• No results found

Doelen van het

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Doelen van het "

Copied!
69
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

~ al

(fI

I

'0 c:

0'

~

Ol ~, CD UI

./

Socialis' me en

democratie 1978/12

Mens en omgeving

Introductie

'567 Hugo Priem us

Doelen van het volkshuisvestingsbeleid

569 Peter Kuenzli

liberalisatie of socialisatie; de woningcorporatie op het scharnierpunt van veranderingen in eigendom en beheer

588 Chris M. van den Hoft

Financiering van de volkshuisvesting

597 Hugo Priemus Woonlasten beleid

605 Noud de Vreeze Woonruimteverdeling

612 Eisse Kalk

Woningbouwprogrammering

619 Elly Boomsma

Stadsvernieuwing, planning en planningsinstrumenten

80cialisme en democratie. nummer 12. december 1978 561

(2)

Biografisch notities

Chris M. van den Hoft

is jurist, was lange tijd directeur van de Nationale Woning raad te Amsterdam, is thans directeur van het Instituut voor Bestuurswetenschappen in Den Haag

Hugo Priemus

is econoom en bouwkundig ingenieur, hoogleraar vOlkshuisvesting aan de Technische Hogeschool te Delft

Peter Kuenzli

is bouwkundig ingenieur, consulent bij het landelijk Ombudsteam

Stadsvernieuwing te Alkmaar

Noud de Vreeze

is bouwkundig ingenieur, consulent bij de landelijke Organisatie

Belangengroepen Huisvesting te Am'sterdam

Eisse Kalk

is sociaal geograaf, medewerker Werkgroep 2000 te Amersfoort, voorzitter van de landelijke Organisatie Belangengroepen Huisvesting te Amsterdam

EI/y Boomsma

is sociaal geografe, was

beleidsmedewerkster bij de Nationale Woningraad te Amsterdam, is thans medewerkster bij Bestuursinformatie (onderafdeling Bestuursorganisatie) van de gemeente Amsterdam

562 socialisme en democratie, nummer 12, december 1978

(3)

.Introductie

Dit nummer van S & D staat in het teken van volkshuisvesting.

Toen in 1977 het Structuurschema Volkshuisvesting uitkwam - en allerwegen veel kritiek ontmoette - werd er door vele

groeperingen gepleit voor een sectorplan volkshuisvesting. Op dit punt bleek er een opvallende eenstemmigheid te zijn. Het is de vraag of er ook over de inhoud van zo'n plan een dergelijke overeenstemming bestaat.

In de navolgende artikelen, die door de auteurs in onderling overleg tot stand zijn gebracht, pogen wij de contouren te

schetsen van zo'n sectorplan volkshuisvesting, vanuit socialistisch perspectief. In het algemeen is per thema getracht een korte analyse van de problemen te geven, een visie op langere termijn te ontwikkelen en een aantal maatregelen te schetsen, die op korte termijn zouden kunnen worden getroffen.

Een sectorplan volkshuisvesting moet bepaald niet worden gezien als een uitgewerkt nationaal plan voor de volkshuisvesting. Op landelijk niveau zullen in een sectorplan alleen de kaders moeten worden gegeven, die het mogelijk maken om vooral op lokaal niveau een volkshuisvestingsbeleid te voeren. In de nu volgende bijdragen gaat het om dat kader. In het eerste artikel van Hugo Priemus, worden beknopt de doelen van het

volkshuisvestingsbeleid omschreven. In een uitvoerig stuk stelt Peter Kuenzli zich op tegen liberalisatietendensen en pleit voor een socialisatie van het woningbestand, waarbij de

woningcorporaties worden beschouwd als scharnierpunt van noodzakelijke veranderingen in eigendom en beheer. Dat veronderstelt wel een pakket grondige veranderingen in de

corporatiewereld, waardoor de zeggenschap en de vrijheid van de bewoners van corporatiewoningen sterk worden vergroot en het bezit van corporaties territoriaal wordt herverkaveld.

Chris van den Hoff gaat in op de financiering van de volkshuisvesting. Hij pleit voor een nationaal

volkshuisvestingsfonds, met regionaal te beheren secties, van waaruit een continue financieringsstroom kan worden

gegarandeerd tegen zo stabiel mogelijke voorwaarden.

Een sterke koppeling tussen pensioenvoorziening en financiering van de volkshuisvesting lijkt aantrekkelijke perspectieven te bieden, mits bij het beheer van de fondsen bewoners en (a.s.) pensioengerechtigden een centrale rol kunnen vervullen.

Het hier geintroduceerde volkshuisvestingsfonds 'beschermt' de

loclallsme en demo rat ie. nummer 12. december 1978 563

(4)

volkshuisvesting In zekere zin tegen al te hevige fluctuaties op de kapitaalmarkt. Ook op het stuk van de woonlastenbepa/ing wordt een systeem voorgestaan waardoor de volkshuisvesting zich onderscheidt van andere sectoren. Ter realisering van een eerlijke verdeling van woonlasten bepleit Hugo Priemus een integrale woonlasten bepaling waarbij de 'vaste' woonlasten zijn gerelateerd aan inkomen en woonkwaliteit (puntenstelsel) en waarbij de 'variabele' woonlasten op kostprijsbasis door de bewoners onderling worden vastgesteld in relatie tot de daarvoor te verwerven woondiensten. In dit systeem worden het

draagkrachtbeginsel en het harmonisatiebeginsel als het ware met elkaar geïntegreerd, waarbij ook in de eigen-woningsector de vrije prijsvorming komt te vervallen. Het voorgestelde

woonlastenbeleid houdt in dat de invloed van inkomensverschillen op de woningmarkt sterk wordt teruggedrongen.

Hierdoor behoeft de verdeling van woonruimte niet langer te worden bepaald door de inkomensverdeling. Er ontstaat ruimte voor een integraal woonruimtebeleid, dat door Noud de Vreeze wordt geschetst. Hij bepleit een integraal toe te passen systeem waarbij regionaal alle vrijkomende woningen en alle vragers centraal worden gemeld, waarbij de informatie naar de vragers toe sterk wordt verbeterd en waarbij - zodra meer gegadigden zich voor één woning melden - regionaal te coördineren

voorrangsregels bepalen welke gelukkige de woning bemachtigt.

Hierbij kunnen ook relaties worden gelegd met planologische doelen.

Via de thematiek van de woningbouwprogrammering, behandeld door Eisse Kalk, wordt de relatie gelegd tussen de

woningvoorraadproblematiek en het bouwproces. Hij gaat uit van een democratisch bepaalde programmering van

woningbouwactiviteiten, die door de bewoners wordt

meegdragen. Woningbouwprojecten worden zoveel mogelijk door en voor niet-anonieme bewonersgroepen gerealiseerd, waarbij bewoners materieel zoveel mogelijk de opdrachtgevende functie vervullen.

