• No results found

De aanpak van excessieve beloningsbestanddelen “Zijn maatregelen op fiscaalrechtelijk gebied effectief om de excessieve beloningsbestanddelen tegen te gaan?”

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De aanpak van excessieve beloningsbestanddelen “Zijn maatregelen op fiscaalrechtelijk gebied effectief om de excessieve beloningsbestanddelen tegen te gaan?”"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

“Zijn maatregelen op fiscaalrechtelijk gebied effectief om de excessieve

beloningsbestanddelen tegen te gaan?”

Naam:

Mia van Dijk

Datum:

3 april 2009

Begeleider:

Prof. dr. J.N. Bouwman

Opleiding:

Fiscaal Economie

(2)

Voorwoord

Voor u ligt de afstudeerthesis van de studie Fiscale Economie aan de Rijksuniversiteit Groningen van Mia van Dijk. Na vier jaar gestudeerd te hebben, diverse stages te hebben gedaan, werd het tijd om aan de afstudeerthesis te beginnen.

Het kantoor Greenberg Traurig LLP te Amsterdam bood mij de mogelijkheid om mijn thesis bij hen op kantoor te schrijven. Na mijn stage bij Deloitte, wist ik dat mijn voorkeur lag bij de loonbelasting. Toen in mei 2008 het Wetsvoorstel inzake belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen werd gepubliceerd, heb ik in overleg Greenberg Traurig ervoor gekozen om te onderzoeken of het Wetsvoorstel inzake belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen effectief is en of er niet te veel negatieve gevolgen aan het Wetsvoorstel inzake belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen zitten.

Het Wetsvoorstel inzake belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen is opgesteld om de excessieve beloningen aan werknemers/bestuurders tegen te gaan. De laatste jaren is er veel maatschappelijke onvrede ontstaan over de hoge beloningen aan bestuurders van ondernemingen. Een voorbeeld hierbij is de uitkering van een dubbele bonus aan de werknemers van ABN Amro begin 2009, terwijl het bedrijf een paar maanden daarvoor gered is door de Minister van Financiën. De maatschappij vindt het opmerkelijk dat in een jaar waarin de grote economische crisis is overgekomen uit de Verenigde Staten, dat er zulke bonussen worden uitgekeerd. Natuurlijk weet niet de hele maatschappij hoe een systeem van bonussen werkt, en ik heb het gevoel dat het kabinet dat ook niet weet. Omdat bonussen niet zomaar uitgekeerd worden, maar daar prestaties voor de onderneming voor nodig zijn.

Met mijn onderzoek wil ik aantonen dat fiscale maatregelen tegen de excessieve beloningsbestanddelen niet hun doel zullen bereiken, namelijk het voorkomen dat deze uitkeringen nog gedaan worden. Daarnaast wil ik laten zien dat de uitkering van deze beloningsbestanddelen niet zomaar plaatsvinden, maar dat daar maatstaven voor zijn. Aan de andere kant is de maatschappelijke onvrede ook wel te begrijpen, want de excessieve beloningsbestanddelen groeien per jaar meer dan de gemiddelde inkomenstijging in Nederland. Om deze reden is het verklaarbaar dat het kabinet deze excessieve beloningen wil bestrijden. Daarom heb ik in mijn onderzoek ook aandacht besteed aan alternatieven om de excessieve beloningsbestanddelen tegen te gaan.

(3)

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 2

-Hoofdstuk 1 Inleiding

... 6

1.1 Doel en aanleiding scriptie... 6

1.2 Framework voor het onderzoek... 6

-Hoofdstuk 2 Wet inzake belastingheffing excessieve ...

8

beloningsbestanddelen... 8

2.1 Historisch kader ... 8

2.2 Inhoud van de Wet BEB ... 9

2.2.1 Werkgeversheffing bij backservice voor hoge inkomens... 9

2.2.2. Werkgeversheffing bij excessieve vertrekvergoedingen... 10

2.2.3. Belastingheffing over opbrengsten uit ‘lucratieve belangen’... 11

2.3 Bezwaren tegen het wetsvoorstel ... 14

2.3.1 Begrip ‘Lucratief belang’ ... 14

2.3.2 Effectiviteit van het wetsvoorstel ... 14

2.3.3 Administratieve lasten ... 15

2.3.4 Wet inkomstenbelasting 2001 ... 15

2.4 Gevolgen van het wetsvoorstel ... 15

2.4.1. Terugwerkende kracht... 15

2.4.2. Dubbele belastingheffing ... 16

2.4.2.1. Opbouw en uitkering van pensioenen... 16

2.4.2.2. Lucratief belang ... 17

2.4.3 Het vestigingklimaat in Nederland ... 18

2.4.3.1 De historie van het Nederlandse vestigingsklimaat... 18

2.4.3.2 Het huidige Nederlandse vestigingsklimaat... 19

2.4.3.3 Verandering vestigingsklimaat door de Wet BEB ... 19

2.4.4 Nivellering ... 20

2.5 Verdragssituaties met excessieve beloningsbestanddelen ... 20

2.5.1 Inleiding... 20

2.5.2 Binnenlands belastingplichtigen met lucratief belang buiten Nederland .. 21

(4)

2.5.2.2 Middellijk gehouden belang... 22

2.5.3 Buitenlands belastingplichtigen met een lucratief belang in Nederland... 22

2.5.3.1. Onmiddellijk gehouden belang ... 22

2.5.3.2. Middellijk gehouden belang... 22

2.5.4 Parlementaire geschiedenis ... 24

-Hoofdstuk 3 International maatregelen tegen excessieve

... 26

-beloningsbestanddelen

... 26

3.1 De Corporate Governance Code... 26

3.1.1 Inhoud van de corporate governance code in Nederland ... 26

3.1.1.1 Hoogte en samenstelling van de bezoldiging... 27

3.1.1.2 Vaststelling en openbaarmaking van de beloningen... 27

3.1.2 Monitoring Commissie Corporate Governance Code ... 28

3.1.2.1 Inleiding ... 28

3.1.2.2 Bevindingen van de Commissie... 28

3.1.2.2.1 Naleving Code... 28

3.1.2.2.2 Bestuurdersbeloningen... 29

3.1.2.2.3 Relatie tussen beloningen en ondernemingsprestaties ... 29

3.1.3 Vergelijking tussen de Wet BEB en de corporate governance code ... 30

3.1.3.1 Vertrekvergoedingen... 30

3.1.3.2. Overige maatregelen van de Wet BEB in vergelijking met Code ... 31

3.1.3.3 Standpunt Commissie bij overheidsingrijpen... 31

(5)

-Hoofdstuk 4 Alternatieve maatregelen inzake excessieve

... 36

-beloningsbestanddelen

... 36

4.1 Inleiding... 36

4.2 Alternatieven binnen de Wet BEB ... 36

4.2.1 Het systeem van de wet ... 36

4.2.2 Aard van het te belasten inkomen ... 37

4.2.3 Aanpassing relevante bestaande regelingen ... 37

4.2.3.1 Winst uit onderneming... 38

-4.2.3.2 Loon uit dienstbetrekking... 38

-4.2.3.3 Resultaat uit overige werkzaamheden... 39

4.2.4 Aftrek van lucratieve belangen ... 39

4.3 Alternatieve maatregelen tegen excessieve beloningsbestanddelen... 39

4.3.1 Inleiding... 39

4.3.3 Afschaffen van het eindloonstelsel ... 40

-Hoofdstuk 5 Conclusie

... 41

5.1 Inleiding... 41

5.2 De Wet BEB ... 41

5.3 Corporate governance code... 42

5.4 Maatregelen in het buitenland ... 43

5.5 Effectiviteit... 43

(6)

-Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doel- en aanleiding scriptie

In mijn scriptie zal nader ingegaan worden op de maatregelen tegen excessieve beloningsbestanddelen in Nederland. Er zal met name gekeken worden naar de Wet inzake belastingheffing van excessieve beloningsbestanddelen (hierna: Wet BEB). Deze Wet BEB is in werking getreden op 1 januari 2009. In het onderzoek zal gekeken worden welke gevolgen deze wet voor Nederland heeft. Daarnaast zal er gekeken worden of er misschien nog andere mogelijkheden zijn om excessieve beloningen tegen te gaan.

Zoals in het voorwoord naar voren is gekomen zijn excessieve bestuurdersbeloningen een “hot item”. Uit de literatuur is gebleken dat de meningen verschillend zijn over de excessieve beloningen zelf en de maatregelen tegen deze excessieve beloningsbestanddelen. Er worden veel verschillende standpunten ingenomen, maar nergens worden alternatieven genoemd of wordt er vergeleken met het buitenland.

Ik ben van mening dat de invoering van de belastingheffing op de excessieve beloningsbestanden de internationale concurrentie positie van Nederland zal beïnvloeden, alleen om het feit dat Nederland als enige land een dergelijke belasting invoert en de concurrerende landen dit niet doen. In deze scriptie zal ik onderzoek of maatregelen tegen de uitkering van excessieve beloningen effectief zijn .

1.2 Framework voor het onderzoek

Zoals in de vorige paragraaf is besproken zal de inhoud van de scriptie zich richten op de effectiviteit van maatregelen tegen de uitkering van excessieve beloningen. De onderzoeksvraag van het onderzoek luidt:

“Zijn maatregelen op fiscaalrechtelijk gebied effectief om de excessieve beloningsbestanddelen tegen te gaan?”

Om een antwoord op deze onderzoeksvraag te krijgen zal er gekeken moeten worden welke fiscale maatregelen er genomen zijn om de excessieve beloningen tegen te gaan. In Nederland heeft men op 1 januari 2009 de Wet BEB grotendeels ingevoerd. Twee van de drie maatregelen uit het Wetsvoorstel zijn op 1 januari 2009 in werking getreden. In dit onderzoek wordt er gekeken welke maatregelen er precies genomen zijn, wat de bezwaren tegen deze maatregelen zijn en welke gevolgen de inwerkingtreding van de Wet BEB voor Nederland heeft.

