• No results found

Twee durven meer

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Twee durven meer"

Copied!
127
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Twee durven meer

Een kwantitatief onderzoek naar de effecten van de keuze van taal

en cultuur in een fotostrip op de intentie en attitude van de lezer

Maya Elena Garate Gamboa

Rijksuniversiteit Groningen

(2)

Twee durven meer

رث كأ ناؤرج ي نان ثإ

Een kwantitatief onderzoek naar de effecten van de keuze van taal

en cultuur in een fotostrip op de intentie en attitude van de lezer

Masterscriptie Maya Elena Garate Gamboa

Communicatie- en Informatiewetenschappen S1532197

28 juni 2016 m.e.garate.gamboa@student.rug.nl

Begeleidende docenten: Korenstraat 4

Prof. dr. C.J.M. Jansen 9712 LX Groningen

(3)

Voorwoord

Eindelijk is het moment daar. Mijn masterscriptie van de opleiding Communicatie- en Informatiewetenschappen is afgerond. Met ontzettend veel plezier heb ik aan de Rijksuniversiteit Groningen gestudeerd. Voor mijn gevoel heb ik het maximale uit deze studietijd gehaald. Van onder andere een bestuursjaar bij studievereniging Commotie, ervaring opdoen in het Facultair Overlegorgaan Onderwijsbeleid, stagelopen en student-assistentschap tot niet-studiegerelateerde activiteiten die bij een studententijd horen. Tot mijn grote vreugde heb ik als afsluiting aan een onderzoek gewerkt dat ik vanaf begin tot eind met plezier heb uitgevoerd.

Het was niet het gemakkelijkste onderzoek. Ik kreeg onder andere te maken met een vreemde taal, het Arabisch, en proefpersonen met een Arabische afkomst die lastig te vinden waren. Ik wil hierbij Awatef Hanaien en Sanaa Bouaroua bedanken voor de vertalingen. Door de hulp van Awatef Hanaien, Anneke Brandsen en Akkelee Dercksen heb ik gelukkig voldoende Arabische proefpersonen kunnen vinden. Bij deze wil ik hen bedanken voor hun enthousiaste inzet. Ook wil ik de medewerkers van het project ‘Samen verder’ van het Noorderpoort in Groningen, Humanitas Groningen, Stichting Multicultureel Vrouwencentrum Jasmijn, Van Hulley en de Rijksuniversiteit Groningen bedanken voor de gegeven adviezen en het zoeken van proefpersonen.

Weliswaar het laatst genoemd, maar eigenlijk de meest waardevolle personen tijdens mijn onderzoeksproces waren prof. dr. Carel Jansen en Joëlle Ooms. Prof. dr. Carel Jansen heeft door zijn aanstekelijke enthousiasme al tijdens zijn colleges mijn nieuwsgierigheid naar gezondheidscommunicatie aangewakkerd. Ik kon op elk moment van de dag bij hem terecht met vragen. Hij gaf me veel vertrouwen waardoor ik geen enkele tegenslag heb ervaren en zelfstandig kon werken. Ten slotte heeft hij met zijn deskundigheid ervoor gezorgd dat ik een masterscriptie heb geschreven waar ik trots op ben. Ook Joëlle Ooms was zeer betrokken bij mijn onderzoek. Door de goede begeleiding die ik tijdens mijn Bachelor-scriptie van haar heb gekregen, was ik blij te horen dat zij mij ook wilde begeleiden tijdens dit onderzoek. Bij haar kon ik eveneens altijd terecht met vragen. Ik liep geregeld even langs haar kamer om met haar te sparren over mijn onderzoek. Ik zal deze gezellige bezoekjes gaan missen als ik de universiteit ga verlaten. Prof. dr. Carel Jansen en Joëlle Ooms vormden samen een zeer goed team! Ik wens u hierbij veel leesplezier.

(4)

Samenvatting

Uit meerdere onderzoeken blijkt dat narratieven een effectief persuasief hulpmiddel zijn in de gezondheidscommunicatie (o.a. De Graaf & Hustinx, 2011; Moyer-Gusé, 2008; Unger, Cabassa, Molina, Contreras & Baron, 2013). Ervaren gelijkenis, identificatie, transportatie en self-referencing spelen een rol bij de narratieve overtuiging (o.a. Burnkrant & Unnava, 1995; Buselle & Bilandzic, 2009; De Graaf, 2014; De Graaf, Hoeken, Sanders & Beentjes, 2009; Green & Brock, 2000, 2002). In dit onderzoek worden deze aspecten de narratieve dimensies genoemd. Het inzetten van een fotostrip, een vorm van een narratief, resulteert herhaaldelijk in positieve resultaten, voornamelijk op het gebied van kenniswinst (o.a. Boyte & Pilisuk 2012; Unger & Baron, 2009; Unger et al. 2013). Duizer, Koops van ’t Jagt en Jansen (2014) onderzochten dit gezondheidscommunicatiemiddel door middel van een fotostrip over diabetes. Zij vertaalden de in Amerika ontwikkelde fotostrip Sweet Temptations naar de Nederlandstalige fotostrip Zoete Verleiding. Hierbij werd enkel de tekst vertaald en de namen van de personages werden veranderd naar Nederlandse namen. De foto’s van het fotostrip bleven identiek aan het origineel. In de fotostrip Zoete Verleiding zijn daardoor personen afgebeeld met een Latijns-Amerikaans uiterlijk. Opnieuw bleek de fotostrip positieve resultaten te hebben, met name op het gebied van kenniswinst. Duizer et al. (2014) vragen zich af wat de effecten zouden zijn van aanpassing aan de culturele achtergrond van de lezers van de fotostrip. Larkey en Hecht (2010) stellen namelijk dat er in narratieven in de gezondheidsvoorlichting rekening gehouden dient te worden met de culturele achtergrond van de doelgroep. Duizer et al. (2014) pleiten daarom voor vervolgonderzoek naar de effecten van culturele aspecten in een fotostrip. Aan de oproep van Duizer et al. (2014) is in dit onderzoek gehoor gegeven. De onderzoeksvragen daarbij luiden:

Wat zijn de effecten van de keuze van taal en cultuur in een fotostrip op de intentie en attitude van lezers die verschillen in taal en cultuur?

In hoeverre hangen deze effecten samen met de narratieve dimensies ervaren gelijkenis, identificatie, transportatie en self-referencing?

(5)

dokter en hij vertelt ten slotte dat een patiënt altijd iemand ter ondersteuning mee mag nemen. Voor dit onderzoek werden er nog drie andere versies van deze fotostrip ontwikkeld waarbij de persoonskenmerken, omgevingskenmerken en de taal werden aangepast. Er ontstonden daardoor vier condities:

1. Een fotostrip met Nederlandse personages in de Nederlandse taal (NL-NL) 2. Een fotostrip met Nederlandse personages in de Arabische taal (NL-AR) 3. Een fotostrip met Arabische personages in de Nederlandse taal (AR-NL) 4. Een fotostrip met Arabische personages in de Arabische taal (AR-AR)

De verschillende condities van de fotostrip zijn vervolgens verspreid onder twee onderzoeksgroepen met verschillende achtergronden: Arabische proefpersonen en Nederlandse proefpersonen. De Arabische proefpersonen zijn in drie groepen verdeeld en toegewezen aan conditie 1, 2 en 4. De Nederlandse proefpersonen werden verdeeld over conditie 1 en 3. De Arabische proefpersonen namen deel aan deelexperiment 1 en de Nederlandse proefpersonen zijn onderzocht in deelexperiment 2. Naderhand zijn de verschillende condities met elkaar vergeleken en zijn de effecten en correlaties geanalyseerd.

Er werden geen multivariate hoofdeffecten gevonden bij de Arabische onderzoeksgroep voor wat betreft intentie, attitude en de narratieve dimensies. Aan de proefpersonen zijn ook enkele vragen gesteld over de waardering van een fotostrip in het algemeen. Deze waardering bestond uit twee aspecten: de mate waarin zij een fotostrip willen lezen en de mate waarin zij een fotostrip mee naar huis willen nemen wanneer zij deze zien liggen (hierna: waarderingsaspecten). Voor deze waarderingsaspecten werden ook geen multivariate hoofdeffecten gevonden. Bij de Nederlandse onderzoeksgroep werden eveneens geen multivariate hoofdeffecten gevonden voor intentie, attitude en de narratieve dimensies. Bij de Nederlandse onderzoeksgroep werd echter wel een multivariaat hoofdeffect gevonden voor de waarderingsaspecten van een fotostrip. De proefpersonen die in conditie NL-NL waren ingedeeld, scoorden significant hoger in de mate waarin zij een fotostrip willen lezen dan de proefpersonen die in conditie AR-NL waren geplaatst. Gezien de minimale verschillen tussen de verschillende onderzochte groepen wordt de veronderstelling van Larkey en Hecht (2010) in zeer beperkte mate ondersteund. Hun stelling dat er positievere resultaten worden geboekt wanneer er in een narratief rekening is gehouden met de culturele achtergrond van de doelgroep wordt in dit onderzoek niet gesteund.

(6)

intentie en attitude, de narratieve dimensies en de waarderingsaspecten van een fotostrip. Bij de Arabische onderzoeksgroep zijn geen multivariate hoofdeffecten gevonden. Bij de Nederlandse onderzoeksgroep werd een multivariaat hoofdeffect gevonden van gender op de narratieve dimensies identificatie, transportatie en self-referencing. De vrouwelijke proefpersonen scoorden hoger op deze dimensies dan de mannelijke proefpersonen. Tevens werd een multivariaat hoofdeffect gevonden voor de waarderingsaspecten van een fotostrip. De vrouwen scoorden hierbij wederom hoger dan de mannen. Er werden geen interactie-effecten gevonden van gender en de conditie van de fotostrip.