Bij de programmering van de woningbouw, die op enkele punten nauw is gerelateerd aan het woonruimtebeleid, spelen ook planologische aspecten een rol van betekenis.

In de laatste bijdragen gaat Elly Boomsma in op een aantal van deze aspecten. Zij stelt stadsvernieuwing en stadsuitbreiding naast elkaar en komt daarbij naast belangrijke verschillen ook niet onbelangrijke verschillen tegen. Zij pleit voor een zodanig wettelijk kader dat ruimte gelaten wordt voor onzekerheden in het

planningproces.

Ruimte moet worden geboden voor een decentrale aanpak van het ruimtelijk beleid en voor een methode van planning die zeggenschap laat voor buurten en wijken.

Steeds weer komen de betogen erop neer dat de invloed van commerciële instellingen op het volkshuisvestingsbeleid (en het ruimtelijk beleid) moet worden teruggedrongen, dat het lokaal

564 socialisme en democratie. nummer 12. december 1978

"

(5)

bestuur het brandpunt moet zijn van politieke besluitvorming met betrekking tot de volkshuisvesting, dat dit een duidelijk

kaderbeleid vergt van de nationale overheid, en dat een actieve individuele en collectieve verantwoordelijkheid voor vrijheid en participatie van de betrokken bewoners bij het beheer, de

inrichting en de bestemming van de gebouwde omgeving, de kurk zal moeten zijn waarop de volkshuisvesting binnen het nationale kader drijft.

Deze laatste stelling brengt met zich dat wij de besluit-en

meningsvorming binnen de gemeente sterk benadrukken. Immers, op het lokale vlak kan de actieve participatie van de bewoners pas goed gestalte krijgen. De lezer zal gewaarworden dat we per gemeente denken aan de instelling van een lokale stuurgroep voor de volkshuisvesting, bij wijze van Functionele Commissie op voet van de Gemeentewet, welke zich bezighoudt met de voorbereiding en uitvoering van het lokale volkshuisvestingsbeleid

(woningbouwprogrammering, stadsvernieuwing, woonruimteverdeling e.d.). Deze Commissie bestaat uit vertegenwoordigers van BenWen de Gemeenteraad en belangenbehartigers van de diverse bewonersgroepen. Als waarnemend lid kunnen bepaalde deskundigen worden toegevoegd, zoals een of meer vertegenwoordigers van het te introduceren volkshuisvestingsfonds.

Per wijk kunnen Territoriale Commissies op voet van de Gemeentewet worden ingesteld, die zich bezighouden met de bestemming, de inrichting en het beheer van het desbetreffende gebied (opstellen globaal bestemmingsplan, uitwerking

bestemmingsplan, nieuwbouw-en vernieuwbouwprojecten begeleiden e.d.). Deze commissies, bestaande uit bewoners en gemeente-ambtenaren (eventueel aangevuld met adviseurs), onderhouden een nauwe relatie met de wijkgebonden corporatie die in het zelfde territoor verantwoordelijk is voor het beheer van de woningen, en ook met de lokale stuurgroep van de

volkshuisvesting.

In het weerbarstige dilemma centralisatie (nationaal

volkshuisvestingskader) - decentralisatie (lokale beleidsruimte voor bewonersinvloed) kiezen wij in onze bijdragen voor een duidelijke verschuiving van de macht naar de basis. Dat ligt voor de volkshuisvesting nogal voor de hand; als ooit ergens de mens betrokken kan worden bij de bepaling van zijn levenscondities dan is het wel in zijn woning en de omgeving daarvan. Dat onze keuze zo is uitgevallen is voor leden van een partij die ook actiepartij wil zijn eigenlijk niet verwonderlijk.

Omdat we echter in decentralisatie te maken hebben met een dubbelzinnig begrip is een waarschuwing in dit verband bepaald niet overbodig. De vorm van decentralisatie die ons voor ogen staat heeft niets gemeen met het modewoord; de

bezweringsformule die de huidige bewindslieden te pas en te onpas in de mOhd nemen.

socialisme en democratie. nummer 12. december 1978 565

(6)

Wanneer de door ons voorgestelde decentralisatie gestalte krijgt, ontstaat een veel grotere beïnvloedingsmogelijkheid aan de basis omdat niet alleen formele kaders worden bijgesteld, maar de bewoners worden vrijgemaakt van ongezonde verlokkingen tot speculatie en het aanvaarden van onvoorziene risico's en lasten.

Veel ongebondener dan thans zullen zij dan in staat zijn hun belangen bij hun woonvoorziening te behartigen. Als men niet bereid is de sociale en economische condities in deze zin voor de bewoners te veranderen is decentralisatie een ander woord voor liberalisatie en doet men in wezen niet veel meer dan het

verschuiven van de ellende naar lager bestuurlijke niveaus.

Wij hopen dat dit themanummer, dat nauw aansluit op de ideeën die zijn neergelegd in het WBS-rapport 'Socialistisch woon beleid' dat in 1976 verscheen, een bijdrage zal leveren aan de zo

. noodzakelijke discussie binnen en buiten de PvdA over het gewenste volkshuisvestingsbeleid.

566 socialisme en democratie, nummer 12, december 1978

(7)

Hugo Priem us

Doelen van het

volkshuisvestingsbeleid

Het bijzondere van een socialistisch volkshuisvestingsbeleid zit 'm waarschijnlijk niet zozeer in de doelen, als wel in de instrumenten die worden ingezet om die doelen te bereiken. Toch is het van belang dat de doelen zo helder mogelijk worden geformuleerd. Dit belang is des te groter nu moet worden geconstateerd dat de doelen van het volkshuisvestingsbeleid, zoals deze zijn

omschreven in het Structuurschema Volkshuisvesting, uitmunten door vaagheid en ook in ander opzicht weinig bevredigend zijn. Hoofddoelstelling van het socialistisch volkshuisvestingsbeleid is:

'het honoreren van het recht op een volwaardige vorm van huisvesting voor iedereen'.

Dit beteke'nt dat er naar moet worden gestreeft dat in het politieke proces wordt bepaald wie onder 'iedereen' moet worden verstaan, dus welke behoefte wordt erkend, en voorts wat onder een

volwaardige vorm van huisvesting moet worden verstaan. Het aanbod van woonruimte zal tenminste in overeenstemming moeten worden gebracht met de erkende behoefte. Bovendien zal de effectieve vraag moeten worden gebracht op het peil van de erkende behoefte.

Eerst werken we vier subdoelstellingen uit die betrekking hebben op de positie van bewoners op de woningmarkt.