(7)

Nederland heeft een zogenaamde Corporate Governance Code. Hierin zijn regels opgenomen voor beursgenoteerde ondernemingen inzake de verantwoording van de jaarcijfers, de publicatie van deze cijfers en dergelijke. In deze Corporate Governance Code zijn bepalingen opgenomen inzake de beloningen aan bestuurders van deze ondernemingen. Na de invoering van deze Corporate Governance Code is een commissie ingesteld, om de naleving van deze Code te onderzoeken. In dit onderzoek zullen de bepalingen uit de Corporate Governance Code, die betrekking hebben op de beloningen aan bestuurder besproken worden. Daarnaast zullen de bevindingen van de commissie gebruikt worden om te verklaren hoe de beloningen aan bestuurders en werknemers worden vastgesteld.

Een belangrijke factor om de effectiviteit van de maatregelen tegen excessieve beloningen te beoordelen, is te kijken naar het buitenland. In mijn onderzoek heb ik de regelgevingen omtrent de belastingheffing over carried interest van verschillende landen vergeleken.

Als laatste zal er gekeken worden naar alternatieve maatregelen en aanpassingen in de Wet BEB om excessieve beloningsbestanddelen tegen te gaan, die meer effect hebben dan de Wet BEB.

Uit bovenstaande deelonderwerpen zijn de volgende deelvragen te herleiden, die uiteindelijk moeten bijdragen aan de beantwoording van de onderzoeksvraag:

· Welke maatregelen worden beschreven in de Wet BEB om de excessieve beloningsbestanddelen tegen te gaan?

· Wat zijn de gevolgen (zowel economisch als civielrechtelijk) bij invoering van de Wet BEB?

· Wat is de werking van de Wet BEB onder een verdragssituatie?

· Op welke manier worden beloningen aan werknemers/bestuurders vastgesteld ? · Welke maatregelen inzake excessieve beloningsbestanddelen zijn er in andere

Europese landen en in de Verenigde Staten genomen?

(8)

Hoofdstuk 2 Wet inzake belastingheffing excessieve

beloningsbestanddelen

2.1 Historisch kader

De inkomens van alle werkende personen stijgen elk jaar in Nederland. De laatste 25 jaar zijn de lonen van (top)bestuurders excessief gestegen. Van gemiddeld EUR 140.425 in 1983 tot EUR 1.552.581 in 2008.1

Bijna twaalf jaar geleden riep de heer Kok als premier van Nederland dat hij de exhibitionistische zelfverrijking hekelde. Deze uitspraak vormde het begin van een maatschappelijke onvrede over de hoge salarissen van bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en prominente mensen in Nederland.

De onvrede over de hoge salarissen groeide snel in Nederland. Hierop kwam FNV-voorzitter

Agnes Jongerius met een voorstel voor een ‘graaitax’. Bij een graaitax wordt

een extra schijf geïntroduceerd, met een verhoogd tarief. Dit resulteert in een zwaardere

heffing van de hoogste inkomens. Het kabinet heeft dit voorstel afgewezen. De reden

hiervoor was dat Nederland al bij de landen hoort met de hoogste tarieven in de

inkomstenbelasting. Een verhoging van de tarieven van de inkomstenbelasting, zou een

verslechtering van het vestigingklimaat van Nederland betekenen.

In het belastingplan 20082 dat op 24 september 2007 werd gepubliceerd, werd

voorgesteld om een nieuw artikel3 toe te voegen aan de Wet op de Loonbelasting 1964

(hierna: LB 1964), waarin het pensioengevend loon zou worden beperkt tot EUR 185.000. Deze wijziging zou een beperking van de omkeerregeling betekenen. Deze wijziging werd gewenst geacht omdat boven een loon van EUR 185.000 de pensioenopbouw niet meer zou bijdragen aan het vormen van een oudedagsvoorziening, maar meer tot een fiscaal begunstigde vermogensopbouw. Dit voorstel is door de Tweede Kamer afgekeurd. De Tweede Kamer heeft via de motie-Jules Kortenhorst c.s.4aangegeven, dat

men de maatregel moest vervangen voor een maatregel tegen excessieve beloningsbestanddelen.

Het beloningsbeleid van onderneming staat volop in de maatschappelijke belangstelling. In de onvrede leveren vooral de excessieve beloningsbestanddelen veel kritiek op. De reactie van het kabinet op de maatschappelijk discussie heeft twee kanten. Enerzijds wordt beoogd om de governance structuur te verbeteren, zodat excessieve beloningen minder vaak zullen voorkomen. Anderzijds worden er door het kabinet wetsvoorstellen gedaan om “binnen het bestaande belastingstelsel tot een evenwichtiger belastingheffing te

komen en het tot stand komen van bepaalde excessieve beloningsbestanddelen te voorkomen.”5

1www.topinkomens.nl/data

(9)

Op 14 mei 2008 werd bij de Tweede Kamer ingediend: Het wetsvoorstel inzake belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen (Wetsvoorstel BEB). Dit voorstel is aangenomen. De Wet inzake belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen (hierna: Wet BEB) is deels op 1 januari 2009 inwerking getreden en zal deels op 1 januari 2010 in werking treden. Daarnaast heeft Nederland het probleem inzake de excessieve beloningen op de Europese agenda gezet.

2.2 Inhoud van de Wet BEB

In de Wet BEB6 geeft het kabinet drie maatregelen die gericht zijn op bepaalde

beloningsbestanddelen die volgens het kabinet excessief zijn. Het gaat om de volgende maatregelen:

1. een werkgeversheffing van 15%, die verschuldigd is over een forfaitair berekende backservicepremies voor excessieve inkomens;

2. een werkgeversheffing van 30% die verschuldigd is over excessieve vertrekvergoedingen;

3. belastingheffing over met een werkzaamheid verband houdende lucratieve belangen, ook wel aangeduid als carried interest.

Bovenstaande maatregelen zullen elk apart besproken worden.

2.2.1 Werkgeversheffing bij backservice voor hoge inkomens

Het aantal pensioenen dat wordt opgebouwd volgens het eindloonstelsel is de afgelopen jaren flink gedaald. In 1998 werd 70% van de pensioen opgebouwd via het eindloonstelsel, terwijl dit percentage in 2007 nog maar op 3% lag.7 Van deze

neergaande trend wijken alleen de hogere inkomens af.

Het gevolg van het opbouwen van een pensioen volgens het eindloonstelsel is dat salarissprongen van de hogere inkomens samengaan met de storting van grote extra bedragen in de pensioenregeling. Op basis van de omkeerregeling8 zijn dit fiscaal

gefacilieerde bedragen, de zogenaamde ‘backservicepremies’. De backservice is de verhoging van de pensioenaanspraken over verstreken dienstjaren met een percentage van het laatstverdiende salaris9, na de salarisverhoging.

In het wetsvoorstel wordt voorgesteld om een werkgeversheffing in te voeren voor situaties waarin sprake is van opbouw via het eindloonstelsel, omdat deze methode door ‘gewone’ werknemers niet meer gebruikt wordt. Om te voorkomen dat er toch ‘gewone’ werknemers in een extra heffing betrokken worden, is de werkgeversheffing alleen van toepassing als er sprake is van opbouw via een eindloonstelsel over een pensioengevend loon vanaf EUR 500.000.10

6Voorstel van Wet van 13 mei 2008, nr. AFP08-316 7Pensioenmonitor van De Nederlandse Bank

8De omkeerregel houd in dat de aanspraken zijn vrijgesteld en uitkeringen worden belast. 9Het gaat hier om het vaste salaris (geen bonussen).

(10)

De heffing werkt als volgt. De backservice die verschuldigd is als gevolg van deze stijging van het pensioengevend loon is de grondslag voor de aanvullende heffing. Deze backservice wordt forfaitair berekend. Het forfaitaire bedrag dat in de heffing betrokken wordt is vier maal de verhoging van het pensioengevend loon, voor zover dit hoger is dan EUR 500.000. Over dit bedrag zal een pseudo-eindheffing van 15% geheven worden bij de opbouw van de aanspraak. Deze heffing komt bovenop de gewone heffing van de loonbelasting die de werknemer verschuldigd is bij de uitkering van zijn pensioenaanspraken. Van een zuivere eindheffing is daarom geen sprake. In het wetsvoorstel spreekt men daarom van een pseudo-eindheffing. Het verschil tussen een pseudo-eindheffing en een eindheffing is dat er bij een pseudo-eindheffing nog een belastingheffing over hetzelfde inkomen volgt. In deze situatie wordt er na de pseudo-eindheffing die door de werkgever wordt afgedragen, loonbelasting/inkomstenbelasting betaalt door de werknemer bij de uitkering van de pensioenaanspraken.11

Deze maatregel zal worden opgenomen in artikel 32bc LB 1964 en treedt op 1 januari 2010.

2.2.2. Werkgeversheffing bij excessieve vertrekvergoedingen

In de Wet BEB is een maatregel in opgenomen om excessieve vertrekvergoedingen tegen te gaan.12 Deze maatregel is opgenomen in het voorstelde artikel 32bb Wet LB

1964. Sinds 1 januari 2009, de dag dat artikel 32bb LB 1964 inwerking is getreden, worden vertrekvergoedingen van meer dan één jaarloon en bij een ‘toetsloon’ van meer dan EUR 508.500 bij de werkgever belast met een pseudo-eindheffing van 30%.13

Net als bij de pseudo-eindheffing op backservicepremies zal deze regeling niet van toepassing zijn indien het ‘toetsloon’ minder is dan EUR 508.500. Daarnaast worden er een aantal nieuwe begrippen geïntroduceerd. Voor toepassing van de regeling moet aan vier toetsen worden voldaan:

11O&F 2008/3 p.49

12Een vertrekvergoeding is de vergoeding die de werknemer krijgt bij zijn vertrek de vennootschap. 13Artikel 32bb lid 1 en 2 LB 1964

Voorbeeld inzake belastingheffing op backservicepremies

Een 40- jarige werknemer komt in 2015 in dienst bij een werkgever. Zijn pensioengevend loon bedraagt EUR 750.000. Het pensioen wordt op basis van het eindloonstelsel berekend met een opbouwpercentage van 2%.

