• No results found

Het innovatiesysteem van het MKB

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het innovatiesysteem van het MKB"

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het innovatiesysteem van het MKB

Onderzoek naar de rol van interne en/ of externe R&D en innovatie

bij (overgenomen) middenkleine voedingsbedrijven in Groningen

Datum: 2008, augustus Auteur:

Arjan van der Klogt S1583476

Afstudeeropdracht aan:

Rijksuniversiteit Groningen Faculteit Bedrijfskunde

Small Business & Entrepreneurship

begeleiders:

Dr. H.W. Vrolijk (TNO/ RuG) Dr. D.J. Binnema (TNO) Prof. dr. W.A. Dolfsma (RuG)

Tweede beoordelaar:

Dr. C.H.M. Lutz (RuG)

In opdracht van:

(2)

Voorwoord

In opdracht van TNO- Kwaliteit van Leven te Groningen, heb ik onderzoek gedaan naar de rol van onderzoek en productontwikkeling bij het (voormalige) MKB in de Groningse

voedings- en genotmiddelensector. Met deze thesis rond ik mijn studie bedrijfskunde, met als afstudeerrichting small business and entrepreneurship, aan de Rijksuniversiteit Groningen (RuG) af.

Door het uitvoeren van dit onderzoek, heb ik kennis gemaakt met de aspecten van onderzoek doen volgens de academische richtlijn. Aan het eind gekomen van mijn onderzoek ben ik veel dank verschuldigd aan diverse mensen, aan wie ik via deze weg mijn dank wil betuigen. Allereerst ben ik dr. H.W. Vrolijk veel dank verschuldigd. Hij geeft blijk te beschikken over vele onderzoekservaringen en toont onvermoeibare interesse. Daarnaast wil ik via deze weg mijn waarderingen overbrengen aan prof. dr. W. Dolfsma, die actief meedacht over de

invulling van deze thesis. Verder gaat mijn dank uit naar dr. D.J. Binnema voor het toelichten van zijn visie en dr. Lutz die zijn tijd heeft vrijgemaakt om deze thesis met zijn professionele oog te bekijken. Een laatste woord van dank gaat uit naar mijn vriendin Jasmijn, mijn ouders en zussen, die op allerlei manieren geprobeerd hebben mij tot steun te zijn.

Binnen mijn familie heerst de gedachte dat “de aanhouder wint”. Tijdens het werken aan deze thesis werd ik dan ook geïnspireerd door de volgende spreuk: Je kunt niet falen,

tenzij je opgeeft. Naar mijn mening, bevat deze spreuk een levensles. Ik hoop dat deze spreuk

een bemoediging mag zijn voor toekomstige afstudeerders.

Nieuwleusen, augustus 2008

(3)

Samenvatting

Onder het motto “ Kansen benutten door grensoverschrijdende samenwerking” zijn drie onderzoeksinstellingen in 2005 begonnen om een kennisnetwerk in de Eems Dollard Regio (EDR) op poten te zetten. Met behulp van dit kennisnetwerk willen Toegepast

Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO), Rijksuniversiteit Groningen (RuG) en het Deutsche Institut für Lebensmitteltechnik (DIL) de kennisoverdracht met de Groningse bedrijven optimaliseren. Dit samenwerkingsproject kent een vijftal onderdelen, waaronder het scannen van de Groningse voedingsmarkt. Uit het onderdeel scannen vloeit mijn thesis voort en valt onder de verantwoordelijkheid van de afdeling TNO- Kwaliteit van Leven te

Groningen.

In deze thesis worden de mogelijke veranderingen t.a.v. de zelfstandige positie van het Groningse MK- voedingsbedrijven onderzocht en welke organisatorische positie R&D en innovatie inneemt bij het Groningse (voormalige) MK- voedingsbedrijven. TNO- Kwaliteit van Leven wil aan de hand van mijn thesis doelgericht inspringen op de onderzoeks- en ontwikkelingsvraag van de (voormalige of overgenomen) middenkleine voedingsbedrijven. Het fundament waarop deze thesis gebouwd is, wordt als volgt geformuleerd: Welke actoren spelen een rol in het innovatiesysteem van (voormalige) MK- bedrijven in de Groningse voedingssector bij het (laten) uitvoeren van R&D en innovatie?

Binnen deze thesis wordt onder een MKB verstaan: een bedrijf met minder dan 250

werknemers. In de Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie (V&G) lijkt het MKB terrein te verliezen aan het grootbedrijf. Alle grootteklassen nemen in aantal af, behalve bedrijven met meer dan 500 werknemers. Er vinden in de (V&G) minder oprichtingen ofwel verjonging plaats en de overlevingskans is lager in vergelijking met de Nederlandse

economie. Spin- offs hebben een hogere overlevingskans vanwege de steun van het moederbedrijf. Maar ook deze vorm van oprichting blijkt weinig voor te komen in vergelijking met andere sectoren in Nederland.

In de Groningse voedingssector lijkt het aantal MK- bedrijven de laatste twintig jaar ook af te nemen. Van de 23 MK- bedrijven zijn een negental bedrijven in de afgelopen twintig jaar overgenomen. De overgenomen bedrijven beschikken over een zeer hoge leeftijd. Dat geldt vooral voor de bedrijven die door de buitenlandse concerns zijn overgenomen: ze zijn allemaal voor 1930 opgericht, drie daarvan zelfs voor 1900. Daarnaast zijn er in de afgelopen twintig jaar slechts twee bedrijven opgericht. Het oprichten van een spin- off lijkt binnen mijn doelgroep niet voor te komen.

Het inschakelen van interne en/ of externe R&D- en innovatieactoren verschilt per

grootteklasse. Het benutten van zowel interne als externe R&D- en innovatieactoren wordt betiteld met het begrip “open innovatiesysteem”. Dit concept bevat de volgende drie innovatieactoren: interne actoor, (buitenlandse) bedrijven en kennisinstellingen.

(4)

In de Groningse voedingssector is het opvallend dat negen van de veertien middenkleine bedrijven in de Groningse voedingssector gebruik maken van hun eigen capaciteiten.

Daarnaast maken de middengrote bedrijven meer gebruik van zowel interne als externe R&D en innovatieactoren dan het kleinbedrijf. Dit duidt erop dat naarmate het bedrijf groter wordt, het innovatiesysteem een meer open karakter vertoond. Een viertal kleinbedrijven doen in het geheel niet aan R&D en innovatie. Verder lijken de overgenomen MK- bedrijven te profiteren van de sterkte punten van het grootbedrijf. Voor de overname maakten zij voornamelijk gebruik van hun interne R&D- en innovatiecapaciteit en nauwelijks van externe bronnen. Na de overname werd dat meestal anders, in die zin dat ze niet alleen de R&D- capaciteiten van hun moederonderneming benutten, maar ook vaker bedrijven en kennisinstellingen

inschakelen.

Volgens Granovetter (1982) speelt de leeftijd een rol bij het gebruik maken van diverse R&D-en innovatieactorR&D-en. ER&D-en startR&D-ende onderneming maakt vaak alleR&D-en gebruik van haar eigR&D-en capaciteiten of van sterke schakels als: familie, vrienden of kennissen. Oudere bedrijven maken vaak meer gebruik van zwakke schakels, zoals het inschakelen van bedrijven en kennisinstellingen. In de Groningse V&G- sector kunnen bedrijven die na 1944 zijn

opgericht, beschouwd worden als “jong” en bedrijven die voor 1944 zijn opgericht als “oud”. Jongere bedrijven in de Groningse voedingssector lijken in een groeifase te bevinden. Zij maken vrijwel alleen gebruik van interne capaciteiten, maar hebben de intentie om meer te gaan investeren in R&D en innovatie. Met uitzondering van de kleinbedrijven lijken oudere bedrijven over een netwerk van zwakke schakels te beschikken. De oudere kleinbedrijven houden zich al dan niet gedwongen afzijdig op het gebied van R&D en innovatie.

Voor TNO- Kwaliteit van Leven lijkt de Groningse voedingssector nog volop mogelijkheden te bieden. Allereerst kunnen zij de dochterondernemingen blijven beschouwen als doelgroep. Verder geven jonge ondernemingen blijk om de investeringen in R&D en innovatie te

(5)

Inhoudsopgave

VOORWOORD... 2 SAMENVATTING... 3 INHOUDSOPGAVE... 5 HOOFDSTUK 1 INLEIDING... 7 1.1 ONDERZOEKSACHTERGROND... 7

1.2 BESCHRIJVING VAN TNO- KWALITEIT VAN LEVEN... 8

1.3 EDR – SAMENWERKINGSPROJECT... 9 1.4 DE PROBLEEMSTELLING... 10 1.4.1 Doelstelling:... 10 1.4.2 Vraagstelling:... 11 1.4.3 Randvoorwaarden... 11 1.5 DEELVRAGEN... 11 1.6 OPBOUW RAPPORT... 12

HOOFDSTUK 2 MKB IN DE VOEDINGS- EN GENOTMIDDELENINDUSTRIE... 14

2.1 DEFINITIES... 14

2.1.1 MKB... 14

2.1.2 Onderdeel van een concern na overname... 15

2.1.3 Spin- off... 17

2.2 BEDRIJVENPOPULATIE NAAR GROOTTEKLASSE IN NEDERLAND... 17

2.3 BEDRIJVENDYNAMIEK IN NEDERLAND... 18

2.4 CONCLUSIE... 20

HOOFDSTUK 3 HET INNOVATIESYSTEEM VAN HET MKB... 21

3.1 DEFINITIES... 21

3.1.1 R&D en innovatie... 21

3.1.2 Uitbesteding... 22

3.1.3 Het innovatiesysteem... 22

3.2 VERBAND OMVANG BEDRIJF EN R&D EN INNOVATIE... 25

3.2.1 Grootbedrijf... 25

3.2.2 Kleinbedrijf... 26

3.2.3 Karakteristieken R&D en innovatie per grootteklasse... 28

3.3 VERBAND LEEFTIJD BEDRIJF EN R&D EN INNOVATIE... 28

3.4 EXTERNE R&D- EN INNOVATIEACTOREN... 30

3.4.1 Nederlandse externe actoren... 30

3.4.2 Buitenlandse externe actoren... 31

3.5 CONCLUSIE... 33

HOOFDSTUK 4 ONDERZOEKSONTWERP... 35

4.1 OMSCHRIJVING ONDERZOEK... 35

4.2 DE SELECTIE VAN ONDERZOEKSEENHEDEN... 35

4.2.1 Selectietypering... 35

4.2.2 Selectie van bedrijven... 36

4.2.3 Overzicht doelgroep... 37

4.3 DATAVERZAMELING... 38

4.3.1 Bestaande gegevens... 38

4.3.2 Informanten... 39

(6)

