Module II
Stromingen en
auteurs
Les 3
I Franz Boas (1858-1942)
II Bronislaw Malinowski (1884-1942) III Alfred Radcliffe-Brown (1881-1955) IV Arnold van Gennep (1873-1957)
V Claude Lévi-Strauss (1908-2009)
I Franz Boas (1858-1942)
Achtergrond
Stichtende vader van de Amerikaanse
antropologie.
Duitse Jood die eind 19e eeuw het
oprukkende antisemitisme
ontvlucht is.
Werkte onder andere voor het Bureau of American Ethnology.
In 1887 curator van het National Museum of
Natural History (Washington, DC).
Van 1896 tot 1905 curator etnologie aan het American Museum
of Natural History.
In 1899 benoemd tot professor in de Antropologie aan Colombia University,
New York.
Veldwerk
Bestudeerde de Inuit van Baffin
Island en de ‘native americans’ van de Amerikaanse noordwestkust.
Situering: British Columbia,
Vancouver en Vancouver Island.
Potlachrituelen als belangrijkste
onderzoeksonderwerp.
Potlach
Een ritueel complex van de verdeling van rijkdom, eigen aan alle noordwestkustgroepen. Bv. Kwakiutl en Tlingit.
In dramatische rituele sequencen werden eten en textiel verdeeld en uitgewisseld.
Het verdelen van rijkdom niet enkel uit sociale
bewogenheid maar ook om macht te accumuleren.
Politiek-religieus systeem gekenmerkt door dramatische performances.
Tranformatiemaskers als meesterwerken van ‘tribale’
kunst.
Thunderbird tranformation mask (Brooklyn Museum).
Cover
handboek
Verwijst naar de potlach, meer bepaald de Hamatsa- sequens.
Boas toont aan museumpersoneel hoe ze een Native American Lifegroup moeten uitbeelden.
Rituelen waren verboden van 1884 tot 1951.
Boas: zowel museumantropologie als het uitwerken van antropologie als een wetenschappelijke discipline.
Diverse musea: een grote collectie kunst van de
noordwestkust verzameld door Boas.
Jesup North Pacific Expedition
• Morris K. Jesup (1830-1908): bankier en zelfverklaard filantroop en tevens spoorwegmagnaat.
• Subsidieerde met eigen fondsen de Jesup North Pacific Exhibition, onder leiding van Franz Boas.
• Team van etnologen, archeologen en linguïsten.
• Voornaamste veldwerk bij de Kwakiutl van British Columbia.
• George Hunt (1854-1933)
• Engelse vader en moeder van Tlingit origine.
• Tussenpersoon, intercultureel vertaler en mediator.
American Museum of
Natural
History
Voorbeeld
propratiëring
Na jaren van culturele achteruitgang en teloorgang – onder andere vanwege de potlachban die duurde tot 1951 – zijn de laatste decennia verschillende grassrootsbewegingen van hedendaagse noordwestkustindianen die acties opzetten in een revival van noordwestkustcultuur- en kunst.
Culturele Antropologie
• Boas zet gedurende eerste decennia van de 20e eeuw krijtlijnen uit van de Amerikaanse traditie van Culturele Antropologie.
• Aversie tegen het cultuurevolutionisme van zijn tijd.
• Antropologie gebaseerd op 4 pijlers:
• De linguïstische antropologie, de fysieke antropologie, de archeologie en overkoepelend de culturele antropologie.
• Antropologie als de discipline die zich bezig hield met de volledige mens.
Culturele Antropologie
• Boas stelt voor om de mens te bestuderen vanuit drie invalshoeken:
• Materieel: aan de hand van objecten van materële cultuur.
• Sociaal: waarbij sociale instellingen zoals het huwelijk, het huishouden of de staat een centrale rol spelen.
• Symbolisch: waarbij taal, ritueel en levensbeschouwing van belang zijn.
Culturele Antropologie
• Voor Boas waren verschillen tussen mensen niet aangeborden, maar een gevolg van de omgeving en de opvoeding.
• De mens was dus maakbaar, niet passief zoals de cultuurevolutionisten voorop stelden.
• Historisch particularisme en cultuurrelativisme:
• “Studying cultures on their own terms”.
• Een cultuur vanuit zichzelf bestuderen impliceert dat de onderzoeker zijn/ haar eigen premissen en waardenkaders laat varen.
• De Sapir-Whorf hypothese: linguïstisch relativisme.
II Bronislaw Malinowski (1884-1942)
Achtergrond
• Van Poolse origine, stichtende vader van de Britse en bij uitbreiding de continentaal- Europese antropologie.
• Achtergrond in fysica, psychologie en economie.