In 2016 krijgt de werknemer een loonstijging van 20%. De extra backserviceaanspraak is 2% van EUR 150.000 = EUR 3000. De bijbehorende koopsom bedraagt circa EUR 15.000. Men hoeft maar voor 1 jaar een backservicepremie te berekenen, omdat de werknemer pas 1 jaar in dienst is. Het bedrag van EUR 3000 is niet het bedrag waarover de werkgever de eindheffing verschuldigd is.

(11)

1. Bedraagt het toetsloon meer dan EUR 508.500? Met het begrip ‘toetsloon’ wordt (in beginsel) het jaarloon van 2 jaar voor het ontslagjaar (t-2) van de werknemer bedoeld. Wanneer de situatie zich voordoet dat de werknemer in het jaar t-2, t-1 of het ontslagjaar(t) in dienst is gekomen, dan moet men het gedeeltelijke jaarloon herrekenen naar een volledig jaarloon. Anders dan bij de pensioen maatregel wordt nu niet alleen het pensioengevend loon in aanmerking genomen, maar het gehele loon inclusief eventuele bijtellingen.14

2. Wanneer het toetsloon meer bedraagt dan EUR 508.500, dan wordt het vergelijkingsloon vastgesteld. Dit vergelijkingsloon is gelijk aan het toetsloon, met de aantekening dat voor de berekening van X (zie hierna), het toetsloon naar evenredigheid wordt verminderd door vermenigvuldiging met het gedeelte van het jaar waarin de dienstbetrekking in het ontslagjaar nog bestond. 3. Daarna wordt de forfaitaire vertrekvergoeding berekend door het

vergelijkingsloon af te trekken van het loon inclusief de vertrekvergoeding dat in het ontslagjaar en het jaar daarna wordt genoten. De uitkomst hiervan is het bedrag X. Bovendien wordt het loon uit het vergelijkingsjaar afgetrokken van het loon in het jaar voorafgaande aan dat van het ontslag (t-1). De uitkomst van deze aftrekpost is het bedrag Y. De som van X en Y wordt forfaitair aangemerkt als de vertrekvergoeding. Feitelijk wordt dus het loon van de laatste twee jaren voor het einde van het dienstverband in aanmerking genomen voor het vaststellen van de aanwezigheid van een excessieve vertrekvergoeding.

4. Als laatste wordt van de forfaitair vastgestelde vertrekvergoeding het toetsloon aftgetrokken. Wat resteert wordt aangemerkt als het excessieve deel van de vertrekvergoeding. Dit excessieve deel wordt belast met de 30% eindheffing.

2.2.3. Belastingheffing over opbrengsten uit ‘lucratieve belangen’

De derde maatregel in de Wet BEB, is betreft een nieuw belastingregime voor zogenaamde ‘lucratieve belangen’. Anders dan de voorstellen met betrekking tot vertrekvergoedingen en backservice voorzien de plannen voor carried interest niet in

14Artikel 32bb lid 3 LB 1964 (wetsvoorstel)

Voorbeeld inzake belastingheffing op excessieve vertrekvergoedingen

Een werknemer is in dienst sinds 2005. Per 31 december 2009 wordt hij ontslagen. Zijn loongegevens waren als volgt:

· Loon (incl. bonus) 2007 bedraagt EUR 550.000 · Loon (incl. bonus) 2008 bedraagt EUR 750.000 · Loon (incl. bonus) 2009 bedraagt EUR 750.000

De vertrekvergoeding bedraagt in 2009 EUR 500.000. Het totale loon in 2009 wordt EUR 1.250.000.

Stap 1: Het toetsloon is EUR 550.000. Dit bedrag is meer dan EUR 508.500, dus de regeling is van toepassing.

Stap 2: Het vergelijkingsloon (t-2) bedraagt EU 550.000.

Stap 3: X bedraagt EUR 1.250.000 - EUR 550.000 = EUR 700.000. Y bedraagt EUR 750.000 - EUR 550.000 = EUR 200.000. De (forfaitaire) vertrekvergoeding bedraagt EUR 900.000 (X+Y)

(12)

een (straf)heffing voor de werkgever15. De voorgestelde nieuwe heffing voor voordelen

uit bepaalde aandelen of andere vermogensrechten (lucratieve belangen) zal plaatsvinden via de inkomstenbelasting. Wanneer de lucratieve belangen direct privé worden gehouden, zullen de vermogenswinsten in Box 1 belast worden, als het lucratieve belang via een lichaam wordt gehouden waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang houdt, dan wordt er in beginsel twee keer belasting geheven. In de eerste plaats op basis van de Wet BEB in box 1 en vervolgens als een inkomen uit aanmerkelijk belang in Box 2.

De term carried interest komt uit de private equity wereld. De carried interest wordt behaald met aan de managers toegekende vermogensbestanddelen waarvan het rendement (de carried interest) is gekoppeld aan het realiseren of niet realiseren van managers- of aandeelhoudersdoelen. Door de bijzondere voorwaarden zal de carried interest bij het realiseren van de genoemde doelen een zeer hoog rendement opleveren.16

In de Wet BEB wordt beschreven welke beloningen onder een lucratief belang vallen. Er is sprake van een lucratief belang, indien:

“een belastingplichtige aandelen, vorderingen of daarmee economisch vergelijkbare rechten heeft verkregen, waarvan moet worden aangenomen dat de lucratief belangen mede een beloning beogen te zijn voor werkzaamheden van de belastingplichtige of bepaalde met hem verbonden personen.”17

De Wet BEB is niet beperkt tot aandelen of andere vermogensrechten van managers van private equity fondsen, maar kan ook van toepassing zijn op vermogensrechten van een manager of een ander werknemer die heeft geïnvesteerd in het bedrijf waarbij hij werkzaam is of was.

Bij aandelen kan slechts sprake zijn van een lucratief belang, indien er sprake is:

1) van een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal, die verschillende soorten aandelen heeft en de aandelen die de belastingplichtige houdt:

a) zijn achtergesteld bij andere aandelen; en

b) er is minder dan 10% van het totale aandelenkapitaal gestort op de achtergestelde soort aandelen die de belastingplichtige houdt;

2) van aandelen met een preferentie van ten minste 15% bij de uitdeling van dividend.18

Andere lucratieve belangen zijn vorderingen, indien het rendement voor 15% of meer afhankelijk is van managementdoeleinden of aandeelhoudersdoeleinden zoals winst, omzet, EBIT(DA),19kostenreductie, het realiseren van een exit en dergelijke. Daarnaast

geldt deze regeling ook voor leningen aan private equity managers welke (gedeeltelijk) kwijtgescholden kunnen worden door de crediteur en waarvan moet worden

15O & F 2008/3 p. 55 16O & F 2008/3 p.55

(13)

aangenomen dat deze (gedeeltelijke) kwijtschelding beoogt een beloning te zijn voor werkzaamheden van de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon. De nieuwe regeling geldt in beginsel ook voor buitenlands belastingplichtigen indien de lucratieve belangen beogen mede een beloning te zijn voor werkzaamheden in Nederland.20

Wanneer de regeling voor lucratieve belangen van toepassing is, worden deze belangen geacht een werkzaamheid te zijn. Dit houdt in dat de inkomsten uit lucratieve belangen belast worden als resultaat overige werkzaamheden tegen progressief tarief van Box 1, tegen maximaal 52%.21 Belastingplichtigen die hun lucratieve belang(en) middellijk

houden (via een vennootschap), bestaat de mogelijkheid te kiezen om belast te worden op basis van het proportionele tarief van 25% in box 2, mits ten minste 95% van de inkomsten uit de lucratieve belangen in het jaar van genieten worden uitgekeerd naar privé.22 Voor alle duidelijkheid er is geen aftrek van vennootschapsbelasting met

betrekking tot de lucratieve belangen door de vennootschap waarin de belangen gehouden worden. Dit betekent dat er sprake is van een gecombineerde belastingdruk op lucratieve belangen.23

De regeling met betrekking tot lucratieve belangen is in werking op 1 januari 2009. De regeling geldt ook voor degene die op 1 januari 2009 al een lucratief belang hadden. De waarde van de belangen per 1 januari 2009 is de oorspronkelijke kostprijs van het belang , vermeerderd met een eventueel bij verkrijging in aanmerking genomen belastbaar voordeel op grond van Box 1. Een step-up wordt dus niet verleend. De regeling kent dus materieel terugwerkende kracht, waardestijgingen voor 1 januari 2009 worden bij realisatie na 1 januari 2009 ook volledig wordt belast op basis van het nieuwe regime.

20In paragraaf 2.5 zal besproken worden hoe het wetvoorstel zal uitwerken bij verdragssituaties.

21Het is mogelijk om de 30%-regeling toe te passen op lucratieve belangen die door naar Nederland uitgezonden personen

worden gehouden.

22Artikel 3.95 lid 5 Wet IB 2001 (uitwerking zie paragraaf 2.4.2.2) 2325,5% vennootschapsbelasting en 52% inkomstenbelasting

Voorbeeld belastingheffing bij lucratieve belangen

Het aandelenkapitaal van een vennootschap is verdeeld in twee soorten aandelen. De eerste soort aandelen geeft recht op 10% preferent dividend per jaar en de tweede soort aandelen is daarop achtergesteld, maar deelt volledig in de overwinst van de vennootschap. Van de eerste soort is EUR 49.000.000 geplaatst (bij een private equity huis) en van de tweede soort EUR 1.000.000.

