• No results found

6^92

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "6^92"

Copied!
63
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

6^92 £600

A-UI» »agHiona'S

(3)
(4)
(5)

HOOFDSTUK F.

VERZAMELING VAN VOORSCHRIFTEN TEN DIENSTE VAN HAVENMEESTERS EN ALS ZOODANIG FUNGEERENDE AMBTENAREN.

B U S K R U I T EN W A P E N E N . O N T P L O F B A R E S T O F F E N .

ONTVLAMBARE OLIËN.

S T E E N K O L E N .

K O P E R E N DUITEN.

OPIUM.

(6)
(7)

w *• M — I M . 5 Àamuilingj- bladen No.

Fa. Buskruit en wapenen.

Tijdelijk verbod van den in- en uitvoer en het binnenlandach vervoer van vuurwapenen, buskruit en verder oorlogsmaterieel overal in Nederlandsch- Indië. (St. 1876 n°. 302). (Zie ook Bijbladen n°*. 3221, 5507 en 6109).

F». III, Artikel 1. De in- en uitvoer en het binnenlandseh vervoer (ff). W, van vuurwapenen, buskruit en verder oorlogsmaterieel, anders

VI ('v- dan t e n behoeve van den Lande, is behoudens h e t bepaalde in a r t . 2 tijdelijk in' geheel N" e d e r 1 a n d s c h - I n d i ë ver- boden, op straffe eencr boete van ƒ 100 t o t ƒ 1000, benevens verbeurdverklaring van de in strijd met dit verbod in- en uit- gevoerde dan wel binnen 's lands vervoerde vuurwapenen, bus- k r u i t en verder oorlogsmaterieel, zoomede van h e t schip, vaar- tuig of ander vervoermiddel, waarmede de in- of uitvoer dan wel h e t binnenlandsch vervoer heeft plaats gehad.

Artikel 2. De hoofden van gewestelijk bestuur zijn bevoegd te h u n n e r beoordeeling vergunning te verleenen t o t in-, uit- en vervoer binnon hun gewest van de wapenen en liet buskruit, F». II, opgenoemd in 11° 1, 2, 3 en 4 van art. 8, Staatsblad 1874 IT 266, art. 8. zoonrede van vuurwapenen en buskruit ten behoeve van onder-

nemingen van landbouw en nijverheid.

(6) B i j 8 b . 1879 II" 217 zijn de bepalingen van Sb. 1876 11° 302 buiten werking gesteld voor zooveel betreft het. gouver- Î nemen t A t j e h e n O n d e r h o o r i g h e d e n. Voor dit gewest, zijn bij eerstgenoemd Staatsblad andere bepalingen vastgesteld. Sb. 1879 11" 217 werd nog gewijzigd bij Sb. 1887 II" 52 en 181(0 11° 238.

F«. i„ I I . (a). Reglement op den invoer, den verkoop en het bezit '". («)(/)• van vuurwapenen en buskruit in Nederlandsch-lndië.

(Sb. 1828 n°. 58, 1874 n°. 266).

F".VI,(rf). Artikel 1. H e t is aan geen gezaghebber over eenig schip of vaartuig, eenig ander schietgewoor ol' buskruit aan boord hebbende, dan. t o t de u i t r u s t i n g van zijn onderhebbend vaar- tuig kan geacht worden nood ig te zijn, geoorloofd, de havens ol' reeden van N e d e r ] a n d s c h-I n d i ë aan te doen, ten ware door nooddwang of verkenning daartoe gedwongen zijnde.

V a n dit verbod zijn alleen uitgezonderd schepen en vaar- tuigen, welke schietgeweer, buskruit of andere oorlogsbehoef- t e n , voor rekening van den L a n d e aanbrengen.

F'. I, (6). I . ( « ) . F». II.

I'1. VI, (c).

(8)

F \ II.

4 Aanvulling!- bladen No.

Artikel 2. Schepen of vaartuigen, die feitelijk betrapt wor- den op het verkoopen of invoeren van sehietgeweer en bus- kruit in de havens, op de reeden, of op de kust, zullen niet alleen het aangehaalde verbeuren, maar bovendien nog eene boete van viermaal de waarde, echter niet te boven gaande een som van tien duizend gulden. Deze boete zal bij wanbetaling van den gezagvoerder of de agenten van het schip, op schip en lading worden verhaald. Al het sehietgeweer en buskruit, dat verder in zoodanige schepen of vaartuigen wordt gevon- F».lll,(c).den, zal almede worden verbeurd verklaard.