HOOFDSTUK 5 RESULTATEN... 41

5.1 SAMENSTELLING GRONINGSE V&G- SECTOR... 41

5.2 INVESTERINGSPLANNEN VOOR R&D EN INNOVATIE... 42

5.2.1 Naar bedrijfsgroep... 42

5.2.2 Naar bedrijfsomvang... 43

5.2.3 Naar leeftijd... 44

5.3 INTERNE EN/OF EXTERNE R&D EN INNOVATIE... 45

5.3.1 Naar bedrijfsgroep... 45

5.3.2 Naar omvang... 47

5.3.3 Naar leeftijd... 48

5.4 INTERNE EN/OF EXTERNE R&D EN INNOVATIE BIJ HET VOORMALIGE MKB... 49

(7)

Hoofdstuk 1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het doel van dit onderzoek uiteengezet. In paragraaf 1 komt de onderzoeksachtergrond aan bod. In paragraaf 2 volgt een beschrijving van de opdrachtgever TNO- Kwaliteit van Leven. In paragraaf 3 beschrijf ik het samenwerkingsproject van de drie kennisinstellingen (TNO, RuG en DIL), waaruit dit onderzoek is voortgevloeid. In paragraaf 4 wordt de probleemstelling, bestaande uit de doelstelling, vraagstelling en de randvoorwaarden beschreven. Uit de vraagstelling komen de deelvragen voort en deze worden in paragraaf 5 behandeld. Ten slotte geef ik in paragraaf 6 een overzicht van deze thesis.

1.1 Onderzoeksachtergrond

“MKB gaat de strijd verliezen in de voedingssector, omdat ze te weinig tijd en geld hebben om de gezondere producten te ontwikkelen waar de consument om vraagt. Alleen door samen te werken met kennisinstituten maken de MKB- ondernemingen nog enige kans tegen

multinationals,” (ex-topman van Superunie, Frans Fredrix).1

Binnen de voedings- en genotmiddelenindustrie (V&G) zijn veranderingen waarneembaar aangaande de zelfstandige positie van het MKB. Aan de ene kant zijn diverse zelfstandige MKB- ondernemingen onder de vleugels van grotere bedrijven terecht gekomen, zoals Sensus (produceren en ontwikkelen van voedingsingrediënten) in Roosendaal bij Cosun, Hertog (ijs) te Hellendoorn bij Unilever en Vrumona (frisdranken/ vruchtensappen) te Bunnik bij

Heineken. Aan de andere kant is het waarneembaar dat grotere ondernemingen bepaalde activiteiten gaan afstoten die vervolgens zelfstandig opereren, zoals: Solanic (produceren van eiwitten) voortgekomen uit AVEBE2.

Deze veranderingen hebben wellicht gevolgen (gehad) voor het inschakelen van interne en/ of externe onderzoeks- en ontwikkelingcapaciteiten door het (voormalige of overgenomen) MKB. Centraal staat binnen mijn rapport het begrip “innovatiesysteem”. De gedachte achter dit concept is dat bedrijven niet alleen gebruik maken van kennis die ze zelf in huis hebben of kunnen ontwikkelen, maar ook gebruik maken van bronnen buitenshuis.

Met behulp van mijn onderzoek naar het gebruik van interne en/ of externe R&D en innovatie door de (voormalige of overgenomen) MKB- ondernemingen in de Groningse

V&G-industrie, willen Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO), Rijksuniversiteit Groningen (RuG) en het Deutsche Institut für Lebensmitteltechnik (DIL) de kennisoverdracht met de Groningse bedrijven optimaliseren.

Onder het motto “ Kansen benutten door grensoverschrijdende samenwerking” zijn de drie onderzoeksinstellingen in 2005 begonnen om een kennisnetwerk in de Eems Dollard Regio (EDR) op poten te zetten. Met behulp van dit kennisnetwerk willen de drie

onderzoeksinstellingen de concurrentiepositie versterken van het MKB in de Noordelijke voedingssector. Met deze samenwerking wordt het MKB een helpende hand toegestoken door de kennisinstellingen. Dit is volgens Fredrix hard nodig. Maar maakt het MKB al niet gebruik van derden op het gebied van R&D en innovatie en wordt het MKB daadwerkelijk verdreven door het grootbedrijf?

1 Zibb, portals voor ondernemers (2008, maart). 2

(8)

1.2 Beschrijving van TNO- Kwaliteit van Leven

TNO is een groot onderzoeksinstituut dat op verschillende gebieden kennis ontwikkelt en toepast. Het is een onafhankelijke instelling voor kennisoverdracht naar het bedrijfsleven, de overheid en andere officiële instanties. Binnen TNO wordt een onderverdeling gemaakt in vijf kerngebieden, te weten: Kwaliteit van Leven, Industrie en Techniek, Defensie en Veiligheid, Bouw en Ondergrond en als laatste kerngebied Informatie- en Communicatietechnologie. Per kerngebied zijn ongeveer 1.000 mensen werkzaam. De afdeling Kwaliteit van Leven, wat vroeger bekend stond als TNO- voeding, bestaat weer uit vijftal business units. Dit is de kleinst verantwoordelijke eenheid. Food by Technology Innovation (FBTI) is één van de vijf business units met een vestiging in Groningen en Zeist. Zie figuur 1 voor de schematische weergave van de organisatie van TNO.

Voor de tweede wereldoorlog zagen de aardappelmeelfabrieken in Noord Nederland in, dat wetenschappelijk onderzoek naar zetmeel en de grondstof aardappelen voor gezamenlijke rekening, voordeel kon opleveren voor ieder afzonderlijk. Van de 53 fabrieken die daar ooit werden opgericht, waren er vlak voor de oorlog nog ongeveer twintig over, die in 1941 onder de naam “Aardappel Studie Commissie” gingen samenwerken (Buma, 1996, blz.3). In 1985 kreeg deze samenwerking gestalte in het Nederlandse Instituut voor koolhydraten (NIKO). Na 1998 kwam dit instituut onder de vlag van TNO.

Momenteel doen vijftien mensen binnen deze vestiging voornamelijk toegepast onderzoek naar koolhydraten voor de voedingsindustrie. Hierbij richten zij zich op de volgende gebieden:

• Analyse van koolhydraten: van eenvoudige suikers tot complexe polysachariden.

• Vaststelling van de fysisch- chemische eigenschappen, zoals: viscositeit en stabiliteit.

• Ontwikkeling van koolhydraten met nieuwe of gemodificeerde eigenschappen.

(9)

Figuur 1: Organogram TNO

1.3 EDR – samenwerkingsproject

De EDR is een grensoverschrijdend openbaar lichaam in het Noordelijk Nederlands- Duitse grensgebied. Onder Noordelijk Nederland vallen de provincies Groningen en Leeuwarden. Er zijn plannen om de provincie Drenthe op te nemen in de EDR- gebied. De EDR werd in 1977 opgericht met het doel de samenwerking in deze grensregio te stimuleren en de wederzijdse contacten te intensiveren. Met behulp van deze grensoverschrijdende samenwerking moeten contacten en netwerken tussen mensen, bedrijven en organisaties worden opgebouwd en geïntensiveerd.

De EDR ondersteunt en coördineert regelmatig ontmoetingen tussen Nederlandse en Duitse instanties, die op zeer uiteenlopende gebieden actief zijn. Één van deze gebieden is het samenwerkingsverband tussen TNO, RuG en DIL. Dit samenwerkingsproject kent een vijftal onderdelen, te weten:

1 Kennis- scan: Een beeld schetsen van de technologische en wetenschappelijke mogelijkheden van de drie kennisinstituten.

2 Markt- scan: een inventarisatie maken van het onderzoek en productontwikkeling potentieel in de regio.

3 Kennis- en Innovatieprogramma: het integreren van de verzamelde gegevens uit fase één en twee tot een Kennis en Innovatieprogramma. Het zal aangeven waar sterke en zwakke punten liggen op het gebied van innovaties binnen de

voedingsmiddeltechnologie.

4 Productinnovatie en demonstratie: het uitvoeren van het onderzoeksontwerp. 5 Promotie en contactdagen: resultaten en expertise uitwisselen onderling en naar

bedrijven.

Mijn onderzoek vloeit voort uit de tweede fase en valt onder de verantwoordelijkheid van de afdeling TNO- Kwaliteit van Leven te Groningen.