In het eerste jaar wordt er niets aan winst uitgekeerd en in het tweede jaar wordt er EUR 50.000.000 uitgekeerd. De verdeling van de winst is als volgt:

· De eerste soort aandelen ontvangt EUR 9.800.000; · De tweede soort aandelen ontvangt EUR 40.200.000.

De managers die zijn betrokken bij het private equity huis en het hogere management van de vennootschap hebben gezamenlijk 20% van de aandelen van de tweede soort. Hier is sprake van een duidelijk hefboomeffect. Op de gezamenlijke investering van de managers van EUR 200.000 wordt na twee jaar een dividend van EUR 8.040.000 ontvangen.

(14)

2.3 Bezwaren tegen het wetsvoorstel

De Wet BEB is niet geheel duidelijk en in de literatuur wordt aan de werking ervan getwijfeld. Het bevat onduidelijkheden en aan de werking wordt getwijfeld. In deze paragraaf zal een viertal bezwaren worden besproken. Als eerste zal het begrip lucratief belang besproken worden, omdat dit begrip vaag wordt uitgelegd. Vervolgens wordt er gekeken naar de effectiviteit van het wetsvoorstel en de administratieve lasten die het oproept. Als laatste zullen de gevolgen voor de Wet Inkomstenbelasting 2001 besproken worden.

2.3.1 Begrip ‘Lucratief belang’

Het begrip lucratief belang wordt voor het eerst geïntroduceerd met de Wet BEB.24 In

een brief naar de Eerste Kamer heeft de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (hierna: NOB) aangegeven dat het begrip ‘lucratief belang’ veel onduidelijkheden met zich meebrengt. Een wettelijke regeling moet in het algemeen volstrekte duidelijkheid verschaffen, maar door de ruime en vage terminologie in het wetsvoorstel is in veel gevallen vooraf niet duidelijk of er sprake is van een lucratief belang. Om zekerheid te krijgen over de fiscale behandeling van het lucratieve belang, zal de situatie steeds voorgelegd moeten worden aan de inspecteur. Wanneer een wetvoorschrift zo ruim gedefinieerd is, dat deze geen richting geeft voor het antwoord op de vraag of een voordeel al dan niet belast is als voordeel uit lucratief belang, dan vindt er geen belastingheffing plaats uit kracht van de wet, maar krachtens beleid of standpunt van de inspecteur. Hierdoor bepaalt de inspecteur of er sprake is van een lucratief belang en niet de wet.

2.3.2 Effectiviteit van het wetsvoorstel

In de Wet BEB worden drie expliciete maatregelen voorgesteld. Deze maatregelen treffen een zeer beperkt aantal personen. Volgens de memorie van toelichting zullen niet meer dan 2000 personen getroffen worden, oftewel 0.125% van de binnenlandse belastingplichtigen in Nederland.

Daarnaast is de opbrengst EUR 60 miljoen, waarbij de uitverdieneffecten25 buiten

beschouwing worden gelaten.26Het is vreemd dat de wetgever aangeeft hoeveel de Wet

BEB moet opleveren, terwijl de bedoeling van het voorstel de ontmoediging van het toekennen van excessieve beloningsbestanddelen is. Kennelijk gelooft de regering zelf ook niet in de realisatie van dit doel en boekt zij dus EUR 60 miljoen in.27

Een laatste reden waarom de Wet BEB niet het bedoelde effect heeft, is het feit dat het voorstel excessieve stijgingen van het gewone jaarloon, afgezien van de backservice maatregel, ongemoeid laat. Het jaar in jaar uit fors verhogen van de salarissen van topbestuurders wordt door het wetsvoorstel niet zwaarder belast dan nu het geval is, terwijl de hoge beloningen zorgen voor de grote maatschappelijke onvrede.

24Artikel 3.92 lid 2 t/m 4 Wet IB 2001

25De wetgever houdt met inverdieneffecten nooit rekening; er wordt ervan uitgegaan dat dit ook geldt voor de

uitverdieneffecten. Met uitverdieneffecten wordt bedoeld de lagere opbrengst die ontstaat doordat degenen die door deze maatregelen dreigen te worden getroffen niet meer onder de Nederlandse heffing zullen vallen, omdat zij niet meer in Nederland wonen of werken.

(15)

2.3.3 Administratieve lasten

In het regeringsbeleid is de doelstelling opgenomen de administratieve lastendruk te verminderen met 25%. De administratieplicht lijkt op het eerste gezicht mee te vallen, maar kan onder omstandigheden toch leiden tot een behoorlijke verzwaring van de administratieve lasten. Dit komt voor in de situatie waarin de waardering van het lucratieve belang ingewikkeld is, bijvoorbeeld omdat koersen moeilijk te bepalen zijn. Ook mag zeker niet worden onderschat welke problemen de keuze voor een waarderingstelsel met zich kunnen brengen. Moet men bijvoorbeeld ieder jaar op actuele waarde waarderen of mag men de historische kostprijs hanteren? Deze problematiek speelde in bredere zin binnen ‘resultaat overige werkzaamheden’ en is al eerder een bron van kritiek geweest.28 29

2.3.4 Wet inkomstenbelasting 2001

Voor de oplossing van een probleem30 dat een zeer beperkt aantal belastingplichtigen

raakt, wordt een ingewikkelde specifieke regeling aan de wet toegevoegd zonder dat de mogelijkheden worden benut om een vergelijkbaar resultaat te bereiken door deze regeling te integreren in de bestaande wettelijke bepalingen. Bovendien staat de voorgestelde regeling op gespannen voet met het systeem van de wet.31.

Wanneer men voor elk fiscaal probleem een specifieke regeling invoert, dan leidt dit er toe dat het stelsel van de wet uiteindelijk zal bezwijken onder het gewicht van die regelingen. Als voorbeeld kan worden genomen de Wet inkomstenbelasting 1964 die uiteindelijk is bezweken als gevolg van het feit dat een onaanvaardbare uitkomst van de heffing over inkomsten uit vermogen slechts kon worden voorkomen door regelmatige toevoeging van uiterst ingewikkelde specifieke regelingen.

2.4 Gevolgen van het wetsvoorstel

Wanneer de voorgestelde Wet BEB geheel is ingevoerd, zal dat een aantal gevolgen hebben voor belastingplichtigen, ondernemingen en de Nederlandse Staat. Er zitten positieve gevolgen, maar ook vele negatieve gevolgen aan de Wet BEB. De gevolgen van de Wet BEB worden in deze paragraaf besproken. Achtereenvolgens zijn dit: de terugwerkende kracht, de dubbele belastingheffing, het vestigingsklimaat in Nederland en de nivellering van inkomens in Nederland.

2.4.1. Terugwerkende kracht

De Wet BEB heeft formeel geen terugwerkende kracht. Door het niet opnemen van een step-up in de Wet BEB, is er materieel wel terugwerkende kracht. Dit heeft men gedaan omdat de actuele waarde moeilijk te bepalen is. Vermogenstitels die ten tijde van de inwerkingtreding van de Wet BEB behoren tot een bestaand lucratief belang, mogen op de openingsbalans van de werkzaamheid niet worden gewaardeerd op de waarde in economische verkeer, maar moeten op de historische kostprijs worden vastgesteld. Omdat men het belang op de historische kostprijs moet waarderen, zal men in de

28R.M.Freudenthal, Resultaat uit overige werkzaamheden (exclusief terbeschikkingstellingregeling), FM nr. 103, p. 17-22 29WFR 2008/6791 p. 1372

(16)

toekomst met een hogere belastingheffing te maken krijgen, dan dat men bij het overeenkomen van de desbetreffende beloningsstructuur is uitgegaan.32 Daarnaast zou

er sprake van ongelijke behandeling kunnen zijn, wanneer iedereen zijn belang waardeert op de waarde in het economische verkeer. Dit kan leiden tot de situatie dat aanhouder A meer winst kan nemen dan aandeelhouder B, als hij deze voor een lagere prijs heeft gekocht dan aandeelhouder B. Door de terugwerkende kracht wordt de gehele winst bij beide belanghouders belast.

Wanneer de realisatie van het inkomen uit een lucratief belang heeft plaats gevonden voor 1 januari 2009, zal men niet te maken krijgen met deze heffing en dus ook niet met deze waarderingsproblematiek.

2.4.2. Dubbele belastingheffing

Wanneer de Wet BEB in werking treedt, zal er dubbele belastingheffing ontstaan. Dit is het geval bij de opbouw van pensioen en het houden van een lucratief belang. Beiden zullen hieronder besproken worden.

2.4.2.1. Opbouw en uitkering van pensioenen

In Nederland kent men de zogenaamde “omkeerregeling”. Deze omkeerregeling zorgt ervoor dat tijdens de opbouwfase van een pensioen, de pensioenaanspraak aftrekbaar is en de uitkering van de pensioenaanspraak wordt belast. Sinds de inwerkingtreding van de Wet BEB is er een uitzondering op de omkeerregeling gekomen.33

De bedoeling van het wetsvoorstel is om de hoge backservicepremies tegen te gaan. Feitelijk wil de wetgever met deze maatregel het eindloonstelsel afschaffen. Wanneer een belastingplichtige te maken krijgt met deze regeling, dan krijgt hij ook te maken met dubbele belastingheffing. Immers, eerst zal de werkgever 15% belasting over de forfaitair vastgestelde backservicepremie moeten afdragen. Vervolgens krijgt de belastingplichtige bij uitkering van het pensioen te maken met een reguliere heffing van inkomstenbelasting die progressief oploopt tot maximaal 52%.