B» l, Artikel 3. Wanneer echter eenig schip of vaartuig, on he- art,' 16 kend met de wetten dezer landen, eenige reede of haven van

J a v a of M a d u r a mocht binnen loopen, aan boord heb- bende meerder sehietgeweer of buskruit, dan voor de uitrus- ting kan geacht worden te behooren, zal de havenmeester daarvan onverwijld rechtstreeks kennis geven aan den Gou- h\ll, (6). verneur-Generaal, met verzoek om orders; inmiddels de noo- dige middelen van voorzorg nemende en het stipste toezicht uitoefenende, ten einde voor te komen, dat van zoodanig vaar- tuig eenig sehietgeweer of buskruit worde geland.

Ben zoodanig vaartuig de reede of haven van een der buiten- établissementen aandoende, zal de havenmeester, of als zoo- danig fungeerend ambtenaar, bovenstaande kennisgave _ en verzoek rich i en aan den Gouverneur of hoogste plaatselijke autoriteit van dat établissement.

De havenmeester order bekomende, om het schip te doen vertrekken, zal daarvan dadelijk kennis geven aan den gezag-

voerder, die als dan verplicht zal zijn terstond de reede te verlaten.

Indien er termen mochten bestaan, om een zoodanig vaar- tuig van zeerooverij of andere kwade oogmerken verdacht te houden, zal hetzelve aangehouden en de zaak ter kennis ge- bracht worden van den plaatsetijken officier van justitie, ten einde zijn ambt en plicht waar te nemen.

Artikel 4. Indien zoodanig schip of vaartuig, zoomede alle uit nood binnenvallende schepen of vaartuigen, ververschingen of provision benoodigd zijn, zullen zij dezelve onder de noo- dige surveillance vermogen in te nemen,

Artikel 5. Schepen of vaartuigen, in het voorgaande arti- kel vermeld, eenige reparation moetende ondergaan, zal de gezaghebber de vergunning daartoe aan de eerste plaatselijke civiele autoriteit moeten verzoeken, tevens onder aanbod van eede,. de hoeveelheid en soort van sehietgeweer en buskruit aan boord van zijn schip of vaartuig opgevende.

Artikel 6. Na dit verlof te hebben bekomen, zal de eerste plaatselijke civiele autoriteit, zooveel noodig met overleg van

(9)

F\ II.

S Aanvullings- bladen No.

het Militair Departement, zorgen dat liet schietgeweer en buskruit onder behoorlijk toezicht worde gelost, in een daar- voor geschikt Lands lokaal opgeslagen, en wederom aan boord bezorgd worde, alles voor rekening en risico van de belangheb- benden.

Artikel 7. Tn zelver voege zal worden gehandeld in zooda- nige gevallen, wanneer de Gouverneur-Generaal, van eenig schip of vaartuig, schietgeweer of buskruit aan boord hebben- de voor vreemde havens bestemd, mocht hebben toegestaan, de overige lading geheel of gedeeltelijk te lossen en andere waren of koopmanschappen daarvoor in te nemen, zullen deze vergunning echter niet. dan uit aanmerking van bijzondere omstandigheden worden verleend.

- F». I, Artikel 8. Onder de wapenen en het buskruit, waarvan de arl. 2. invoer bij deze is verboden, zijn niet begrepen: _ F' III 1e- geweren, die volgens factuur of, deze ontbrekende of met {a),{g),{h). aannemelijk voorkomende, volgens taxatie eene hoogere

waarde bezitten dan ƒ 50.— ;

'2". pistolen, die volgens factuur of, deze ontbrekende 01 met aannemelijk voorkomende, volgens taxatie eene hoogere waarde hebben dan ƒ 25.— ;

3e. de bij achterlaadwapenen behoorende patronen;

4e. zoogenaamd crepékruit, gesloten in blikken bussen, niet meer inhoudende dan 1 kilogram.

In den toegelaten invoer zijn niet begrepen, deelen van ge- weren of pistolen. (Sb. 1874 W 266).

Artikel 9. Indien de ter invoer aangebrachte geweren, pis- tolen en buskruit niet voldoen aan de ei sehen gesteld in het voorgaande artikel, en de eerstaanwezende ambtenaar van de in- en uitvoerrechten, van wiens beslissing bij den Directeur van Financiën in hooger beroep kan worden genomen, geen opzet te fraude aanwezig acht. blijven zij onder bewaring van den ontvanger dier middelen, tot het vertrek van het schip of vaartuig, dat ze heeft aangebracht, om daarmede weder te worden uitgevoerd.

Wanneer de beslissing van den eerstaanwezenden ambtenaar of, ingeval van appèl, 'die van den Directeur van Financiën, niet zóó tijdig is genomen, dat de uitvoer met het in het vorig lid bedoelde schip mogelijk is, geschiedt de uitvoer, binnen één maand na de beslissing, met een schip of vaartuig, varende onder dezelfde vlag als het eerstbedoelde. Bij overschrijding van dien termijn vervallen de goederen aan den Lande.