Raad van Bestuur Staforganen Kwaliteit van Leven Defensie en Veiligheid Bouw en Ondergrond Industrie en Techniek Informatie-en Communica-tietechnologie

Business Unit Business Unit Business Unit Business Unit Business Unit Raad van

(10)

1.4 De probleemstelling

Binnen de voedings- en genotmiddelenindustrie (V&G) zijn veranderingen waarneembaar aangaande de zelfstandige positie van het MKB. Aan de ene kant zijn diverse zelfstandige MKB- ondernemingen onder de vleugels van grotere bedrijven terecht gekomen, zoals Sensus in Roosendaal bij Cosun, Hertog (ijs) te Hellendoorn bij Unilever en Vrumona te Bunnik bij Heineken. Aan de andere kant is het waarneembaar dat grotere ondernemingen bepaalde activiteiten gaan afstoten die vervolgens zelfstandig opereren, zoals: Solanic (produceren van eiwitten) voortgekomen uit AVEBE. De vraag is of deze veranderingen aangaande de

zelfstandige positie van het MKB ook in de provincie Groningen waarneembaar is? De mogelijke veranderingen t.a.v. de zelfstandige positie van het MKB hebben wellicht gevolgen (gehad) voor de organisatorische positie van onderzoek en productontwikkeling. Door een overname verliest het MKB haar zelfstandigheid en gaat tot het grootbedrijf

behoren. Het grootbedrijf beschikt over grotere materiele kracht dan het middenkleine bedrijf bij het uitvoeren van onderzoek en ontwikkeling. Met behulp van deze materiele kracht is het grootbedrijf beter in staat om onderzoek- en ontwikkelingsactiviteiten intern uit te voeren Nooteboom (1988)3.

Naast het verdwijnen van zelfstandige ondernemingen (bijvoorbeeld door overname) ontstaan er ook nieuwe zelfstandige bedrijven. Sommige daarvan ontstaan vanuit grotere bedrijven (spin-off) en andere bedrijven worden vanuit het niets opgericht. Volgens Granovetter (1982)4 speelt de leeftijd een rol bij het gebruik maken van diverse R&D- en innovatieactoren. Een startende onderneming maakt vaak alleen gebruik van haar eigen capaciteiten en/ of van familie en vrienden terwijl oudere bedrijven vaak beschikken over een groter netwerk.

Aan de hand van de ontwikkeling rondom de zelfstandige positie van het MKB en het gebruik van diverse actoren in het R&D- en innovatieproces door het (voormalige) MKB, wil TNO-Kwaliteit van Leven doelgericht inspringen op de onderzoeks- en ontwikkelingsvraag van het MKB. Dit brengt mij tot het formuleren van mijn probleemstelling, uitgesplitst in een

doelstelling en vraagstelling.

Een probleemstelling bestaat uit een doelstelling en een daaruit afgeleide vraagstelling die samen vastleggen wat onderzocht wordt en waarom dat onderzocht wordt. In een doelstelling wordt vastgelegd wat er in het onderzoek wordt gedaan en voor wie dat wordt gedaan en waarom dat relevant is. De vraagstelling behandelt welke kennis nodig is om onderzoek te doen. Hierbij sluit de geformuleerde hoofdvraag aan bij de doelstelling en is een belangrijk beginpunt voor de uitwerking in deelvragen. Verder bestaat een probleemstelling volgens Jonker en Pennink (2000, blz. 10,11) uit de randvoorwaarden waaronder de doel- en vraagstelling uitgevoerd worden.

1.4.1 Doelstelling:

De doelstelling van mijn onderzoek is:

Het geven van advies aan TNO- Voeding over het doelgericht benutten van R&D- en innovatievraag bij de (voormalige) MK- bedrijven in de Groningse V&G- industrie.

3 Nooteboom (1988). In: Riseeuw en Thurik (2003, blz. 86). 4

(11)

1.4.2 Vraagstelling:

In het kader van mijn onderzoek is de volgende vraagstelling geformuleerd:

Welke actoren spelen een rol in het innovatiesysteem van (voormalige) MK- bedrijven in de Groningse voedingssector bij het (laten) uitvoeren van R&D en innovatie?

1.4.3 Randvoorwaarden

Randvoorwaarden geven beperkingen en eisen weer, waaraan een onderzoek met daarvoor te gebruiken methoden en technieken onderhevig zijn. De randvoorwaarden binnen mijn

onderzoek zijn:

• Methodiek: Mijn onderzoek moet voldoen aan de methodologische eisen van de Faculteit Bedrijfskunde van de Rijksuniversiteit te

Groningen.

• Tijd: Mijn onderzoek moet eind juli afgerond zijn.

• Geheimhouding: Met vertrouwelijk verkregen informatie wordt rekening gehouden bij het verwerken ervan.

1.5 Deelvragen

In deze paragraaf worden de deelvragen van mijn onderzoek weergegeven. Met behulp van deze deelvragen wordt de vraagstelling beantwoord. Per deelvraag wordt beknopt uitgelegd, wat het doel van de vraag is en op welke wijze deze beantwoord wordt.

1. Wat is de positie van het MKB in de V&G- sector in Nederland (geworden)?

Met behulp van deze vraag, wil ik informatie krijgen over een mogelijk toe- of afname van het aantal MKB- ondernemingen in de V&G- sector. Daarnaast wordt er een beeld geschetst van de mate waarin nieuwe bedrijven opgericht en -geheven worden. Aan de hand van deze uitkomsten wordt duidelijk of het MKB terrein verliest aan het

grootbedrijf en of het aantal starters voor verjonging zorgt in de V&G- markt.

In hoofdstuk 2 wordt in paragraaf 1 duidelijk wat ik in mijn thesis versta onder het MKB, spin- off en concern. Vervolgens worden in paragraaf 2 en in paragraaf 3 een (cijfermatig) overzicht gegeven van de V&G- industrie. Ik vergelijk deze uitkomsten met de ontwikkeling van het MKB in heel Nederland. Deze paragrafen maken duidelijk, in hoeverre het MKB aanwezig is in de V&G- sector en in welke mate jonge bedrijven op de markt komen.

2. Welke actoren spelen een rol in het innovatiesysteem van (voormalige) MK-bedrijven?

Om te onderzoeken welke actoren een rol spelen in het R&D- en innovatieproces bij het (voormalige) MKB in de V&G- sector, beschrijf ik op basis van de literatuur het innovatiesysteem in hoofdstuk 3. Ik benoem R&D en innovatie tezamen, omdat deze twee variabelen niet geheel als synoniem beschouwd kunnen worden. Bedrijven kunnen R&D- activiteiten uitvoeren, zonder dat er daadwerkelijk innovaties

(12)

uitvoeren van R&D en innovatie kan binnen het bedrijf plaatsvinden, maar kan ook worden uitgevoerd door (buitenlandse) kennisinstellingen en bedrijven. Het laten uitvoeren door derden, wordt omschreven als uitbesteding en wordt nader gedefinieerd in paragraaf 2. Het geheel van gebruikte actoren wordt het innovatiesysteem genoemd. Het innovatiesysteem van bedrijven komt in paragraaf 3 aan bod, waarbij het

innovatiemodel van Sousa (2006) gepresenteerd wordt. Chesbrough (2003) maakt hierbij onderscheid in een open en een gesloten innovatiesysteem. Een gesloten innovatiesysteem betreft bedrijven die alleen gebruik maken van hun eigen capaciteiten, terwijl bedrijven met een open innovatiesysteem gebruik maken van zowel interne capaciteiten als van externe capaciteiten. De karakteristieken van R&D en innovatie verschilt per grootteklasse. Waar het grootbedrijf beschikt over veel middelen, moet het MKB het vooral hebben van flexibiliteit. Deze kenmerken worden in paragraaf 4 behandeld. Vervolgens wordt in paragraaf 5 de relatie gelegd tussen de leeftijd van het bedrijf en het gebruik van diverse actoren Ten slotte beschrijf ik het gebruik van de externe actoren uit het innovatiesysteem door het MKB in paragraaf 6.

1.6 Opbouw rapport

Figuur 2 geeft een overzicht van de indeling van mijn thesis. In hoofdstuk één heb ik de probleemstelling besproken, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen doelstelling en vraagstelling. De manier waarop de vraagstelling wordt beantwoord, komt aan de orde in het theoretische kader, welke verdeeld is in twee hoofdstukken. In hoofdstuk twee wordt de populatieontwikkeling van de grootteklassen in Nederland en in de V&G industrie beschreven. Hoofdstuk drie behandelt het innovatiesysteem van het MKB. Het

(13)
(14)

Hoofdstuk 2 MKB in de voedings- en genotmiddelenindustrie

Binnen de voedings- en genotmiddelenindustrie (V&G) zijn veranderingen waarneembaar aangaande de zelfstandige positie van het MKB. Aan de ene kant zijn diverse zelfstandige MKB- ondernemingen onder de vleugels van grotere bedrijven terecht gekomen, zoals Sensus in Roosendaal bij Cosun, Hertog (ijs) te Hellendoorn bij Unilever en Vrumona te Bunnik bij Heineken. Aan de andere kant is het waarneembaar dat grotere ondernemingen bepaalde activiteiten gaan afstoten die vervolgens zelfstandig opereren, zoals: Solanic (produceren van eiwitten) voortgekomen uit AVEBE. Deze veranderingen hebben wellicht gevolgen gehad voor de wijze van gebruik van actoren op het gebied van R&D en innovatie. Binnen dit

hoofdstuk behandel ik de volgende vraag: Wat is de positie van het MKB in de V&G- sector in

Nederland (geworden)?

In paragraaf 1 wordt duidelijk wat binnen deze thesis onder het MKB, spin- off en concern worden verstaan. In paragraaf 2 behandel ik de ontwikkeling van de

bedrijvenpopulatie naar grootteklassen in Nederland. Hiermee wordt een beeld geschetst van de mate waarin het MKB (nog) aanwezig is in Nederland. Vervolgens komen in paragraaf 3 het aantal oprichtingen en het aantal opheffingen aan bod. Dit schetst een beeld van de mate waarin jonge bedrijven toetreden tot de markt. Verder wordt een beeld geschetst van het aantal gestarte spin- offs per sector. Tenslotte geef ik in de conclusie een antwoord op de bovengestelde vraag.

2.1 Definities

Het MKB wordt door diverse instellingen anders gedefinieerd. In deze paragraaf wordt duidelijk wat ik binnen deze thesis met het MKB bedoel. Vervolgens wordt beschreven wanneer een onderneming tot een concern behoort. Ten slotte komt het begrip spin- off aan bod.