Nu is de vraag of men zo’n heffing mag opleggen. Valt dit niet onder het gelijkheidsbeginsel? Naar mijn mening moet elke burger hetzelfde behandeld worden. Bij het wetsvoorstel wordt er onderscheid gemaakt tussen mensen met een inkomen van boven de grens van meer dan EUR 500.000 en inkomens die lager zijn. Wanneer het kabinet wil voorkomen, dat men grote backservicepremies op basis van het eindloonstelsel opbouwt, dan zou een afschaffing van het eindloonstelsel beter op zijn plaats zijn.34

32Hiervan is sprake, voorzover deze beloning onder de huidige wetgeving niet als box 1-inkomen dient te worden aangemerkt. 33Zie paragraaf 2.2.1

(17)

2.4.2.2. Lucratief belang

De Wet BEB is zo geschreven dat in de situatie waarin een lucratief belang via een lichaam wordt gehouden, leidt tot een belastingheffing bij de belastingplichtige in box 1 van maximaal 52%, als resultaat overige werkzaamheden zodra de BV het voordeel uit dit lucratieve belang realiseert. De belastingplichtige zal in deze situatie in de inkomstenbelasting belast gaan worden voor een voordeel dat hij niet daadwerkelijk in privé realiseert.35

De NOB acht dit in strijd met het reële stelsel dat aan het regime van box 1 ten grondslag ligt en meent dat het niet in overeenstemming is met de beginselen van de Wet IB 2001 dat een natuurlijk persoon wordt belast voor een voordeel dat een fiscale buitenstaander, in casu een rechtspersoon, met wie hij geacht wordt op zakelijk basis te handelen realiseert.36

Daarnaast is geconstateerd dat de belastingplichtige niet alleen wordt belast voor een voordeel dat hij niet zelf (in privé) heeft gerealiseerd, maar dit zelfs resulteert in een drievoudige belasting van maximaal 96,125%. Dit percentage bestaat uit (maximaal) 52%37 inkomstenbelasting als resultaat uit overige werkzaamheden in box 1

gecombineerd met maximaal 25,5%38 vennootschapsbelasting bij de BV aangevuld (op

termijn) met 25% aanmerkelijk belangheffing in box 2.39

In de Wet BEB is een mogelijkheid opgenomen om deze dubbele belastingheffing te voorkomen. Er is wel een keuzeregime opgenomen, welke kan worden ingeroepen indien de opbrengsten van de middellijk gehouden vermogenstitels direct worden uitgedeeld.40 Wanneer men kiest voor de keuzemogelijkheid dient 95% van de (bruto)

opbrengsten uit het lucratief belang te worden doorgestoten naar de belastingplichtige. Hierdoor blijft de heffing in box 1 achterwege.

(18)

De dooruitdelingsmogelijkheid leidt alleen tot een ontsnapping aan de genoemde dubbele belastingheffing, indien deze (door)uitdeling plaatsvindt in hetzelfde jaar als waarin de voordelen uit het lucratieve belang zijn genoten door de vennootschap, zoals staat omschreven in het voorgestelde artikel 3.95b, vijfde lid, Wet IB 2001. Echter, dividenduitkeringen worden normaliter een jaar later uitgekeerd dan het jaar waarin de vennootschap de winst heeft behaald. Deze vertraging van een jaar is inherent aan dividenduitkering die civiel juridisch pas mogelijk zijn wanneer de winst van de vennootschap over dat jaar is vastgesteld. Dit is pas na afloop van het lopende jaar het geval. De Wet BEB dwingt belastingplichtigen tot een uitkering van interim-dividend in het zelfde kalenderjaar als waarin voordelen uit het lucratieve belang zijn gerealiseerd. Dit is niet altijd mogelijk op basis van de statuten van het lichaam en de nieuwe regel maakt in deze situaties statutenwijzigingen noodzakelijk. Daarnaast zijn er (grotere) aansprakelijkheidsrisico’s die bestuurders nemen, indien ze besluiten tot het uitkeren van een interim-dividend.

2.4.3 Het vestigingklimaat in Nederland

Nederland heeft een relatief gunstig (fiscaal) vestigingsklimaat. Dit klimaat is ontstaan door verschillende wetswijzigingen, fiscale faciliteiten die zijn ingevoerd en de verlaging van het tarief van de vennootschapsbelasting. Dit gunstige vestigingsklimaat is niet in een keer ontstaan, maar daar zijn meerdere jaren overheen gegaan.

2.4.3.1 De historie van het Nederlandse vestigingsklimaat

Vroeger werd Nederland beschouwd als een belastingparadijs door de volgende fiscale voordelen,41 de deelnemingsvrijstelling,42 het rulingbeleid43 en het tarief van de 41Linda Herms: Fiscale malaise? (http://www.induplo.nl/duplomaat/artikel/MiQC9r6j)

42Bij het bepalen van de winst van een moedermaatschappij worden voordelen uit hoofde van een deelneming niet in

aanmerking genomen. Hierdoor wordt het belastbaar bedrag lager. Voorbeeld meervoudige belasting bij lucratief belang

De kostprijs van het lucratief belang is 10. De waarde op 1 januari 2009 is 80. Op 1 juli 2010 wordt het lucratief belang verkocht tegen 120.

Onmiddellijk gehouden belang

Wanneer het lucratief belang onmiddellijk gehouden wordt, dan vindt er alleen belastingheffing plaats in box 1. De waarde resultaat overige werkzaamheden (ROW) op de balans 1 januari 2009 is 10. Het belang wordt verkocht tegen 120.

Belastingheffing: (120-10) x 52% = 57.2 belasting

Middellijk gehouden belang

1. Wanneer men geen gebruik maakt van de doorstootregeling, zal men te maken krijgen met de driedubbele heffing van 96.125%. De belastingheffing zal zijn: 96.125% x (120 -10) = 106

2. Als men wel gebruik maakt van de doorstoot regeling zal het inkomen niet als ROW aangemerkt worden en zal men geen maximaal 52% (box 1)belasting hoeven te betalen. De belasting heffing is als volgt:

· BV: (120 - 10) x 25.5% vpb = 28.05

· Aandeelhouder: 81.95 (netto) x 25% = 20.45 Totaal zal de belastingheffing 48.50 zijn.

(19)

vennootschapsbelasting.44Door deze fiscale voordelen werd er veel geïnvesteerd in ons

land. Daarnaast werden er “papieren holdings45” in Nederland opgezet om geld door te

sluizen naar lage belasting landen en concerns (de Antillenroute) om gebruik te kunnen maken van het goede verdragennetwerk van Nederland.

Het Nederlandse rulingbeleid riep vragen op binnen de EU, omdat er geen duidelijkheid was en het systeem leidde tot willekeur. Daarom werd per 1 april 2001 het rulingbeleid vervangen door een nieuw systeem. Door deze verandering, het verscherpen van het beleid met betrekking tot de deelnemingsvrijstelling en het verbreden van de belastinggrondslag werd het Nederlandse fiscale vestigingsklimaat minder gunstig of verslechterde het vestigingsklimaat.

Nederland moest daarom maatregelen nemen om de effectieve belastingdruk weer te verlagen.46In de Miljoenennota 2005 werd een aankondiging gedaan met betrekking tot

het verlagen van het tarief van de vennootschapsbelasting. In navolging van deze Miljoenennota is de Wet werken aan de winst opgesteld, waarin onder andere het algemene tarief van de vennootschapsbelasting verlaagd is naar 25.5%, de deelnemingsvrijstelling is aangepast en de octrooibox en de groepsrentebox47 zijn

ingevoerd.

2.4.3.2 Het huidige Nederlandse vestigingsklimaat

De bekendste factoren die hebben bijgedragen aan het huidige gunstige Nederlandse vestigingklimaat zijn het verdragennetwerk, de deelnemingsvrijstelling en het ontbreken van bronbelasting op rente en royalty’s.48 Nederland wordt vaak vergeleken

met een “tax haven”,49doordat het tarief van de vennootschapsbelasting sterk gedaald is

tot 25.5% en er verschillende (nieuwe) faciliteiten zijn opgenomen in de wet.

Gezien de kritiek op het gunstige vestigingsklimaat in Europa is het maar de vraag of Nederland zijn goede concurrentiepositie blijft behouden. Daarnaast komt er steeds meer fiscale concurrentie in Europa en daarbuiten. Dit uit zich in de vennootschapsbelastingtarieven, verdragsontwikkelingen en wetswijzigingen.

2.4.3.3 Verandering vestigingsklimaat door de Wet BEB

In de Wet BEB wordt er een belastingheffing op de uitkering van excessieve beloningsbestanddelen ingevoerd. Enkele topbestuurders hebben uitspraken gedaan om met het oog op de huidige discussie rondom topinkomens het hoofdkantoor mogelijk te verplaatsen naar andere landen te verplaatsen.50

De voordurende discussie over de beloningen van topbestuurders in Nederland leidt ertoe dat bij bestuurders in toenemende mate het gevoel leeft dat zij ongeacht hun

43Ondernemingen hadden de mogelijkheid om achter gesloten deuren te onderhandelen met de belastingdienst over de

uiteindelijk te betalen belasting, oftewel een ruling te halen.

44Het tarief van de vennootschapsbelasting was vrij laag t.o.v. omringende landen. 45Holdings op papier: zij zetten geen daadwerkelijke activiteiten neer.

46Deze wordt bepaald door het tarief van de vennootschapsbelasting en de grondslag (dat waarover geheven wordt). 47De Europese Commissie heeft deze nieuwe regeling echter nog niet goedgekeurd en kan daarom nog niet geheel worden

toegepast.

48Forfaitair 2004/143

(20)

prestaties vanwege hun hoge salaris worden bekritiseerd in de publieke opinie. Daardoor kan bij hen de geachte ontstaan om een ondernemingsklimaat op te zoeken waar de publieke focus meer ligt op de prestaties van de ondernemingen51.

