• No results found

Besluit van de Autoriteit Consument en Markt als bedoeld in artikel 51 van de Elektriciteitswet 1998 inhoudende de beslissing op de aanvraag tot geschilbeslechting van Utility Support Group B.V.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Besluit van de Autoriteit Consument en Markt als bedoeld in artikel 51 van de Elektriciteitswet 1998 inhoudende de beslissing op de aanvraag tot geschilbeslechting van Utility Support Group B.V. "

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Besluit Openbaar

P a g in a 1 /2 0

Muzenstraat 41 | 2511 WB Den HaagPostbus 16326 | 2500 BH Den Haag

T 070 722 20 00 | F 070 722 23 55info@acm.nl | www.acm.nl | www.consuwijzer.nl

Ons kenmerk: ACM/DE/2015/205568_OV Zaaknummer:

15.0629.12

BESLUIT

Besluit van de Autoriteit Consument en Markt als bedoeld in artikel 51 van de Elektriciteitswet 1998 inhoudende de beslissing op de aanvraag tot geschilbeslechting van Utility Support Group B.V.

(mede namens Sitech Services B.V.)

(2)

Besluit Openbaar

2 /2 0

1. Verloop van de procedure

1. Op 17 juni 2015 heeft de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) een aanvraag tot geschilbeslechting (hierna: de aanvraag) als bedoeld in artikel 51 van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: E-wet) ontvangen van Utility Support Group B.V. (hierna: USG).

1

USG

vertegenwoordigt blijkens de aanvraag eveneens de belangen van Sitech Services B.V. (hierna:

Sitech). USG en Sitech zullen hierna gezamenlijk ook wel worden aangeduid als USG. Het betreft een geschil met netbeheerder Enexis B.V. (hierna: Enexis).

2. Bij brief van 18 juni 2015 is Enexis door ACM in de gelegenheid gesteld om te reageren op de aanvraag.

2

Op 16 juli 2015 heeft ACM een schriftelijke zienswijze van Enexis op de aanvraag ontvangen.

3

3. Op 19 augustus 2015 heeft TenneT TSO B.V. (hierna: TenneT) verzocht om als

belanghebbende te worden toegelaten tot de procedure.

4

Op 25 augustus 2015 heeft ACM TenneT laten weten dat zij geen belanghebbende is bij het onderhavige geschil. Voorts heeft ACM aangegeven dat het Enexis vrij staat om voor TenneT werkzame personen als haar vertegenwoordigers mee te nemen naar de hoorzitting.

5

4. Op 27 augustus 2015 heeft bij ACM een hoorzitting plaatsgevonden, waar partijen hun

standpunt nader hebben toegelicht. Het verslag van de hoorzitting is op 24 september 2015 aan partijen gezonden.

6

2. Het geschil

5. USG stelt dat Enexis over de periode van 1 januari 2000 tot 1 januari 2008 ten onrechte aansluit- en transporttarieven bij haar in rekening zou hebben gebracht, omdat USG niet zou beschikken over een aansluiting op het openbare net van Enexis en zij dus niet zou zijn aan te merken als afnemer. Enexis betwist deze stelling. Voorts stelt USG dat Enexis in de voormelde periode op grond van de E-wet niet bevoegd zou zijn een andere financiële vergoeding in rekening te brengen voor aansluit- en transportdiensten.

1 Brief van 17 juni 2015 met kenmerk ACM: 2015101661.

2 Brief van 18 juni 2015 met kenmerk ACM: 2015203447.

3 Brief van 16 juli 2015 met kenmerk ACM: 2015101906.

4 E-mail van 19 augustus 2015 met kenmerk ACM:2015307041.

5 E-mail van 25 augustus 2015 met kenmerk ACM: 2015404741.

6 Brieven van 17 september 2015 met kenmerk ACM: 2015205404 (USG) en 2015205403 (Enexis) en e-mail van 24 september 2015 met kenmerk ACM: 2015405351.

(3)

Besluit Openbaar

3 /2 0

3. Feiten

6. Op grond van de inhoud van de door partijen overgelegde stukken en hetgeen ter hoorzitting naar voren is gebracht, stelt ACM de volgende feiten en omstandigheden vast.

7. Op de locatie Geleen (Chemelot site) staan chemische fabrieken van verschillende bedrijven.

Deze fabrieken zijn aangesloten op een particulier net waarvoor bij besluit van 12 juli 2000 door de Minister van Economische Zaken een ontheffing van de plicht tot het aanwijzen van een netbeheerder is verleend aan DSM Services B.V. (hierna: DSM).

7

Sitech is voor zover relevant voor het onderhavige geschil de rechtsopvolger van DSM. De aan DSM verleende ontheffing is met ingang van 1 januari 2002 op naam gesteld van USG. De ontheffing is van kracht

gedurende de gehele periode waarop dit geschil ziet. Gemakshalve zal hierna voor de gehele periode worden gesproken van het particuliere net van USG.

8. Het particuliere net van USG was in de periode van 1 januari 2000 tot 1 januari 2008 via drie tot het particuliere net behorende 150 kV-verbindingen verbonden met op het openbare 150 kV-net van Enexis. Het particuliere net van USG opereert op verschillende spanningsniveaus,

waaronder 150 kV en lager.

9. Enexis heeft van 1 januari 2000 tot 1 januari 2008 aansluit- en transporttarieven in rekening gebracht bij respectievelijk DSM (in de periode van 1 januari 2000 tot 1 januari 2002) en USG (in de periode van 1 januari 2002 tot 1 januari 2008).

10. Op 30 december 2010 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het CBb) in de zaak Dobbestroom I geoordeeld dat verbindingen tussen netten op hetzelfde

spanningsniveau niet vallen onder de definitie van aansluiting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, E-wet zoals gold voor 1 januari 2014 (hierna: artikel 1, eerste lid, onderdeel b, E-wet (oud)) en dat in die situatie geen transporttarief in rekening gebracht kan worden.

8

11. Naar aanleiding van deze uitspraak is de definitie van aansluiting in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, E-wet (oud) met ingang van 1 januari 2014 gewijzigd.

9

12. Bij brief van 6 februari 2015 heeft USG (mede namens Sitech als rechtsopvolger van DSM) Enexis verzocht om terugbetaling van aansluit- en transporttarieven over de periode van 1 januari 2000 tot 1 januari 2008, omdat zij geen aansluiting zou hebben, zij dus niet zou

7 Besluit van 12 juli 2000, met kenmerk: E/EM/00043701.

8 CBb 30 december 2010, ECLI:NL:CBB:2010:BP1763.

9 Stb. 2013, 573 en 574.

(4)

Besluit Openbaar

4 /2 0

kwalificeren als afnemer en Enexis derhalve niet bevoegd zou zijn geweest aansluit- en transporttarieven bij haar in rekening te brengen. Bij brieven van 10 en 20 maart 2015 heeft Enexis USG laten weten geen reden te zien om de aansluit- en transporttarieven terug te betalen. Bij brief van 26 mei 2015 heeft USG Enexis opnieuw verzocht de tarieven terug te betalen. Enexis heeft dit bij brief van 5 juni 2015 wederom geweigerd.

