van het graan en voor het veld geploegd wordt. De te bezoeken percelen per dag worden op het moment zelf beslist, afhankelijk van op welke perceel het graan al is geoogst. De graanvelden die moeten afgelopen worden hebben geen vaste ligging over de jaren heen. Daarom worden de afgelopen velden jaarlijks opgetekend en gedigitaliseerd in een shape‐file. Elke polygoon omvat volgende info: aantal deelnemers en datum. Daarnaast worden de exacte locaties van de gevonden burchten opgemeten met een GPS. De shape‐file en de file met de coördinaten van de burchten worden zo snel mogelijk na het veldseizoen aan INBO overhandigd. Gezien de geringe aantallen en de sterke achteruitgang de laatste jaren, is het absoluut noodzakelijk om een jaarlijkse telling uit te voeren. Indien de populatie van de Europese hamster de komende jaren sterk zou uitbreiden, is het mogelijk dat bovenstaande werkwijze niet meer praktisch haalbaar is. Een mogelijkheid bestaat er dan in om een kilometerhok als teleenheid te beschouwen en binnen een kilometerhok steeds een vast percentage van het oppervlak te bemonsteren. Gezien de lage detectiekans moet dit percentage minstens 20% bedragen. De methode van aflopen, parallelle banen 4 à 5 meter uit elkaar, is identiek als hierboven. Uit de tellingen van de laatste jaren blijkt dat men met een groep van 10 vrijwilligers op een avond in 2 uur tijd ongeveer 10 ha kan monitoren (Tabel 1). Om alle huidige geschikte terreinen te kunnen aflopen heeft men 5‐6 telavonden nodig. Dit resulteert in een onderzochte oppervlakte van ongeveer 50 ha. Gezien er moet gemonitord worden kort nadat het graan geoogst wordt (én voor het veld geploegd wordt), kan dit doorgaans niet tot het weekend worden beperkt/uitgesteld. Tabel 1: Inschatting inspanningen meetnet Europese hamster
Soort # ha/dag # dagen ha totaal #vrijwilligers/dag #u/dag #bez./localiteit
Tabel 2: De monitoringtransecten voor het tellen van hazelmuisnesten.
Nr. Transectnaam Lengte (m) Tijd per ronde (u) Aantal tellers # bez/loc
4 Das
4.1 Veldprotocols en planning
Dassen zijn groepsterritoriale dieren die gebruik maken van burchten (holencomplex) om zich overdag te verschuilen en te rusten. Een sociale groep onderhoudt gewoonlijk een hoofdburcht en een of meer bijburchten (Roper, 1992). Dergelijke burchten worden vaak levenslang en meestal generaties na elkaar gebruikt. Dassen selecteren specifieke terreinomstandigheden voor het graven van hun burchten. Het overgrote deel van de (hoofd)burchten bevindt zich doorgaans in droge, beboste hellingen en dito taluds (kleine landschapselementen). In zuidelijk Limburg blijkt dit nagenoeg altijd het geval te zijn (Scheppers et al., 2004). Een kleiner aandeel van de burchten kan gevonden worden in vlak droog bos, en een eerder zeldzame keer bevindt een burcht zich niet binnen een minimale houtige begroeiing. In dit laatste geval betreft het doorgaans een locatie waar recent een ontbossing of kapping plaatsvond.Alle gekende burchtlocaties binnen de kerngebieden worden binnen een driejaarlijkse cyclus integraal gecontroleerd. Op die manier worden alle burchten tweemaal op een periode van 6 jaar onderzocht. Tevens worden alle waarschijnlijke locaties regelmatig geïnspecteerd op mogelijk nieuwe (bij)burchten. Deze worden eveneens in een driejaarlijkse cyclus integraal geïnspecteerd op mogelijk nieuwe burchten. Figuur 5: Areaal van de das in zuidelijk Limburg
4.2.2 De perifere uitbreidingszone rond het kernareaal van Haspengouw