Niet alleen in Nederland speelt de discussie over de excessieve beloningen aan bestuurders, ook in andere Europese landen speelt deze discussie. Nederland is echter wel het eerste en enige land in Europa die fiscale maatregelen neemt tegen deze beloningen. Er zijn andere landen die onderzoek doen naar eventuele fiscale maatregelen tegen de excessieve beloningen, maar tot een concreet plan of voorstel is het nog niet gekomen.52

Nederland loopt voorop met zijn fiscale maatregelen tegen de excessieve beloningen. Door de verwachte inwerkingtreding en de tijd die het kost om een nieuwe regeling op Europees niveau of nieuwe wetten in andere landen in te voeren, zal Nederland vanaf 1 januari 2009 het enige land zijn met fiscale maatregelen tegen de excessieve beloningsbestanddelen. Dit zal negatieve invloed hebben op het vestigingsklimaat van Nederland. De oorzaak hiervan is mede dat andere EU-landen, zoals Luxemburg, die net als Nederland een gunstig fiscaal vestigingsklimaat hebben en geen regeling inzake excessieve beloningen. Deze landen worden ten aanzien van dit onderwerp aantrekkelijk om de zetel van ondernemingen naar toe te verplaatsen.

2.4.4 Nivellering

Het hoofddoel van het kabinet van de Wet BEB is het terugdringen van de excessieve beloningen. Door op de forse backservicepremies en hoge vertrekvergoedingen een hogere werkgeversheffing53 te heffen, wil het kabinet voorkomen dat werkgevers deze

vergoedingen verstrekken. Wanneer de werkgever daadwerkelijk lagere beloningen gaan uitkeren, zal er nivellering plaatsvinden.54

Bij dit positieve effect moet echter een kantekening worden gemaakt. De regering wil de excessieve beloningsbestanddelen tegen gaan met de Wet BEB. Het aantal belastingplichtigen waarop de Wet BEB van toepassing is zeer beperkt. Tevens zal het voorstel het excessieve loon uit arbeid niet bereiken, waardoor er geen sprake zal zijn van nivellering.

2.5 Verdragssituaties met excessieve beloningsbestanddelen

2.5.1 Inleiding

In deze paragraaf zal worden gekeken hoe het lucratieve belang kwalificeert onder verdragssituaties en welk land het heffingsrecht heeft in de verschillende situaties. Hierbij ga ik ervan uit dat in alle situaties sprake is van een lucratief belang dat in box 1 (resultaat overige werkzaamheden) of in box 2 (aanmerkelijk belang) in aanmerking wordt genomen.

51Kamerstukken II 2007-2008 31459 nr. 6 p. 6 52Kamerstukken II 2007-2008 31459 nr. 6 p. 6

53Respectievelijk 15% en 30% hogere werkgeversheffing

(21)

Zoals bij de bespreking van het wetsvoorstel aan de orde is gekomen, kan men een lucratief belang middellijk en onmiddellijk houden. In de eerste situatie wordt het belang via een vennootschap gehouden en in de tweede situatie wordt het belang rechtstreeks gehouden. In het wetsvoorstel is ten aanzien van middellijk gehouden belangen bepaald dat deze niet behoren tot het resultaat overige werkzaamheden indien ten minste 95% van het voordeel uit een lucratief belang als inkomen uit aanmerkelijk belang wordt genoten.55

Er zijn vier soorten situaties voor het hebben van een lucratief belang:

· binnenlands belastingplichtige met een lucratief belang in Nederland; · binnenlands belastingplichtige met een lucratief belang buiten Nederland; · buitenlands belastingplichtige met een lucratief belang in Nederland; · buitenlands belastingplichtige met een lucratief belang buiten Nederland.

De eerste en vierde situatie vormen geen probleem bij verdragssituaties, omdat dit belang ofwel volledig binnen de Nederlandse grondslag valt ofwel volledig erbuiten valt. In situaties twee en drie kan er wel een probleem in verdragssituaties ontstaan. In de volgende subparagrafen worden ingegaan op deze situaties. Hierbij zal ook verder ingegaan worden op het middellijk en onmiddellijk houden van een lucratief belang. Als laatste wordt de parlementaire geschiedenis besproken op het punt van verdragssituaties en lucratieve belangen.

2.5.2 Binnenlands belastingplichtigen met een lucratief belang buiten Nederland

Een binnenlands belastingplichtige56 wordt in Nederland belast voor zijn

wereldinkomen. Al het inkomen dat hij genereert uit bronnen over de gehele wereld mag in beginsel worden belast in Nederland. Het land waar het inkomen gegenereerd wordt, zal ook willen heffen over dat inkomen, daarom dient een belastingverdrag uitsluitsel te geven.

2.5.2.1 Onmiddellijk gehouden belang

Als een belang onmiddellijk gehouden wordt, worden de voordelen uit dit belang onder de werking van artikel 3.92b Wet IB 2001 belast als resultaat uit overige werkzaamheden.

In verdragssituaties kan zowel artikel 14 (zelfstandige arbeid) als artikel 15 (niet-zelfstandige arbeid) van het verdrag gelden. Omdat resultaat uit overige werkzaamheden niet is gedefinieerd in het verdrag is het moeilijk te zeggen waaronder het lucratief belang valt. Voordelen uit het belang zullen door Nederland worden gezien als een arbeidsbeloning.

De buitenlandse verdragspartner kan echter het voordeel aanmerken als een vermogenswinst (bij verkoop), zoals bedoeld in artikel 13 van het verdrag, een jaarlijks voordeel in de vorm van een winstuitkering (dividend), zoals bedoeld in artikel 10 van het verdrag of een betaling op een schuldvordering (interest), zoals bedoeld in artikel 11 van het verdrag. In deze situatie zal meestal het woonland (Nederland) mogen heffen.

55

Artikel 3.95b lid 5 Wet IB 2001. Wanneer een voordeel zich voordoet, dan moet de vennootschap de winst uitkeren aan de aandeelhouder, die het dan als aanmerkelijk belangvoordeel in Box 2 moet aangeven.

(22)

2.5.2.2 Middellijk gehouden belang

Als een belang middellijk wordt gehouden, wordt het voordeel niet aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden in box 1, maar als voordeel uit aanmerkelijk belang in box 2.

Hierbij moet worden opgemerkt, dat voor middellijk gehouden belangen een dooruitdelingsverplichting geldt, dus voordelen behaald met het niet uitkeren van winsten werken in deze situatie niet. Als er niet direct wordt dooruitgedeeld geldt het voordeel als een resultaat uit overige werkzaamheden en wordt voor verdragstoepassingen aangemerkt als een onmiddellijk gehouden belang, waarvoor het bepaalde onder 2.5.2.1 geldt.

Wanneer er wel een dooruitdeling plaats vindt, kwalificeert de dooruitdeling als dividend. Dit is een binnenlands dividend, dat de Nederlandse vennootschap uitkeert aan haar aandeelhouder (natuurlijk persoon). Hiervoor gelden regels van de Nederlandse dividendbelasting. Het voordeel uit het lucratief belang wordt in de Nederlandse vennootschap ontvangen.

Als een lucratief belang door een binnenlands belastingplichtige via een buitenlandse vennootschap gehouden wordt is de vraag hoe een winstuitkering van de buitenlandse vennootschap wordt gekwalificeerd. Het jaarlijkse voordeel kan of een winstuitkering zijn (dividend) of een betaling op de schuldvordering (interest). Het behaalde voordeel bij verkoop is een vermogenswinst (capital gain).

In de laatste situatie treedt geen kwalificatieverschil op vanuit Nederlands en buitenlands perspectief, omdat in beide situaties het inkomen als inkomen van aandeelhouders wordt beoordeeld.57

2.5.3 Buitenlands belastingplichtigen met een lucratief belang in Nederland

Op basis van het voorgestelde artikel 7.2 lid 3, tweede volzin Wet IB 2001, worden ook niet in Nederland wonende belastingplichtigen onder de regeling voor de belastingheffing ter zake van een lucratief belang in Nederland gebracht. Indien de voordelen die zij met het belang behalen, mede een beloning beogen te zijn voor werkzaamheden verricht in Nederland.58

2.5.3.1. Onmiddellijk gehouden belang

De houder van het lucratieve belang is geen inwoner van Nederland. Voor de verdragstoepassing geldt in deze situatie dezelfde artikelen als bij binnenlands belastingplichtigen die een onmiddellijk lucratief belang houden, alleen is Nederland nu het woonland niet. Het woonland van de houder van het lucratief belang zal in deze situatie willen heffen over de genoten voordelen, waardoor (waarschijnlijk) het heffingsrecht bij de verdragspartner en niet bij Nederland komt te liggen.

2.5.3.2. Middellijk gehouden belang

Als een buitenlands belastingplichtige een lucratief belang houdt via een Nederlandse vennootschap, zal deze belastingplichtige op grond van artikel 7.5 lid 1 Wet IB 2001 een

(23)

aanmerkelijk belang hebben. Voordelen uit dit lucratieve belang moeten direct worden dooruitgedeeld. Er kunnen zich twee situaties voordoen, wanneer buitenlands belastingplichtige middellijk een lucratief belang houdt:

1) een niet-Nederlander heeft een 100% belang in een Nederlandse BV A, die het lucratief belang houdt in een Nederlandse vennootschap B;

2) een niet-Nederlander heeft een 100% belang in een Nederlandse BV C, die het lucratief belang houdt in een buitenlandse vennootschap D.

Situatie 1

Het belang van de buitenlandse belastingplichtige in een Nederlandse BV A kwalificeert als een aanmerkelijk belang. Het lucratief belang dat gehouden wordt in een Nederlandse vennootschap B door de Nederlandse BV A is een zuivere binnenlandse aangelegenheid, waardoor er geen verdragen toegepast dienen te worden. Op de uitkeringen van Nederlandse vennootschap B aan de Nederlandse BV A is de deelnemingsvrijstelling van toepassing, mits het belang meer dan 5% in Nederlandse vennootschap B is en het geen laagbelaste beleggingsdeelneming is.59 Per saldo zal er

dan geen vennootschapsbelasting verschuldigd zijn op het niveau van Nederlandse BV A.