4. Wettelijk kader

13. Artikel 1 E-wet, luidde in de periode van 1 januari 2000 tot 14 juli 2004, voor zover hier van belang:

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[…]

b. aansluiting: één of meer verbindingen tussen een net en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met d, van de Wet waardering onroerende zaken, dan wel tussen een net en een ander net op een ander spanningsniveau;

c. afnemer: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die beschikt over een aansluiting op een net;

14. Artikel 1 E-wet, luidde in de periode van 14 juli 2004 tot 1 januari 2005, voor zover hier van belang:

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[…]

b. aansluiting: één of meer verbindingen tussen een net en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met d, van de Wet waardering onroerende zaken, dan wel tussen een net en een ander net op een ander spanningsniveau;

c. afnemer: eenieder die beschikt over een aansluiting op een net;

15. Artikel 1 E-wet, luidde in de periode van 1 januari 2005 tot 1 januari 2014, voor zover hier van belang:

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[…]

b. aansluiting: één of meer verbindingen tussen een net en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken, dan wel tussen een net en een ander net op een ander spanningsniveau;

c. afnemer: eenieder die beschikt over een aansluiting op een net;

16. Artikel 1 E-wet, luidt sinds 1 januari 2014, voor zover hier van belang:

(5)

Besluit Openbaar

5 /2 0

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[…]

b. aansluiting: één of meer verbindingen tussen een net en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken, waaronder begrepen één of meer verbindingen tussen een net dat wordt beheerd door een netbeheerder en een net dat beheerd wordt door een ander dan die netbeheerder;

c. afnemer: een ieder die beschikt over een aansluiting op een net;

17. Artikel 23, eerste lid, E-wet, luidde in de periode van 1 januari 2000 tot 1 januari 2008, voor zover hier van belang:

De netbeheerder is verplicht degene die daarom verzoekt te voorzien van een aansluiting op het door hem beheerde net tegen een tarief en tegen andere voorwaarden die in

overeenstemming zijn met de paragrafen 5 en 6 van dit hoofdstuk. […]

18. Artikel 24, eerste lid, E-wet, luidde in de periode van 1 januari 2000 tot 1 januari 2008, voor zover hier van belang:

De netbeheerder is verplicht aan degene die daarom verzoekt een aanbod te doen om met gebruikmaking van het door hem beheerde net ten behoeve van de verzoeker transport van elektriciteit uit te voeren tegen een tarief en tegen andere voorwaarden die in

overeenstemming zijn met de paragrafen 5 en 6 van dit hoofdstuk.

19. Artikel 28 E-wet, luidde in de periode van 1 januari 2000 tot 1 januari 2008, voor zover hier van belang:

1. Het tarief waarvoor afnemers zullen worden aangesloten op een net heeft uitsluitend betrekking op: […]

2. Het tarief, bedoeld in het eerste lid, wordt in rekening gebracht bij iedere afnemer die door een netbeheerder wordt aangesloten op een net dat wordt beheerd door een netbeheerder.

20. Artikel 29 E-wet, luidde in de periode van 1 januari 2000 tot 1 januari 2008, voor zover hier van belang:

1. Het tarief waarvoor transport van elektriciteit zal worden uitgevoerd ten behoeve van afnemers, heeft betrekking op de ontvangst van elektriciteit door een afnemer […] of op het invoeden van elektriciteit door een afnemer […].

2. Het tarief, bedoeld in het eerste lid, wordt in rekening gebracht bij iedere afnemer die een

aansluiting heeft op een net dat wordt beheerd door een netbeheerder.

(6)

Besluit Openbaar

6 /2 0

21. Artikel 16 Wet Waardering onroerende zaken (hierna: Wet Woz), luidde in de periode van 1 januari 2000 tot 1 januari 2008 en luidt thans, voor zover hier van belang:

Voor de toepassing van de wet wordt als één onroerende zaak aangemerkt:

a. een gebouwd eigendom; […]

22. Artikel 17 Richtlijn 96/92/EG luidde in de periode van 1 januari 2000 tot 30 juni 2004:

1. Bij toegang tot het net via onderhandelingen nemen de Lid-Staten de nodige maatregelen opdat elektriciteitsproducenten en, voor zover de Lid-Staten het bestaan daarvan toestaan, bedrijven die elektriciteit leveren en in aanmerking komende afnemers binnen en buiten het door het net bestreken grondgebied, kunnen onderhandelen over toegang tot het net met het oog op het sluiten van leveringscontracten op basis van vrijwillige commerciële overeenkomsten.

2. Wanneer de in aanmerking komende afnemer wordt aangesloten op het distributienet, moet over de toegang tot het net worden onderhandeld met de betrokken

distributienetbeheerder en, indien nodig, met de betrokken transmissienetbeheerder.

3. Om de transparantie te bevorderen en de onderhandelingen over de toegang tot het net te vergemakkelijken moeten de netbeheerders in het eerste jaar na de toepassing van deze richtlijn indicatieve prijzenmarges voor het gebruik van het transmissie- en het distributienet bekendmaken. In de volgende jaren moeten de bekendgemaakte indicatieve prijzen zoveel mogelijk gebaseerd zijn op het gemiddelde van de prijzen die in de voorgaande periode van twaalf maanden via onderhandelingen tot stand zijn gekomen.

4. De Lid-Staten kunnen tevens kiezen voor een systeem van gereguleerde toegang tot het net; daarin krijgen de in aanmerking komende afnemers op basis van de gepubliceerde tarieven voor het gebruik van het transmissie- en het distributienet een recht van toegang tot het net dat ten minste gelijkwaardig is met dat van de andere toegangssystemen, bedoeld in dit hoofdstuk.

5. De betrokken transmissie- of distributienetbeheerder kan de toegang weigeren wanneer hij niet over de nodige capaciteit beschikt. De weigering moet naar behoren met redenen worden omkleed, waarbij met name artikel 3 in acht wordt genomen.

23. Artikel 20 Richtlijn 2003/54/EG luidde in de periode van 1 juli 2004 tot 1 januari 2008:

1. De lidstaten dragen zorg voor de invoering van een systeem voor toegang van derden tot de transport- en distributienetten, gebaseerd op gepubliceerde tarieven die voor alle in aanmerking komende afnemers gelden en die objectief worden toegepast zonder

onderscheid te maken tussen gebruikers van het net. De lidstaten zorgen ervoor dat deze

tarieven of de aan de berekening daarvan ten grondslag liggende methodes voorafgaand

aan hun toepassing worden goedgekeurd overeenkomstig artikel 22 en dat deze tarieven

(7)

Besluit Openbaar

7 /2 0

en, wanneer alleen de methodes zijn goedgekeurd, de methodes worden gepubliceerd voordat zij in werking treden.