De directeur van financiën is bevoegd in bijzondere -cval- len dien termijn te verlengen, of uitvoer met een schip, varen- de onder andere vlag te vergunnen.

Artikel 10. (Ingetrokken bij Sb. 1874 W 266).

(10)

F.'. II.

(i

Artikel 11. De verkoop van scliietgewecr of buskruit, met uitzondering der wapenen en van het k r u i t bij artikel 8 ver- meld, is aan een ieder uitdrukkelijk verboden, op straffe van verbeurdverklaring van hetgeen verkocht zal zijn, en van een e boete niet te boven gaande de som van ƒ 1000.

Artikel 12. Geen geschut zal mogen worden verkocht, zon- der vooraf bekomen toestemming van de plaatselijke autori- teit, welke in het v e r k e n e n van dezelve m e t omzichtigheid zal te werk gaan.

F». III, Artikel 13. Een ieder, aan wien het houden van schietge- (•)•(./)>(*)• weer volgens de bepaling bij artikel 14 voorkomende, is toe- gestaan, hetzelve, alsmede buskruit verlangende te bekomen, en eigenaren, reeders of voerders van schepen t o t u i t r u s t i n g van dezelve wapenen en oorlogsbehoeften benoodigd hebbende, zullen zich t e r erlanging daarvan vervoegen bij de plaatselijke autoriteiten, die dezelve zullen k u n n e n afstaan tegen billijke FM II, (t). prijzen.

H e t zal bovendien een ieder vrij staan, geschut, schietge- weren en buskruit t o t de wapening van eenig vaartuig behoord hebbende, hetzij voor eigen rekening of na verkoop op eenen anderen bodem te doen overbrengen, mits daarvan aangifte doende bij het plaatselijk bestu ui'.

F'.III/«). Artikel 14. T e r voorkoming van het misbruik, hetwelk van schietgeweer kan worden gemaakt, zal het bezit daarvan aan niemand vrijstaan, die daartoe niet een schriftelijk verlof van de plaatselijke autoriteit zal hebben b e k o m e n ; van deze bepaling worden echter uitgezonderd Europeanen en derzel- vcr afstammelingen on alle beambten, geene uitgezonderd, die van akten van aanstelling zijn voorzien. Wanneer iemand, niet in deze uitzonderingen vallende, bevonden wordt, zonder schriftelijk verlof van de plaatselijke autoriteit, in het bezit van schietgeweer te zijn, zal hetzelve worden aangehouden en verbeurd verklaard, en de houder bovendien verbeuren eene boete van ƒ 2 5 . — of bij onvermogen om die te voldoen, ge- straft worden m e t gevangenis voor één maand.

F». Hl,(6). Artikel 15. De boeten en confiscation, in dit Reglement vermeld, zullen worden g e n o t e n :

Voor t w e e z e s d e n door den L a n d e ;

„ e e n z e s d e door den officier, die de calange doet (officier van Politie).

„ e e n z e s d e door den officier, die de calange voor de rechtbank vervolgt, (Officier van J u s t i t i e ) .

„ t w e e z e s d e n door den aanbrenger.

Artikel 16. De consent-biljetten t o t het houden van schiet-

(11)

F'. II—III.

7 Aanvulling:

bladen No.

geweer zullen om niet worden afgegeven en ielken jare ver- nieuwd.

¥'. II, (J)) M i s s i v e ls ü' G o u v e r n e m e n t s S é c r é t a -

a r t 3 r i s , dd°. 22 D e c e m b e r 1898 ff 3023.

( e x t r a c t u i t „—")•

De door IJ.H.Ed.G., bij missive van 24 Oct. jl. ff 10836, aan het oordeel der Eegcering onderworpen vraag of de eerste twee alinea's van art. 3 van h e t reglement op den invoer, den verkoop en het bezit van vuurwapenen en buskruit (Staatsblad 1828 ff 58) door het bepaalde bij art. 16 der krachtens art. 2 sub I I der ordonnantie van 17 a p r i l 1885 (Sb. ff 87) vastge- stelde „Algemeene Instructie voor de Havenmeesters in N" c- d e r 1 a n d s c li - 1 n d i ë" al dan niet als ingetrokken moe- ten worden beschouwd, behoort naar de meening van den Gou- verneur-Generaal in ontkennenden zin te worden beantwoord.