• Zal a-historisch te werk gaan en het belang van synchrone tijd, van gelijktijdigheid van onderzoek benadrukken.
• Veldwerk:
• 1914: Papoea-Nieuw-Guinea
• 1915-1918: Trobriandeilanden
• Ontwikkelt de methode van het etnografisch veldwerk gebaseerd op de principes van participerende observatie.
Argonauts of the
Western Pacific, 1922
• De publicatie van Argonauts ontketende een revolutie in de opkomende
antropologie.
• Langdurig veldwerk wordt vanaf dan cruciaal.
• Onderzoek naar Kula als een ceremonieel uitwisselingssyteem.
• ‘Palmboometnografie’: lange
beschrijvingen, ‘traag’ geschreven alsof de lezer ter plaatse is.
• The on-going flow of everyday life.
• Schreef over economie en handel, het huwelijk, seksualiteit en zwarte magie.
Veldwerk
• Zat tijdens WOI vast op Trobriandeilanden: per toeval één van de ‘uitvinders’
van het langdurig etnografisch veldwerk.
• Participerende observatie: de etnograaf leefde bij mensen die werden bestudeerd, om te participeren in hun leven en bezigheden.
• Van belang om lang genoeg in ‘het veld’ te blijven om zo vertrouwd te geraken met de lokale manieren van leven, de taal etc.
• Tussenpersonen (bv. via interview) niet langer de norm.
Veldwerk
Coral gardens and their magic, 1935
• Focus op de cultivatie van gewassen zoals yam, taro en
bananen en de dieperliggende betekenis die deze gewassen hebben.
• Zijn beschrijvingen (1915-1918) van duizenden bladzijden tonen het potentieel van langdurig en intens veldwerk.
• Rijke beschrijvingen van culturele complexen en instituties tonen aan dat een zogenaamde ‘primitieve’ samenleving (onderaan de ladder van het cultuurevolutionisme)
eigenlijk een heel complexe samenleving is.
Functionalisme
• Maloniwksi’s werk problematiseeerde het cultuurevolutionisme en het diffusionisme.
• Context en interconnectie werd essentieel.
• Geen grote theorieën maar inzichten gebaseerd op veldwerk.
• Culturele complexen en instituten stonden ten dienste van mensen en niet
omgekeerd. Het zijn hun noden, en vooral biologische noden, die de motor vormen van zowel instabiliteit als verandering.
• Methodologisch individualisme in plaats van collectivisme.
Functionalisme
• Nadruk op het belang van gedetailleerde beschrijving en the natives point of view.
• Verschil met Boas: geen historische reconstructie maar focus op het etnografische heden.
• Samen met Radcliffe-Brown: anti-evolutionistische en anti-historische revolutie waarbij de mens aan de grondslag lag van de maatschappij en maatschappijvorming.
• Verschil tussen agency versus structure.
• Keert zich af van de reconstructie van materiële cultuur en het verzamelen van etnografische specimen.
A Diary in the Strict Sense of the Term, 1967
• Dagboeknotities.
• Genante en persoonlijke passages, niet voor publicatie bedoeld.
• Vermelden dat hij vaak ziek was en eenzaam, vol heimwee naar huis.
• Antropoloog is ook een rol en een professionele
identiteit (ondanks participeren en observeren).
III Alfred Radcliffe-Brown (1881-1955)
Achtergrond
De belangrijkste vertegenwoordiger van het structureel functionalisme.
Tussen 1947 en 1949 verbonden aan de universiteit van Oxford.
Kinship als het structureel mechanisme van de maatschappij.
Kinship studies als belangrijkste
subvakgebied binnen de Antropologie.
Veldwerk
Malinowski: focus op de gedetailleerde etnografie, empirie en veldwerk.
Radcliffe-Brown: focus op
structuralistische analyse en
een geografische verschuiving
van de Pacific naar Afrika.
Structureel functionalisme
• Onderzoek naar functionerende systemen in de maatschappij: het individu wordt gezien als een product van de maatschappij.
• Ambitie om van de antropologie een echte wetenschap te maken.
• A Natural Science of Society. De maatschappij wordt samengehouden door een structuur van ‘juridische regels’ die afgestemd zijn op elkaar, sociale statussen en morele normen.
• Sociale structuur bestaat onafhankelijk van de individuele actoren die eraan onderhevig zijn.
Structureel functionalisme
• Het doel van de antropoloog moet zijn om de bepalende principes van die bovenliggende structuren bloot te leggen.
• Veldwerkdata staafden de theorie over maatschappelijke structuur.
• Focus op kinship: verwantschap. Ook andere instituties zoals politiek, economie, religie en politiek.
• Dit soort instituties en de dynamieken die ze voortbrachten was wat structureel functionalisten bestudeerden.