In de perifere uitbreidingszone worden nieuw bezette burchten opgespoord met gerichte zoekacties. Deze uitbreidingszone dient dan niet enkel te worden opgevolgd in functie van de mogelijke globale oppervlakte‐ uitbreiding van de perifere zone, maar tevens in functie van een mogelijk toenemende dichtheid aan territoria (opvulling van tussenliggende zones tussen reeds gekende burchten). De zoektocht in deze perifere uitbreidingszone kan het best gebeuren op basis van een geschiktheidskaart (aanwezigheid bos, taluds, helling, …). Jaarlijks wordt een deel van de uitbreidingszone onderzocht, zodat de perifere uitbreidingszone in Haspengouw op een periode van 6 jaar volledig onderzocht is. Gevonden burchten worden verder mee opgevolgd.4.2.3 Individuele (potentiële) satelliet‐locaties, ruimtelijk afgescheiden van het
kernareaal
Potentiële individuele satellietlocaties kunnen over nagenoeg geheel Vlaanderen voorkomen. Momenteel zijn er enkele bekend in het noorden van Limburg, oostelijk Vlaams‐Brabant en in West‐Vlaanderen nabij Brugge. Het opsporen en opvolgen van mogelijk bezette burchten is in de praktijk slechts zinvol op basis van concrete voorafgaandelijke aanwijzingen. Dit onderdeel valt dan ook buiten het kader van dit meetnet. Deze aanwijzingen zullen in de regel toevallige losse waarnemingen zijn. Losse waarnemingen kunnen zowel spoorwaarnemingen (latrine, prent, haren, …) betreffen, als zichtwaarnemingen (levende dieren), cameravalopnames, en vondsten van dode dieren. Rond de plaats van een losse waarneming kan vervolgens in een straal van (minimum) ca. 2 km – hetzij een oppervlakte van ca. 12.5 km² – geschikt leefgebied worden onderzocht op een bezette burcht. De bekomen resultaten van de gestructureerde monitoring (4.2.1) in de kerngebieden en de perifere potentiële uitbreidingszone (4.2.2) worden ingegeven in de databank van de Dassenwerkgroep (http://www.biodiversiteitlimburg.be/DassenDatabank). De databankbeheerder van de Dassenwerkgroep geeft jaarlijks de verzamelde data door aan het INBO. Losse waarnemingen buiten de kernzones en potentiële uitbreidingszone (4.2.3), mogelijk duidend op een satelliet‐locatie, worden maximaal gedocumenteerd (exacte plaats, datum, coördinaten waarnemer, omstandigheden, bewijsmateriaal zoals haren of foto’s, …) en zo snel mogelijk aan het INBO doorgegeven (info@inbo.be). Vondsten van dode dieren worden via het Marternetwerk aan het INBO overgemaakt. De lijst van vergunninghoudende medewerkers is steeds te vinden onderhttps://www.inbo.be/nl/marternetwerk.
6 Het invoerportaal
Via de webapplicatie www.meetnetten.be kan de veldwerkcoördinator het veldwerk plannen en opvolgen. De vrijwilligers voeren daar ook hun waarnemingen in. Een handleiding voor het portaal zal hier ook beschikbaar zijn.
7 Referenties
Anonymous. (2015). Soortbeschermingsprogramma voor de Europese hamster in Vlaanderen, 2015‐2020.
De Knijf G., Westra T., Onkelinx T., Quataert P., Pollet M. (2014). Monitoring Natura 2000‐soorten en overige soorten prioritair voor het Vlaams beleid. Blauwdrukken soortenmonitoring in Vlaanderen. Brussel: Rapporten van het Instituut voor Natuur‐ en Bosonderzoek (INBO), INBO.R.2014.2319355.
Dijkstra V.A.A., Niewold F.J.J., Jansman H.A.H. (2012). Handleiding verspreidingsonderzoek otter. Nijmegen, NL: Rapport 2012.14. Zoogdiervereniging. Foppen R., Verheggen L., van der Meij T. (2007). Handleiding meetnet hazelmuizen. Arnhem, NL: Centraal Bureau voor de Statistiek, Zoogdierenvereniging VZZ. Gouwy J., Van Den Berge K., Berlengee F., Vansevenant D. (2012). Voorkomen van otter in Vlaanderen bevestigd. INBO Marternieuws 7:5. Herremans M., De Knijf G., Hansen K., Westra T., Vanreusel W., Martens E., Van Gossum H., Anselin A., Vermeersch G., Pollet M. (2014). Monitoring van beleidsrelevante soorten in Vlaanderen met inzet van vrijwilligers. Brussel: Rapporten van het Instituut voor Natuur‐ en Bosonderzoek (INBO) INBO.R.2014.1628917. La Haye M.J.J., Müskens G.J.D.M., Van Kats R.J.M., Kuiters A.T., Siepel H. (2010). Agri‐environmental schemes for the
Common hamster (Cricetus cricetus). Why is the Dutch project successful? Aspects of Applied Biology 100:1‐8.