Een eerste subdoelstelling van het volkshuisvestingsbeleid is 'een rechtvaardige verdeling van woonlasten'. Dit houdt een streven in naar een woonlastenniveau dat samenhangt met inkomen en woningkwaliteit.

Een tweede subdoelstelling van het volkshuisvestingsbeleid luidt: 'een rechtvaardige verdeling van de beschikbare woonruimte in overeenstemming met gedifferentieerde behoeften volgens via het democratisch proces geformuleerde criteria en prioriteiten'.

Een derde subdoelstelling van het volkshuisvestingsbeleid is gericht op een 'harmonisatie van de kwaliteit van de

woningvoorraad', wat onder andere een instandhoudingsbeleid vergt.

Een vierde subdoelstelling van het volkshuisvesti!1gsbeleid houdt in dat de consumenten in staat worden gesteld hun doelstellingen te effectueren: optimalisatie van de bijdrage die de woonsituatie levert aan de satisfactie. Dit betekent onder andere dat bewoners bij het wonen en het beheer vrijheid en

zelfbesehikkingsmogefijkheid wordt gegeven, dat collectieve

socialisme en democratie. nummer 12. december 1978 567

(8)

planning-en beheeractiviteiten worden gedemocratiseerd, dat procedures worden vereenvoudigd en doorzichtig gemaakt en dat eigendomsverhoudingen en beheerrelaties worden aangepast.

Vervolgens kunnen we nog drie subdoelstellingen van het volkshuisvestingsbeleid specificeren, die primair betrekking hebben op de verhoudingen op de woningbouwmarkt.

Een vijfde subdoelstelling van het volkshuisvestingsbeleid luidt:

'democratisering van de opdrachtgevende functie'. De bij de vierde subdoelstelling genoemde punten spelen hierbij een grote rol.

Een zesde subdoelstelling van het volkshuisvestingsbeleid is gericht op een regionale woningbouwprogrammering. Deze subdoelstelling kan als volgt worden geformuleerd: 'omvang en differentiatie van nieuwbouw-, vernieuwbouw-en sloopactiviteiten moeten worden afgestemd op demografische ontwikkelingen, ruimtelijke condities, financiële mogelijkheden en

gebruikerswensen '.

Een laatste subdoelstelling is georiënteerd op het beheersen van de produktiekosten. Hiervoor zijn een kostenbeleid, een

grond(prijs)-beleid en een financieringsbeleid nodig. Te denken valt aan het realiseren van een continue grond-en

kapitaalvoorziening, aan rekenvoorschrihen met betrekking tot de toedeling van grond-en bouwkosten en aan het bevorderen van kostenbesparende innovaties.

Voor het volkshuisvestingsbeleid zijn voorts nog twee meer

algemene, doelstellingen van groot belang die niet exclusief op de sector volkshuisvesting zijn betrokken: het algemene streven naar een democratische besluitvorming, en het ruimtelijk beleid, gericht op een rechtvaardige verdeling van de beschikbare ruimte in overeenstemming met gedifferentieerde behoeften volgens via het democratische proces geformuleerde criteria en prioriteiten. Deze beide doelen vormen als het ware een kader voor het

volkshuisvestingsbeleid.

Als we al deze doelstellingen kort en bondig willen samenvatten, dan ontstaat deze leuze: 'goed en betaalbaar wonen voor

iedereen, onder democratische verhoudingen'. Dat is het doel waarnaar wij streven.

568 socialisme en democratie, nummer 12, december 1978

(9)

Peter Kuenzll

Over eigendom en beheer

Eigendom en beheer zijn sleutelbegrippen als het erom gaat goed en betaalbaar wonen voor iedereen onder democratische

verhoudingen te realiseren.

Nadat vele jaren de aandacht vooral was gericht op de

nieuwbouwproduktie, komen de laatste tijd de belemmeringen voor een socialistisch woon beleid door de eigendoms- en beheersverhoudingen in de woningvoorraad steeds sterker naar voren. De ervaringen, opgedaan bij de stadsvernieuwing, zijn hierbij van grote betekenis: de onverbeterbaarheid van het

particuliere woningbestand, de speculatie met grond en woningen in oude wijken, conflicten van huurders met woningcorporaties over de keuze tussen verbetering en nieuwbouw, financiële barrières voor ingrijpende woningverbetering door eigenaars- bewoners - om slechts enkele problemen te noemen.

Ook in de PvdA heeft de discussie rond eigendom en beheer zijn sporen nagelaten. In de WBS-publicatie 'Socialistisch

Woonbeleid'1 wordt als een van de doelstellingen voor het volkshuisvestingsbeleid geformuleerd: 'Het beheer en het onderhoud van de woningvoorraad dienen in handen te zijn van de bewoners of van door bewoners te beheersen organisaties'.

Het verkiezingsprogramma 'Voorwaarts'2 spreekt zich onder meer uit voor 'het opzetten en ondersteunen van voldoende

experimenten met nieuwe vormen van gemeenschappelijk beheer- en eigendom, die met name voor de laagstbetaalden van belang kunnen zijn'.

Hoe zinvol het opzetten van deze experimenten ook moge zijn, w~

lullen ons inmiddels wel moeten afvragen of allerlei

verworvenheden uit het verleden momenteel niet op de tocht staan. Zo'n belangrijke verworvenheid is de Woningwet 1901 (en de daarin geregelde woningbouw door woningcorporaties). Voor de realisering van een socialistisch volkshuisvestingsbeleid zijn deze woningcorporaties nog steeds van beslissende betekenis: in deze vorm van woningbeheer liggen - in beginsel - op dit moment de beste voorwaarden voor goed en betaalbaar wonen en voor een rechtvaardige verdeling van woonruimte en

woonlasten. De uitbouw van de woningcorporaties en de verbeteringen van het democratisch functioneren ervan, worden bedreigd door ontwikkelingen als de sterke liberalisering en de verregaand ongelijke behandeling van de huur-en koopsector. In dit artikel zal:

socialisme en democratie. nummer 12. december 1978 569

(10)

een beknopte toetsing plaatsvinden van de verschillende vormen van eigendom en beheer, aan de eerder in dit S en D nummer geformuleerde doelstellingen,

aandacht worden besteed aan taak en plaats van de woningcorporaties,

ingegaan worden op het na-oorlogse liberalisatiebeleid en de gevolgen daarvan voor de woningcorporatie,

de woningcorporaties worden benaderd als scnarnierpunt voor veranderingen in eigendom en beheer.

Een en ander loopt uit op een aantal aanbevelingen die tot doel hebben het instituut woningcorporatie, als instrument van een socialistisch woon beleid, te versterken.