2. De beheerder van een transport- of distributienet kan de toegang weigeren wanneer hij niet over de nodige capaciteit beschikt. De weigering moet naar behoren met redenen worden omkleed waarbij met name het bepaalde in artikel 3 in acht moet worden genomen.

Wanneer de toegang wordt geweigerd, zorgen de lidstaten er zo nodig voor dat de transport- of distributienetbeheerder relevante informatie verstrekt over de voor de versterking van het net vereiste maatregelen. Aan degene die om dergelijke informatie verzoekt kan een redelijke vergoeding in rekening worden gebracht voor de aan de verstrekking van die informatie verbonden kosten.

5. Standpunt van partijen 5.1 USG

24. USG betoogt, onder verwijzing naar de uitspraken van het CBb in Dobbestroom I, II en III (hierna: gezamenlijk de Dobbestroom-jurisprudentie),

10

dat de drie 150 kV-verbindingen tussen haar particuliere net en het openbare 150 kV-net van Enexis niet zijn aan te merken als een aansluiting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, E-wet (oud), omdat sprake is van verbindingen op hetzelfde spanningsniveau. Aangezien geen sprake is van een aansluiting, is volgens USG geen sprake van een afnemer in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel c, E-wet. Nu aansluit- en transporttarieven op basis van de artikelen 28 en 29 E-wet alleen in rekening gebracht mogen worden bij afnemers met een aansluiting op het openbare net, stelt USG dat Enexis ten onrechte aansluit- en transporttarieven in rekening heeft gebracht bij DSM (in de periode van 1 januari 2000 tot 1 januari 2002) en USG (in de periode van 1 januari 2002 tot 1 januari 2008). Voorts stelt USG zich onder verwijzing naar de CBb uitspraken in Windpark De Plaet

11

en Dobbestroom III

12

op het standpunt dat het Enexis op grond van de E-wet bovendien niet is toegestaan een andere financiële vergoeding te vragen voor de levering van de aansluit- en transportdiensten over de periode van 1 januari 2000 tot 1 januari 2008.

25. In aanvulling op haar betoog, wijst USG erop dat de definitie van aansluiting in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, E-wet (oud) bestaat uit twee delen. USG stelt dat het eerste deel van de definitie uitsluitend ziet op verbindingen tussen een net en een installatie. Het tweede deel is volgens USG specifiek geschreven voor verbindingen tussen netten en zou derhalve leidend zijn voor de beoordeling van de onderhavige situatie.

10 CBb 30 december 2010, ECLI:NL:CBB:2010:BP1763; CBb 1 februari 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BV3169 en CBb 23 januari 2014, ECLI:NL:CBB:2014:14.

11 CBb 23 juli 2009, ECLI:NL:CBB:2009:BJ7014.

12 CBb 23 januari 2014, ECLI:NL:CBB:2014:14.

(8)

Besluit Openbaar

8 /2 0

26. Voorts wijst USG erop dat aan de wijziging van de definitie van aansluiting in de E-wet per 1 januari 2014 geen terugwerkende kracht toekomt. De wetswijziging kan volgens USG derhalve geen rol spelen bij de beoordeling van het onderhavige geschil. USG verzet zich daarbij expliciet tegen het persbericht op de website van ACM van 20 mei 2014, waarin ACM aangeeft dat zij verbindingen tussen netten op hetzelfde spanningsniveau ook in de periode vóór 1 januari 2014 zal aanmerken als aansluitingen.

27. Tot slot verzet USG zich tegen het feit dat Enexis met toestemming van ACM personen in dienst van TenneT heeft meegenomen naar de hoorzitting als haar vertegenwoordigers. Dit levert volgens USG misbruik van procesrecht op, omdat TenneT geen partij is bij het geschil en de hoorzitting op basis van artikel 11, zevende lid, van de Werkwijze geschilbeslechting energie een niet-openbaar karakter heeft.

5.2 Enexis

28. Enexis stelt zich op het standpunt dat zij gerechtigd was aansluit- en transporttarieven in rekening te brengen bij DSM (in de periode van 1 januari 2000 tot 1 januari 2002) en USG (in de periode van 1 januari 2002 tot 1 januari 2008).

29. Ten eerste betoogt Enexis dat geen sprake is van verbindingen tussen twee netten op hetzelfde spanningsniveau, maar van verbindingen tussen twee netten op verschillende

spanningsniveaus. Volgens Enexis heeft het particuliere net van USG verschillende spanningsniveaus, namelijk 150 kV, 30 kV en mogelijk nog lager. Om die reden zou de Dobbestroom-jurisprudentie in het onderhavige geval niet van toepassing zijn.

30. Ten tweede wijst Enexis erop dat onverkorte toepassing van de Dobbestroom-jurisprudentie er in het onderhavige geval toe zou leiden dat het Europees en nationaal verankerde recht op toegang tot het net voor USG niet is geborgd. Wanneer de aansluiting van het particuliere net van USG op het openbare 150 kV-net wordt weggedacht, heeft USG geen toegang meer tot het openbare net. Onder verwijzing naar het persbericht op de website van ACM van 1 februari 2012, betoogt Enexis dat dit een belangrijk verschil is met de unieke Dobbestroom-

jurisprudentie, waarin het recht op toegang expliciet wel was geborgd.

31. Ten derde stelt Enexis dat de Dobbestroom-jurisprudentie achterhaald is door de wijziging van de definitie van aansluiting per 1 januari 2014 en daarom niet doorgetrokken kan worden naar de onderhavige situatie. Onder verwijzing naar het persbericht op de website van ACM van 20 mei 2014, stelt Enexis dat de wetswijziging een verduidelijking is en derhalve geen sprake is van terugwerkende kracht.

32. Ten vierde betoogt Enexis dat netten zijn aan te merken als onroerende zaken in de zin van de

(9)

Besluit Openbaar

9 /2 0

Wet Woz. De verbindingen tussen het openbare 150 kV-net van Enexis en het particuliere net van USG vallen volgens Enexis derhalve onder het eerste deel van de definitie van aansluiting in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, E-wet (oud).