De gemiddelden voor de intentie en attitude van de Arabische proefpersonen lagen in dit onderzoek dicht bij elkaar. Bij de Nederlandse proefpersonen was er echter een groot verschil in de gemiddelden voor intentie en attitude. Daarom is er ook onderzocht wat precies de verschillen waren in intentie en attitude bij beide onderzoeksgroepen. Er werd een significant verschil gevonden tussen de intentie en de attitude van de proefpersonen gezamenlijk, de Arabische onderzoeksgroep en de Nederlandse onderzoeksgroep. Dit houdt in dat een positieve attitude ten opzichte van bepaald gedrag niet direct betekent dat iemand ook de intentie heeft om daadwerkelijk dit gedrag te vertonen. Bij de Nederlandse proefpersonen was bij de gemiddelden van de waarderingsaspecten te zien dat er een groot verschil was tussen het willen lezen van een fotostrip en het willen meenemen van een fotostrip. Om deze reden is ook bij de onderzoeksgroepen onderzocht wat de verschillen waren tussen deze twee aspecten. Er werd hierbij een significant verschil gevonden in de twee gemeten waarderingsaspecten van een fotostrip. Dit houdt in dat wanneer iemand een fotostrip wel graag wil lezen, dit niet direct betekent dat diegene een fotostrip mee wil nemen. Het significante verschil werd gevonden bij alle proefpersonen gezamenlijk, de Arabische proefpersonen en de Nederlandse proefpersonen.

(7)
(8)

Inhoudsopgave

1. INLEIDING ... 1

2. THEORETISCH KADER ... 4

2.1 NARRATIEVE OVERTUIGING ... 4 2.1.1ERVAREN GELIJKENIS ... 5 2.1.2IDENTIFICATIE ... 5 2.1.3TRANSPORTATIE ... 7 2.1.4SELF-REFERENCING ... 8

2.2 DE FOTOSTRIP EN EERDER ONDERZOEK ... 9

2.3 CULTURELE ASPECTEN ... 11 2.4 TAALASPECTEN ... 13 2.5 SAMENVATTING LITERATUURBESPREKING ... 15

3. ONDERZOEKSMETHODE ... 17

3.1 PROEFPERSONEN ... 19 3.1.1PROEFPERSONEN DEELEXPERIMENT 1 ... 19 3.1.2PROEFPERSONEN DEELEXPERIMENT 2 ... 21 3.2 MATERIAAL ... 21 3.3 VRAGENLIJST ... 23 3.3.1AFHANKELIJKE VARIABELEN ... 24 3.3.2SELF-EFFICACY ... 25 3.3.3GEZONDHEID EN GEZONDHEIDSVAARDIGHEDEN... 25

3.3.4DEMOGRAFISCHE KENMERKEN, ACHTERGROND EN ARABISCHE KENMERKEN ... 26

3.3.5WAARDERINGSASPECTEN VAN DE FOTOSTRIP ... 26

3.3.6OPEN VRAGEN ... 26

3.4 PROCEDURE ... 27

4. RESULTATEN ... 29

4.1 MULTIVARIATE VARIANTIEANALYSES ... 29

4.1.1.HOOFDEFFECTEN VAN ‘CONDITIE’ ... 31

4.1.2DE INVLOED VAN GENDER ... 32

4.2 CORRELATIES ... 33

(9)

4.2.2SIGNIFICANTE CORRELATIES BIJ DE ARABISCHE PROEFPERSONEN ... 36

4.2.3SIGNIFICANTE CORRELATIES BIJ DE NEDERLANDSE PROEFPERSONEN ... 37

4.3 GEPAARDE T-TOETSEN ... 37

4.3.1ATTITUDE EN INTENTIE ... 37

4.3.2HET WILLEN LEZEN EN MEENEMEN VAN EEN FOTOSTRIP ... 38

4.4 REGRESSIEANALYSES ... 39

4.4.1INTENTIE ... 39

4.4.1ATTITUDE ... 40

4.5 STATISTICAL POWER ANALYSE ... 41

4.6 OPEN VRAGEN UIT DE VRAGENLIJST... 41

4.6.1RESULTATEN OPEN VRAAG:‘NEEMT U WEL EENS IEMAND MEE NAAR DE DOKTER?’ ... 42

4.6.2RESULTATEN OPEN VRAAG:‘KUNT U IN UW EIGEN WOORDEN UITLEGGEN WAT U VAN EEN FOTOSTRIP VINDT?’ . 43

5. CONCLUSIE EN DISCUSSIE ... 45

5.1 DE EFFECTEN VAN DE KEUZE VAN TAAL EN CULTUUR ... 45

5.2 SAMENHANG VAN DE VARIABELEN ... 48

5.3 DISCUSSIE ... 49

BIBLIOGRAFIE ... 52

BIJLAGE 1 HET VOLLEDIGE INTERVIEW MET DRIE ARABISCHE VROUWEN ... 56

BIJLAGE 2 DE VIER VERSCHILLENDE CONDITIES VAN DE FOTOSTRIP ... 59

BIJLAGE 3 DE VRAGENLIJSTEN ... 64

(10)

1. Inleiding

Op dinsdag 1 september 2015 werd door Edith Schippers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het eerste wachtkamerexemplaar van ‘Tante Biotica’ overhandigd aan een huisartsenpraktijk in Baarn. Tante Biotica is een speciale uitgave van het stripboek Suske en Wiske. Het stripboek bevat informatie over het correcte gebruik van antibiotica. Door middel van Tante Biotica wordt de informatie over antibiotica toegankelijk gemaakt voor patiënten in de wachtkamer van de huisarts (Schippers, Van Rijn, Dijksma & Mansveld, 2015). Strips zijn en blijven mateloos populair in Nederland en kunnen daardoor wellicht voor meer toegankelijkheid zorgen voor wat betreft gezondheidsonderwerpen. In de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw was er in Nederland nog een ander fenomeen dat lijkt op een strip, maar wat je nu zelden tot nooit meer tegenkomt: een fotostrip. Een fotostrip is een boekje met foto’s waarbij, net als in strips, tekstballonnen bij de personages zijn afgebeeld. De foto’s met de tekstballonnen vormen samen een verhaal. De thema’s die in de strips behandeld worden, zijn voornamelijk liefde, vriendschap, verdriet, geluk, leven en dood. Tegenwoordig wordt dit genre in Nederland nauwelijks nog gebruikt. In de werelddelen Europa, Midden- en Amerika en Zuid-Afrika is de fotostrip daarentegen nog steeds zeer populair (Jansen, 2013).

(11)

Nederlands: Zoete Verleiding. Duizer et al. (2014) onderzochten daarbij ook welke effecten er tot stand kwamen door verschillende dimensies van narratieve overtuiging.

Aan narratieve overtuiging wordt de laatste jaren veel aandacht besteed. Green en Brock (2000) toonden aan dat narratieven de attitudes en overtuigingen van lezers kunnen beïnvloeden. Hierbij gaat het niet alleen om attitudes en overtuigingen ten opzichte van het verhaal of gebeurtenissen binnen het verhaal, maar ook om attitudes en overtuigingen ten opzichte van de echte wereld. Onderzoek van De Graaf, Hoeken, Sanders en Beentjes (2009) toonde aan dat afzonderlijke dimensies een verschillende rol kunnen spelen bij narratieve overtuiging. De narratieve dimensies die De Graaf et al. (2009) onderzochten, waren ervaren gelijkenis, identificatie en transportatie. Ervaren gelijkenis houdt in dat de lezer zichzelf op de protagonist uit het narratief vindt lijken. Bij identificatie bekijkt de lezer de gebeurtenissen uit het verhaal vanuit hetzelfde perspectief als de protagonist uit het verhaal. Bij de dimensie transportatie gaat de lezer helemaal op in het verhaal, maar behoudt de lezer zijn of haar eigen perspectief. Onder andere De Graaf (2014) toonde aan dat ook de dimensie self-referencing gerelateerd is aan narratieve overtuiging. Bij self-referencing wordt de lezer herinnerd aan diens eigen ervaringen en vergelijkt daarbij nieuwe informatie met bestaande kennis.

(12)

samen met taal. Brown (1994) beweert dat cultuur niet compleet is zonder taal en vice versa. Boroditsky (2001) toont in zijn onderzoek aan dat hoe taal in een bepaalde cultuur is samengesteld van invloed is op hoe een mens denkt. Wat zou de invloed van taal en cultuur op persuasieve effecten in een fotostrip zijn? Wellicht is een fotoverhaal overtuigender wanneer men personen afgebeeld ziet die op hen lijken en de omgeving op de foto’s herkenbaar is in diens eigen cultuur. Ook is het mogelijk dat men zich sneller identificeert met personages die herkenbaar zijn in diens eigen cultuur. Aan de andere kant is het mogelijk dat de lezer zo in het verhaal wordt getransporteerd dat het niet meer uitmaakt of hij of zij herkenbare personages ziet afgebeeld. Om de effecten van de invloed van de keuze van taal en cultuur in een fotostrip aan het licht te brengen, wordt in dit onderzoek antwoord gegeven op de vraag:

Wat zijn de effecten van de keuze van taal en cultuur in een fotostrip op de intentie en attitude van lezers die verschillen in taal en cultuur?

Om de rol van de narratieve dimensies hierbij te verklaren, wordt er tevens gepoogd antwoord te geven op de vraag:

In hoeverre hangen deze effecten samen met de narratieve dimensies ervaren gelijkenis, identificatie, transportatie en self-referencing?