Indien de Nederlandse BV A de ontvangen rentebaten dooruitdeelt naar haar aandeelhouder in het buitenland dan constateert de Nederlandse fiscus een inkomen uit aanmerkelijk belang zal deze als zodanig in de heffing betrekken. Voor zover Nederland bij fictie onder andere bron brengt, mag op grond van de jurisprudentie60 worden

aangenomen dat een zodanige fictie in ieder geval geen effect sorteert onder verdragen die dateren voor de invoering van deze fictie. Dat betekent dat onder de meeste verdragen de woonstaat gerechtigd is over deze inkomsten te heffen.61

Situatie 2

Deze situatie is het meest gecompliceerd, omdat er hier een zogenaamde driehoeksverhouding kan ontstaan. De in het buitenland wonende persoon die een belang heeft in een Nederlandse BV, die een belang houdt in een buitenlandse vennootschap. Hierbij moet als eerste het verdrag toepassing vinden tussen het land van de buitenlandse vennootschap en Nederland, en vervolgens tussen Nederland en het land van de natuurlijke persoon.

Bij de toepassing van het verdrag van het land van de buitenlandse vennootschap en Nederland (vestigingsland van de Nederlandse BV) zal de uitgekeerde winst of betaalde rente in Nederland in de heffing vallen als zijnde dividend of interest. Voordelen behaald bij verkoop levert een vermogenswinst op. Nederland zal (in veel situaties) het heffingsrecht krijgen.

Bij het verdrag tussen Nederland en het land waar de natuurlijke persoon woont, is een andere situatie. De voordelen vallen in de Nederlandse belastbare winst. Indien sprake

59Artikel 13, lid 10 Wet Vpb 1969

60BNB 2003/381 en BNB 2003/37; Uit deze ‘fictieloonarresten’ volgt dat Nederland door het wijzigen van zijn nationale

belastingwet zijn heffingsrecht onder een verdrag niet kan uitbreiden.

(24)

is van dividend of interest wordt het bruto voordeel in aanmerking genomen, waarbij reeds ingehouden bronbelasting verrekend kan worden. Vervolgens moet de resterende winst voor 95% worden dooruitgedeeld aan de natuurlijke persoon. Het heffingsrecht zal in deze verdragssituaties (net als bij situatie 1) bij het woonland van de buitenlands belastingplichtige gelegd worden.

In deze situatie wordt eerst dividendbelasting geheven, vervolgens vennootschapsbelasting (eventueel deelnemingsvrijstelling) en vervolgens weer dividendbelasting en inkomstenbelasting. Dit kan leiden tot vele dubbele heffingen.

2.5.4 Parlementaire geschiedenis

De kwalificatie van inkomsten uit een lucratief belang in verdragssituaties is het sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden van de situatie en de bepalingen in het van toepassing zijnde verdrag. In veel gevallen zullen inkomsten uit een lucratief belang gekwalificeerd worden als dividend, rente of vermogenswinst, waarover het heffingsrecht veelal reeds op basis van het verdrag zal zijn toegewezen aan het woonland van de belastingplichtige.62

De Staatssecretaris van Financiën heeft op vragen omtrent het heffingsrecht van Nederland over inkomsten uit lucratief belang geantwoord, dat in zijn visie moet worden gekeken naar de verdragsartikelen omtrent de belastingheffing van inkomsten uit niet-zelfstandige arbeid of bestuurdersbeloningen om te beoordelen of Nederland het heffingsrecht toekomt over de inkomsten.63In veel gevallen zal dan het heffingsrecht

aan Nederland over dergelijke inkomsten worden toegewezen.

Het is echter de vraag of deze verdragsartikelen ook naar mening van de verdragspartners wel van toepassing zijn. Hierdoor werkt de voorgestelde regeling omtrent de belastingheffing van lucratieve belangen in internationale situaties bewust dubbele heffing in de hand, hetgeen uiterst onwenselijk is.

De Staatssecretaris van Financiën heeft met zijn opmerkingen willen aangeven, dat bij inkomsten uit lucratieve belangen feitelijk geen sprake is van (vermogens)inkomsten uit de onderliggende belangen, maar van inkomsten uit arbeid of directeursbeloningen. Dit neemt niet weg dat de inkomsten uit een lucratief belang naar hun aard in een andere categorie vallen. Op basis van de bepalingen in verdragen zullen de inkomsten uit een lucratief belang naar hun aard kwalificeren als dividend, interest of vermogenswinst en niet als inkomsten uit arbeid of als directeursbeloningen.

Wanneer de verdragspartij een ander standpunt inneemt dan Nederland, het standpunt dat onder het desbetreffende belastingverdrag het heffingsrecht ter zake van inkomsten uit een lucratief belang onder de vermogenswinst-, interest- of dividendartikelen is toegewezen aan het woonland van de belastingplichtige (niet Nederland), heeft de Staatssecretaris van Financiën aangegeven dat in een dergelijk geval de onderling overlegprocedure tussen de verdragspartijen uitkomst zal moeten bieden.64

62WFR 2008/6791 p.1373

(25)

Gezien de hierboven beschreven problematiek rond de eenzijdige uitbreiding van de Nederlandse heffingsbevoegdheid wil ik graag verwijzen naar R.M. Freudenthal en E.P.H.G. Raaijmakers. Zij zeggen het volgende in het Weekblad Fiscaal recht 6791:

“Nederland neemt met het wetsvoorstel genoegen dat belastingplichtigen vrijwel uitsluitend op basis van de onderling overlegprocedure uitsluitsel kunnen krijgen over hun fiscale positie in internationaal verband. Dit komt niet overeen met de bedoeling van de staatssecretaris om belastingplichtigen meer zekerheid te bieden met betrekking tot de heffing over door hen gehouden lucratieve belangen”.65

R.M. Freudenthal en E.P.H.G. Raaijmakers geven de volgende conclusie:

“De conclusie in internationaal verband is dat met name in combinatie met de materieel

terugwerkende kracht, de Nederlandse wetgever zich een onbetrouwbare partij toont, waar het gaat om de belastingheffing. In internationale verhoudingen zal er een zeer schadelijk effect zijn op de positie van Nederland als vestigingsland voor internationale bedrijven. Het vestigingklimaat reikt nu eenmaal verder dan alleen regels voor de bedrijven zelf, maar juist de invloedrijke, hoger geplaatste internationale managers en expats met participatieregelingen zijn de ambassadeurs van ons land indien zij ook als zodanig behandeld worden. Blijkbaar is dat niet de opzet van de wetgever”.66

Naar mijn mening is dit een terechte conclusie voor de werking van de Wet BEB in internationale situaties.

(26)

Hoofdstuk 3 International maatregelen tegen excessieve

beloningsbestanddelen

De Wet BEB is deels gebaseerd op de Nederlandse corporate governance code. In dit hoofdstuk zal de Nederlandse corporate governance code besproken worden en vergeleken worden met de Wet BEB. Ook zal het onderzoek van de Monitoring Commissie Corporate governance code naar de Corporate governance code besproken worden. Daarnaast zal er aandacht besteed worden aan maatregelen die in andere landen genomen zijn tegen de excessieve beloningsbestanddelen, met name naar de regels inzake de carried interest.

3.1 De Corporate Governance Code

3.1.1 Inhoud van de corporate governance code in Nederland

Op 9 december 2003 heeft de Commissie Tabaksblat de Nederlandse corporate governance code gepresenteerd. De code is van toepassing op alle vennootschappen met statutaire zetel in Nederland en waarvan aandelen of certificaten van aandelen zijn toegelaten tot de officiële notering van een van overheidswege erkende effectenbeurs (hierna: beursgenoteerde vennootschappen).67

De code bevat een aantal principes zoals concrete bepalingen die de bij een vennootschap betrokken personen (onder andere bestuurders en commissarissen) en partijen (onder andere institutionele beleggers) tegenover elkaar in acht zouden moeten nemen. Deze principes kunnen worden opgevat als de moderne, breed gedragen en algemene opvattingen voor goede corporate governance. De vennootschap vermeldt elk jaar in haar jaarverslag op welke wijze zij de principes van de code in het afgelopen boekjaar heeft toegepast.

De principes van de corporate governance code zijn uitgewerkt in concrete best practice bepalingen. Deze bepalingen creëren een zekere normstelling voor het gedrag van bestuurders, commissarissen en aandeelhouders. Deze best practice bepalingen geven de nationale en internationale ‘best practice’ weer en kunnen worden opgevat als een nadere invulling van de algemene beginselen van goede corporate governance. Beursgenoteerde vennootschappen kunnen hiervan afwijken. Afwijkingen zijn op zich niet verwerpelijk; zij kunnen onder omstandigheden juist gerechtvaardigd zijn. Het kunnen toepassen van alle bepalingen is namelijk afhankelijk van de concrete omstandigheden waarin de vennootschap en haar aandeelhouders zich bevinden.68

In Nederland is de corporate governance code wettelijk vastgelegd in het Burgerlijk

Wetboek (hierna: BW). In boek 2 van het BW is vastgelegd dat bij algemene maatregel

van bestuur een gedragscode kan worden aangewezen, waarbij de “pas toe of leg uit”

regel van toepassing is.

69

Dit houdt in dat een codebepaling wordt nageleefd wanneer

deze wordt toegepast of gemotiveerd van de codebepaling wordt afgeweken.

In de

67www.commissiecorporategovernance.nl 68De Nederlandse corporate governance code p. 4

(27)

corporate governance code zijn verschillende principes opgenomen. In dit hoofdstuk zal ik mij beperken tot de principes, die een raakvak hebben met de excessieve beloningsbestanddelen.