33. Tot slot betwist Enexis dat het feit dat werknemers van TenneT namens Enexis aanwezig waren bij de hoorzitting misbruik van procesrecht oplevert. Enexis wijst er in dit verband op dat zij op 1 januari 2008 het openbare 150 kV-net waarmee het particuliere net van USG is verbonden heeft overgedragen aan TenneT. Aangezien de feitelijke aansluitsituatie volgens Enexis niet is gewijzigd, kunnen deze personen volgens Enexis verklaringen afleggen over de aansluitsituatie van het particuliere net van USG. Voorts wijst Enexis erop dat voor Enexis en TenneT op basis van de E-wet een geheimhoudingsplicht geldt, zodat de vertrouwelijkheid van de hoorzitting is geborgd.

6. Beoordeling van het geschil

34. ACM zal hierna eerst ingaan op de vraag of in het onderhavige geval sprake is van misbruik van procesrecht. Vervolgens gaat zij in op de vraag of Enexis bevoegd was om aansluit- en transporttarieven of een andere financiële vergoeding voor aansluit- en transportdiensten in rekening te brengen bij USG.

6.1 Misbruik van procesrecht

35. USG stelt dat sprake is van misbruik van procesrecht, omdat werknemers van TenneT namens Enexis aanwezig waren tijdens de hoorzitting terwijl TenneT geen partij is bij het geschil en de hoorzitting een niet-openbaar karakter heeft. Volgens Enexis is van misbruik van procesrecht geen sprake, aangezien deze personen feitelijke verklaringen kunnen afleggen over de aansluitsituatie van het particuliere net van USG en de vertrouwelijkheid van de hoorzitting geborgd is via de geheimhoudingsplicht die op netbeheerders rust.

36. Artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: “Een ieder kan zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.” Op grond van de Awb is Enexis bevoegd en staat het Enexis vrij om te kiezen door wie zij zich ter zitting laat bijstaan en/of vertegenwoordigen.

37. Deze bevoegdheid wordt ook in het bestuursrecht evenwel ingeperkt door artikel 3:13 in samenhang met 3:15 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Artikel 3:13, eerste lid, BW luidt:

“Degene aan wie een bevoegdheid toekomt, kan haar niet inroepen, voor zover hij haar

misbruikt.” Artikel 3:13, tweede lid, BW bepaalt dat een bevoegdheid onder meer kan worden

misbruikt wanneer de bevoegdheid wordt uitgeoefend “met geen ander doel dan een ander te

schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking

(10)

Besluit Openbaar

1 0 /2 0

nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.” Artikel 3:15 BW bepaalt dat onder meer artikel 3:13 BW toepassing vindt buiten het vermogensrecht en dus ook in het bestuursrecht, “voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.”

Daarvan is in het onderhavige geval naar het oordeel van ACM geen sprake.

38. ACM is van oordeel dat Enexis haar bevoegdheid om zich op grond van artikel 2:1, eerste lid, Awb te laten bijstaan en/of vertegenwoordigen, niet heeft misbruikt.

39. Uit hetgeen Enexis naar voren heeft gebracht blijkt dat de bij TenneT werkzame personen, kunnen of zouden kunnen verklaren over feitelijke informatie omtrent het openbare 150 kV-net dat in dit geschil centraal staat en de verbindingen met het particuliere net van USG. Enexis heeft het openbare 150 kV-net op 1 januari 2008 namelijk in beheer overgedragen aan TenneT.

Daarnaast heeft Enexis verklaard dat de feitelijke aansluitsituatie voor zover haar bekend niet is gewijzigd. USG heeft dit niet betwist.

40. Voorts is ACM niet gebleken dat Enexis de haar toekomende bevoegdheid om zich te laten bijstaan en/of vertegenwoordigen heeft aangewend om USG te schaden of heeft ingezet met een ander doel dan waarvoor zij is verleend.

41. USG stelt in dit verband dat de gekozen constructie TenneT ten onrechte toegang zou verschaffen tot een niet-openbare hoorzitting en haar zelfs in staat zou stellen actief te participeren in dat geschil teneinde haar eigen belangen veilig te stellen.

42. ACM kan de stellingen van USG niet volgen. USG gaat eraan voorbij dat de bij TenneT

werkzame personen namens Enexis en niet namens TenneT aanwezig waren bij de hoorzitting.

Voorts gaat USG eraan voorbij dat ACM de rol van de bij TenneT werkzame personen expliciet heeft beperkt tot het geven van feitelijke verklaringen over het openbare 150 kV-net en de verbindingen met het particuliere net van USG gedurende de geschilperiode of daarna indien de feitelijke situatie ongewijzigd is gebleven. De vermelde handelswijze zorgt er naar het oordeel van ACM voor dat niet TenneT, maar slechts Enexis als partij deelneemt aan het geschil.

43. Gelet op het voorgaande is volgens ACM van misbruik van procesrecht door Enexis geen sprake.

44. Voorts is ACM niet gebleken van ernstige bezwaren op basis waarvan ACM de door Enexis

meegenomen bij TenneT werkzame personen op grond van artikel 2:2, eerste lid, Awb toegang

tot de hoorzitting had moeten weigeren.

(11)

Besluit Openbaar

1 1 /2 0

45. In het onderhavige geval heeft USG alleen gesteld dat de constructie TenneT ten onrechte toegang zou verschaffen tot een niet-openbare hoorzitting en haar in staat zou stellen haar eigen belangen veilig te stellen. USG heeft niet gemotiveerd dat sprake is van ernstige

bezwaren. In het licht van het voorgaande, meent ACM dat zij op goede gronden de bij TenneT werkzame personen namens Enexis heeft toegelaten tot de hoorzitting in de onderhavige geschilprocedure.

46. Voorts wijst Enexis erop dat tussen netbeheerders de Samenwerkingsregeling Elektriciteit (hierna: Samenwerkingsregeling) geldt.

13

Artikel 2 in samenhang met artikel 9 van de Samenwerkingsregeling brengt met zich dat netbeheerders elkaar informatie dienen te

verstrekken over wettelijke taken in het kader van hun taakuitoefening, waaronder informatie op het gebied van het verlenen van de aansluit- en transportdienst. Aangezien Enexis op 1 januari 2008 het openbare 150 kV-net in beheer heeft overgedragen aan TenneT, dienen Enexis en TenneT op grond van de Samenwerkingsregeling derhalve onderling informatie uit te wisselen, onder meer over zaken gerelateerd aan het in rekening brengen van aansluit- en

transporttarieven bij partijen als USG. Bovendien geldt dat Enexis en TenneT gebonden zijn aan de geheimhoudingsplicht zoals neergelegd in artikel 79 E-wet. Daarmee is het niet- openbare karakter van de hoorzitting naar het oordeel van ACM geborgd.

47. In het licht van het voorgaande meent ACM dat in het onderhavige geval geen grond was om de bij TenneT werkzame personen toegang tot de hoorzitting te weigeren.