(13)

2. Theoretisch kader

Het gebruik van een fotostrip is een bepaalde manier om een verhaal weer te geven. Er worden foto’s afgebeeld met daarbij tekstballonnen die weergeven wat een personage zegt of denkt. De gedachte achter het gebruik van een fotostrip in de gezondheidscommunicatie is dat mensen het zien als vermaak en vervolgens betrokken raken bij de dramatische elementen van het verhaal (Unger et al., 2013). Hierdoor maken ze zich de boodschap sneller eigen en zullen ze minder weerstand bieden tegen de boodschap (Moyer-Gusé, 2008). Verhalen, ook wel narratieven genoemd, spelen dus een belangrijke rol bij persuasieve gezondheidscommunicatie. Aangezien een fotostrip ook als een bepaald soort narratief gezien kan worden, is het van belang dat de werking van narratieven bestudeerd wordt. Op die manier kunnen de effecten van een fotostrip beter begrepen worden.

2.1 Narratieve overtuiging

Wanneer een verhaal wordt gelezen, kan een lezer zo opgaan in het verhaal dat hij of zij niet meer merkt wat er om hem of haar heen gebeurt. De lezer raakt dan getransporteerd in het verhaal. Ook kan een lezer met bepaalde personages meeleven en ontroerd raken wanneer hen iets akeligs of juist iets fijns overkomt. Green en Brock (2002) stellen dat personen dusdanig op kunnen gaan in een verhaal, dat zij zich niet meer bezig houden met het lezen van letters, maar de gebeurtenissen gaan visualiseren. Door middel van het voorstellen van beelden beleven deze personen zelf het verhaal. De Graaf en Hustinx (2011) stellen dat door deze leeservaringen narratieven krachtige middelen zijn om lezers fictieve gebeurtenissen te laten ervaren. Zo kunnen lezers bijvoorbeeld een idee krijgen van hoe het is om een bepaalde ziekte te hebben. Wanneer een personage uit een verhaal een ziekte heeft, kan een lezer zich inleven in het personage en dezelfde emoties ervaren als het personage. Hierdoor kan een verhaal de attitudes en overtuigingen van lezers beïnvloeden (Green & Brock, 2000). Van deze beïnvloeding is niet alleen sprake ten opzichte van het verhaal, maar ook ten opzichte van de echte wereld. Gebeurtenissen in narratieven kunnen dus ingezet worden om een mening te vormen over gebeurtenissen buiten het verhaal.

(14)

bij het analyseren van narratieve overtuiging, worden de genoemde dimensies in de volgende subparagrafen toegelicht.

2.1.1 Ervaren gelijkenis

De dimensie ervaren gelijkenis omvat de mate waarin een lezer vindt dat hij op een personage uit een verhaal lijkt. De gelijkenis kan gebaseerd zijn op objectieve persoonskenmerken, zoals geslacht en leeftijd. Ook kan de ervaren gelijkenis gebaseerd zijn op subjectieve kenmerken, zoals interesses en attitudes (Hoffner & Cantor, 1991). Het manipuleren van objectieve persoonskenmerken blijkt in meerdere onderzoeken te leiden tot een toename van identificatie. Hoffner en Buchanan (2005) toonden aan dat mannen zich meer identificeerden met mannelijke personages, terwijl vrouwen zich meer identificeerden met vrouwelijke personages. De Graaf en Hoeken (2011) stellen echter dat lezers van een verhaal met een hoofdpersoon die overeenkomt in geslacht niet meer gelijkenis ervaren met de hoofdpersoon, dan wanneer het geslacht niet overeenkomstig is. Hetzelfde geldt voor identificatie in combinatie met overeenkomst met geslacht. Geslacht alleen is volgens De Graaf en Hoeken (2011) als manipulatie niet sterk genoeg om verschillen in het ervaren van gelijkenis en identificatie te vinden. Bij het manipuleren in achtergrondskenmerken zouden deze verschillen wellicht wel op kunnen treden.

Een voorbeeld van een achtergrondskenmerk is nationaliteit. Murphy, Frank, Chatterjee en Baezconde-Garbanati (2013) deden onderzoek naar identificatie bij filmpersonages waarbij de proefpersonen een voorlichtingsfilm over baarmoederkanker te zien kregen met personages van dezelfde nationaliteit als de kijker of personages van een andere nationaliteit. Wanneer de personen de voorlichtingsfilm hadden gezien waarbij de personages dezelfde nationaliteit hadden als zijzelf, zorgde dit voor meer identificatie en dit zorgde vervolgens voor een positief effect op kennis, attitudes en gedragsintenties.

Cohen (2001) stelt dat wanneer lezers vinden dat zij op een bepaald personage lijken, zij zich eerder met dat personage zullen identificeren. Dit zou kunnen leiden tot versterkte effecten van het verhaal (De Graaf, Hoeken, Sanders & Beentjes, 2012). Ervaren gelijkenis wordt daardoor in zekere mate als voorwaarde gezien voor identificatie, maar de twee dimensies zijn verschillend. Bij de dimensie ervaren gelijkenis behoudt de lezer van het verhaal zijn of haar eigen perspectief. Bij identificatie neemt de lezer het perspectief van de hoofdpersoon uit het verhaal over (Cohen 2001).

2.1.2 Identificatie

(15)

affectieve empathie, het kunnen ervaren wat een ander ervaart en cognitieve empathie, het kunnen overnemen van een bepaald perspectief (Cohen, 2001). Tevens bestaat identificatie uit het internaliseren van doelen van een bepaald personage en uiteindelijk het gevoel hebben dat je ook daadwerkelijk verandert in het personage (Cohen, 2001). Hoeken en Fikkers (2014) voerden een onderzoek uit waarbij er werd onderzocht of narratieven overtuigend zijn doordat zij het kritisch denkvermogen uitschakelen. Zij onderzochten hierbij de rol van identificatie en de effecten op de attitude van de proefpersonen. In het onderzoek lazen de proefpersonen een verhaal waarbij de protagonist met een medestudent discussieerde over de verhoging van het collegegeld. Van dit verhaal ontwierpen Hoeken en Fikkers (2014) twee versies: één versie waarbij de protagonist voor het verhogen van het collegegeld was en één versie waarbij de protagonist tegen het verhogen van het collegegeld was. Uit de resultaten kwam naar voren dat de proefpersonen van beide versies zich meer identificeerden met de protagonist dan met de antagonist. De proefpersonen namen een positievere attitude in ten opzichte van de verhoging van het collegegeld als de protagonist ook voor de verhoging van het collegegeld was. De proefpersonen bleken allen wel kritische gedachten te hebben over de verhoging van het collegegeld. Het kritisch denkvermogen werd door het lezen van het narratief dus niet uitgeschakeld. Een opvallend resultaat uit dit onderzoek is dat de identificatie met de protagonist meer van invloed was op de attitude van de lezer dan de kritische gedachten over de stelling.

Ook De Graaf et al. (2012) onderzochten de rol van identificatie in een narratief en de invloed op de attitude van de lezer. Er werden in het onderzoek van De Graaf et al. (2012) twee experimenten uitgevoerd. Identificatie werd gemanipuleerd door te variëren in het vertelperspectief van het verhaal. De proefpersonen die het verhaal vanuit het perspectief van een bepaald personage lazen, identificeerden zich meer met dat personage dan de proefpersonen die het verhaal vanuit het perspectief van een ander personage lazen. De proefpersonen bleken attitudes te hebben die meer consistent waren met het personage vanuit wiens perspectief ze het verhaal hadden gelezen. Mediatie-analyse toonde hierbij aan dat identificatie met specifieke personages dit effect van perspectief op attitudes medieerde. Opnieuw wordt door dit onderzoek aangetoond dat identificatie in een narratief van invloed is op de attitudes van de lezer.

(16)

zwangerschap. Tevens concludeerden Moyer-Gusé en Nabi (2011) dat na afloop van het kijken naar een aflevering van Sex and the City de proefpersonen, door identificatie met de personages, eerder geneigd waren om te praten over seksueel overdraagbare aandoeningen met voormalige partners dan proefpersonen die de aflevering niet gezien hadden.

Uit verscheidene besproken onderzoeken kan worden opgemaakt dat identificatie een belangrijke rol lijkt te spelen in de effecten van verhalen op attitudes en intenties. Het is hierom van belang om erachter te komen wanneer lezers zich identificeren met personages. De vraag hierbij is of mensen zich nog meer gaan identificeren met een bepaald personage wanneer dit personage op de lezer lijkt en zich in dezelfde culturele context bevindt. Voordat eerder onderzoek naar cultuur wordt besproken, worden in de volgende twee subparagrafen de overige narratieve dimensies besproken.

2.1.3 Transportatie

Naast ervaren gelijkenis en identificatie speelt ook transportatie een rol bij het lezen van een narratief. Transportatie is door Green en Brock (2000) geconceptualiseerd als een mentaal proces. Het is een combinatie van een focus van aandacht, verbeelding en emoties. Deze conceptualisatie is gebaseerd op Gerrig’s (1993) vergelijking met reizen:

“Someone (the traveler) is transported, by some means of transportation, as a result of performing certain actions. The traveler goes some distance from his or her world of origin, which make some aspects of the world of origin inaccessible. The traveler returns to the world of origin, somewhat changed by the journey” (Gerrig, 1993, p. 10-11)

Green en Brock (2000) hanteren in hun Transportation-Imagery Model de term transportatie om te verwijzen naar de ervaringen die verhalen oproepen. Getransporteerde lezers gaan volledig op in het verhaal, het verhaal roept emoties bij ze op en ze stellen zich mentaal beelden voor over hoe het verhaal eruit ziet. Het verschil met identificatie is dat de lezer bij transportatie het verhaal meemaakt vanuit zijn of haar eigen perspectief, terwijl bij identificatie een lezer het perspectief van een personage overneemt en vanuit dat perspectief het verhaal ervaart. Bij identificatie ligt de focus expliciet op de personages (De Graaf, 2014). Hoewel de precieze relatie tussen identificatie en transportatie niet nauwkeurig is vast te stellen, kan er geconstateerd worden dat het verschillende concepten zijn en apart onderzocht kunnen worden (De Graaf, 2014).