• Niet zozeer hoe mensen dachten of wat ze geloofden, eerder over hoe de maatschappij functioneerde als een geïntegreerd geheel en wat die maatschappij dreef als geheel.
IV Arnold van Gennep
1873-1957
Achtergrond
Vooral bekend omwille van zijn aandacht voor de Franse
Folklore.
Stichtende vader van de Anthropology at home.
Ontwikkeling van het concept liminaliteit in zogenaamde overgangsrituelen waarmee
hij invloed zal hebben op generaties van antropologen.
Sociologie en antropologie
Van Gennep zag sociale instituties als
noodzakelijk voor het overleven van de mens.
Mensen vormen groepen als middel om te overleven.
Groepsformatie kreeg een centrale plaats.
Overlevingskansen afhankelijk van de sociale
cohesie binnen een groep.
Sociologie en antropologie
• Dispuut met Durkheim over de rol van het individu in de maatschappij
• De maatschappij is opgemaakt uit individuen en dus heeft het individu de macht om de
maatschappij, het geheel aan normen en waarden, te beïnvloeden en uiteindelijk te veranderen.
• Dichtte veel actor en agency kenmerken toe aan het individu.
Centraal concept: liminaliteit
• Les rites de passage, 1909.
• Vergelijkende studie van initiatierituelen waarbij mensen evolueren van de ene staat naar de andere.
• De belangrijkste overgangsrituelen zijn: de geboorte, de puberteit, het huwelijk en de dood.
• Rituelen zijn gedramatiseerde vertolkingen van deze overgang en zetten de sociale orde vaak op zijn kop.
• Drie stadia: afscheiding, liminaliteit en re-integratie.
• Bijvoorbeeld: puberteitsriten in Afrika en Oceanië.
V Claude Lévi-Strauss (1908-2009)
Achtergrond
• Eén van de ‘groten van de antropologie’ naast Boas en Malinowski.
• Studeerde filosofie en rechten in Parijs in vroege jaren 1930 (link met existentialisme van Jean-Paul Sartre).
• Van 1939 tot 1935 docent aan Universiteit van Sao Paolo en veldwerk bij de inheemse bewoners van het amazonewoud.
• Tijdens WO II aan New School of Social Reseaerch in New York, nadien
opnieuw Parijs.
Het structuralisme
• Een theorie die poogt om de betekenissystemen in de maatschappij en hun kenmerken te vatten en te verklaren.
• Lévi-Strauss doet dit aan de hand van eigen onderzoek naar verwantschap en mythologie.
• Betekenis is relationeel.
• Voert verwantschap aan om aan te tonen dat familie- en clanverbanden het centrale organiserende principe in tribale maatschappijen vormden.
• Laterale relatie zoals man-vrouw/zus-broer verwaarloosbaar in verwantschapstheorieën.
Het structuralisme
• Les structures élémentaires de la Parenté, 1949
• Verwantschap niet enkel het centrale organiserende principe maar ook een relationele betekenisgever.
• Het huwelijk, als verbond, is niet te verklaren in een biologisch verwantschapskader:
je kan je ouders niet kiezen maar je moet wel je huwelijkspartner kiezen.
• Langs deze cesuur – het huwelijk – glipt cultuur maken binnen in verwantschap.
Parnterkeuze is dus cultuurkeuze.
• Incesttaboe: trouwen met je verwante kin opent je wereld niet en zorgt niet voor vernieuwing en het ‘maken’ van cultuur.
Het structuralisme
• Zowel Lévi-Strauss als Radcliffe-Brown zochten naar manieren om de
impliciete, verborgen structuren die in de maatschappij aanwezig zijn aan het licht te brengen.
• Waar voor Radcliffe-Brown bloedrelaties en verwantschap centraal stond (lineair of descriptief), staat bij Lévi-Strauss de verwantschapskeuze via de partner centraal (lateraal of via classificatie).
• Exogamie: het trouwen buiten de groep.
La pensée sauvage, 1962
Het denken van alle mensen is gelijk: ‘ons wilde denken’, van iedereen, is wat ons verbindt als mensen.
• Focus op één maskertype: Swaihwe- masker uit de potlachceremonieën.
• Theorie dat mythische representaties niet begrepen dienen te worden als geïsoleerde objecten, maar deel
uitmaken van dieper liggende relaties en betekenissen.
Leerstof bij Les 3
Handboek
• H3: p.79-88 Franz Boas
• H3: p.88-95
Bronislaw Malinowski
• H3: p.95-98
Alfred Radcliffe-Brown
• H4: p. 115
Arnold Van Gennep
• H4: p. 116-119 Claude Lévi-Strauss