2.1.1 MKB

In Nederland worden de definities van het MKB van Nooteboom (1988), EIM en CBS veel gebruikt. Het MKB wordt door Nooteboom (1988)5 als volgt geformuleerd:

Ondernemingen die een winstoogmerk hebben en minder dan tien werkzame personen (kleinbedrijf) en met tussen de tien en 100 werkzame personen (middenbedrijf). Het grootbedrijf betreft ondernemingen met meer dan 100 werknemers.

De onderzoeksinstellingen EIM en CBS definiëren het MKB binnen hun onderzoeken als volgt: MKB betreft alle bedrijven in Nederland (exclusief overheid) tot 100 werkenden.6 Een andere definitie van het MKB wordt gegeven door de Europese Unie. Het MKB bestaat uit bedrijven met maximaal 250 medewerkers. Het kleinbedrijf heeft hooguit 50

personeelsleden.7

5 Nooteboom (1988). In: Riseeuw en Thurik (2003, blz. 74). 6 Kennissite MKB en Ondernemerschap.

7

(15)

De Europese commissie heeft op 1 januari 2005 de definitie verder aangescherpt.

Een bedrijf valt onder de noemer MKB, als het aan de voorwaarden van het maximale aantal werknemers voldoet in combinatie met een maximum jaaromzet of een maximum jaarlijks balanstotaal.8

Zie voor de voorwaarden: tabel 1. Het bedrijfsleven wordt door de Europese commissie verdeeld in vier categorieën: grootbedrijf, middenbedrijf, kleinbedrijf en microbedrijf. Een bedrijf behoort tot het grootbedrijf, zodra het niet meer onder de definitie van het MKB valt.

Tabel 1: Grenzen typering MKB

Categorie bedrijf Aantal werknemers Jaaromzet Jaarlijks balanstotaal

Middelgroot < 250 ≤ € 50 mln. ≤ € 43 mln.

Klein < 50 ≤ € 10 mln. ≤ € 10 mln.

Micro < 10 ≤ € 2 mln. ≤ € 2 mln.

Bron: Enterprise and industry.

Vanwege de samenwerking met de Duitse kennisinstelling DIL in het kader van het ICCF-project (zie paragraaf 1.3), gebruik ik binnen dit rapport de definitie van het MKB met minder dan 250 medewerkers. Dit vergemakkelijkt het vergelijken met de gegevens van het MKB uit Duitsland, waar de Europese definitie van het MKB gehanteerd wordt.

2.1.2 Onderdeel van een concern na overname

Overnames zijn niet meer weg te denken uit het bedrijfsleven. Volgens Ankum (1992, blz. 22) zijn er in de laatste honderd jaar vier duidelijke herkenbare fusie- en overnamegolven

geweest. De laatste golf vond plaats in de jaren tachtig. Maar wat wordt precies verstaan onder overname? In het woordenboek van Van Dale wordt overname als volgt gedefinieerd:

Het overnemen tegen geldelijke vergoeding van iets dat iemand anders bezit of van zijn recht daarop.

Uit de bovenstaande definitie blijkt dat er bij overname sprake moet zijn van een geldelijke betaling. Verder wordt niet gesproken over mogelijke gradaties bij een overname. Feringa, Piëst en Ritsema (1991, blz. 14) stellen dat bij een overname een bedrijf volledig geïntegreerd wordt in de ander en daarbij haar volledige onafhankelijkheid verliest.

Tussen een volledige integratie en een volledig onafhankelijk bedrijf, bestaan vele vormen van samenwerken tussen bedrijven. Volgens Nooteboom (1999, blz. 64) zijn twee dimensies van belang: financiële integratie en organisatorische integratie. Bij financiële integratie is er sprake van gezamenlijke eigendom en winst. Organisatorische integratie betreft gezamenlijke besluitvorming en uitvoering.

Op basis van de financiële en organisatorische integratie, worden een viertal

samenwerkingsverbanden in figuur 3 weergegeven. De samenwerkingsverbanden krijgen van beneden naar boven (vanuit het figuur gezien) een steeds sterker geïntegreerd karakter. Onafhankelijke bedrijven integreren op zowel financiële als organisatorische vlak niet. Een nieuw bedrijf dat voortvloeit uit twee samenwerkende moederbedrijven (joint venture), heeft wel te maken met integratie. Op zowel financiële als organisatorische vlak is het nieuwe

8

(16)

bedrijf afhankelijk van haar beide moederbedrijven. Bij fusie worden zowel financiële als organisatorische vlakken van beide bedrijven samengevoegd. Bij een overname wordt een bedrijf volledig geïntegreerd in de ander en verliest daarbij haar volledige onafhankelijkheid. Juridisch wordt gesproken over een overname, als er sprake is van een samenwerking tussen economisch gezien niet gelijkwaardige ondernemingen (Zeijl, 2000, blz. 613).

Figuur 3: De mate van integratie

Bron: Vries (2005, blz. 9)

Een bedrijf behoort tot een concern (juridisch gezien een groep), wanneer rechtspersonen en vennootschappen organisatorisch verbonden zijn. Een concern omvat een aantal juridisch autonome eenheden die aan een gemeenschappelijke leiding zijn onderworpen (Art. 2: 24b BW). Juridisch zelfstandige eenheden zijn rechts- of natuurlijke personen. Met autonoom wordt gedoeld op beslissingen die de eenheid zelf kan nemen op het uitvoerende niveau of productieproces. Volgens het toelichtingsrapport: demografie van bedrijven van het CBS bestaan 99% van de bedrijfseenheden uit enkelvoudige juridische eenheid. Er zijn negen duizend bedrijfseenheden die uit meer dan één juridische eenheid bestaat. Bij een overname van het MKB door het grootbedrijf, behoort het MKB tot een samengestelde onderneming.

(17)

2.1.3 Spin- off

Er worden verschillende definities gegeven aan de organisatievorm spin-off. Bernardt et al (2002)9 definieert spin- off als volgt:

Een individu dat of een groep individuen die een moederbedrijf verlaat om een nieuw bedrijf op te zetten, gebaseerd op de kennis en competenties die bij het moederbedrijf is opgebouwd. Het moederbedrijf steunt het nieuwe bedrijf door middel van kennis, competenties en/of middelen.

Bij deze definities komen drie kenmerken van een spin-off naar voren:

1. Moederbedrijf wordt verlaten om een nieuw bedrijf op te zetten

2. Neemt kennis en competenties mee die bij het moederbedrijf is opgebouwd

3. Het moederbedrijf steunt het nieuwe bedrijf

De eerste twee kenmerken komen in veel definities van spin- off voor. Over het derde kenmerk van spin- off zijn veel auteurs het niet met elkaar eens. In het rapport van Hauwer (2002, blz. 12) wordt niet gesproken over het derde kenmerk. Hij omschrijft spin-off als:

Één of meerdere individuen die een ongebruikt potentieel willen uitbuiten. Dit potentieel berust op hun ervaring binnen het moederbedrijf, waar ze veel belangrijke know-how hebben opgebouwd.

Volgens Hulsink (2003)10 verleent het moederbedrijf in elk geval in de periode na de start steun. Dit hoeft niet altijd zo te zijn. Medewerkers kunnen moederbedrijf ook verlaten op een niet vriendelijke basis (Elfring en Foss, 2000)11.

Een ander punt waarop definities van elkaar verschillen is de eigendomsverhoudingen. Deze kan variëren van volledige eigendom en controle (Shrader en Simon 1997)12 tot het niet specificeren van de eigendomsverhoudingen (Green et al, 1999).5 Hier wordt uitgegaan van de opvatting dat een meerderheidsbelang niet noodzakelijk is om van een spin- off te spreken (Braaksma en De Jong, 2005, blz. 9).

Ik beschouw binnen dit rapport een spin- off als een MKB- onderneming als zij minder dan 250 werknemers in dienst heeft. De positie van een spin- off ligt tussen een onafhankelijke onderneming en een Joint Venture in. Een spin- off verkrijgt al dan niet in het beginsel steun van haar moederbedrijf, waarmee deze bedrijfsvorm weinig tot geen afhankelijk en

integrerend karakter vertoont (zie paragraaf 2.1.2). Dit duidt erop dat de spin- off een zelfstandige onderneming is of gaat worden, waarbij het niet onder een gemeenschappelijke leiding staat.

2.2 Bedrijvenpopulatie naar grootteklasse in Nederland

Om het meest recente overzicht te geven van de bedrijvenpopulatie in Nederland maak ik binnen deze paragraaf gebruik van de gegevens van het CBS. De gegevens betreffende de grootteklassen zijn gebaseerd op bedrijfseenheden die kunnen bestaan uit meerdere juridische

9

Bernardt et al. (2002). In: Braaksma and De Jong, (2005, blz. 9).

10 Hulsink (2003). In: Risseeuw en Thurik (2003, blz. 171)

11 Elfring and Foss (2000). In: Braaksma en De Jong, (2005, blz. 9). 12

(18)

eenheden. Hun indeling van de grootteklasse wijkt af van de door mij gekozen MKB-definitie.

Volgens de berekeningen van het CBS is het aantal bedrijven in de Nederlandse economie in de jaren 1996- 2006 gegroeid met 21% (zie tabel 2). Deze groei wordt vooral veroorzaakt door bedrijven met minder dan 50 werknemers en bedrijven met meer dan 500 werknemers. De categorie bedrijven met werknemers tussen de 50 en 200 werknemers laat in de periode 1996 tot en met 2006 een daling zien in het aantal bedrijven.

Het aantal bedrijven in de totale industrie is van 1996 tot 2006 toegenomen met ruim vijf procent en blijft daarmee ver achter bij de groei van ruim twintig procent van het totale aantal bedrijven in de Nederlandse economie. De V&G- industrie laat zelfs een daling zien in het aantal bedrijven van negentien procent. Het aantal bedrijven in de V&G- industrie is in verhouding met het aantal bedrijven in de totale industrie afgenomen met drie procent. In 1996 bestond 12,6% van alle bedrijven in de totale industrie uit voedingsbedrijven. Tien jaar later is dit aandeel gedaald naar 9,7%.