(17)

boodschap door middel van een verhaal aan de lezer wordt overgebracht, verliest de lezer het vermogen om kritisch na te denken en dezelfde weerstand te bieden als wanneer dezelfde informatie wordt aangeboden door middel van een voorlichtingsbrochure (Hoeken & Sinkeldam, 2013). Daarnaast roepen levendige verhalen beelden op. Het oproepen van deze beelden zorgt ervoor dat het publiek de boodschap waarschijnlijker acht (Green & Brock, 2002).

2.1.4 Self-referencing

Eveneens is aangetoond dat de dimensie self-referencing gerelateerd is aan narratieve overtuiging. Wanneer de lezer van een verhaal lijkt op de protagonist kan hij of zij zich gemakkelijk aansluiten bij de ervaringen van de protagonist en dit relateren aan zijn of haar eigen leven. Het maken van deze relatie wordt self-referencing genoemd (Burnkrant & Unnava, 1989, 1995). Self-referencing omvat het herinnerd worden aan de eigen gebeurtenissen en het vergelijken van nieuwe informatie met bestaande kennis (Burnkrant & Unnava, 1989). De dimensie self-referencing moet worden onderscheiden van het concept persoonlijke relevantie. Persoonlijke relevantie is een concept dat veelvuldig is bestudeerd gedurende het onderzoek naar het Elaboration Likelihood Model (Petty & Cacioppo, 1986). In het Elaboration Likelihood Model wordt weergegeven op welke manier attitudeverandering plaatsvindt. In het model speelt persoonlijke relevantie een rol bij de motivatie om bepaald gedrag te vertonen. Persoonlijke relevantie is het belang dat een ontvanger zich aan het onderwerp van de boodschap verbindt. De persoonlijke relevantie is daarbij een vaststaande perceptie van een onderwerp door de ontvanger terwijl self-referencing een variabel proces is dat tijdens het lezen plaatsvindt. De Graaf (2014) onderzocht of gelijkenis tussen de protagonist en een lezer ervoor zorgt dat bepaalde narratieve effecten toenemen. De Graaf (2014) voerde een experiment uit waarbij de gelijkenis tussen de protagonist en de lezer is gemanipuleerd. De protagonist uit het narratief leed aan darmkanker. Uit de resultaten kwam naar voren dat lezers die op de protagonist leken, vonden dat zij een groter risico hadden op darmkanker dan de lezers die niet op de protagonist leken. Ook ervoeren zij meer zelfeffectiviteit om met de symptomen van de ziekte om te kunnen gaan. Bovenstaande effecten werden in dit onderzoek gemedieerd door self-referencing.

(18)

Er bestaat nog onduidelijkheid over de precieze werking van de dimensies die een rol spelen bij narratieve overtuiging; ervaren gelijkenis, identificatie, transportatie en self-referencing. Wanneer wordt welke dimensie precies geactiveerd om vervolgens voor narratieve overtuiging te zorgen? En hoe hangen de narratieve dimensies precies samen? Wat wel vast staat, is dat de genoemde dimensies een bepaalde rol spelen bij de persuasieve effecten van een narratief. Om deze reden zijn de dimensies van narratieve overtuiging waardevol om in de studie naar een fotostrip te onderzoeken.

2.2 De fotostrip en eerder onderzoek

Een fotostrip is een vorm van een narratief. In een verhalende vorm, ondersteund door foto’s, worden de gebeurtenissen overgedragen aan de lezer. Fotostrips bestaan vaak uit kleine boekjes met foto’s en tekst waarbij het verhaal voornamelijk een dramatisch karakter heeft. De fotostrip kan een effectieve manier zijn om kennis over gezondheid over te dragen. Een reden hiervoor is dat de fotostrips er aantrekkelijk uitzien en mensen ze daarom graag willen lezen. Ook kunnen er rolmodellen gebruikt kunnen worden om gewenst voorbeeldgedrag te vertonen. Tevens is het een geschikte manier om informatie te kunnen communiceren naar laaggeletterden (Unger & Baron, 2009). Bovendien hebben fotostrips een groter bereik wanneer lezers de fotostrip meenemen en doorgeven aan mensen in hun sociale netwerk (Unger, Cabassa, Molina, Contreras & Baron, 2013).

Unger en Baron (2009) onderzochten het effect van een fotostrip op kennis en gedragsintenties aan de hand van het fotoverhaal Sweet Temptations. Dit verhaal geeft de gevolgen van diabetes weer en legt uit hoe je diabetes kunt voorkomen. De resultaten van dit onderzoek toonden aan dat de lezers van het fotoverhaal naderhand meer kennis over diabetes en meer gewenste gedragsintenties hadden dan voorafgaand aan het lezen van het fotoverhaal. Het grootste verschil in kennis en gedragsintenties trad op bij de jongere proefpersonen. Ook Boyte en Pilisuk (2012) concludeerden in hun onderzoek dat het gebruik van een fotostrip over HPV (Humaan Papillomavirus) resulteerde in een significante stijging in kennis bij moeders van een Latijnse-Amerikaanse afkomst.

(19)

dan traditionele gezondheidsboodschappen (Unger et al., 2013). Deze uitkomsten sluiten aan bij de veronderstelling van Larkey en Hecht (2010), namelijk dat er in narratieven in de gezondheidsvoorlichting rekening gehouden moet worden de culturele achtergrond van de doelgroep. De veronderstelling van Larkey en Hecht (2010) wordt verder toegelicht in paragraaf 2.3. Niet alleen Unger et al. (2013) onderzochten de invloed van fotostrips op attitude, ook James et al. (2005) toonden in hun onderzoek aan dat bij het gebruik van een fotostrip over seksueel overdraagbare aandoeningen dit resulteerde in zowel positievere attitudes als kennistoename bij Zuid-Afrikaanse scholieren.

Alhoewel de fotostrip in Nederland nog nauwelijks gebruikt wordt, spoorden voorgaande resultaten wetenschappers aan om de effecten van een fotostrip in Nederland te onderzoeken. Recent onderzochten Duizer et al. (2014) de effecten van een fotostrip voor laaggeletterden. Duizer et al. (2014) gebruikten de fotostrip Sweet Temptations over diabetes en vertaalden de teksten. Dit resulteerde in de Nederlandse versie Zoete Verleiding. Er werd onderzocht wat de invloed van de fotostrip op kennis was. Ook werd onderzocht of het gebruik van de fotostrip resulteerde in het verminderen van het aanvoeren van tegenargumenten ten opzichte van de boodschap. De dimensies van narratieve overtuiging die bij het verminderen van het aanvoeren van tegenargumenten werden geanalyseerd, waren transportatie en identificatie. Duizer et al. (2014) onderzochten tevens of de dimensies ervaren gelijkenis en identificatie een rol speelden bij het waarnemen van kwetsbaarheid ten opzichte van de boodschap. In het onderzoek van Duizer et al. (2014) werd gebruik gemaakt van twee experimentele condities (een fotostrip en een informatiebrochure) en een controleconditie.

(20)

voren dat transportatie een significant en positief samenhing met de gedragsintentie groente eten. Hoe meer de lezers getransporteerd raakten in het verhaal, hoe sterker de intentie was om de komende zes maanden voldoende groente te gaan eten. Ook bij identificatie werd een significante en positieve samenhang gevonden. Hoe meer de lezers zich konden identificeren met een personage, hoe sterker de intentie was om de komende zes maanden met een vriend of familielid te gaan praten over hoe diabetes voorkomen kan worden.

In het onderzoek van Duizer et al. (2014) is de Nederlandstalige fotostrip die zij gebruikt hebben voor het onderzoek vertaald uit het Engels, maar de foto’s zijn identiek aan het origineel gebleven. De personages waren van Latijns-Amerikaanse afkomst. Zowel de personages als de omgeving waren daardoor niet aangepast aan de cultuur van de proefpersonen in Nederland. Duizer et al. (2014) stellen in de discussieparagraaf dat het mogelijk is dat de fotostrip andere effecten heeft op ervaren gelijkenis, identificatie en transportatie wanneer er rekening gehouden wordt met de culturele achtergrond van de proefpersonen. Men zou verwachten dat het gunstig zou zijn om culturele aspecten aan te passen aan de doelgroep, maar treden narratieve effecten niet al op zonder aanpassing van de culturele aspecten?

2.3 Culturele aspecten

Larkey en Hecht (2010) hebben een model ontwikkeld voor narratieven in de gezondheidsvoorlichting waarbij cultuur een rol speelt: het Model of culture-centric narratives in

health promotion. Op basis van dit model wordt door Larkey en Hecht (2010) geadviseerd hoe

narratieven in de gezondheidscommunicatie kunnen worden ingezet zodat ze representatief zijn op het gebied van cultuur. Volgens Larkey en Hecht (2010) is het grote voordeel van een narratief dat er vele elementen van een cultuur in kunnen worden weergegeven. In het model veronderstellen Larkey en Hecht (2010) dat een narratief uit verschillende lagen bestaat. In figuur 1 is het model van Larkey en Hecht (2010) weergegeven.