2 Eigendom en beheer

In artikel 625 van het Burgerlijk Wetboek is eigendom als volgt omschreven: 'Eigendom is het regt om van eene zaak het vrij genot te hebben en daarover op de volstrekste wijze te

beschikken, mits men er geen gebruik van make, strijdende tegen de wetten of de openbare verordeningen ( ... ) en mits men aan de regten van anderen geen hinder toebrenge: alles behoudens de onteigening ten algemenen nutte tegen behoorlijke

schadeloosstelling, ingevolge de Grondwet'.

Beheer kan in navolging van Van der Schaar worden omschreven als het 'geheel van beslissingen en activiteiten welke

samenhangen met het aanbieden van woondiensten, het kopen en verkopen van woningen, het doen van onderhoud, het investeren in de kwaliteit van de woning(en) en tenslotte het slopen ervan'.3 Eigendom-en beheersverhoudingen in de volkshuisvesting zijn van grote invloed op de besluitvorming over grond en woningen en op de zeggenschap van de bewoner daarin. Daarbij is er vaak sprake van tegengestelde belangen van de eigenaar, de

bewoner/gebruiker en de overheid.4 Alleen bij de eigenaar- bewoner vallen eigendom, beheer en gebruik samen. Bij

particuliere verhuurders komt het nogal eens voor dat het beheer is uitbesteed aan een aparte exploitatie-of beheersmaatschappij.

In dat geval zijn eigendom, beheer en gebruik in drie verschillende handen.

In de volkshuisvesting zijn de drie voornaamste beheersvormen:

commerciële verhuur (particuliere verhuurders, institutionele beleggers);

niet-commerciële verhuur (woningcorporaties en gemeenten);

eigen-woningbezit.

Het marktaandeel van deze beheersvormen is thans respectievelijk ongeveer 20, 40 en 40%.

Tussen deze beheersvormen vinden de laatste jaren belangrijke verschuivingen plaats. Hiervoor zijn drie redenen aan te wijzen:

570 socialisme en democratie. nummer 12. december 1978

(11)

1 in de nieuwbouw worden steeds meer koopwoningen gebouwd en steeds minder huurwoningen;

2 het aantal woningwetwoningen in de totale nieuwbouwproduktie

is de laatste tien jaar zowel absoluut als relatief sterk afgenomen

(figuur 1);

3 in de woningvoorraad worden op grote schaal huurwoningen

verkocht aan eigenaar-bewoners. Sinds de oorlog zijn gemiddeld 21 000 particuliere huurwoningen per jaar verkocht aan eigenaar- bewoners, gemeenten en woningcorporaties. Sinds 1967 is dit aantal sterk gestegen tot ca. 50 000 per jaar. Daarvan worde'n er ruim 30 000 per jaar aan eigenaar-bewoners verkocht.7 Ook de verkoop van woningwetwoningen vertoont een aanzienlijke stijging.8

Door de hierböven genoemde ontwikkelingen neemt het aantal (goede en) betaalbare huurwoningen sterk af.

Tegelijk neemt de woningnood in Nederland de laatste jaren weer

figuur 1.

N

N ~

....

N '"

)( N ~

~ 150

140 M

~ 130

120 110 100 90

....

~

'"

M

programma MVRO 1979

~

8 co

~

0 0

'"

N

~

o o

'"

1963 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81

Totaal aantal gereedgekomen woningen per jaar (1963-1981) en het aandeel woningwet-woningen

Bron: CBS-jaarstatistieken en Begroting MVRO 19791'0e daken geteld' -- landelijke Actie Woningnood

80clallsme en democratie, nummer 12, december 1978 571

~ (1) ::J C/l (1) ::J

o 3

<0

(1)

$.

::J

<0

(12)

flink toe. Deze woningnood raakt vooral mensen met lagere

inkomens en zeker niet alleen de zogenaamde 'nieuwe categorieën woningzoekenden' zoals jongere alleenstaanden en

tweepersoonshuishoudens.9

Deze ontwikkelingen dwingen eens te meer tot een duidelijke politieke keuze voor de meest wenselijke vorm van woningbeheer in het licht van de doelstellingen van een socialistisch woonbeleid zoals omschreven in het voorgaande artikel van Priemus.

De particuliere verhuurder

Volgens recente schattingen zijn er in Nederland ca. 900000 particuliere huurwoningen waarvan 600000 van vóór 1940.10 Deze zijn vooral in de steden van West-Nederland te vinden. Het betreft hier voor het merendeel etagewoningen van slechte kwaliteit en met lage huren.

Deze woningen worden bewoond door huishoudens die een zwakke positie op de woningmarkt hebben en het meest te lijden hebben van de woningnood: vooral mensen met lagere inkomens, relatief veel één-en tweepersoonshuishoudens en veel oudere mensen.

Een socialistisch woonbeleid zal vooral de verbetering van de woonsituatie van deze bewoners op het oog moeten hebben.

Hoewel de groep particuliere verhuurders zeer heterogeen is samengesteld, hebben zij gemeen dat zij niet als eerste

doelstelling hebben te zorgen voor een goede volkshuisvesting maar het beleggen in grond en woningen zien als een middel om tot een zo gunstig mogelijk rendement te komen.

Verbetering van particuliere huurwoningen is om deze reden ook nauwelijks van de grond gekomen. De particuliere eigenaar immers, haalt zijn grootste rendement niet bij (zwaar

gesubsidieerde) verbetering maar bij vrije verkoop - al dan niet na woningsplitsing, woningwoeker of huisjesmelkerij. En dat is momenteel aan de orde van de dag."

Op grond van de ervaringen de afgelopen jaren rond het particuliere huurwoningbestand kan niet anders worden geconcludeerd dan dat een goede volkshuisvesting en de

belangen van de bewoner onverenigbaar zijn met de particuliere exploitatie van huurwoningen, waarbij grond en woningen uitsluitend als winstobject worden gezien.

Niet-commerciële verhuur- of non-profitsector

Gemeenten en woningcorporaties zijn de voornaamste niet- commerciële verhuurders. Hun woningbezit bestaat voornamelijk uit na-oorlogse woningwetwoningen. Bij deze beheersvorm is er in het algemeen sprake van redelijke kwaliteit. Ingrijpende

572 socialisme en democratie. nummer 12, december 1978

f

I

~

(13)

woningverbetering is goed van de grond gekomen (het merendeel van het vooroorlogse woningwetbestand is verbeterd).