Tabel 2: Aantal bedrijven in Nederland naar bedrijfsgrootte 1996,2006

Bedrijfsgrootte in aantal werknemers (1996 = 100)

< 50 50 > < 200 200 > < 500 500 > Totaal

Sector Jaar absoluut Groei

% Abso-luut Groei % Abso-luut Groei % Abso-luut Groei % absoluut Groei % 1996 603.250 100 9.750 100 1.945 100 1.115 100 616.060 100 Ned. economie 2006 733.375 122 9.625 99 2.020 104 1.340 120 746.360 121 1996 41.290 100 2.230 100 460 100 240 100 44.220 100 Totale industrie 2006 43.990 107 1.995 89 425 92 195 81 46.605 105 1996 5.140 100 325 100 90 100 30 100 5.590 100 V&G industrie 2006 4.105 80 300 92 70 78 30 100 4.500 81 Bron: CBS (2007 A, B)

Bij het kijken naar grootteklassen is het aantal kleinbedrijven in de totale industrie gegroeid met zeven procent en in de totale economie is het kleinbedrijf gegroeid met 22%. In de V&G- industrie laten bedrijven met minder dan 50 werknemers een sterke daling zien van ruim twintig procent. Ook bedrijven met 200 tot 500 werknemers laten in de V&G industrie een sterkere daling zien t.o.v. de totale industrie en de totale Nederlandse economie. Het aantal grootbedrijven met 500 of meer werknemers is constant gebleven binnen de V&G-industrie. Terwijl in de totale industrie deze grootteklasse juist een daling laat zien.

In de volgende paragraaf wordt aan de hand van de bedrijvendynamiek in de Nederlandse economie en industrie nader bekeken in welke mate bedrijven opgericht of opgeheven worden.

2.3 Bedrijvendynamiek in Nederland

(19)

opgeheven worden in de V&G- branche. Het EIM verstaat onder oprichting: het beginnen van

een nieuwe economische activiteit al dan niet door een bestaande onderneming. Verder wordt

met opheffing bedoeld: De in een jaar opgeheven bedrijven.

Tabel 3 laat zien dat het aantal bedrijven in de totale industrie de groei van het aantal oprichtingen in de Nederlandse economie aardig kan bijbenen. Het aantal opheffingen in de totale industrie is zelfs lager dan het aantal opheffingen in de Nederlandse economie. De V&G- industrie laat een heel ander beeld zien. Het aantal opheffingen is hoger dan het aantal oprichtingen, waardoor het totale aantal bedrijven in de V&G- sector afneemt. Zoals in paragraaf 2 al duidelijk werd, wordt de afname veroorzaakt door het middenkleine bedrijf.

Het aantal oprichtingen in de totale industrie vertoont t.o.v. V&G- industrie een zeer sterke groei. Het geringe aantal oprichtingen in de voedingsindustrie wordt volgens EIM (2004, blz. 13) o.a. veroorzaakt doordat potentiële toetreders belemmerd worden door de noodzakelijke grote investeringen in machines, apparatuur en gereedschap en het concurreren tegen bedrijven met grote schaal en relatief hoge arbeidsproductiviteit. Verder worden

potentiële toetreders afgeschrikt door het hoge sterftepercentage in de voedingsindustrie. Volgens de berekeningen van EIM (2006, blz. 20) overleven van het aantal opgerichte

bedrijven in de voedingsindustrie slechts 50% de eerste vijf jaar. Volgens de berekeningen uit het overzicht: kerncijfers startende bedrijven van KvK overleven in heel Nederland

gemiddeld 60% van de bedrijven de eerste vijf jaar en 50% van de opgerichte bedrijven bestaan nog na de eerste negen jaar.

Ongeveer 29 procent van het aantal opheffingen in de V&G- industrie wordt

veroorzaakt door faillissementen en ligt beduidend hoger dan de 14 à 17 procent in de totale industrie13. De overige 70% van de opheffingen worden niet nader toegelicht. Een mogelijke verklaring voor de overige opheffingen kan gezocht worden in fusies en overnames, waar instanties (bijv. KvK) weinig inzicht in hebben weten te verschaffen.

Tabel 3: Aantal oprichtingen en opheffingen van bedrijven 2002,2005

(2002 = 100) Jaar totale economie Totale industrie V&G

Absoluut Groei % Absoluut Groei % Absoluut Groei %

2002 88.400 100 4.110 100 203 100 Aantal oprichtingen 2005 116.000 131 5.000 122 215 106 2002 55.000 100 3.059 100 215 100 Aantal opheffingen 2005 59.000 107 3.000 98 240 112 2002 33.400 100 1.051 100 -12 100 Oprichtingen minus opheffingen 2005 57.000 122 2.000 112 -35 91 Bron: KvK (2002, 2005) en EIM (2004, blz. 16, 2006, blz. 20)

Spin- offs hebben volgens Braaksma en De Jong (2005, blz. 13) een hogere overlevingskans dan reguliere starters. In het beginsel geeft het moederbedrijf steun en toezicht aan de spin-off in de vorm van fysieke middelen of toegang tot diverse kanalen en slechten hiermee de toetredingsbarrières. Daarnaast nemen klanten en investeerders de spin- off serieuzer, waarmee de kans op het verwerven van resources wordt vergroot. Op basis van hun

enquêtegegevens schatten Braaksma en De Jong (2005, blz. 17), dat er jaarlijks 355 spin –offs van start gaan, zie tabel 4.

13

(20)

Tabel 4: Aantal spin- offs per sector op jaarbasis

Sector Spin –offs

Hightech industrie 30 Lowtech industrie 55 Bouwnijverheid 65 Hightech diensten 95 Lowtech diensten 110 Totaal 355

Bron: Braaksma en De Jong (2005, blz. 17)

In tabel 4 blijkt dat in de industrie relatief weinig spin- offs worden gestart. In de high- en lowtech diensten en bouwnijverheid worden de meeste spin- offs gestart. Volgens Braaksma en De Jong (2005, blz. 16) is de dienstensector geschikt vanwege de lage kapitaalkosten, waardoor spin- offs makkelijker kennis kunnen vermarkten. De bouwsector is geschikt vanwege het lage kennisniveau. Daarnaast vraagt de bouwmarkt meer om lokale aanwezigheid van een bedrijf.

2.4 Conclusie

In dit hoofdstuk heb ik laten zien dat de (V&G-) industrie een onaantrekkelijke sector lijkt te zijn voor (potentiële) middenkleine bedrijven. Er vinden in de voedingsindustrie minder oprichtingen ofwel verjonging plaats en de overlevingskans is beduidend lager in vergelijking met de totale industrie en de Nederlandse economie. Spin- offs hebben een hogere

overlevingskans vanwege de steun van het moederbedrijf. Maar ook deze vorm van oprichting blijkt weinig voor te komen in de V&G in vergelijking met andere sectoren in Nederland.

Bij het kijken naar het aantal bedrijven, blijkt de industrie de groeiende

bedrijvenpopulatie van de Nederlandse economie redelijk te kunnen volgen. De stijging van het aantal bedrijven in de industrie is te wijten aan een daling in het aantal opheffingen en de groei van het aantal kleinbedrijven. De overige grootteklassen laten een daling zien in het aantal bedrijven.

Binnen de V&G- industrie neemt het totale aantal bedrijven af. Bedrijven met meer dan 500 werknemers, is de enige grootteklasse binnen de V&G- industrie die geen daling laat zien. Dit duidt erop dat grote bedrijven een stabiele positie innemen in de V&G- industrie en midden- en kleine bedrijven moeite hebben om te overleven of opgeslokt worden door grote bedrijven

(21)

Hoofdstuk 3 Het innovatiesysteem van het MKB

Om te onderzoeken welke actoren een rol spelen in het R&D- en innovatieproces bij het (voormalige) MKB in de V&G- sector, beschrijf ik op basis van de literatuur het

innovatiesysteem. Het innovatiesysteem betreft het geheel van gebruikte actoren door het (voormalige) MKB op het gebied van R&D en innovatie. Hiermee kom ik tot mijn tweede deelvraag: Welke actoren spelen een rol in het innovatiesysteem van (voormalige)

MK-bedrijven? Om deze vraag te beantwoorden, wordt dit hoofdstuk in vijf paragrafen verdeeld.

In paragraaf 1 worden de definities van R&D en innovatie, uitbesteding en het innovatiesysteem beschreven. De karakteristieken van R&D en innovatie verschilt per grootteklasse. Deze kenmerken worden in paragraaf 2 behandeld. In paragraaf 3 wordt de relatie gelegd tussen de leeftijd van het bedrijf en het gebruik van diverse actoren. Vervolgens worden de externe actoren uit het innovatiesysteem van het MKB behandeld in paragraaf 4. Tenslotte kom ik met de conclusies

3.1 definities

Binnen deze paragraaf worden de begrippen R&D en innovatie, uitbesteding van R&D en innovatie en het innovatiesysteem gedefinieerd.

3.1.1 R&D en innovatie

OESO heeft in 2002 de volgende definitie geformuleerd van R&D:

‘R&D omvat creatief werk dat op systematische basis verricht wordt ter vergroting van de hoeveelheid kennis, met inbegrip van de kennis van de mens, de cultuur en de samenleving, alsmede het gebruik van deze hoeveelheid kennis voor het ontwerpen van nieuwe

toepassingen.’

Deze definitie geeft twee activiteiten weer. Het ontwikkelen van nieuwe kennis en het toepassen van deze kennis. Binnen mijn onderzoek leg ik het accent op het toepassen van kennis voor het ontwikkelen van nieuwe toepassingen. De redenen hiervoor zijn dat kleine bedrijven vaak geen R&D medewerkers in huis kunnen halen (Tanja, 2004, blz. 11). Daarnaast zijn kleine bedrijven beter in kleinschalige toepassingen van fundamentele uitvindingen, nieuwe product- markttechnologische combinaties, verbeteringen en

differentiaties van bestaande producten en nieuwe product- service combinaties (Rosegger, 1980)14. Het verbeteren en combineren van bestaande kennis en productiefactoren worden door Schumpeter (1934) verwoord als “Neue Kombationen” ofwel innovatie.