(21)

In het model wordt weergegeven dat narratieven bepaalde karakteristieken hebben die ervoor zorgen dat mensen persoonlijk betrokken raken bij het verhaal. Dit is betrokkenheid op het persoonlijke niveau. Voorbeelden hiervan zijn ervaren gelijkenis en sympathie. Het model geeft, overeenkomstig met bevindingen uit eerdere onderzoeken, weer dat de effecten van narratieven onder andere gemedieerd worden door transportatie en identificatie. Vernieuwend aan dit model is dat er verondersteld wordt dat niet alleen op persoonlijk niveau karakteristieken bestaan die van invloed zijn op identificatie. Ook de culturele aspecten spelen volgens Larkey en Hecht (2010) hierbij een rol. De drie benoemde culturele aspecten zijn overeenkomende culturele (karakter)eigenschappen, culturele gebeurtenissen en taal uit de eigen cultuur. Opvallend aan het model is dat wordt verondersteld dat culturele aspecten enkel van invloed zijn op identificatie en niet op transportatie. In tegenstelling tot de literatuur uit 2.1 hangen deze twee dimensies in dit model niet samen, maar worden ze los van elkaar gepositioneerd. Transportatie is volgens Larkey en Hecht (2010) alleen van invloed op attitudes en overtuigingen en identificatie is van invloed op zowel attitudes en overtuigingen als op gedragsverandering.

Larkey en Hecht (2010) raden aan om gebruik te maken van culture cues, zodat lezers van een bepaalde cultuur het gevoel hebben bij dezelfde groep te horen. Culture cues zijn kenmerken die een bepaalde cultuur weergeven. De mate waarin een individu zich verbonden voelt met een bepaalde cultuur is van invloed op de mate van relevantie van deze culture cues. In het model van Larkey en Hecht (2010) wordt stilgestaan bij het feit dat verschillende culturen anders omgaan met bijvoorbeeld het overbrengen van informatie. Zo brengen indianen met een Amerikaanse achtergrond veelal levenservaring over van ouder op kind, terwijl andere populaties in de Verenigde Staten levenservaring opdoen door van vrienden en familie te leren en niet zozeer uit een verhaal of vertelling. Tevens is het voor bepaalde etnische groepen belangrijk om met familie te praten over precaire onderwerpen, terwijl het juist voor andere groepen wenselijker is om hierover met mensen van dezelfde leeftijd te praten.

(22)

Het is lastig te bepalen wat cultuur precies inhoudt. Ras en etniciteit worden vaak gekoppeld aan de term cultuur. Ook wordt cultuur gebruikt als label voor bepaalde leefwijzen. Cultuur wordt eveneens regelmatig op het gebied van sociaal gedrag en identiteit beschreven. Voorbeelden hiervan zijn het leven in een omgeving waar drugs wordt gebruikt of leven in een omgeving waarin wapenbezit gebruikelijk is. Door cultuur op deze manier in te delen, wordt het op een simpele manier opgesplitst terwijl cultuur gecompliceerder in elkaar zit (Kreuter & McClure, 2004). In de gezondheidscommunicatie wordt het proces waarbij grote en heterogene populaties verdeeld worden in kleinere subgroepen audience segmentation genoemd. Op deze manier worden groepen opgedeeld in subgroepen op basis van een mix van demografische en psychologische eigenschappen en op basis van bepaald gedrag. Wanneer de stappen van audience segmentation zijn doorlopen, kan het bijbehorende communicatieplan worden ontwikkeld. Cultuur kan een belangrijke variabele zijn voor audience segmentation, maar Kreuter en McClure (2004) stellen dat culturele karakteristieken van een bepaalde groep beter begrepen moeten worden. Op die manier kan meer bij de behoeften van die groep worden aangesloten voor wat betreft gezondheidscommunicatie. Er is dus behoefte aan onderzoek naar de rol van cultuur in audience segmentation. Is het bijvoorbeeld haalbaar en effectief om audience segmentation op basis van cultuur uit te voeren?

2.4 Taalaspecten

(23)

van overtuigingen en gewoonten in een maatschappij. Niets is belangrijker dan de taal waardoor deze overtuigingen worden uitgedrukt en overgedragen.

Sapir en Whorf hebben in een reeks van publicaties in de jaren dertig van de vorige eeuw bepleit dat de manier waarop mensen denken, beïnvloed wordt door de taal die zij spreken. Deze theorie wordt ook de Sapir-Whorf hypothese genoemd. Deze hypothese werd in de jaren zestig door menig wetenschapper ontkracht. Onderzoeken aan het eind van de jaren negentig hebben er echter voor gezorgd dat de Sapir-Whorf hypothese een wedergeboorte heeft ondergaan. Meerdere wetenschappers (o.a. Levinson, 2004; Davidoff, Davies & Roberson, 1999; Gordon, 2004) zijn erdoor geïnspireerd geraakt om empirisch onderzoek te doen naar de domeinen die per taal kunnen verschillen, zoals tijd, kleuren en cijfers. Het bleek echter lastig om de resultaten te analyseren, omdat er regelmatig sprake was van externe factoren die een te grote invloed hadden op de onderzoeksuitkomsten. Wanneer een onderzoeker twee groepen met elkaar vergelijkt die elk een andere moedertaal hebben, dan is het onmogelijk om bepaalde woorden letterlijk te vertalen naar een andere taal. Daardoor is het zeer lastig om het materiaal en de instructie van het onderzoek voor beide talen hetzelfde te maken.

(24)

verticale vragen. Bij de vroeg/later-stellingen bleken er echter wel verschillen tussen beide groepen te zijn. De Engelssprekenden beantwoordden deze vragen sneller na het zien van een horizontale vragen. De Mandarijnsprekenden beantwoordden deze vragen sneller na het zien van verticale vragen. Door dit experiment kan volgens Boroditsky (2001) gesteld worden dat Engelssprekenden anders over het domein tijd denken dan Mandarijnssprekenden. Het ziet er op basis van dit experiment naar uit dat gewoonten in de taal invloed hebben op de gedachten. Hoewel er nog steeds empirisch onderzoek gedaan wordt naar de Sapir-Whorf hypothese lopen de meningen vooralsnog uiteen over de juistheid van de veronderstelling.

Naast de relatie tussen taal, cognitie en cultuur, bestaat er ook een relatie tussen taal en gezondheid/gezondheidszorg. Ferguson en Candib (2002) stellen dat etniciteit en taal effect hebben op de relatie tussen de dokter en de patiënt. In hun onderzoek tonen zij aan dat minderheden minder kans hebben op het ontvangen van voldoende informatie en worden minderheden minder aangemoedigd om te participeren aan medische besluitvorming. Fransen, Harris en Essink-Bot (2013) stellen in een artikel dat taalbarrières een negatief effect hebben op de toegankelijkheid van de zorg, de kwaliteit van de zorg, gezondheidsuitkomsten en patiënttevredenheid. Voor effectieve communicatie is een gemeenschappelijke taal tussen de gesprekspersonen vereist. Het inzetten van een tolk zorgt voor minder communicatiefouten, beter begrip van de patiënten, betere klinische uitkomsten en hogere patiënttevredenheid. Informele tolken, bijvoorbeeld familieleden, vertalen doorgaans delen van de boodschap slecht of helemaal niet en maken meer vertaalfouten dan een professionele tolk. Mensen met beperkte gezondheidsvaardigheden maken op een minder passende manier gebruik van de gezondheidszorg. Zij gaan vaker naar een arts, maar maken minder gebruik van preventieve maatregelen (Fransen et al., 2013). Het niet (voldoende) beheersen van de taal heeft dus negatieve gevolgen op vele vlakken op het gebied van gezondheid.

2.5 Samenvatting literatuurbespreking

(25)

transportatie en self-referencing) nauw met elkaar samenhangen. Kan er wel gesteld worden dat culturele aspecten alleen de identificatie beïnvloeden? Of worden ook de andere dimensies van narratieve overtuiging hierdoor beïnvloed? Duizer et al. (2014) stellen dat vervolgonderzoek nodig is om de effecten van cultuur in een fotostrip aan het licht te brengen aangezien het model van Larkey en Hecht (2010) nooit empirisch onderzocht is. Met dit onderzoek wordt gehoor gegeven aan de oproep van Duizer et al. (2014). Aangezien taal in grote mate gerelateerd is aan cultuur en andersom wordt hier in dit onderzoek ook aandacht aan besteed. Nida (1998) stelt dat een cultuur door de taal wordt uitgedrukt en overgedragen. Brown (1994) claimt dat deze twee concepten zelfs onscheidbaar zijn. Volgens de Sapir-Whorf hypothese beïnvloedt de taal het denken van de mens en is daarmee van invloed op cognitie en cultuur. Daarnaast hebben taalbarrières een negatief effect op gezondheid (Ferguson & Candib, 2002; Fransen, Harris & Essink-Bot, 2013). Door middel van dit onderzoek wordt gepoogd duidelijkheid te geven over de invloed van taal en cultuur in een fotostrip en over de wijze waarop de genoemde dimensies van narratieve overtuiging samenhangen.

De onderzoeksvragen luiden als volgt:

Wat zijn de effecten van de keuze van taal en cultuur in een fotostrip op de intentie en attitude van lezers die verschillen in taal en cultuur?