3.1.1.1 Hoogte en samenstelling van de bezoldiging

Met betrekking tot een bezoldiging70 van een vennootschap van een bestuurder zijn de

in Corporate governance code twee principes opgenomen.

Het eerste principe ziet op de hoogte en de samenstelling van het loon van bestuurders van een vennootschap.71 Bestuurders ontvangen voor hun werkzaamheden een salaris

van de vennootschap, dat wat betreft hoogte en structuur zo is samengesteld, dat gekwalificeerde en deskundige bestuurders kunnen worden aangetrokken en behouden. Voor het geval de bezoldiging bestaat uit een vast en een variabel deel, moet het variabele deel gekoppeld zijn aan vooraf bepaalde, meetbare en beïnvloedbare doelen, die deels op korte termijn en deels op lange termijn moeten worden gerealiseerd. Het variabele deel van het loon moet de binding van de bestuurder aan de vennootschap en haar doelstellingen versterken.

De beloningsstructuur, met inbegrip van ontslagvergoeding, moet zodanig zijn dat zij de belangen van de vennootschap op middellange en lange termijn bevordert en niet een aanzet geven voor bestuurders om hun eigen belang na te jagen met veronachtzaming van het belang van de vennootschap. Falende bestuurders dienen bij hun ontslag geen vertrekvergoeding te ontvangen. Bij de vaststelling van de hoogte en structuur van de beloningen worden in overweging genomen: de resultatenontwikkeling, de ontwikkeling van de beurskoers van de aandelen, alsmede andere voor de vennootschap relevante ontwikkelingen.72

Het aandelenbezit van een bestuurder in de vennootschap waarvan hij bestuurder is, dient te worden gekwalificeerd als een belegging op lange termijn. De hoogte van de ontslagvergoeding voor een bestuurder mag, volgens het principe met betrekking tot de hoogte en de samenstelling van het loon van bestuurders, niet meer bedragen dan eenmaal het jaarsalaris, tenzij dit in de omstandigheden van de situatie kennelijk onredelijk is.

Bovenstaande bepalingen uit het eerste principe met betrekking tot de beloningen van de vennootschap aan zijn bestuurders zijn verder uitgewerkt in de ‘best practice bepalingen’.

3.1.1.2 Vaststelling en openbaarmaking van de beloningen

Het tweede principe met betrekking tot de bezoldiging van een vennootschap aan een bestuurder ziet op de vaststelling en openbaarmaking van de beloningen.73Volgens dit

70Loon of salaris

(28)

principe dienen de hoofdlijnen van het remuneratierapport74 van de raad van

commissarissen betreffende het beloningsbeleid van de vennootschap zoals deze zijn opgemaakt door de remuneratiecommissie in het verslag van de raad van commissarissen te worden opgenomen.

De toelichting op de jaarrekening moet in elk geval de door de wet voorgeschreven informatie over de hoogte en structuur van de beloningen van de individuele bestuurders bevatten. Het beloningsbeleid voor het komende boekjaar en de daaropvolgende jaren, zoals is opgenomen in het remuneratierapport, moet voor de vaststelling aan de algemene vergadering van aandeelhouders (hierna: AVA) worden voorgelegd. Daarnaast dient ook elke materiële wijzing in het beloningsbeleid van de vennootschap aan de AVA te worden voorgelegd ter vaststelling. Beloningsregelingen waarbij bestuurders worden beloond in de vorm van aandelen of rechten tot het nemen van aandelen en belangrijke wijzigingen in deze regelingen, dienen ter goedkeuring aan de AVA te worden voorgelegd.

Tevens is er in dit principe opgenomen dat de raad van commissarissen de beloningen van de individuele bestuurders vaststelt, op voorstel van de remuneratiecommissie, met in achtneming van het door de AVA vastgestelde beloningsbeleid.

Bovenstaande bepalingen uit het tweede principe met betrekking tot de beloningen van de vennootschap aan zijn bestuurders zijn verder uitgewerkt in de ‘best practice bepalingen’.

3.1.2 Monitoring Commissie Corporate Governance Code 3.1.2.1 Inleiding

De Monitoring Commissie Corporate Governance Code (hierna: Commissie) is op 6 december 2004 ingesteld en heeft tot taak de internationale actualiteit, de bruikbaarheid van de Nederlandse Corporate Governance Code (hierna; Code) te bevorderen en de naleving van de Code door de Nederlandse beursgenoteerde vennootschappen te monitoren. Bij het instellingsbesluit is aangegeven dat de Commissie ten minste eenmaal per jaar rapport uitbrengt over haar taakgebied.75

Op 19 december 2007 heeft de Commissie haar derde rapport over de naleving van de Code gepubliceerd. In dit derde rapport beschrijft de Commissie haar bevindingen met betrekking tot de naleving van de Code.

3.1.2.2 Bevindingen van de Commissie

3.1.2.2.1 Naleving Code

De Commissie heeft geconstateerd dat met betrekking tot de naleving van de Code door beursvennootschappen een zeker stabilisatiepunt lijkt te zijn bereikt. De gemiddelde

74Dit rapport geeft een beschrijving van het bezoldigingsbeleid van de raad van bestuur en de raad van commissarissen, zoals

dat in het huidige jaar van toepassing was, alsmede van het bezoldigingsbeleid zoals dat voor het volgende jaar wordt voorzien.

(29)

naleving van de Code is 95 procent en de gemiddelde toepassing is 90 procent76. De

commissie heeft in haar rapport aangegeven dat de naleving van de Code 100 procent dient te zijn, vanwege de wettelijke verankering van Code. Daarnaast heeft de Commissie geconstateerd dat de naleving van de best practice bepalingen inzake de bezoldiging van bestuurders nog altijd relatief laag is.77 78

3.1.2.2.2 Bestuurdersbeloningen

Het kabinet heeft aan de Commissie gevraagd, om bij het onderzoek extra aandacht aan de beloningen van bestuurders en aan de relatie tussen de beloning en de prestaties van de bestuurders te besteden.79In het derde rapport blijkt onder meer dat er een positieve

relatie bestaat tussen de beloning van bestuurders en de prestaties van hun ondernemingen. Daarnaast is opgevallen dat de beloningen van bestuurders in Nederlandse beursvennootschappen, in lijn met de Europese praktijk, in de afgelopen jaren aanzienlijk gestegen zijn.

Ook heeft de Commissie vastgesteld dat de bestuurdersbeloningen in de jaren 2002-2006 substantieel gestegen zijn, maar dat de stijgingen in de omringende landen groter zijn geweest. De hoogte van de beloningen in Nederland in vergelijking met de andere landen is zelfs gematigd. Daarnaast hebben de beloningen in Europa nog steeds niet het niveau van de Verenigde Staten bereikt. De beloningen in de Verenigde Staten liggen nog steeds veel hoger.80

Daarnaast heeft de commissie gesignaleerd dat er een positieve correlatie tussen de beloningen en de ondernemingprestaties is. De hoogte van de (jaarlijkse) bonus hangt veelal af van korte termijn prestaties, zoals de operationele winst, omzet, economische winst (EVA), kasstromen of nettowinst.81De toekenning van aandelen en/of opties is in

de regel afhankelijk van lange termijn prestaties, zoals de relatieve aandeelhouderswaarde.82

3.1.2.2.3 Relatie tussen beloningen en ondernemingsprestaties

De Commissie heeft bij het opstellen van het rapport gekeken naar de vraag of ondernemingsprestaties invloed hebben op de beloningen van bestuurders. Een beloning kan uit verschillende bestanddelen bestaan, zoals het vaste loon, bonus, aandelen en opties en de totale beloning.

Vaste loon

Het vaste loon wordt in het algemeen niet gerelateerd aan prestatiemaatstaven. Met betrekking tot de verandering van het vaste loon lijkt het loon met een constante voet te groeien en niet afhankelijk te zijn van ondernemingsprestaties. Wel blijkt dat voor bestuursvoorzitters het aantal werknemers een positief effect heeft. Daarnaast leidt een hogere omzet tot een relatief lager vast loon voor bestuursvoorzitters. Dit betekent dat

76Rapport Monitoring Commissie Corporate Governance Code van 19 december 2007, p.26 77Deze ligt op ongeveer 85 procent.

78Rapport Monitoring Commissie Corporate Governance Code van 19 december 2007, p.26

79Brief bij Rapport Monitoring Commissie Corporate Governance Code van 14 maart 2008, nr. FM08-241 p. 2 80Rapport Monitoring Commissie Corporate Governance Code van 19 december 2007, p. 81

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er zijn private partijen die bij bedrijven, bedrijven- locaties of burgers komen en daardoor relevante kennis en informatie hebben die gebruikt kan worden om ondermijning tegen

Hoe kunnen dierenartsen het best geholpen worden om veterinaire richtlijnen daadwerkelijk te gebruiken.. Dierenarts en promovendus Isaura Wayop doet er

[r]

Berekeningen voor een zestal bedrijven laten zien dat het gecorrigeerde rendement op eigen vermogen van farmaceutische bedrijven met 10% niet veel hoger is dan

Lang niet alle bedrijven in de dataset hebben een positieve omzet: vooral veel biotechbe- drijven zitten nog in de ontwikkelingsfase, waarin wel veel wordt uitgegeven aan R&D maar

Als je deze mogelijke uitslagen vergelijkt, zie je dat de bookmaker bij verlies van Ajax het minst hoeft uit te keren, en dat de inkomsten bij elke uitslag hetzelfde zijn.. De

'Belastinguitgaven, inkomstenbeperkende regelingen en overige fiscale regelingen' van de Miljoenennota 2017 uit te breiden met ruim twintig additionele regelingen, die volgens

Het gerechtshof overwoog vervolgens in lijn met zijn eerdere arrest uit januari 2018 dat een geringe delta v op zichzelf niet in de weg staat aan het aannemen van causaal