Woningwetexploitatie is de enige beheersvorm waarbij sprake is van een verplichte reservering ten behoeve van onderhoud en beheer;

vindt prijscontrole plaats bij nieuwbouw en verbetering en is speculatie uitgesloten;

betalen bewoners in veel gevallen een inkomenshuur;

vallen de woningen veelal onder een (al dan niet democratisch gecontroleerd) woonruimteverdelingsbeleid;

is de financiering van nieuwbouw en verbetering zeker gesteld op de Rijksbegroting. De overheid controleert het financieel beheer.

Zowel een goede kwaliteit als betaaibaarheid en blijvende beschikbaarheid van een woningwetwoning zijn daarmee in principe aanwezig. Op deze punten behoeft bij door gemeenten en woningcorporaties beheerde woningwetwoningen geen

strijdigheid te bestaan met de doelstellingen van een socialistisch woonbeleid. Wel zal een aantal knelpunten in de financiering, en het woonlasten-, woonruimte- en bouwprogrammeringsbeleid moeten worden aangepakt.

Een groot probleem in de woningwetsector is dat van meet af aan het wettelijk kader dat de Woningwet aan gemeenten en

corporaties bood, niet primair gericht was op het betaalbaar wonen, maar op het goede wonen. De woningbouwverenigingen werden vaak opgezet door, en waren gericht op de geschoolde arbeiders. Ook op dit moment worden de woningen van de woningcorporaties vooral bewoond door het modale gezin met een modaal inkomen. Na ruim vijfenzeventig jaar Woningwet staan de woningcorporaties nog steeds voor de centrale vraag of middels (vervangende) nieuwbouw, woningverbetering en

woningtoewijzing gezorgd kan worden voor de verbetering va" de huisvesting van de lagere-inkomensgroepen, die nu voor een belangrijk deel zijn aangewezen op de goedkope maar ook slechtere woningen van vooral de particuliere verhuurders.

Een tweede probleem is het ondemocratisch functioneren van veel woningcorporaties en de geringe zeggenschap van de huurders in het beheer. De grote schare woningzoekenden heeft bij de meeste woningcorporaties al helemaal niets in te brengen.

Willen de woningcorporaties hun belangrijke taak in een

gesocialiseerd woningbeheer kunnen (blijven) vervullen, dan zal vooral op deze punten wat gedaan moeten worden. Dit zal niet alleen ingrijpende interne veranderingen vergen, maar ook een antwoord op de externe bedreigingen van het goed functioneren van de woningcorporaties.

Het eigen-woningbezit

De eigendomsrechten geven de eigenaar-bewoner een grote zeggenschap over zijn woning. Tenminste zolang aan de financiële

socialisme en democratie. nummer 12. december 1978 573

~ CD :J lil CD :J

o 3

<0 CD ~.

:J

<0

(14)

verplichtingen t.o.v. de hypotheeknemer wordt voldaan.

Door de soms explosieve prijsstijgingen van eigen woningen en de geldende hypotheekvoorwaarden is het kopen van een woning hoofdzakelijk voorbehouden aan de hogere-inkomensgroepen, dan wel aan jongeren met goede inkomensperspectieven. Deze

groepen profiteren ook het meeste van het fiscale regime voor eigen woningen.'2 Doqr de werking van de belastingaftrek van hypotheekrente en het huurwaardevoordeel geldt voor de

eigenaar-bewoner het omgekeerde als in de huursector voorkomt:

hoe hoger het inkomen, hoe lager de woonquote en hoe meer profijt van de overheid.'3

Eigen woningen zijn voor 92% eengezinshuizen, met een relatief groot aantal vertrekken. De onderhoudssituatie is in het algemeen goed. Door de ontwikkelingen de laatste jaren komen echter veel (zeer) slechte voormalige particuliere huurwoningen in handen van eigenaar-bewoners die slechts met de grootste moeite de maandelijkse lasten op tafel kunnen brengen. Deze eigenaar- bewoners hebben geen financiële ruimte voor noodzakelijke ingrijpende verbeteringen. (Toekomstige) vernieuwing van

dergelijke buurten wordt een steeds problematischer zaak. Op het punt van de verdeling van eigen woningen tellen hoofdzakelijk financiële criteria zoals inkomen, vermogen,

hypotheekmogelijkheden e.d. Vrijwel overal bestaat vrije vestiging bij aankoop t.b.v. 'zelfbewoning'. Van een op behoefte gebaseerd woonruimteverdelingsbeleid is in de eigen woningsector geen sprake.

Het eigen-woningbezit in zijn huidige vorm kan dan ook niet als een beheersvorm worden gezien die een oplossing biedt voor de al eerder aangeduide woningnood of de huisvesting van de lagere inkomensgroepen op langere termijn, met name door het afwezig zijn van prijsbeheersing en de onmogelijkheid tot een

rechtvaardige verdeling van woonruimte en woonlasten.

De verkoop van oude particuliere huurwoningen aan bewoners leidt niet alleen tot een verscherping van de woningnood (er komen minder goedkope huurwoningen), maar doet tevens het ergste vrezen voor de mogelijkheden van een effectief

stadsvernieuwingsbeleid in de toekomst. Tenslotte leidt (bevordering van het) eigen-woningbezit middels de

inkomstenbelasting tot bevoordeling van mensen met hogere inkomens.

Huren of kopen

Een socialistisch woonbeleid vereist ingrijpende wijzigingen in de eigendoms-en beheersverhoudingen in de volkshuisvesting.

Socialisten hebben dit lange tijd bepleit. Zij kozen tegen particuliere woningexploitatie, voor socialisatie van de volkshuisvesting. De uitbouw van de woningbouwvereniging zagen ze daarbij als belangrijk middel.'4 Confessionelen en

574 socialisme en democratie. nummer 12, december 1978

(15)

libera en daarentegen maakten van particulier woningbeheer en vooral van het eigen-woningbezit de hoeksteen van hun beleid. De discussie rond Voorwaarts, het verkiezingsprogramma uit 1977, bracht aan het licht dat de zienswijzen in de PvdA kenteren. Een aantal ontwikkelingen op de woning(bouw)markt en de

kapitaalmarkt tijdens het kabinet-Den Uyl is daaraan niet vreemd geweest: het terugtrekken van de beleggers uit de particuliere huurwoningbouw, het ineenstorten van de bouwproduktie (waarop het kabinet reageerde door het aantal te bouwen premiekoopwoningen fors op te voeren), de explosieve

prijsontwikkelingen van bestaande woningen, de uitkomsten van bewonersenquêtes etc.

De keuze van het kabinet-Den Uyl voor de bouw van meer koopwoningen (om de bouwproduktie enigszins op peil te houden) berustte voornamelijk op pragmatische overwegingen.

Aan enige analyse van de achtergronden van de vraag naar koopwoningen, laat staan aan maatregelen om onrechtvaardig te achten verschillen tussen huurders en kopers weg te nemen kwam het kabinet niet toe.