6.2 Mocht Enexis aansluit- en transporttarieven in rekening brengen?

48. Artikel 23, eerste lid, in samenhang met artikel 28, tweede lid, E-wet, bepaalt dat het

aansluittarief in rekening wordt gebracht bij afnemers. Artikel 24, eerste lid, in samenhang met artikel 29, tweede lid, E-wet, bepaalt dat het transporttarief in rekening wordt gebracht bij afnemers. Hieruit volgt dat Enexis enkel aansluit- en transporttarieven in rekening mag brengen bij afnemers. Een afnemer is volgens artikel 1, eerste lid, onderdeel c, E-wet eenieder die beschikt over een aansluiting.

49. Gedurende de periode waarop het onderhavige geschil betrekking heeft luidde de definitie van aansluiting in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, E-wet (oud): “één of meer verbindingen tussen een net en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met [d of] e, van de Wet waardering onroerende zaken, dan wel tussen een net en een ander net op een ander spanningsniveau”. De definitie bestaat uit twee delen: (i) verbinding(en) tussen een net en een onroerende zaak en (ii) verbinding(en) tussen een net en een ander net op een ander

spanningsniveau.

13 Stcrt. 1999, nr. 221, p. 8, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 24 februari 2009, Stcrt. 2009, nr. 39, p. 20.

(12)

Besluit Openbaar

1 2 /2 0

50. In de Dobbestroom-jurisprudentie speelde de aansluitingsdefinitie een belangrijke rol.

Dobbestroom beschikte over een particulier net dat was verbonden met het openbare 10 kV-net van Enexis en het 110 kV-hoogspanningsnet van TenneT. De centrale vraag was of Enexis bevoegd was het transporttarief of een andere vergoeding voor de transportdienst bij

Dobbestroom in rekening te brengen. In de kern kwam deze vraag erop neer of Dobbestroom beschikte over een aansluiting in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, E-wet (oud).

51. Op 30 december 2010 oordeelde het CBb in de uitspraak Dobbestroom I op basis van het tweede deel van de aansluitingsdefinitie:

“Ingevolge artikel 29, tweede en derde lid, van de Wet kan een netbeheerder een

transporttarief in rekening brengen bij afnemers die beschikken over een aansluiting in de zin van de Wet. Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet meer in geschil is dat in dit geval sprake is van een verbinding tussen twee netten: het particuliere (MS-)net van appellante en het door Enexis beheerde MS-net in het schakelstation Y. Deze netten zijn niet van een ander spanningsniveau. De verbindingen tussen deze netten vallen daarom niet onder de wettelijke definitie van het begrip aansluiting, zodat daarvoor ook geen transporttarief in rekening kan worden gebracht […].”

14

52. De vraag of Dobbestroom beschikte over een aansluiting kwam niet meer opnieuw aan de orde in de uitspraken in Dobbestroom II en Dobbestroom III. In Dobbestroom II beoordeelde het CBb of de voorganger van ACM in haar nieuwe besluit op bezwaar van 23 maart 2011

15

op juiste wijze gevolg had gegeven aan zijn eerdere uitspraak.

16

In Dobbestroom III oordeelde het CBb over de vraag of ACM zich terecht onbevoegd had verklaard een oordeel te vellen over de vraag of netbeheerders bij niet-afnemers een financiële vergoeding in rekening mogen brengen voor de transportdienst buiten de wettelijke tariefsystematiek om.

17

53. Op basis van de uitspraak Dobbestroom I stelt USG dat zij niet valt aan te merken als een afnemer bij wie Enexis aansluit- en transporttarieven in rekening mag brengen, omdat het particuliere net van USG op hetzelfde spanningsniveau is verbonden met het net van Enexis.

Daarbij stelt USG dat het eerste deel van de aansluitingsdefinitie uitsluitend geldt voor verbindingen tussen een net en een installatie en het tweede deel specifiek van toepassing is op verbindingen tussen netten. Aan de wijziging van de aansluitingsdefinitie per 1 januari 2014 komt volgens USG in dit geschil geen betekenis toe, aangezien de wijziging volgens haar niet met terugwerkende kracht geldt. Enexis betwist deze stellingen en stelt kort gezegd dat de

14 CBb 30 december 2010, ECLI:NL:CBB:2010:BP1763, ov. 5.3.

15 Besluit op bezwaar van 23 maart 2011 met zaaknummer 102885/111.

16 CBb 1 februari 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BV3169, ov. 2.1

17 CBb 23 januari 2014, ECLI:NL:CBB:2014:14, ov. 2.4.

(13)

Besluit Openbaar

1 3 /2 0

Dobbestroom-jurisprudentie niet zomaar doorgetrokken kan worden naar de onderhavige situatie. Dienaangaande overweegt ACM als volgt.

Verbindingen tussen netten op hetzelfde spanningsniveau

54. Enexis stelt dat geen sprake is van verbindingen tussen twee netten op hetzelfde spanningsniveau, maar van verbindingen tussen twee netten op verschillende

spanningsniveaus, omdat het particuliere net van USG verschillende spanningsniveaus heeft.

Enexis stelt daarom dat de Dobbestroom-jurisprudentie in het onderhavige geval niet van toepassing zou zijn. ACM volgt dit betoog niet.

55. Het spanningsniveau van het openbare net van Enexis is 150 kV. Uit de informatie die USG heeft verstrekt, blijkt dat het particuliere net van USG opereert op verschillende

spanningsniveaus, waaronder 150 kV. Daarbij is van belang dat op het 150 kV-deel van het particuliere net van USG aftakkingen zijn gerealiseerd naar lagere spanningsniveaus. Deze aftakkingen zijn alleen verbonden met het 150 kV-deel van het particuliere net van USG en niet met het openbare net.

56. Aangezien het 150 kV-deel van het particuliere net van USG via drie tot het 150 kV-deel van het particuliere net van USG behorende verbindingen is verbonden met het openbare 150 kV-net van Enexis, is naar het oordeel van ACM sprake van verbindingen tussen twee netten op hetzelfde spanningsniveau. ACM concludeert derhalve dat, gelet op het tweede deel van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, E-wet (oud), geen sprake is van een aansluiting.

Dobbestroom-jurisprudentie niet onverkort toepassen

57. Zoals reeds opgemerkt in randnummer 49, bestaat de definitie van aansluiting in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, E-wet (oud) uit twee delen.

58. In Dobbestroom I heeft het CBb zich beperkt tot het tweede deel van de aansluitingsdefinitie.

Uit de uitspraak volgt niet waarom het CBb dat heeft gedaan. Uit de uitspraken van het CBb in Dobbestroom II en Dobbestroom III blijkt wel dat het CBb voor zijn uitleg, belang hecht aan borging van het Europees (en nationaal) verankerde recht op toegang tot het net.