(26)

3. Onderzoeksmethode

Om de invloed van taal en cultuur in een fotostrip te onderzoeken en een beeld te krijgen van de rol van de narratieve dimensies ervaren gelijkenis, identificatie, transportatie en self-referencing zijn twee deelexperimenten uitgevoerd. Eén deelexperiment is uitgevoerd bij een Arabische onderzoeksgroep en het andere deelexperiment is uitgevoerd bij een Nederlandse onderzoeksgroep. In 3.1 wordt ingegaan op de keuze van deze twee onderzoeksgroepen. Er zijn in totaal vier versies van eenzelfde fotostrip ontwikkeld. Twee fotostrips bevatten Nederlandse personages die zich bevinden in een Nederlandse omgeving. Daarbij is één fotostrip in de Nederlandse taal en de andere fotostrip in de Arabische taal. De overige twee fotostrips bevatten personages uit de Arabische wereld die zich bevinden in een omgeving uit de Arabische wereld. Bij deze twee fotostrips is ook één fotostrip in de Nederlandse taal en de andere fotostrip in de Arabische taal. Door de vier verschillende versies van de fotostrip kon er gemanipuleerd worden in culturele achtergrond/omgeving van de personages en de taal.

Het uitgebeelde verhaal was bij de vier fotostrips identiek. In het eerste deelexperiment werden de Arabische proefpersonen willekeurig verdeeld over drie condities. Bij het tweede deelexperiment werden de Nederlandse proefpersonen willekeurig verdeeld over twee condities. In tabel 1 zijn de twee designs van de deelexperimenten af te lezen.

Deelexperiment 1 Deelexperiment 2

Arabische onderzoeksgroep Nederlandse onderzoeksgroep Fotostrip met Nederlandse

personages/omgeving in de Nederlandse taal (hierna: NL-NL)

Groep 1 (N = 26) Groep 4 (N = 25)

Fotostrip met Nederlandse

personages/omgeving in de Arabische taal (hierna: NL-AR)

Groep 2 (N = 27) X

Fotostrip met Arabische personages/omgeving in de Nederlandse taal (hierna: AR-NL)

X 1 Groep 5 (N = 26)

Fotostrip met Arabische

personages/omgeving in de Arabische taal (hierna: AR-AR)

Groep 3 (N = 26) X

Tabel 1. De designs van de twee deelexperimenten van dit onderzoek

1De conditie AR-NL is niet onderzocht bij de Arabische onderzoeksgroep, omdat het niet mogelijk was om voldoende

(27)

Zoals in tabel 1 is af te lezen, is er bij deelexperiment 1 gebruik gemaakt van een between subjects design met drie varianten. Bij deelexperiment 2 is er gebruik gemaakt van een between subjects design met twee varianten. Op basis van het literatuuronderzoek is ervoor gekozen om onderstaande variabelen te onderzoeken:

Deelexperiment 1

Onafhankelijke variabelen

Afhankelijke variabelen

Taal die gebruikt is in de fotostrip (Arabisch of Nederlands) De culturele context van de fotostrip

(Arabisch of Nederlands) Intentie Attitude Self-efficacy Ervaren gelijkenis Identificatie Transportatie Self-referencing Deelexperiment 2

Onafhankelijke variabelen

Afhankelijke variabelen

De culturele context van de fotostrip

(Arabisch of Nederlands) Attitude Intentie Self-efficacy Ervaren gelijkenis

Identificatie Transportatie Self-referencing

Bij bovenstaande afhankelijke variabelen van de deelexperimenten is te zien dat ook de self-efficacy (zelfeffectiviteit) van de proefpersonen een afhankelijke variabele in dit onderzoek was. Self-efficacy omvat het vertrouwen van iemand om een bepaalde taak succesvol te kunnen uitvoeren. Hoe hoger de self-efficacy, hoe hoger de doelen zijn die men voor zichzelf stelt en hoe meer men zich daaraan vasthoudt (Bandura, 1991). Iemands self-efficacy over de eigen gezondheidsvaardigheden zou wellicht van invloed kunnen zijn op overige variabelen in dit onderzoek en is daarom als afhankelijke variabele onderzocht.

(28)

3.1 Proefpersonen

In totaal hebben 130 proefpersonen de vragenlijsten ingevuld. Van deze proefpersonen waren 79 van Arabische afkomst in deelexperiment 1 en 51 van Nederlandse afkomst in deelexperiment 2. Aangezien er twee culturen met elkaar vergeleken zijn, is een docent van het Noorderpoort in Groningen benaderd om advies te geven over de keuze over welke cultuur, naast de Nederlandse, onderzocht zou worden. Deze docent heeft op basis van twee redenen voor de Arabische cultuur gekozen. Allereerst vanwege het maatschappelijke belang. Het kan niemand ontgaan zijn dat het afgelopen jaar het vluchtelingenprobleem in Nederland veelvuldig in het nieuws is geweest. Mensen uit (voornamelijk) Arabische landen hebben in Nederland asiel aangevraagd. De Nederlandse maatschappij heeft te maken met de Arabische cultuur in meerdere facetten. Adequate gezondheidsvoorlichting voor mensen met een Arabische afkomst is daar een voorbeeld van. Door gebruik te maken van Arabische proefpersonen kan er achter waardevolle informatie over deze bevolkingsgroep gekomen worden op het gebied van gezondheidscommunicatie. Een tweede reden om voor de Arabische cultuur te kiezen, is dat er gebruik gemaakt kon worden van één taal, het Arabisch, terwijl proefpersonen uit verschillende landen aan het onderzoek konden deelnemen. Hierdoor zijn er voldoende proefpersonen gevonden om te onderzoeken. Voorafgaand aan het ontwikkelen van het materiaal is er een interview afgenomen met drie Arabische vrouwen afkomstig uit Somalië, Tunesië en Marokko. Dit interview had als doel om te onderzoeken of proefpersonen uit verschillende Arabische landen wel dezelfde culturele achtergrond hebben. Op basis van het interview met de drie Arabische vrouwen bleek het antwoord op voornoemde vraag positief. Hierom, en op basis van het advies van de docent van het Noorderpoort, is er besloten om in dit onderzoek de Nederlandse cultuur met de Arabische cultuur te vergelijken. Meer informatie over het interview met de drie Arabische vrouwen is te lezen in paragraaf 3.3. Om alle groepen met elkaar te kunnen vergelijken, was het noodzakelijk dat de Arabische proefpersonen zelfstandig de fotostrip konden lezen en begrijpen. De zinnen in de fotostrip zijn daarom zo eenvoudig mogelijk gemaakt.

3.1.1 Proefpersonen deelexperiment 1

(29)

39,5% 9,2% 21,1% 13,2% 1,3% 1,3% 5,3% 3,9% 2,6% 1,3% 1,3% Syrië Marokko Irak Tunesië Palestina/Gaza Sudan Algerije Egypte Libanon Libië Somalië 1,3 2,6 35,5 6,6 2,6 26,3 9,2 15,8 0 20 40 60 80 100

Geen Basisschool Middelbare

school MBO HBO WO Instituut inland van afkomst

Overig

Figuur 2. Afkomst van de Arabische proefpersonen (N = 76)

Ook is aan de Arabische proefpersonen gevraagd wat het opleidingsniveau was. De grootste groep (35.5%) heeft de middelbare school afgerond en 26.3% heeft een universitaire opleiding afgerond. Drie Arabische proefpersonen hebben hun opleidingsniveau niet ingevuld. In figuur 3 is een overzicht van het opleidingsniveau van alle Arabische proefpersonen weergegeven.

Figuur 3. Opleidingsniveau van de Arabische proefpersonen in procenten (N = 76)

(30)

3,9 15,7 35,3 45,1 0 20 40 60 80 100

Middelbare school MBO HBO WO

te hebben (60.8%). Tevens scoort 43% van de Arabische proefpersonen een 7 op een zevenpuntsschaal als zij aan moeten geven in hoeverre zij in hun huis Arabische invloeden terug zien. Van de Arabische proefpersonen heeft 92.4% de Islamitische godsdienst. Deze percentages zijn niet gebruikt in de analyse van de resultaten.

3.1.2 Proefpersonen deelexperiment 2

De gemiddelde leeftijd van de Nederlandse proefpersonen in deelexperiment 2 was, net als bij de Arabische proefpersonen, 35 jaar (N = 51). Bij de Nederlandse onderzoeksgroep waren 19 proefpersonen een man en 32 proefpersonen een vrouw. In figuur 4 is het opleidingsniveau van de Nederlandse proefpersonen af te lezen.

Figuur 4. Opleidingsniveau van de Nederlandse proefpersonen in procenten (N = 51)

De meerderheid (74.5%) van de Nederlandse proefpersonen heeft aangegeven niet gelovig te zijn. Een percentage van 19.6% hangt het Christendom aan. Deze percentages zijn niet gebruikt tijdens het analyseproces van dit onderzoek.

3.2 Materiaal

(31)

durfde te zeggen. De vriendin stelt voor om met haar mee te gaan om ervoor te zorgen dat ze het volgende keer wel durft te vertellen. Vervolgens gaan zij samen naar de dokter. De dokter vertelt de vrouwen dat een patiënt altijd iemand mee mag nemen op consult. De Arabische vrouwen gaven tijdens het interview aan dat het in de Arabische cultuur niet gebruikelijk is om voor hoofdpijn naar de dokter te gaan, maar voor bijvoorbeeld buikpijn wel. Op hun advies is daarom de klacht hoofdpijn veranderd in buikpijn. Aan de vrouwen is ook gevraagd of het voor hen vreemd was dat de twee vrouwelijke personages uit de fotostrip bij een (jonge) mannelijke dokter op consult kwamen. Dit kwam volgens hen in het dagelijks leven ook voor en dit hoefde daarom niet aangepast te worden. In bijlage 1 is het volledige interview met de drie Arabische vrouwen te vinden.