In 'Voorwaarts' wordt terecht bepaald dat slechts onder zeer stringente voorwaarden het aantal koopwoningen in de

nieuwbouw mag worden opgevoerd. Deze voorwaarden hebben betrekking op het wegnemen van de verschillen tussen huurders en eigenaar-bewoners ten aanzien van de kwaliteit "Yan de woning, de zeggenschap en de woonkosten.

Deze verschillen kunnen slechts worden teruggedrongen als een socialistisch woonbeleid wordt gevoerd, waarbij op het punt van het beheer de woningbouwcorporaties als uitgangspunt worden genomen, en waarbij condities worden gesteld voor betere zeggenschapsverhoudingen en het centraal stellen van het belang van de gebruiker.

3 Woningcorporaties

De woningwet is, sinds zij in 1902 van kracht geworden is, de basis geweest van vrijwel alles wat overheid en particulieren op het gebied van de Volkshuisvesting ondernamen.

Hoofdstuk 5 van de Woningwet, dat handelt over de voorziening in de woningbehoefte waarin de woningcorporaties (of zoals de officiële·term luidt: de toegelaten instellingen) een centrale rol spelen, bepaalt in artikel 59:

'Verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid, niet zijnde coöperatieve verenigingen, en stichtingen die zich ten doel stellen uitsluitend op het gebied van de Volkshuisvesting werkzaam te zijn en niet beogen uitkeringen te doen anders dan in het belang van de Volkshuisvesting, kunnen door ons worden toegelaten als instellingen, uitsluitend in het belang van de Volkshuisvesting werkzaam'.

In artikel 59 worden verder een groot aantal regels gesteld ten

socialisme en democratie. nummer 12. december 1978 575

(16)

aanzien van deze toelating, de werkzaamheden, statuten en het toezicht op de woningcorporaties en wordt de wettelijke basis gelegd voor de uitwerking van deze punten in besluiten en beschikkingen.

Geldelijke steun aan de corporaties loopt via de gemeenten, die ook in eerste instantie belast zijn met het toezicht op het goed functioneren van de corporaties. Als de corporaties verstek laten gaan, kan de gemeente ook zelf woningwetwoningen gaan bouwen. Vooral de eerste twintig jaar na de oorlog is veel door gemeenten gebouwd.

In vele gemeenten treffen we dan ook gemeentelijke woningbedrijven aan. Zij beheren vooral goedkopere huurwoningen en verhuren vooral aan de lagere

inkomensgroepen. Na de wijziging van de Woningwet in 1965 zijn de activiteiten van de gemeenten in de nieuwbouw en

woningbeheer als regel afgenomen: in plaatsen waar de gemeente actief particuliere huurwoningen koopt, neemt het gemeentebezit echter wel toe.

Het belangrijkste argument om de nadruk niet te leggen op de ., gemeenten maar op de woningcorporaties, is dat de gemeente als huisbaas in dubbelrollen terechtkomt: onderhoudsverplichtingen ten opzichte van de huurders tegenover verantwoordelijkheid voor aanschrijvingsbeleid/controle en toezicht op de bouw tegenover opdrachtgever/gemeente moet op grond van

volkshuisvestingsbelangen toestemming voor sloop van woningwetwoningen geven - en kan tegelijk de grond voor andere bestemmingen nodig hebben, etc.

Op deze gronden geven ook wij de voorkeur aan woningbeheer door woningcorporaties en een (geleidelijk) overdragen van het gemeentelijk woningbezit daaraan op voorwaarde dat van een democratisch beheer sprake zal zijn. De rol van de gemeentelijke overheid zal moeten worden verstrekt op de punten van onder meer onderzoek, bouwprogrammering en woonruimteverdeling.

De rol van de woningcorporaties ligt bij ontwerp en uitvoer'ng va (ver)nieuwbouwprojecten (van programma van eisen tot en met de oplevering) en bij het beheer.

Het dubbelzinnig karakter van de woningcorporaties Woningcorporaties zitten minder dan gemeenten met 'twee petten', toch hebben ook zij een nogal dubbelzinnig karakter.

Dit is in de periode na de oorlog duidelijk naar voren gekomen toen de woningwetbouw het voornaamste middel was waarmee de overheid de woningnood te lijf ging. De overheid had daarbij een sterke greep op huren en woonruimteverdeling. In deze tijd van woningnood werd de volkshuisvesting door de overheid voornamelijk als prOduktievraagstuk benaderd. Vragen rond beheer en eigendom van grond en woningen kwamen nauwelijks aan de orde.

576 socialisme en democratie, nummer 1

(17)

Ook de woningbouwverenigingen werden volledig ondergeschikt gemaakt aan het produktiestreven. Onderzoek en planning, ontwerp, bouw, beheer en toewijzing van woningwetwoningen kwamen in handen van de gemeenten. De

woningbouwverenigingen werden tot 'administratiekantoren in dienst van gemeenten'. De woningcorporaties werden in deze periode het slachtoffer van hun dubbelzinnig karakter: enerzijds een vorm van particulier initiatief, anderzijds belast met de publiekrechtelijke taak om te werken in het algemeen belang van 'bevordering van de volkshuisvesting'. Enerzijds

vertegenwoordiger van het consumentenbelang, anderzijds

producent. Enerzijds gericht op het sectorbelang volkshuisvesting, anderzijds door de sterke banden met en toezicht van de overheid, ondergeschikt gemaakt aan algemene sociaal-economische

doelstellingen. Enerzijds gericht op huisvesting van de lage inkomensgroepen, anderzijds geneigd tot huisvesting van modale en bovenmodale lagen van de bevolking.

Hun dubbelzinnig karakter maakte de woningcorporaties niet alleen tot makkelijk werktuig van de overheid bij het aanpakken van de woningnood, maar later ook tot gedwongen trekpaard bij het liberalisatiebeleid.

Deze weinig benijdenswaardige positie is behalve uit de hierboven beschreven dubbelzinnigheid te verklaren uit de gevolgen die de enorme schaalvergroting in bouwen en beheren voor de

corporaties had. Deze versterkte de tendens tot ondergraving van de verenigingsstructuur. In plaats van een vereniging van

belanghebbenden, werden de corporaties de grootste huisbazen in Nederland. Tegenover zelfwerkzaamheid, ontplooiing en

kadervorming van huurders in dit verenigingsverband kwam een steeds sterker professioneel apparaat tot stand, gericht op continuïteiten efficiency.

Democratisch functioneren werd tot een paternalistisch voorschrijven; beleidsvoering werd verdrongen door de deskundigen van technisch en adminstratief beheer.