59. In Dobbestroom II overwoog het CBb in dit verband:

“In het door verweerder gevoerde betoog dat bij uitvoering van de uitspraak van

30 december 2010 een situatie zal ontstaan die in strijd is met de wet en het Europees recht

ziet het College geen aanleiding om ten aanzien van de door appellante ingediende klacht

tot een ander oordeel te komen dan reeds in die uitspraak is gegeven. Het College wijst er in

(14)

Besluit Openbaar

1 4 /2 0

dit verband op dat het in artikel 32, eerste lid, van de derde Elektriciteitsrichtlijn (Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit) verankerde recht van appellante op toegang tot het net is gewaarborgd via de gereguleerde aansluiting op het net van TenneT TSO B.V. op de HS 50 locatie.”

18

60. In Dobbestroom III benadrukte het CBb het belang van borging van het recht op toegang opnieuw:

“In dit verband is tevens van belang dat het recht van appellante op toegang tot het net is gewaarborgd via de gereguleerde aansluiting op het net van TenneT (zie de uitspraak van het College van 1 februari 2012).”

19

61. In Europa en in Nederland is het recht op toegang tot het net verankerd. In Europa is het recht op toegang tot het net neergelegd in artikel 17 van Richtlijn 96/92/EG en artikel 20 van Richtlijn 2003/54/EG.

20

In Nederland is het recht op toegang neergelegd in de artikelen 23, eerste lid, en 24, eerste lid, E-wet.

62. Volgens ACM komt de kern van het recht op toegang tot het net neer op de verplichting die op grond van artikel 23, eerste lid, E-wet op de netbeheerder rust om degene die daarom verzoekt te voorzien van een aansluiting op zijn net. Zonder aansluiting is het immers niet mogelijk om elektriciteit te transporteren naar en te leveren aan een partij.

63. Enexis heeft er terecht op gewezen dat onverkorte toepassing van de Dobbestroom-

jurisprudentie er in het onderhavige geval toe leidt, dat het Europees en nationaal verankerde recht op toegang tot het net niet is geborgd voor USG. Uit de stukken blijkt immers dat het particuliere net van USG, in tegenstelling tot het particuliere net van Dobbestroom, alleen op hetzelfde spanningsniveau is verbonden met het net van Enexis. Indien USG Enexis gedurende de periode waarop het geschil ziet om een aansluiting had verzocht, dan had Enexis deze verbinding volgens de Dobbestroom-jurisprudentie niet hoeven te realiseren, omdat de verbinding niet kwalificeert als aansluiting op grond van het tweede deel van de

aansluitingsdefinitie. ACM ziet hierin een eerste zwaarwegende reden de Dobbestroom- jurisprudentie niet onverkort toe te passen, maar in het onderhavige geschil uit te gaan van de volledige aansluitingsdefinitie.

64. Een tweede zwaarwegende reden om de Dobbestroom-jurisprudentie niet onverkort toe te

18 CBb 1 februari 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BV3169, ov. 2.3

19 CBb 23 januari 2014, ECLI:NL:CBB:2014:14, ov. 2.8.

20 Zie ook HVJEU 9 oktober 2008, ECLI:EU:C:2008:551 en HVJEU 22 mei 2008, ECLI:EU:C:2008:298.

(15)

Besluit Openbaar

1 5 /2 0

passen, maar uit te gaan van de volledige aansluitingsdefinitie, ziet ACM in de potentieel verstrekkende gevolgen voor de regulering van energiemarkten in het algemeen. Een groot aantal particuliere netten is verbonden met een openbaar net op hetzelfde spanningsniveau.

Indien deze verbindingen niet meer zouden kwalificeren als aansluitingen en de partijen die over deze verbindingen beschikken niet meer als afnemers, dan zouden deze partijen buiten de (tarief)regulering vallen. Voor deze verbindingen zouden de netbeheerders op grond van een strikte uitleg van de Dobbestroom-jurisprudentie onder meer geen gereguleerde aansluit- en transporttarieven of andere financiële vergoedingen voor het leveren van aansluit- en transportdiensten hebben mogen vragen. In de Dobbestroom-jurisprudentie is het CBb niet ingegaan op dergelijke verstrekkende gevolgen voor de (tarief)regulering.

65. Tot slot merkt ACM op dat de Dobbestroom-jurisprudentie ook niet uitsluit dat ACM bij de beoordeling of in het onderhavige geval sprake is van een aansluiting rekening houdt met de volledige aansluitingsdefinitie. Dat het CBb dit in Dobbestroom I niet heeft gedaan, staat hier naar het oordeel van ACM en gelet op het voorgaande niet aan in de weg.

Volledige aansluitingsdefinitie

66. ACM heeft in randnummer 56 vastgesteld dat geen sprake is van een aansluiting op basis van het tweede deel van de definitie in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, E-wet (oud). ACM ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of op basis van de volledige aansluitingsdefinitie wel sprake is van een aansluiting.

67. De letterlijke wetstekst van de aansluitingsdefinitie in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, E-wet (oud) biedt door de woordkeuze “dan wel” geen uitsluitsel of sprake is van elkaar uitsluitende of alternatieve onderdelen. ACM heeft in de parlementaire geschiedenis geen aanknopingspunten gevonden dat het eerste deel van de aansluitingsdefinitie uitsluitend is geschreven voor verbindingen tussen een net en een installatie en het tweede deel specifiek voor verbindingen tussen netten, zoals USG stelt.

68. Uit de hierna volgende jurisprudentie en parlementaire geschiedenis leidt ACM evenwel af, dat sprake is van alternatieve criteria, waarbij geldt dat verbindingen tussen netten zowel kunnen vallen onder het eerste als het tweede deel van de aansluitingsdefinitie.

69. Elektriciteitsnetten moeten naar het oordeel van ACM worden aangemerkt als ‘gebouwd eigendom’ en dus als onroerende zaken in de zin van artikel 16, onderdeel a, Wet Woz.

21

De Wet Woz richt zich voor de beoordeling of een zaak op grond van deze wet belastbaar is, naar het begrip onroerende zaak zoals dit bestaat in het burgerlijk recht. In de kabelarresten van

21 Zie tevens besluit van 18 juni 2015 met zaaknummer 15.0104.12, rnrs. 43-45.

(16)

Besluit Openbaar

1 6 /2 0

2003 bepaalde de Hoge Raad dat een kabelnet als een onroerende zaak moest worden beschouwd in de zin van artikel 3:3 BW in samenhang met artikel 5:20 BW, omdat het duurzaam met de grond was verbonden.

22

Met de aanpassing van artikel 5:20 BW, heeft de wetgever expliciet blijk gegeven van het feit dat elektriciteitsnetten onroerende zaken zijn.