De fotostrip is vervolgens aan een docent Nederlands van het Noorderpoort voorgelegd om te bespreken of de tekst eenvoudig en begrijpelijk genoeg was. Op basis van dit gesprek is de zin ‘Ik kan het wel van plan zijn, maar als puntje bij paaltje komt, klap ik toch weer dicht.’ veranderd in ‘Ik kan het wel van plan zijn, maar als het zover is, klap ik toch weer dicht’. Na de ingewonnen adviezen zijn er twee vrouwelijke Arabische acteurs gezocht om de fotostrip na te maken, zodat er twee fotostrips ontstonden met een verschillende culturele context. Larkey en Hecht (2010) bepleiten dat behalve personages van dezelfde cultuur er ook culturele gebeurtenissen in een narratief afgebeeld moeten worden. In het interview met de Arabische vrouwen kwam naar voren dat het koffiedrinken wat op de originele fotostrip te zien is, onder Arabische vrouwen niet voorkomt. Zij drinken normaliter thee uit een Arabische theepot in een huis waar Arabische invloeden terug te vinden zijn. Ook worden bij de thee doorgaans lekkere koekjes en/of hapjes geserveerd. De omgevingskenmerken van de scènes uit de Arabische replicatie van de fotostrip zijn daarom hierop aangepast.

(32)

3.3 Vragenlijst

Voor beide onderzoeksgroepen zijn verschillende vragenlijsten gemaakt die grotendeels overeenkwamen. Voor de Arabische proefpersonen zijn er een aantal items toegevoegd over de rol van de Arabische cultuur in het leven van de Arabische proefpersonen. Deze items zijn uit de vragenlijsten voor de Nederlandse proefpersonen verwijderd. De vragenlijsten zijn te vinden in bijlage 3. Voor de Arabische onderzoeksgroep bestond de vragenlijst uit vijf onderdelen. In het eerste onderdeel werden er vragen gesteld om de afhankelijke variabelen intentie, attitude, ervaren gelijkenis, identificatie, transportatie en self-referencing te meten. Vervolgens werden er in het tweede onderdeel vragen gesteld over de self-efficacy (zelfeffectiviteit). In het derde onderdeel werden vragen gesteld over de gezondheid en de gezondheidsvaardigheden van de proefpersonen. Net als bij de self-efficacy zou dit eventueel van invloed kunnen zijn op de resultaten. In het vierde deel van de vragenlijst werden er vragen gesteld over de demografische kenmerken en de achtergrond van de proefpersonen. Zoals in 3.1.1 als naar voren kwam, werden er ook vragen gesteld over Arabische kenmerken van de proefpersonen. In het laatste onderdeel werden er vragen gesteld over de waarderingsaspecten van een fotostrip. Bij de Nederlandse onderzoeksgroep zijn de vragen over Arabische kenmerken uit de vragenlijst verwijderd. De vragenlijst is door dezelfde vertalers en met dezelfde methode vertaald als de fotostrip, zodat er een vragenlijst in het Nederlands en Arabisch ontstond.

(33)

Voorbeeldvraag

Vindt u het lekker weer vandaag? Kies één van de volgende antwoorden:

Nee, zeker niet

1 2 3 4 5 6 7 Ja, zeker wel

Het getal 1 tot en met 7 geeft aan in hoeverre u het vandaag lekker weer vindt.

Figuur 5. Voorbeeldvraag van zowel de Arabische vragenlijst als de Nederlandse vragenlijst

3.3.1 Afhankelijke variabelen

Er is één item gebruikt om de intentie van de proefpersonen te meten: ‘Neemt u in het vervolg iemand mee naar de dokter?’. De reden voor de keuze van slechts één item is dat de intentie om iemand mee te nemen naar de dokter de enige intentie is die gemeten kan worden op basis van de inhoud van de fotostrip.

De attitude van de proefpersonen is door middel van vijf items gemeten. Qua formulering zijn deze items gebaseerd op Hoeken, Hornikx en Hustinx (2012). Inhoudelijk zijn de attituden gebaseerd op het doel van de brochure ‘Praten met je dokter’ van Ruth Koops van ’t Jagt. Een voorbeeld van een item om de attitude te meten was: ‘Als u in het vervolg iemand meeneemt naar de dokter, dan is dat: goed/slecht’. Na het verzamelen van de data is er een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd om te bepalen of alle items tot één variabele, attitude, samengevoegd konden worden. Uit de analyse kwam naar voren dat de items een Cronbach’s α hadden van .88. Door deze hoge score is er besloten om alle items uit de vragenlijst te gebruiken.

In totaal zijn er drie items gebruikt om de ervaren gelijkenis te meten. Deze items zijn afkomstig van Moyer-Gusé en Nabi (2010). Een voorbeeld van deze items is: ‘Denkt de vrouw met buikpijn zoals u denkt?’. Deze drie items hingen nauw met elkaar samen (α = .84) en zijn daarom allen in dit onderzoek meegenomen bij de analyse van de data.

(34)

Bij de proefpersonen is de transportatie gemeten door middel van vijf items afkomstig van Moyer-Gusé en Nabi (2010) en door hen ontleend aan Green en Brock (2000). Een voorbeeld van één van de items is: ‘Was u tijdens het lezen met uw gedachten bij het verhaal?’. Het vijfde item, ‘Dwaalden uw gedachten af tijdens het lezen van het verhaal?’, is eerst gehercodeerd voordat de betrouwbaarheidsanalyse is uitgevoerd. Naderhand is gebleken dat dit item niet genoeg samenhing met de andere stellingen. Daarom is er besloten om dit item te elimineren. De overgebleven items hadden een Cronbach’s α van .61. Deze score zou niet verhogen als er één of meerdere items geëlimineerd zouden worden. De overige vier items zijn daarom geanalyseerd.

Self-referencing is gemeten door middel van twee items gebaseerd op Dunlop, Wakefield en Kashima (2009). Deze items waren: ‘Hoeveel deed dit verhaal u denken aan uw eigen ervaringen?’ en ‘Hoeveel deed de fotostrip u denken aan wat er met uzelf zou kunnen gebeuren?’. De twee items hingen met elkaar samen (α = .77). Omdat er sprake was van twee items is er ook gekeken of de items met elkaar correleerden. De correlatie tussen beide items heeft een score van .595 en dit geeft aan dat zij positief met elkaar correleren. Beide items zijn daarom samengevoegd tot de variabele self-referencing.

3.3.2 Self-efficacy

De items om de self-efficacy te meten, richtten zich op de communicatie met de dokter, omdat dit een essentieel aspect is van in hoeverre iemand voor zichzelf kan zorgen (Clayman, Cameron, Bergeron & Wolf, 2010). De twee items die de self-efficacy hebben gemeten, waren: ‘Is het gemakkelijk voor u om uw dokter vragen te stellen?’ en ‘Is het gemakkelijk voor u om de uitleg van uw dokter te begrijpen?’. Deze items zijn gebaseerd op de items van Clayman, Cameron, Bergeron en Wolf (2010). De gemeten items hadden een Cronbach’s α van .77 en zijn om die reden gezamenlijk geanalyseerd. Omdat de self-efficacy door enkel twee items is gemeten, is er gecontroleerd of de items met elkaar correleerden. De correlatie tussen beide items is .621. Dit geeft aan dat de items in hoge mate met elkaar correleren en daarom zijn beide items samengevoegd tot de variabele self-efficacy.

3.3.3 Gezondheid en gezondheidsvaardigheden

(35)

gezondheidsvaardigheden zijn gemeten. De items zijn gebaseerd op twee vragen van Chew, Bradley en Boyko (2004). Deze items zijn: ‘Hoe vaak helpt iemand u om informatie van de dokter of het ziekenhuis te lezen?’ en ‘Hoe zeker van uzelf bent u als u zelf doktersformulieren in moet vullen?’. Voorafgaand aan de analyse is het eerste item gehercodeerd, zodat beide items op gezamenlijk geanalyseerd konden worden. Er kwam uit de betrouwbaarheidsanalyse van deze items geen positieve Cronbach’s α naar voren. Er kwam ook geen positieve Cronbach’s α uit de analyse wanneer er een item geëlimineerd zou worden. Daarom is ervoor gekozen om de gezondheidsvaardigheden van de proefpersonen niet in de resultaten te verwerken.

3.3.4 Demografische kenmerken, achtergrond en Arabische kenmerken

Bij de Nederlandse onderzoeksgroep werden er zes demografische vragen gesteld over leeftijd, geslacht, geboorteland, opleidingsniveau, beroep en godsdienst. Bij de Arabische onderzoeksgroep werden nog vragen toegevoegd over het aantal jaren dat er onderwijs gevolgd is, voorkeurstaal voor spreken of lezen, afkomst vriendenkring en partner en in hoeverre er Arabische invloeden in huis aanwezig waren.

3.3.5 Waarderingsaspecten van de fotostrip

Aan de proefpersonen zijn twee stellingen voorgelegd die het gedrag hebben meten waaruit de waardering van een fotostrip naar voren komt. Deze stellingen waren: ‘Als ik een fotostrip zou zien liggen, dan lees ik deze wel/niet’ en ‘Als ik een fotostrip zou zien liggen, dan neem ik deze wel mee/niet mee’. Ook deze vragen zijn gemeten op een zevenpuntsschaal en tijdens het onderzoek apart geanalyseerd.