4 Liberalisatie

liberalisatie in zijn beperkte betekenis houdt in het buitenwerking stellen van de direct na de oorlog ingevoerde Huurwet

(huurbescherming en huurprijsbeheersing) en daarna van de Woonruimtewet (woonruimteverdeling).'5 Meer in het algemeen kan liberalisatie worden omschreven als de terugkeer naar een vrijere marktsituatie en zo weinig mogelijk overheidsbemoeienis met de volkshuisvesting. Onder een vrije marktsituatie wordt in navolging van Van den Doel verstaan een markt waar de overheid de beslissingen die vragers en aanbieders nemen, direct noch indirect beïnvloedt. De situatie die dit het meest benadert in de volkshuisvesting is de koopwoningensector en daarin de vrije sector.

socialisme en democratie. nummer 12. december 1978 577

~ <D ::J 1/1 (I) ::J

o 3

10 (I)

~.

::J 10

(18)

Bevordering van het eigen woningbezit in zijn huidige vorm past dan ook geheel in een op liberalisme gericht beleid. Ook de doorstromingsfilosofie moet als een duidelijke pendant van liberalisatie worden beschouwd, namelijk als een

woonruimteverdeling die onder invloed van de vrije markt tot stand komt, waarbij de kwaliteit van de woning is afgestemd op de woonlasten die de bewoner gezien zijn inkomen kan

opbrengen; wie voor een dubbeltje geboren is, moet niet voor een kwartje willen wonen - zelfs wanneer het daarbij gaat om een sober en doelmatig uitgevoerde nieuwe woningwetwoning. Als doorstroming al zou werken, dan betekent dit in ieder geval een bestendiging van de situatie dat de laagste inkomensgroepen in de slechtste woningen wonen.

Het /ibera/isatiebeleid

Belangrijke punten in de na-oorlogse liberalisatie zijn de sterke bevordering van het eigen woningbezit en de gelijktijdige afbouw van de woningwetsector onder AR-minister Van Aartsen (1959- 1963, kabinet-De Quay). Nadat de Woningwet van 1901 slechts de bouw van huurwoningen had bevorderd kreeg de bevordering van het eigen woningbezit in 1965 in de nieuwe Woningwet een plaats (art. 63). Een door de staatscommissie Van den Bergh'6 (1950) bepleite beperking hiervan tot arbeiders en met hen gelijk te stellen personen die bovendien moesten deelnemen aan een bouwkas, werd niet in de herziene Woningwet opgenomen. Andere duidelijke punten in het na-oorlogs beleid zijn de

liberalisatiebesluiten van het kabinet-De Jong. Zo stelde minister Schut op 1 oktober 1969 de Woonruimtewet in grote delen van Noord-Nederland, Limburg, Brabant en Zeeland buiten werking.

Voorlopig hoogtepunt van het na-oorlogse liberalisatiebeleid van opeenvolgende confessioneel-liberale kabinetten was de Nota Volkshuisvesting (1972) van minister Udink.

Kort samengevat betekent liberalisatie een Volkshuisvestingsbeleid dat is gericht op:

vermindering van de overheidsinvloed en -uitgaven in de volkshuisvesting o.m. door vermindering van objectsubsidies;

stelselmatige .bevordering van het eigen-woningbezit zowel in de nieuwbouw als in de woningvoorraad;

het bouwen van minder woningwetwoningen;

aantasting van de positie van de huurder door afbraak van de huurbescherming en een gedwongen optrekken van de huren in de woningvoorraad;

doorstroming als de Haarlemmerolie van de lagere-

inkomensgroepen d.W.Z. in de standsvernieuwing niet 'bouwen voor de buurt' maar het bevorderen van saneringsnomadisme;

het buitenwerking stellen van de woonruimtewet en in plaats van een woonruimteverdeling op basis van behoefte, een verdeling van woonruimte bepaald door draagkracht.

578 socialisme en democratie. nummer 12. december 1978

(19)

Kortom: zoveel mogelijk terug naar vrije marktverhoudingen en het bestendigen van de bestaande particuliere eigendoms-en beheersverhoudingen in plaats van de erkenning door de overheid

an haar verantwoordelijkheid voor het wonen als een eerste evensbehoefte.

K8binet-Den Uyl

Het tot stand komen van het kabinet-Den Uyl kwam mede

tegemoet aan het protest dat op een breed maatschappelijk front tegen de liberalisatie ontstond.

Bij de formatie waren op het punt van de Volkshuisvesting, de huurharmonisatie en de huurliberalisatie de voornaamste

geschilpunten. Afgesproken werd de huurliberalisatie niet verder uit te breiden en de mogelijkheid te scheppen tot herinvoering van de woonruimtewet (voor 'bijv. bejaarden' sicl) In zijn evaluatie van het Volkshuisvestingsbeleid 1973 tot 1977 aan de hand van

Keerpunt '72 stelt Priem us dat door het kabinet-Den Uyl het woningvoorraadbeleid (onderhoud, woonruimteverdelinQ, eigendomsverhoudingen, democratisch beheer e.a.) schromelijk verwaarloosd is en een centrale opgave is voor komende bewindslieden.

Tegen de liberalisatie in gingen maatregelen op het terrein van het stadsvernieuwingsbeleid (verbetering woningwetwoningen, steun voor het bouwen voor de buurt), de uitbreiding van de individuele subsidiëring, zij het uitsluitend in de huursector, (op de zeer marginale EWBS, eigen woningbezit in de beschutte sector, na) en de huurprijzenbeheersing (ontwerp-Huurprijzenwet). Om het liberalisatiebeleid ten bate van een socialistisch woonbeleid overboord te kunnen zetten zijn echter veel ingrijpender

wijzigingen nodig van de eigendoms-en beheersverhoudingen.

Daarvoor echter was de liberaal-confessionele tegenwind te sterk (grondpolitiekl) en/of waren de meningen binnen de PvdA over de meest wenselijke richting te zeer verdeeld (denk aan de strijd over huren of kopen).

Tussen 1973 en 1977:

heeft de relatieve daling van de rijksuitgaven van Volkshuisvesting

zich voortgezet; .

2 is het aantal koopwoningen zowel in de nieuwbouw als in de voorraad sterk gestegen. Er kwam geen prijsbeheersing en geen integraal woonlastenbeleid. Effectieve steun voor aankoopacties van partikuliere huurwoningen door gemeenten bleef uit; 3 is in weerwil van Keerpunt ('opvoering van het aantal door

gemeenten en corporaties te bouwen woningen') het aantal woningwetwoningen zowel absoluut als relatief afgenomen;

4 is de positie van de huurders op een aantal wezenlijke punten aangetast (gedoogplicht, voorstellen t.a.v. huurbescherming in niet-geliberaliseerd gebied, kroonberoep). Aan democratisering van de woningcorporaties werd weinig gedaan.

socialisme en democratie, nummer 12, december 1978 579

m ~

:J

(f)

co :J

o 3

IC CO

$.