23

70. Het is om deze reden dat de voorganger van ACM in het besluit op bezwaar van 23 maart 2011 inzake Dobbestroom v.o.f. / Enexis B.V. heeft betoogd dat elektriciteitsnetten moeten worden aangemerkt als onroerende zaken in de zin van de Wet Woz:

“Het net van Dobbestroom kwalificeert als een ‘gebouwd eigendom’ in de zin van artikel 16, onderdeel a, van de Wet Woz waardoor dit net wordt aangemerkt als een onroerende zaak in de zin van deze bepaling. […] Op basis hiervan staat voor de Raad vast dat netten aangemerkt worden als onroerende zaak in de zin van artikel 16, eerste lid, a tot en met e, van de Wet Woz […] De Raad merkt op dat het feit dat alle netten per definitie onroerende zaken zijn in de zin van de Wet Woz en op grond daarvan altijd onder het eerste criterium van de aansluitingdefinitie van artikel 1, eerste lid, onder b, van de E-wet vallen, leidt tot de conclusie dat het tweede criterium van die bepaling zinledig is.”

24

71. Hoewel Dobbestroom dit besluit op bezwaar had voorgelegd aan het CBb, heeft het CBb dit standpunt in Dobbestroom II niet inhoudelijk beoordeeld. Het CBb beoordeelde namelijk alleen of de voorganger van ACM op de juiste wijze uitvoering had gegeven aan de uitspraak in Dobbestroom I.

25

Die vraag beantwoordde het CBb ontkennend.

72. Nadien heeft het standpunt dat elektriciteitsnetten onroerende zaken zijn expliciet navolging gekregen in de parlementaire geschiedenis bij de E-wet (en de Gaswet). Bij de wijziging van de aansluitingsdefinitie in de E-wet (en de Gaswet), merkte de wetgever op:

“De tekst van de huidige definitie [van aansluiting] laat ook ruimte voor een andere

interpretatie, waarbij de nadruk wordt gelegd op het feit dat een net een onroerende zaak is als bedoeld in de Wet waardering onroerende zaken en daarom iedere net op net verbinding een aansluiting betreft.”

26

73. Vervolgens heeft de wetgever met ingang van 1 januari 2014 de definitie van aansluiting in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, E-wet verduidelijkt:

22 HR 6 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AD3578 en 3591.

23 Kamerstukken II 2005/06, 29 834, nr. 9, p. 6-7.

24 Besluit op bezwaar van 23 maart 2011 met zaaknummer 102885/111, rnrs. 51-54.

25 CBb 1 februari 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BV3169, ov. 2.1.

26 Kamerstukken II 2012/13, 33 493, nr. 3, p. 10.

(17)

Besluit Openbaar

1 7 /2 0

“aansluiting: één of meer verbindingen tussen een net en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken,

waaronder begrepen één of meer verbindingen tussen een net dat wordt beheerd door een netbeheerder en een net dat beheerd wordt door een ander dan die netbeheerder”

74. Uit de woordkeuze “waaronder begrepen” volgt ondubbelzinnig dat netten onroerende zaken zijn en dus vallen onder het eerste en thans nog enige deel van de aansluitingsdefinitie.

Volledigheidshalve wijst ACM erop dat de wetgever dit standpunt recent nog heeft bevestigd in het wetsvoorstel voor de ‘Elektriciteits- en gaswet’.

27

75. In het licht van het voorgaande komt ACM tot de conclusie dat verbindingen tussen

elektriciteitsnetten ongeacht hun spanningsniveau in elk geval ook onder het eerste deel van de aansluitingsdefinitie van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, E-wet (oud) vallen, omdat netten onroerende zaken zijn.

76. Dat daarmee het tweede deel van de definitie van aansluiting betekenisloos is geworden, doet daar – mede in het licht van de verstrekkende gevolgen van toepassing van het tweede deel – naar het oordeel van ACM niet aan af. Zoals hierboven opgemerkt is sprake van alternatieve onderdelen, waarbij geldt dat het tweede deel niet kan derogeren aan het eerste deel van de definitie.

Geen verruiming maar verduidelijking van de aansluitingsdefinitie

77. Zoals hiervoor uiteen is gezet, zijn elektriciteitsnetten naar het oordeel van ACM onroerende zaken en zijn de verbindingen tussen deze netten aansluitingen in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, E-wet (oud). ACM meent dat de wetgever met de wijziging van de

aansluitingsdefinitie per 1 januari 2014 de definitie slechts heeft verduidelijkt.

78. ACM verwijst in dit verband naar de uitspraak van het CBb van 23 juli 2012 in Dow/TenneT. In deze zaak overwoog het CBb over de vraag of sprake was van verduidelijking:

“6.1.2 In hetgeen door NMa is aangevoerd, ziet het College geen aanleiding om af te wijken van de tekst van artikel 30, tweede lid, E-wet.

NMa heeft gewezen op de nieuwe tekst van artikel 30, tweede lid, E-wet waarin de passage

"een net dat wordt beheerd door een netbeheerder" is vervangen door: "het landelijk hoogspanningsnet of een net dat direct of indirect in verbinding staat met dat net". Anders dan NMa, is het College van oordeel dat uit deze tekstwijziging niet kan worden afgeleid dat ook voordien het systeemdienstentarief in rekening kon worden gebracht bij een afnemer die

27 Kamerstukken II 2015/16, 34 199, nr. 9, p. 4 en volledigheidshalve Kamerstukken II 2015/16, 34 199, nr. 12.

(18)

Besluit Openbaar

1 8 /2 0

slechts indirect in verbinding stond met het landelijk hoogspanningsnet en dat door de wetgever in zoverre geen materiële wijziging van artikel 30, tweede lid, E-wet is beoogd.

[…]

6.1.3 Het College deelt evenmin de opvatting van NMa dat doorslaggevend gewicht toekomt aan het feit dat in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 30, tweede lid, E-wet (TK 2008-2009, 31904, nr. 3, p. 55) sprake is van "het wegnemen van een onduidelijkheid ten aanzien van het in rekening brengen van het tarief voor het verrichten van systeemdiensten bij afnemers die zijn aangesloten op private netten". Zoals uiteengezet in paragraaf 6.1.2 is van een onduidelijkheid in de destijds geldende tekst van artikel 30, tweede lid, E-wet geen sprake. Dat met de wijziging van artikel 30, tweede lid, E-wet geen sprake is van een verduidelijking maar van een uitbreiding van de kring van afnemers aan wie een systeemdienstenvergoeding in rekening wordt gebracht, blijkt ook uit de in voornoemd wetsvoorstel aan ontheffinghouders opgelegde verplichting tot inning van het verschuldigde systeemdienstentarief. De destijds geldende bepalingen boden voor de inning van dit tarief door de ontheffingshouders bij indirect aangeslotenen geen grondslag.”