Maar wanneer is voor iemand iets innovatief? Kenmerkend aan alle definities van innovatie is dat ze betrekking hebben op iets nieuws. Hierbij geldt dat iets nieuws niet voor iedereen nieuw hoeft te zijn. Iets kan nieuw zijn voor een bedrijf, terwijl het voor een ander bedrijf niet nieuw is. Binnen bedrijfskundig onderzoek is het gebruikelijk om innovatief te definiëren als “nieuw voor de organisatie” (Bodewes en De Jong)15.

Input voor innovaties vloeien voort uit R&D- activiteiten door (fundamentele) kennis te vertalen naar concrete innovaties. Maar R&D is niet de enige input- factor voor het

14 Rosegger (1980). In: Risseeuw en Thurik (2003, blz. 87). 15

(22)

bewerkstelligen van innovaties. Het uitbreiden van kennis en ontwikkeling worden door bedrijven op allerlei manieren benut. Veel kennisopbouw vindt plaats door leerprocessen en het opdoen van ervaring in praktijksituaties, waaruit innovatie kan voortvloeien. Bedrijven kunnen kennis verkrijgen door machines aan te schaffen waaraan nieuwe kennis verbonden is en bedrijven kunnen kennis rechtstreeks inkopen van (semi-) publieke kennisinstellingen, van andere bedrijven en van gespecialiseerde advies- en ingenieursbureaus.

Innovaties in het MKB zijn vooral praktijkgedreven (Boogaard, 2007, blz. 3). Doordat innovaties niet altijd voortvloeien uit R&D- activiteiten en niet alle MKB- ondernemingen beschikken over een R&D- afdeling, benoem ik R&D en innovatie tezamen. Om zo een volledig beeld te verkrijgen van de onderzoek- en vernieuwingsdrang bij het MKB.

3.1.2 Uitbesteding

Een bedrijf kan R&D en innovatie ook door derden laten uitvoeren. Dit wordt in de

volksmond uitbesteding genoemd. In de literatuur zijn veel verschillende definities over het begrip uitbesteding te vinden. In het woordenboek van Van Dale wordt uitbesteding

gedefinieerd, als:

De uitvoering van een werk, de levering van benodigdheden (tegen een tevoren bepaalde prijs) aan een onderaannemer gunnen.

Deze definitie is in algemene bewoording weergegeven. Het wordt niet duidelijk of het gaat om uitbesteding binnen het bedrijfsleven, waarbij de uitbestedende partij ten doel heeft om haar eigen organisatie strategisch te versterken of operationeel te ontlasten.

Een andere definitie van uitbesteding wordt gegeven door Werkgroep in- outsourcing Nevi / NRI, welke als volgt is gedefinieerd:

Eenvoudige procesgang door derden kunnen laten uitvoeren van algemene werkzaamheden welke ondersteunend zijn aan de organisatie.

Veelal wordt uitbesteding vertaald met outsourcing. Volgens Werkgroep in- outsourcing Nevi/ NRI is dat niet correct. Outsourcing betreft een bewuste keuze op strategisch niveau om activiteiten door derden te laten uitvoeren met als doel: concurrentiekracht te verbeteren en/ of te investeren in activiteiten die leiden tot hogere rendementen en snelle groei. Terwijl

uitbesteding een ondersteunende functie op operationeel niveau betreft. Binnen dit rapport staat de activiteit R&D en innovatie centraal. Bedrijven willen met R&D en innovatie haar concurrentiepositie behouden en waar mogelijk versterken. Het is daarom binnen dit rapport legitiem om het begrip outsourcing te hanteren. Maar zoals gezegd, worden deze begrippen vaak als synoniemen gebruikt. Om mogelijke verwarring te voorkomen bij de respondenten, beschouw ik binnen dit rapport deze twee termen als eender.

3.1.3 Het innovatiesysteem

De interne en externe actoren die betrokken zijn bij een R&D- en innovatieproces, vormen samen een innovatiesysteem. Rajalathi, Janssen en Pehu, (2008) definiëren het

innovatiesysteem als volgt:

(23)

Bij het begrip “systeem” wil ik een kanttekening plaatsen. In het woordenboek van Dale worden de begrippen systeem en netwerk als volgt gedefinieerd:

Systeem: Stelsel van werkwijzen of handelingen volgens een geordend systeem van

principes.

Netwerk: Verzameling van onderling verbonden zaken of personen.

Bij een innovatiesysteem is echter niet altijd spraken van geplande relaties. Samenloop van omstandigheden kunnen ervoor zorgen dat er ineens een relatie ontstaat of relaties die met geheel andere bedoeling zijn opgezet. Het begrip netwerk zou naar mijn inziens beter binnen deze context passen.

Het uitwisselen van kennis tussen mensen, ondernemingen en kennisinstellingen staat centraal binnen het innovatiesysteem. Organisatie for Economic co-operation and development

(OECD) onderscheidt vier typen van kennis- of informatiestromen. 1 Interactie tussen bedrijven

2 Interactie tussen bedrijven onderling en publieke kennisinstellingen 3 Technologische kennis voortvloeiend uit bijv. aankoop van machines. 4 Vertrekkend en binnenstromend personeel.

Sousa (2006, blz. 19) spreekt over drie typen kennismakelaars binnen het innovatiesysteem, welke in figuur 4 schematisch weergegeven wordt. Hierbij maakt hij geen onderscheid tussen nationale en internationale kennismakelaars. Met kennismakelaars wordt bedoeld: partijen die kennis kunnen delen binnen het innovatiesysteem. De drie typen makelaars zijn:

kennisinstellingen, bedrijven en interne bedrijf (sgroep). Met intern bedrijf wordt in deze thesis gedoeld op het middenkleine voedingsbedrijf. Het overgenomen MKB is gaan behoren tot een bedrijfsgroep. Bij het gebruik maken van de capaciteiten van haar moeder, wordt de moeder ook gezien als een intern actoor.

Figuur 4: Typen kennismakelaars binnen het innovatiesysteem

Bron: Sousa (2006, blz. 20)

Chesbrough (2003)16 maakt een onderscheid in een gesloten en een open innovatiesysteem. Het gesloten innovatiemodel is gebaseerd op de gedachte dat controle een vereiste is voor een succesvolle innovatie. Het gehele proces van productontwikkeling en op de markt brengen van deze producten vindt binnen de muren van de organisatie plaats, zie figuur 5. Een gesloten innovatiesysteem is hetzelfde als het gebruik maken van interne R&D en innovatie.

16

Chesbrough (2003). In: Vermeer (2007, blz. 6).

Kennisinstelling Bedrijven

intern Bedrijf(groep)

(24)

Figuur 5: Gesloten innovatiemodel

Bron: Chesbrough (2003)

Bij een open innovatiemodel is het mogelijk om zowel eigen ideeën als de ideeën van andere organisaties te combineren voor het ontwikkelen en op de markt brengen van producten, zie figuur 6. Het open innovatiesysteem staat niet synoniem aan het gebruik van externe

capaciteiten. Het bedrijf maakt naast het gebruik van externe bronnen ook gebruik van interne bronnen. De gedachte erachter is dat alle mogelijke bronnen worden ingeschakeld.

Figuur 6: Open innovatiemodel

Bron: Chesbrough (2003)

Samenwerken met anderen op het gebied van onderzoek en ontwikkeling van nieuwe producten vergroot het innovatiepotentieel. Volgens Rochemont et al, (2007)17 leidt open innovatie tot meerwaarde voor participerende ondernemingen, namelijk:

• Toegang tot nieuwe kennis: door te coöpereren in netwerken verkrijgen bedrijven beter toegang tot nieuwe kennis, waarmee innovatiepotentieel van het bedrijf vergroot wordt.

• Scale en scope effecten: door het combineren van (financiële) bronnen, worden kosten en risico’s verlaagd en nieuwe kennis kan ontwikkeld worden, die door de leden afzonderlijk niet verkregen kunnen worden.

17

(25)

Naast de voordelen brengt open innovatie ook de nodige bezwaren met zich mee. Vanhaverbeke and Cloodt (2006)18 stellen op basis van eerdere onderzoeken dat veel bedrijven zich niet comfortabel voelen binnen deze open verhoudingen, waarbij zij afhankelijk worden van anderen. Daarnaast bestaat de mogelijkheid op ontstaan van conflicten, wat de nodige coördinatie en controle vraagt. Ten slotte is er het gevaar van overloading aan ideeën en gegevens, waaruit men het beste idee moet zien te kiezen. In de afgelopen drie paragrafen zijn de begrippen R&D en innovatie, uitbesteding en het innovatiesysteem nader toegelicht. Het innovatiesysteem wordt binnen dit onderzoek verdeeld in drie actoren, te weten: interne capaciteiten of uitbesteden aan (buitenlandse) bedrijven of kennisinstellingen. De V&G- sector wordt gekenmerkt door een afnemend aantal middenklein bedrijven en het aantal grootbedrijven blijft stabiel, zie hoofdstuk 2. De vraag is of de wijze van gebruik van R&D en innovatie bij het grootbedrijf afwijkt t.a.v. het middenkleine bedrijf. Dit komt in de volgende paragraaf aan de orde.

3.2 Verband omvang bedrijf en R&D en innovatie

Zowel kleine als grote bedrijven maken min of meer gebruik van R&D- activiteiten en

innovaties. Maar de wijze waarop R&D en innovaties worden uitgevoerd verschilt tussen deze twee grootteklassen. In de drie subparagrafen wordt duidelijk gemaakt welke kenmerken R&D en innovatie hebben per grootteklasse.