:J IC

(20)

Huidige situarie

Wanneer we echter het Volkshuisvestingsbeleid van het kabinet- Van Agt-Wlegel overzien, dan wanen we ons geheel terug in de Udink-tijd:

verdergaande bezuinigingen in de Volkshuisvesting die vooral ten laste van de lagere-inkomensgroepen en huurders zullen gaan en verdergaande afbouw van de objectsubsidies o.m. door forse huuraanpassingen, hogere huren voor nieuwbouw en

woningverbetering;

opvoering van het aandeel koopwoningen in de totale bouwproduktie (gepland wordt 71 % in 1978), en binnen de koopsector een verschuiving ten gunste van de vrije-sectorbouw.

Meer verkoop van woningwetwoningen. Onrechtvaardige verschillen tussen huurders en kopers daarentegen worden niet aangepast;

forse verlaging van het aantal te bouwen woningwetwoningen (teneinde deze 'meer in overeenstemming te brengen met dfJ recente ontwikkelingen van de bouwactiviteiten in deze sector' waarvoor de verantwoordelijkheid wordt gelegd bij gemeente en corperaties) ;

verlaten van het uitgangspunt 'bouwen voor de buurt'. Geen steun voor aankoop van particuliere huurwoningen maar integendeel de suggestie om aangekochte woningen maar weer op termijn af te stoten middels het geven van een optie van koop aan de

bewoners;

de 'oplossing' van de woningnood van de vele woningzoekenden, bewoners van oude wijken en lagere inkomens wordt weer gezocht in de doorstroming.

De gevolgen voor de woningcorporaties

De gevolgen van deze liberalisatie voor de mogelijkheden van een socialistisch woonbeleid zijn aanzienlijk.

De bevordering van het eigen-woningbezit werkt denivellerend. De verschillen tussen beroeps-en inkomensgroepen zullen ook in de woonsfeer steeds groter worden.18 Steeds meer zal een

huurwoning worden tot een vorm van huisvesting van lagere inkomensgroepen, werklozen, jongeren en ouderen etc, tot zoals Aantjes eens schreef, een vorm van huisvesting voor 'diegenen voor wie een huursubsidieregeling (op subjectieve basis) inderdaad de enige manier is om verantwoorde huisvesting te bereiken. '19 Een rechtvaardige verdeling van woonruimte en woonlasten zal met een dergelijk beleid steeds moeilijker te realiseren zijn.

De gemeenten en woningcorporaties zullen worden geconfronteerd met:

een toenemende druk van huurders met midden en hogere

inkomens om tot verkoop van de betere woningwetwoningen over te gaan (eengezinshuizen met tuin). De corporatie blijft dan zitten

580 socialisme en democratie, nummer 12, december 1978

(21)

met de slechtste, minst aantrekkelijke en duurste woningen;

een toenemende vraag naar goede en betaalbare (her)huisvesting van huurders met lage inkomens onder meer door de snelle afname van het aantal betaalbare particuliere huurwoningen en door het wijzigende stadsvernieuwingsbeleid waar tegenover staat dat er steeds minder mogelijkheden zijn om voor deze

woningzoekenden voldoende nieuwe betaalbare woningwetwoningen te bouwen door het gevoerde bezuinigingsbeleid in de sociale woningbouw;

de onmogelijkheid om particuliere huurwoningen aan te kopen en om door een krachtige aanpak van de verbeterillQ en vernieuwing van deze woningen een beslissende stap te doen ter verbetering van de huisvestingssituaties van mensen met lagere inkomens en de steeds grotere groep van alleenstaanden en

tweepersoonshuishoudens;

de dreiging dat de stadsvernieuwing, die net op gang begon te komen, alweer stagneert doordat de bewoners (wanneer deze stadsvernieuwing voor hen geen vooruitgang betekent) hun medewerking daaraan opzeggen;

nog meer druk op het vaak toch al problematische interne functioneren van de corporaties.

Het gevoerde liberalisatiebeleid dwingt de corporaties steeds meer tot een keuze tussen bouwen voor de middengroepen, door zich ook te storten op de koopwoningmarkt en democratisering van het woningbeheer. verbetering van de positie van de huurders en een beleid gericht op woningzoekenden en mensen met lagere inkomens.

5 De woningcorporaties op het scharnierpunt van veranderingen in eigendom en beheer

Liberalisatie of socialisatie

Doorvoering van liberalisatie zal op wat langere termijn de centrale positie van de woningcorporaties in Nederland ondergraven.

Een strategie gericht op goed en betaalbaar wonen voor iedereen onder democratische verhoudingen is ondenkbaar zonder goed functionerende, sterke woningcorporaties. Socialisering van de volkshuisvesting vanuit de grondgedachte dat goed wonen een eerste levensbehoefte is waarvan de voorziening niet overgelaten kan worden aan winzucht en woekerhandel zal dan ook

aansluiting moeten zoeken bij de woningcorporaties en gemeenten, die vanaf het begin van deze eeuw als sociale verhuurders in het kader van de woningwet hebben gefunctioneerd.

Een noodzakelijke voorwaarde is wel dat ingrijpende

hervormingen van veel van de huidige woningcorporaties met name ten aanzien van zeggenschapsverhoudingen plaatshebben

socialisme en democratie, nummer 12, december 1978 581

~ en

::J lil (1) ::J

o 3

CO

(1)

~.

co ::J

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Veel van dit materiaal is heden ten dage voor de bouw in- teressant; tras, gemalen tuf is zeer geschikt als specie voor waterdicht metselwerk.. Bims, puimsteenkorrels tot

do stuifmeelkieming kan dus gesteld worden, dat temperaturen tussen 10 en 24°C geschikt zijn voor een goede kieming.. Aangezien niet alleen het kiemingspercentage maar juist ook het

The Naked-Neck drumstick muscles had higher (P&lt;0.05) protein and fat when compared to the Hybrid. error) for the proximate chemical composition (%) of meat obtained from the

voorgeschreven. Het document is een initiatief van de brancheorganisatie. Omdat het document echter betekenisvol kan zijn voor de wijze waarop de instellingen met de

Dit suggereert dat – geheel in lijn met het traditionele beeld – de betrokkenheid en het communicatief vermogen van burgemeesters en commissarissen van de Koning weliswaar

BWK (na controle door INBO) valt onder andere bemestings- klasse (1) BWK- typologie (na controle door INBO) (inclusief hpriv en hp+fauna) Bron (2) 5_15739258_250509_11

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of