La Haye M.J.J., Swinnen K.R.R., Kuiters A.T., Leirs H., Siepel H. (2014). Modelling population dynamics of the Common hamster (Cricetus cricetus): Timing of harvest as a critical aspect in the conservation of a highly endangered rodent. Biological Conservation 180:53‐61.
Maes D., Adriaens D., Van der Meulen M., Poelmans L., Anselin A., Casaer J., De Knijf G., Devos K., Packet J., Speybroeck J. et al. (2015). Afbakenen van potentiële leefgebieden voor Europese en Vlaamse prioritaire soorten in het kader van de voortoets: versie 2.0. Brussel: Rapporten van het Instituut voor Natuur‐ en Bosonderzoek (INBO) INBO.R.2015.10201559.
Mercelis S. (2003). Europese hamster. In: Verkem S., De Maeseneer J., Verbeylen G., Yskout E. (editors). Zoogdieren in Vlaanderen Ecologie en verspreiding van 1987 tot 2002. Mechelen: Natuurpunt Studie & JNM‐ Zoogdierenwerkgroep.
Reuther C., Dolch D., Green R., Jahrl J., Jefferies D., Krekemeyer A., Kucerova M., Madsen A.B., Romanowski J., Roche K. et al. (2000). Surveying and monitoring distribution and population trends of the Eurasian otter (Lutra lutra). Guidelines and Evaluation of the Standard Method for Surveys as recommended by the European Section of the IUCN/SSC Otter Specialist Group. Habitat 12:1‐148.
Roper T.J. (1992). The structure and function of badger setts. Journal of Zoology 227(4):691‐694.
Scheppers T., Baert P., Stevens J., Ollivier F. (2004). Habitatselectie voor burchtlocaties bij de Europese Das (Meles
meles) in Haspengouw en Voeren. Likona Jaarboek 2003 13:80‐89.
Swinnen K., Vercaeyie D., Van Den Berge K. (2012). De otter is weer terug in Vlaanderen. Zoogdier 23(3):13‐15. Verbeylen G. (2008). Hazelmuizen in Vlaanderen 2007 ‐ monitoring, verspreidingsonderzoek en sensibilisatie.
Mechelen: Rapport Natuur.studie 2008/10, Natuurpunt Studie (Zoogdierenwerkgroep).
Verbeylen G. (2009). Hazelmuizen in Vlaanderen 2008 ‐ monitoring en advies. Mechelen: Rapport Natuur.studie 2009/2, Natuurpunt Studie (Zoogdierenwerkgroep).
Verbeylen G., Bollen L., Buelens A., Carette G., Casier C., Claerhout P., Claeys R., Conings B., De Croix K., De Raeymaeker S. et al. (2015). Populatie‐ecologisch onderzoek naar de Voerense hazelmuispopulatie in 2014. Mechelen: Rapport Natuur.studie 2015/7, Natuurpunt Studie (Zoogdierenwerkgroep).
Verbeylen G., Mouton A., Driessens G., Nijs G., Pulles R., van Mourik W., Vanseuningen I., Verbelen D. (2016). Populatieonderzoek naar de Hazelmuis in de Voerstreek. De Levende Natuur 117(1):16‐21.
Verheggen L., Foppen R., Soldaat L., Daemen B. (2004). Meetplan Monitoring Hazelmuis 2004. Arnhem/Voorburg, NL: VZZ‐rapport 2004.35, VZZ/CBS.
Westra T., De Knijf G. (2014). Blauwdruk zoogdieren: hamster en hazelmuis. In: De Knijf G., Westra T., Onkelinx T., Quataert P., Pollet M. (editors). Monitoring Natura 2000‐soorten en overige soorten prioritair voor het Vlaams beleid Blauwdrukken soortenmonitoring in Vlaanderen. Brussel: Rapporten van het Instituut voor Natuur‐ en Bosonderzoek (INBO), INBO.R.2014.2319355.