3.3.6 Open vragen

Er is in dit onderzoek gebruik gemaakt van twee open vragen. De eerste open vraag luidde: ‘Neemt u wel eens iemand mee naar de dokter? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?’. De reden dat deze vraag in dit onderzoek is opgenomen, is om te analyseren wat de redenen bij beide onderzoeksgroepen zijn om wel of niet iemand mee te nemen naar de dokter. Dit kan namelijk voor beide onderzoeksgroepen verschillen. Zo wordt er verwacht dat een taalprobleem een rol kan spelen bij het meenemen van iemand naar de dokter. Op basis van de resultaten zijn er verschillende categorieën gemaakt waar de antwoorden van de proefpersonen zijn ingedeeld. In het resultatenhoofdstuk zijn deze categorieën en de bijbehorende analyse gerapporteerd.

(36)

liepen zo uiteen, dat er voor is gekozen om een schaalverdeling te maken in combinatie met categorieën om de resultaten te kunnen verwerken. Op deze manier zijn er overzichtelijke data ontstaan. In tabel 2 zijn de categorieën en de codering van de antwoorden weergegeven.

Categorie (schaal) Codering van de antwoorden

Niet ingevuld De proefpersoon heeft geen antwoord op de

vraag gegeven.

Zeer negatief De proefpersoon heeft meer dan één negatief

aspect van een fotostrip benoemd.

Negatief De proefpersoon heeft één negatief aspect van

een fotostrip benoemd.

Neutraal De proefpersoon heeft geen mening of de

proefpersoon benoemt zowel positieve als negatieve aspecten van een fotostrip.

Positief De proefpersoon heeft één positief aspect van

een fotostrip benoemd.

Zeer positief De proefpersoon heeft meer dan één positief

aspect van een fotostrip benoemd.

Correcte uitleg van de fotostrip De proefpersoon heeft correct uitgelegd wat er in de fotostrip gebeurt.

Geen correcte uitleg van de fotostrip De proefpersoon heeft niet correct uitgelegd wat er in de fotostrip gebeurt.

Anders De proefpersoon heeft een antwoord gegeven

dat niets met de vraag te maken heeft.

Tabel 2. Analysemethode voor de vraag: ‘Kunt u in uw eigen woorden uitleggen wat u van een fotostrip vindt?’

De vragenlijsten zijn eerst gepretest onder vier Nederlandse personen en één Arabisch persoon. Na afloop van de pretest zijn er nog enkele wijzigingen doorgevoerd voor wat betreft zinsopbouw. Vervolgens zijn de vragenlijsten verspreid onder Arabische en Nederlandse proefpersonen.

3.4 Procedure

(37)

Ook heeft de tolk in enkele gevallen geholpen om de procedure te vertalen. Na afloop van de dataverzameling van deelexperiment 1 is de dataverzameling van deelexperiment 2 gestart. De Nederlandse proefpersonen zijn verzameld in het netwerk van de onderzoeker. Bij deze onderzoeksgroep is alleen de onderzoeker aanwezig geweest om de vragenlijst af te nemen. Wel is daarbij dezelfde procedure gevolgd als bij de Arabische proefpersonen.

(38)

4. Resultaten

Om te toetsen wat de effecten van taal en cultuur zijn in een fotostrip, zijn er multivariate variantieanalyses uitgevoerd voor zowel deelexperiment 1 als deelexperiment 2 waarbij de condities van de fotostrip met elkaar vergeleken zijn. Deze resultaten worden 4.1 uiteengezet. Tevens wordt in deze paragraaf beschreven of er eventuele hoofd- en interactie-effecten voor de onafhankelijke variabele gender zijn opgetreden. Vervolgens worden in 4.2 de correlaties tussen de verschillende variabelen van dit onderzoek weergegeven. De verschillen in intentie en attitude voor alle proefpersonen gezamenlijk, voor de Arabische proefpersonen en voor de Nederlandse proefpersonen zijn in 4.3 beschreven. Om eventuele verschillen aan het licht te brengen, is er gebruik gemaakt van een gepaarde t-toets in alle onderzoeksgroepen. Ook is er een gepaarde t-toets gebruikt om eventuele verschillen in de waarderingsaspecten van een fotostrip van alle proefpersonen gezamenlijk, de Arabische proefpersonen en de Nederlandse proefpersonen te kunnen analyseren. De verschillen in de waarderingsaspecten worden eveneens in 4.3 beschreven. Ten slotte worden in 4.4 de regressieanalyses besproken die zijn uitgevoerd bij opnieuw alle proefpersonen gezamenlijk, de Arabische proefpersonen en de Nederlandse proefpersonen. Bij de regressieanalyses zijn intentie en attitude als afhankelijke variabelen gebruikt en de narratieve dimensies en self-efficacy als predictoren.

4.1 Multivariate variantieanalyses

(39)

Identificatie NL-NL 26 4.88 1.23 NL-AR 27 4.82 1.28 AR-AR 26 4.24 1.65 Transportatie NL-NL 26 4.32 1.49 NL-AR 27 4.51 1.54 AR-AR 26 4.38 1.77 Self-referencing NL-NL 25 3.83 2.11 NL-AR 27 3.70 2.05 AR-AR 26 3.94 2.05 Lezen van de fotostrip NL-NL 24 5.13 2.23 NL-AR 27 5.37 2.15 AR-AR 24 6.29 1.27 Meenemen van de fotostrip NL-NL 25 3.52 2.35 NL-AR 24 3.67 2.53 AR-AR 22 5.05 2.30

Tabel 3. Gemiddelden van de proefpersonen van deelexperiment 1 op basis van een zevenpuntsschaal

Variabelen Conditie n M SD Intentie NL-NL 24 2.63 1.74 AR-NL 26 2.62 1.50 Attitude NL-NL 24 5.31 1.09 AR-NL 26 4.46 1.57 Self-efficacy NL-NL 25 6.32 0.56 AR-NL 26 6.23 0.64 Ervaren gelijkenis NL-NL 25 2.05 1.62 AR-NL 26 1.82 1.21 Identificatie NL-NL 25 4.67 1.24 AR-NL 26 4.54 1.21 Transportatie NL-NL 25 4.44 1.13 AR-NL 26 4.11 1.04 Self-referencing NL-NL 25 3.34 1.92 AR-NL 26 2.65 1.46 Lezen van de fotostrip NL-NL 25 5.80 1.41 AR-NL 26 4.65 1.96 Meenemen van de fotostrip NL-NL 25 1.96 0.98 AR-NL 25 2.44 1.81

(40)

4.1.1. Hoofdeffecten van ‘Conditie’

Deelexperiment 1

Ten eerste is er een multivariate variantieanalyse uitgevoerd voor de afhankelijke variabelen intentie, attitude en self-efficacy met conditie als onafhankelijke variabele. Er is voor gekozen om deze drie aspecten samen te analyseren, aangezien zij volgens het Integrative Model of

Behavioral Prediction (Fishbein & Yzer, 2003) voorspellers zijn voor gedrag. Er is hierbij geen

multivariaat hoofdeffect gevonden. In tabel 3 is te zien dat de Arabische proefpersonen uit alle drie de condities laag scoren op intentie. Op attitude wordt in de drie condities middelmatig gescoord. Enkel de proefpersonen uit de conditie NL-NL scoren gemiddeld hoger dan het middelpunt op een zevenpuntsschaal op attitude. De scores op self-efficacy liggen bij de drie condities wederom dicht bij elkaar en hoger dan het middelpunt op een zevenpuntsschaal.

Ten tweede werd er een multivariate variantieanalyse uitgevoerd voor de narratieve dimensies als afhankelijke variabelen: ervaren gelijkenis, identificatie, transportatie en self-referencing. Conditie was hierbij wederom de onafhankelijke variabele. Ook hierbij is geen multivariaat hoofdeffect gevonden. Opvallend is dat de Arabische proefpersonen uit alle drie de condities laag scoorden op de dimensie ervaren gelijkenis. Op de overige narratieve dimensies wordt door de Arabische proefpersonen hoger dan het middelpunt op een zevenpuntsschaal gescoord. Wederom liggen de gemiddelde scores dicht bij elkaar.

Ten slotte zijn de waarderingsaspecten van een fotostrip (het willen lezen en meenemen van een fotostrip) als afhankelijke variabele door middel van een multivariate variantieanalyse onderzocht. Conditie was hierbij wederom de onafhankelijke variabele. Ook bij deze analyse werd geen multivariaat hoofdeffect gevonden. Er werd bij alle condities hoog gescoord op de mate waarin de Arabische proefpersonen een fotostrip willen lezen. Concluderend kan gezegd worden dat in geen van de multivariate variantieanalyses een multivariaat hoofdeffect werd gevonden. De condities die in deelexperiment 1 onderzocht zijn, hadden geen verschillende effecten op de Arabische proefpersonen.

Deelexperiment 2

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De bedrijven waar de zoon in 1974 niet meer meewerkte Op een groot aantal bedrijven (40%) waar in 1972 een zoon is gaan meewerken was deze in 1974 niet meer werkzaam, hoewel de

Het HvJ zou dus thans, in mijn optiek, tot een ander oordeel zijn gekomen, namelijk door te overwegen dat op gedrukte boeken op papier en andere fysieke dragers niet een

Op grond van het voorgaande zal duidelijk zijn dat gebruik van alcohol en drugs door mensen met LVG meer aandacht behoeft van de instellingen die hen zorg, behandeling en

The following search terms were used: hallucination, auditory hallucination, auditory verbal hallucination, delusions, hallucinations, acute psychosis, childhood

De op de ledenvergadering in maart 1995 gepresenteerde nieuwe statuten zijn na enkele wijzigingen door de ledenvergadering goedgekeurd. Bij de notaris wordt er de laatste hand

Toename organische stof

De afdeklaag moet daarom vrij dik zijn en de drainerende zandlaag moet niet kunnen uitdrogen (geen beworteling in deze laag). Een voordeel van bovenafdichting is, dat bij