3.2.1 Grootbedrijf

Nooteboom (1988)19 vat de sterkten en zwakten van grote bedrijven als volgt samen: de kracht van grote bedrijven ligt in hun grotere beschikbaarheid van bronnen in de vorm van gespecialiseerde teams van onderzoekers, gespecialiseerde apparatuur en goed uitgeruste laboratoria, toegang tot abstracte, wetenschappelijke kennis, effecten van schaal en scope, risicospreiding. Het schaaleffect omvat het zoeken en verwerken van wetenschappelijke kennis uit velerlei verspreide en gespecialiseerde bronnen. Scope omvat de resultaten van R&D, dat ook op andere terreinen binnen het assortiment succesvol gebruikt kunnen worden. Door de grotere beschikbaarheid aan bronnen, zijn grootbedrijven in staat om onderzoek en innovaties veelal geheel door hun eigen R&D- organisatie te laten managen en uitvoeren (Eekels en Poelman, 2001, blz. 98). Daarnaast zijn grote bedrijven in staat om fundamentele nieuwe en op wetenschap gebaseerde technologie te ontwikkelen, die grote en

gespecialiseerde teams van wetenschappers vergen, met dure apparatuur, voorafgaande aan de toepassing (Rosegger, 1980)20.

Aan de andere kant kunnen grote bedrijven innovatieve ontwikkelingen beperken. Vanwege hun grotere aantal producten hebben zij belangen in gevestigde producten, waardoor zij belang hebben bij uitstel van het doorvoeren van innovatie. Met dit uitstel proberen grote bedrijven te voorkomen dat hun bestaande producten niet gekannibaliseerd worden (Nooteboom 1988).

18 Vanhaverbeke and Cloodt (2006). In: Vanhaverbeke, Meijer, Rochemont and Roijakkers (2007, blz.4). 19 Nooteboom (1988). In: Riseeuw en Thurik (2003, blz. 86).

20

(26)

Verder hebben grote bedrijven te kampen met veel meebeslissende lagen, waarin creatief risicovol speurwerk met onzekere uitkomsten slecht gedijt. Door de vele

meebeslissende lagen, wordt de kans vergroot dat er een persoon is die alles tegen houdt wat risico draagt (Thurik en Uhlaner)21.

Ten slotte lopen grote bedrijven met hun handelen meer in de gaten en hebben een grotere reputatie op te houden dan kleine bedrijven die veelal als eendagsvliegen worden gezien (Nooteboom, 1988). Om hun reputatie niet te schaden, gaat het grootbedrijf zeer omslachtig te werk met het brengen van vernieuwingen op de markt.

In figuur 7: Karakteristieken van het grootbedrijf in relatie met R&D en innovatie heb ik de sterkten en zwakten van het grootbedrijf schematisch weergegeven.

Figuur 7: Karakteristieken van het grootbedrijf in relatie met R&D en innovatie

3.2.2 Kleinbedrijf

De kracht van kleine bedrijven ligt in grotere motivatie (succes komt voor eigen rekening), praktijkkennis in combinatie met unieke vaardigheden, een beter overzicht op het geheel van de activiteiten, meer informele communicatie langs kortere lijnen, kortere afstand tot

gebruikers en minder bureaucratie (Nooteboom, 1988).22 Met deze kenmerken zijn kleine bedrijven naar verwachting beter in kleinschalige toepassingen van fundamentele

uitvindingen, nieuwe product- markttechnologie combinaties, verbeteringen en differentiaties van bestaande producten en nieuwe product- service combinaties (Rosegger, 1980). Vaak betreft R&D- uitgaven binnen het MKB alleen de letter D. Het zijn vooral grote bedrijven die eigen onderzoek en technische ontwikkelingen laten verrichten.23

Het veelal ontbreken van bureaucratie, zorgt binnen het MKB voor ad- hoc innovaties. Naar behoefte wordt er ruimte gecreëerd, wat mogelijkheden biedt tot snellere tussentijdse

21 Thurik and Uhlaner. In: Riseeuw en Thurik (2003, blz. 24). 22 Nooteboom (1988). In: Riseeuw en Thurik (2003, blz. 89). 23

Nieuwsbrief van het Nederlandse Observatorium van Wetenschap en Technologie (NOWT). • Beschikt over materieel

• Beschikt over

gespecialiseerde teams van onderzoekers • Risicospreiding over meerdere innovaties, producten en markten • Beperken innovatieve ontwikkelingen vanwege belang bestaande producten

• Bureaucratie

• Groter gevaar op reputatieschade

Sterkten Grootbedrijf Zwakten

Karakteristieken R&D en innovatie bij het grootbedrijf

• Sterk in structureel eigen (fundamenteel /toegepast) onderzoek op grote schaal

• Beschikt over een groot netwerk

(27)

aanpassingen. Tegelijkertijd kan het ook de slagingskans verminderen vanwege het ontbreken van structuur (Tanja, 2004, blz. 10).

Het besluit om een uitvinding te ontwikkelen en in productie te nemen draagt meer risico voor kleinere bedrijven, vanwege een geringere spreiding van risico over meerdere innovaties en minder groot bereik aan producten en markten (Nooteboom, 1988).

Daarbij wordt het productlevenscycli korter, waardoor de kosten voor R&D en innovatie minder goed terugverdiend kunnen worden. Het gevolg is dat weinig individuele MKB-ondernemingen hun eigen ontwikkelingsactiviteiten kunnen veroorloven.24

Kennisbank Zijlstra Business Consultants (ZBC) stelt dat kleine bedrijven problemen hebben met het aantrekken van geld voor “proof of principle,” omdat investeerders zich vooral richten op de tweede financieringsronde; het moment dat een product vrijwel rijp is voor de markt. Dit brengt meer zekerheden met zich mee voor de financierders. Volgens Vrolijk (1986) hanteren kleine ondernemingen daardoor vaker een “follow- the- leader” strategie in de vorm van “me- too” producten, vooral in de sectoren waarin relatief veel grote bedrijven opereren. Het gros van de MKB- ondernemingen brengen slechts wijzigingen op producten en processen aan, om met de veranderende wensen van de consument mee te gaan (Tanja, 2004, blz. 11).

Vaak hangt het productontwikkelingsproject direct af van de directeur, die samen met zijn personeel opgeslokt worden door de dagelijkse beslommeringen van het bedrijf, dat niemand tijd heeft om aan nieuwe producten te denken. Hierdoor wordt voor

productontwikkeling in belangrijke mate een beroep gedaan op externe bureaus en instituten (Eekels en Poelman, 2001, blz. 98). Ook Tanja (2004, blz. 11) meent dat het MKB over minder aantal (technische) specialisten beschikt, waardoor zij vaker een beroep moeten doen op een collega of concurrent. Mocht het MKB toch beschikken over kennis, dan is de aard daarvan vaak stilzwijgend (tacit). Een groot deel van de ondernemers zijn in de praktijk opgegroeid en hebben de nodige (praktische) kennis opgebouwd en opgeslagen in hun hoofden (Nooteboom, 1988).

24

(28)

In figuur 8: Karakteristieken van het MKB in relatie met R&D en innovatie heb ik de sterkten en zwakten van het MKB schematisch weergegeven.

Figuur 8: Karakteristieken van het kleinbedrijf in relatie met R&D en innovatie

3.2.3 Karakteristieken R&D en innovatie per grootteklasse

Het gedrag om zich bezig te houden met R&D en innovatie verschilt per grootteklasse. Met behulp van hun materiele kracht is het grootbedrijf in staat om pro- actief bezig te zijn met R&D en innovatie. Het midden- en kleinbedrijf beperkt zich meer tot een reactieve houding. Het doorvoeren van innovaties zal gebeuren als antwoord op de ontwikkelingen van het grootbedrijf en wensen van de markt. Het gebrek aan middelen noodzaakt het midden- en kleinbedrijf om R&D en innovatie door derden te laten uitvoeren, waar het grootbedrijf meer de keuze heeft om derden in te schakelen.

3.3 Verband leeftijd bedrijf en R&D en innovatie

In de V&G- sector worden relatief gezien weinig bedrijven opgericht en hebben de jonge bedrijven een lage overlevingskans in vergelijking met andere sectoren, zie hoofdstuk 2.3. Hierdoor lijkt de gemiddelde leeftijd van de bedrijven toe te nemen. Net als bij mensen worden bedrijven ingedeeld in levensfasen. Een onderneming kent een aantal levensfasen, waarbij de leeftijd van het bedrijf niet deterministisch toegekend wordt per levensfase. Om in de begrippen van mensen te spreken: een tiener kan al volwassen zijn. De levensfasen samen vormen de levenscyclus. De levenscyclus kenmerkt vier levensfasen welke in diverse

levenscyclusmodellen naar voren komen, te weten: startfase, vroege groei, latere groei en stabiliteit (Hanks, 1990)25. 25 Hanks (1990). In : Koenders (2003, blz.43). • Toewijding/ motivatie • Praktijkkennis in combinatie unieke vaardigheden • Informele korte communicatielijnen • Minder bureaucratie • Improviserend vermogen

• Stafmanco/ tacit kennis

• Weinig risicospreiding over meerdere innovaties en producten

• Kleiner bereik markten en producten

• Geringe omvang

beschikbaarheid financiën

• Ad- hoc bestuur/ korte termijn

Sterkten kleinbedrijf Zwakten

Karakteristieken R&D en innovatie bij het MKB

• Sterk in kleinschalige toepassingen van beschikbare kennis

• Vaak beperkt tot het verbeteren of aanpassen van product en proces

(29)

Bij deze levenscyclus gaat men er van uit dat naarmate de tijd vordert, het bedrijf ook zal gaan groeien. Dit hoeft niet altijd het geval te zijn. Een ondernemer kan er ook voor kiezen om klein te blijven of een bedrijf kan (vroegtijdig) verdwijnen.

In elke levensfase maken bedrijven gebruik van bepaalde schakels. Granovetter

(1982)26 heeft onderzoek gedaan naar zwakke en sterke schakels. Onder sterke schakels vallen persoonlijke en vertrouwde relaties, zoals: familie, vrienden en kennissen. Onder zwakke schakels vallen iedereen, met wie minder regelmatig, wederzijdse en emotionele banden worden onderhouden.