28

79. In het onderhavige geval is naar het oordeel van ACM sprake van een verduidelijking. In de memorie van toelichting wordt in dit verband opgemerkt:

“In een uitspraak van 30 december 2010 (LJN BP1763) heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven geoordeeld dat de aansluiting van twee netten op hetzelfde

spanningsniveau niet valt onder de wettelijke definitie, aangezien er, gelet op de gekozen formulering van de definitie, sprake moet zijn van een verschil in spanningsniveau tussen de twee netten. Dit heeft tot gevolg dat het mogelijk is om de huidige wet zó te interpreteren dat indien op een net, dat beheerd wordt door een netbeheerder, een ander net van hetzelfde spanningsniveau is aangesloten, er ingevolge de huidige definitie geen sprake zou zijn van een aansluiting. […] De tekst van de huidige definitie laat ook ruimte voor een andere interpretatie, waarbij de nadruk wordt gelegd op het feit dat een net een onroerende zaak is als bedoeld in de Wet waardering onroerende zaken en daarom iedere net op net verbinding een aansluiting betreft. Dat de definitie van aansluiting in de Elektriciteitswet 1998 voor meerdere uitleg vatbaar is, biedt de netbeheerders en degenen die op een net zijn aangesloten, geen duidelijkheid over hun rechten en plichten. […] De voorgestelde aanpassing van de definitie heeft ten doel te verduidelijken dat ook in geval er bij een net- op-net aansluiting geen spanningsverschil is tussen de beide netten, de verbinding wordt aangemerkt als aansluiting zodat de netbeheerder de toepasselijke tarieven in rekening kan brengen bij de netbeheerder of de eigenaar van het net dat op het net van de netbeheerder of eigenaar is aangesloten (artikel I, onderdeel A).”

29

28 CBb 23 juli 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BX4127.

29 Kamerstukken II 2012/13, 33 493, nr. 3, p. 9-10.

(19)

Besluit Openbaar

1 9 /2 0

80. Uit het voorgaande blijkt naar de mening van ACM ondubbelzinnig dat de wetgever de

aansluitingsdefinitie heeft willen verduidelijken.

30

Daarbij wijst ACM erop dat beide delen van de aansluitingsdefinitie in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, E-wet (oud) alternatieven zijn en het tweede deel niet derogeert aan het eerste deel van de definitie. Het afschaffen van het tweede deel van de aansluitingsdefinitie zorgt er derhalve niet voor dat de kring van afnemers bij wie bijvoorbeeld aansluit- en transporttarieven in rekening gebracht mogen worden is uitgebreid door de wetswijziging. Van het met terugwerkende kracht toepassen van de gewijzigde aansluitingsdefinitie, zoals USG stelt, is naar de mening van ACM dan ook geen sprake.

Verbindingen tussen een net en een ander net, zijnde een onroerende zaak, vallen immers in ieder geval ook onder het eerste deel van de aansluitingsdefinitie in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, E-wet (oud).

Conclusie

81. Uit het voorgaande volgt dat de aansluitingsdefinitie in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, E-wet (oud) bestaat uit twee alternatieve delen. Verder is uiteengezet dat elektriciteitsnetten moeten worden aangemerkt als onroerende zaken in de zin van artikel 16, onderdeel a, Wet Woz en derhalve onder het eerste deel van de aansluitingsdefinitie vallen.

82. Uit de stukken die partijen hebben verschaft blijkt dat er drie verbindingen bestaan tussen het openbare 150 kV-net van Enexis en het particuliere net van USG. Gelet op het eerste deel van de aansluitingsdefinitie is naar het oordeel van ACM derhalve sprake van een aansluiting in de zin van het eerste deel van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, E-wet (oud).

83. Aangezien de verbindingen tussen het openbare net van Enexis en het particuliere net van USG kwalificeren als aansluiting, waren respectievelijk DSM in de periode 1 januari 2000 tot 1 januari 2002 en USG in de periode 1 januari 2002 tot 1 januari 2008 aan te merken als afnemers bij wie Enexis bevoegd was aansluit- en transporttarieven in rekening te brengen.

84. Nu ACM vaststelt dat Enexis bevoegd was bij DSM respectievelijk USG aansluit- en transporttarieven in rekening te brengen, komt ACM niet toe aan de beoordeling of Enexis bevoegd was een andere financiële vergoeding te vragen voor de levering van de aansluit- en transportdiensten over de periode van 1 januari 2000 tot 1 januari 2008.

30 Zie vergelijkbaar het nieuwsbericht op de website van ACM van 20 mei 2014 over Dobbestroom III:

https://www.acm.nl/nl/publicaties/publicatie/12959/Uitspraak-CBb-in-geschil-tussen-Dobbestroom-en-Enexis-over- transportdienstentarief/.

(20)

Besluit Openbaar

2 0 /2 0

7. Dictum

85. De Autoriteit Consument en Markt verklaart de (mede namens Sitech Services B.V. ingediende) klacht van Utility Support Group B.V. tegen Enexis B.V. ongegrond.

Den Haag,

Datum: 21 oktober 2015

Autoriteit Consument en Markt namens deze,

w.g.

drs. F.E. Koel

Teammanager Directie Energie

Tegen dit besluit kan degene wiens belang daarbij rechtstreeks is betrokken, binnen zes weken na

de dag van bekendmaking van het besluit, beroep instellen bij het College van Beroep voor het

bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA ’s-Gravenhage

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

spanningsvariaties die hiervan een gevolg zijn, kunnen alleen worden opgevangen door de regeltransformatoren en andere regelapparatuur die onderdeel uitmaakt van het toekomstig

b) De b-grond: het GDS transporteert elektriciteit primair voor de eigenaar van dat systeem of de daarmee verwante bedrijven. Aanvrager doet, zo blijkt uit de verstrekte

Degene aan wie een vrijstelling of ontheffing als bedoeld in artikel 15, eerste en tweede lid, met uitzondering van het tweede lid, onderdeel b van de Elektriciteitswet 1998 zoals dit

getransporteerde elektriciteit af. Aanvrager heeft bovendien toegelicht dat het elektriciteitsnet oorspronkelijk voor aanvrager is aangelegd. Uit het “Ontwikkelingsplan

b) De b-grond: het GDS transporteert elektriciteit primair voor de eigenaar van dat systeem of de daarmee verwante bedrijven. Aanvrager doet, zo blijkt uit de verstrekte

b) De b-grond: het GDS transporteert elektriciteit primair voor de eigenaar van dat systeem of de daarmee verwante bedrijven. Aanvrager doet, zo blijkt uit de verstrekte

beoordeeld op basis van de bij ACM bekende feiten en omstandigheden. ACM vat haar beoordeling samen aan het eind van deze paragraaf. De aanhef van het eerste lid van artikel 15 van

b) De b-grond: het GDS transporteert elektriciteit primair voor de eigenaar van dat systeem of de daarmee verwante bedrijven. Aanvrager doet, zo blijkt uit de verstrekte