Het niet gebruik maken van schakels, komt overeen met een systeemloos innovatiemodel. Bij het gebruiken van interne capaciteiten, wordt gesproken over een

gesloten model. Een bedrijf dat de beschikking heeft over een open innovatiemodel maakt van zowel interne capaciteiten als sterke en zwakke schakels gebruik. Bij het inschakelen van alleen sterke schakels wordt het innovatiesysteem meer gekenmerkt door geslotenheid. Het bedrijf beschouwt familie en vrienden meer als ingewijden, vanwege de emotionele banden die er tussen hun bestaan. Hieronder wordt per levensfase het gebruik van schakels toegelicht. Startfase

Volgens Scott en Bruce (1987)27 wordt in deze fase door bedrijven amper aan product en marktonderzoek gedaan. De ondernemer is vooral gericht om klanten te zoeken en omzet te genereren. In de startfase maken bedrijven vooral gebruik van hun eigen capaciteiten en eventueel van sterke schakels vanwege het vertrouwen en de intimiteit. Bij het naderen van de vroege groeifase is de onderneming aangewezen op nieuwe informatie en kansen uit een zwakker schakelnetwerk. Het sterke schakelnetwerk raakt uitgeput en kan weinig waardevolle input meer leveren (Granovetter, 1982)28.

De vroege groei

De ondernemer heeft zich inmiddels bewezen bij een aantal klanten en staat aan het begin van een commerciële groei. Er is nog wel in grote mate sprake van instabiliteit. De ondernemer is nog steeds gericht op de korte termijn om succes vorm te geven. De noodzaak om verder te ontwikkelen blijft bestaan, waardoor de zwakke schakels in belang toenemen. Vooral kennis over operationele vraagstukken worden ingewonnen. Bedrijven zijn in deze fase soms in staat om nieuwe producten te (laten) ontwikkelen (Scott en Bruce, 1987). Volgens Brummelkamp en Peele (2007, blz. 12) beginnen succesvolle ondernemers in deze fase al met diversificatie. Dit vloeit voort uit sterke ambitie om te groeien en de klant meer aan te kunnen bieden. De latere groei

De concurrentie wordt wakker en probeert terrein terug te winnen. In deze fase moet de ondernemer besluiten om door te groeien of te consolideren. Het interne

organisatiemanagement wordt van belang. Volgens Scott and Bruce (1987) beginnen bedrijven in deze fase structureel aan productinnovatie te doen.

Stabiliteit

De ondernemer is niet meer in staat om een onderneming van deze omvang te managen en moet een managementteam inschakelen. De organisatiestructuur wordt verder

geoptimaliseerd. Er is voldoende interne deskundigheid voor handen en het bedrijf beschikt over een uitgebreid netwerk van sterke en zwakke schakels (Granovetter, 1982)29.

26 Granovetter (1982). In: Koenders (2003, blz. 35). 27 Scott and Bruce (1987). In: Snuif, H.,R.(1995, blz. 46). 28 Granovetter (1982). In: Koenders (2003, blz. 35). 29

(30)

De afgelopen twee paragrafen beschreven de omvang en leeftijd van een bedrijf in relatie met de organisatorische positie van R&D en innovatie. Het werd duidelijk dat het grootbedrijf meer de beschikking heeft over een open innovatiesysteem en dat het kleinbedrijf meer genoodzaakt is om externe partijen in te schakelen vanwege gebrek aan middelen. In de volgende paragraaf wordt het gebruik van externe partijen door het MKB nader bekeken.

3.4 Externe R&D- en innovatieactoren

In paragraaf 3.2 werd duidelijk dat het MKB meer genoodzaakt is R&D en innovatie uit te besteden. Binnen deze paragraaf wordt besproken, welke (buitenlandse) bedrijven en kennisinstellingen aansluiten bij de R&D- en innovatiebehoefte van het MKB. Allereerst worden de Nederlandse externe bronnen besproken. Het tweede gedeelte van deze paragraaf staat in het teken van de buitenlandse derden.

3.4.1 Nederlandse externe actoren

In Nederland betrekken bedrijven t.o.v. Europa relatief veel de publieke

onderzoeksinstellingen bij hun R&D- activiteiten. Figuur 9 laat zien dat in Nederland in 1998 ruim acht procent van de publieke R&D gefinancierd zijn door bedrijven. Dit is t.o.v. de rest van Europa veel. Het positieve beeld binnen de publieke kennisinfrastructuur wordt volgens Cornet en Rensman (2001, blz. 47) vooral veroorzaakt door de aanwezigheid van TNO. Zij voeren in opdracht van bedrijven veel R&D met een sterk toegepast karakter uit. In

vergelijking met kennisinstituten uit andere landen is TNO relatief groot. Dit zou een

verklaring kunnen zijn voor de hoge mate van uitbesteding aan publieke kennisinstituten. Dit wordt in het rapport: De pijlers onder de kenniseconomie (blz. 136), van het CPB eveneens veronderstelt. Het CPB stelt dat veel activiteiten van TNO in het buitenland door commerciële bureaus worden uitgevoerd, waardoor er een geflatteerd beeld ontstaat.

Figuur 9: Percentage publieke R&D gefinancierd door bedrijven in 1998

Nl Spa Uk B el Nor Fin Fra Irl It a Ger Us Den Swe 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Land en Swe Swe Swe

(31)

Volgens het rapport: Kennis en economie 2003 (blz. 138) van CBS, maken bedrijven steeds meer gebruik van externe R&D. Het bedrag dat bedrijven hebben besteed aan het laten uitvoeren van R&D door andere bedrijven en instellingen is in 2001 gestegen met 21%. Terwijl bedrijven zes procent meer hebben gespendeerd aan het verrichten van onderzoek door eigen personeel. Met andere woorden: in 2001 hebben bedrijven 21% meer besteedt aan externe R&D en zes procent meer aan interne R&D.

De kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek in Nederland is van hoog niveau. Zeven Nederlandse universiteiten behoren tot de beste twintig universiteiten in Europa. Daarnaast heeft Nederland een goede toegang tot ICT en relatief veel kenniswerkers.30 Ondanks de hoge kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek, wordt deze kennis niet goed benut door MK-bedrijven of het verrichtte onderzoek sluit niet goed genoeg aan op de behoefte van het middenkleine bedrijf. Slechts twee procent van het MKB heeft contacten met universiteiten. Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT- advies 64) stelt dat de kennis dat afkomstig is van de universiteiten, niet direct te gebruiken is voor het MKB. Bij veel traditionele MKB- ondernemingen heeft innovatie het karakter van slim combineren van al bestaande technologieën. Hogescholen sluiten beter aan bij de behoefte van het MKB, omdat zij een praktische, beroepsgerichte aanpak koppelen aan een hoog kennisniveau.

Aan de andere kant zijn steeds meer MKB- ondernemingen aangewezen op samenwerking met kennisinstellingen voor het ontwikkelen van nieuwe producten. Dit vanwege de steeds korter wordende levenscyclus van producten en het steeds kostbaarder worden van het doen van volledig eigen R&D.31

3.4.2 Buitenlandse externe actoren

“Een MKB- onderneming gaat outsourcen of offshoren om kosten te besparen en zo proberen te overleven. Wanneer je als ondernemer niet op zoek gaat naar de beste locatie voor je productie, ben je een dief van je eigen portemonnee” (Loek Hermans, voorzitter van belangenbehartiger Koninklijke Vereniging MKB- Nederland, in outsource magazine).

In paragraaf 3.1.2 is outsourcing beschreven als een bewuste keuze op strategisch niveau om activiteiten door derden te laten uitvoeren met als doel: concurrentiekracht te verbeteren en/ of te investeren in activiteiten die leiden tot hogere rendementen en snelle groei. Het uit laten voeren van activiteiten door derden kan ook in het buitenland geschieden. Hier worden twee mooie definities voor gegeven, te weten:32

Nearshoring: Uitbesteding binnen een nabijgelegen grondgebied waar de kosten

lager liggen, toegankelijk door een korte reis. Vaak wordt hier gedoeld op (oost) Europese landen.

Offshoring: Uitbesteding overzee of althans in een afzonderlijk?? land. Uitbesteding aan een nabij gelegen land kan dus als Nearshoring worden beschouwd. De volgende vraag kan gesteld worden, waarom hevelen bedrijven hun activiteiten over naar het buitenland? Veel (grote) bedrijven zijn internationaal georiënteerd en brengen hun onderzoek daar onder, waar dat het aantrekkelijkst is. En dat is niet altijd in Nederland.33

30 Ministerie van Economische Zaken (blz. 6-7). 31 Kennisbank ZBC.

32 Manage 12 The executive fast track. 33

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Charman (2016:1) the idea that in South Africa township economy need to be revitalised has re-gain its significant momentum from politician and for a while it had seemed as though,

Since permanent shade netting alters important environmental factors that affects the uptake of foliar applied substances (Bukovac, 1972), the efficacy of PGR

The aim of the research study was to investigate women’s empowerment in water boards in relation to the proportional representation based on age and gender variables

The aim of the research study was to investigate women’s empowerment in water boards in relation to the proportional representation based on age and gender variables

In deze paragraaf wordt aangegeven welke marktinstrumenten gebruikt kunnen worden voor het verkleinen van de discrepantie tussen de waardering en het theoretisch nut hiervan en op

Vervolgens hebben de artikelen als basis gediend voor het ontwerpen van een conceptueel model waarin de relevante factoren worden genoemd welke invloed uitoefenen bij

De fase waarin een bedrijf zich bevindt tijdens haar internationalisering, heeft invloed op de informatiebehoefte van een MKB bedrijf: in elke fase heeft een bedrijf

We zien dat de bedrijven in onze steekproef gemid- deld een relatief defensieve strategie hanteren, minder dan drie verschillende modes of entry gebruiken met een redelijke