Artikel 3 van Sb. 1828 ff 58 handelt bepaaldelijk over schepen of vaartuigen, welke u i t o n b e k e n d h e i d m e t d e w e t t e l i j k e b e p a l i n g e n in strijd met h e t verbod van art. 1 van dat Staatsblad eenige haven of roede aandoen met meerder schietgeweer of buskruit aan boord dan voor de uil rusting noodig wordt geacht. Beoogt art. 16 der I n s t r u c - tie om den havenmeester voor te schrijven, wat door hem in ieder geval, zoowel ten aanzien van schepen of vaartuigen die bepaaldelijk met het oogmerk om in de verboden artikelen handel te drijven, deze aanvoeren, als ten aanzien van die m art. 3 voornoemd bedoeld, moet worden verricht om de ont- scheping van de verboden artikelen te beletten, voor deze laatste schepen in het bijzonder legt meergemeld art. 3 den havenmeester bovendien nog de verplichting op om, klaarblij- kelijk ter voorkoming van politieke verwikkelingen, aan de daar bedoelde autoriteiten van h e t geval kennis te geven en van deze nadere orders af te wachten. Deze verplichting moet naar het Zijner Excellentie voorkomt, worden geacht nog naast die van art. 16 der I n s t r u c t i e te bestaan.

(c) B i j S b . 1900 ff 179 zijn voor het Gouvernement A t j e h e n O n d e r h o o r i g h e d e n bijzondere bepalin- gen o m t r e n t het bezit van vuurwapenen, buskruit en ammuni- tie« vastgesteld m e t i n t r e k k i n g van Sb. 1882 ff 215 en in af- wijking van de artikelen 8, 11 en 14 in het Reglement opge- nomen onder (a).

,

I U r l

. I H . («)• Bij Sb. 1830 n». 11.

e n U' zijn de art. 8 en 1 I van Sb. 1828 11- 58 gewijzigd en aan-

gevuld. Genoemd Sb. 1830 ff 11 verscherpt de bepalingen be- treffende het bezit, den verkoop en de wijze van verkoop en de wijze van verpakking van erepée of j a c h t k r u i t a a n d e n

(12)

F'. I l l

8

w a l ; de voorschriften van Sb. 1830 II" 11 worden daarom in deze „ V e r z a m e l i n g " niet opgenomen. (EBD.).

F«. II. (b) B i j S b . 1834 W 41 is Het bepaalde bij art. 15 van

art- 15- Sb. 1828 n« 58 gewijzigd. Genoemd Sb. 1834 11° 44 bepaalt hoe gehandeld zal worden met de waarde van verbeurd ver- klaarde ammunitie en wapenen, indien deze contrabande is achterhaald door tusschenkomst van de recherche der inko- mende en uitgaande rechten.

F» UI,(rf). (e) S b . 1834 ff 18 bepaalt dat aangehaalde en vervolgens ! verbeurd verklaarde wapenen er buskruit, met uitzondering echter van jachtkrüit en wapenen van kunst en weelde niet j publiek zullen worden verkocht, maar door het Gouvernement I tegen taxatie zullen overgenomen worden.

Verder wordt voorgeschreven boe met de aldus overgeno- mene oorlogsbehoeften zal moesten worden, gehandeld.

(d) S b. 1887 II? 110 geeft voorschriften omtrent de over- neming en verdere wijze vab behandeling van verbeurdver- klaarde wapenen en buskruit bedoeld bij Sb. 1834 11° 18.

F*. II. (e) B i j S b . 1836 11° 47 zijn strafbepalingen vastgesteld wegens overtreding van bet verbod tegen den invoer, verkoop j en het bezit van schietgeweer en buskruit.

F». II. (/) S b . 1870 IV 21 machtigt den Gouverneur-Generaal om telkens wanneer dit in 's lands belang moet worden geacht en voorzoovcr zulks met de openbare veiligheid verecnigbaar is, af te wijken van het reglement op den invoer, den verkoop en bet bezit van vuurwapenen en buskruit.

Fa. I, II, (g) B b. 3091. Krissen en sewa's (dolken) moeten be- '•

art. 8. schouwd worden te zijn oorlogsmaterieel.

Idem. (Ii) B b. 4160. Kamorbuksen, zoogenaamde flobertgewe- ren en pistolen, sarbacannes en dergelijk schietgeweer behoo- ren niet te worden beschouwd als vuurwapenen vallende on- der de in. Sb. 1876 11° 302 opgenomen verbodsbepalingen op den invoer. Bijhlad 11° 5666 licht nader toe, dat onder ge- noemde flaubertgeweren enz. alleen die schietgereedschappen worden verstaan, welke een evenschuldig karakter dragen als en dus niet veel meer effect sorteeren dan een gewone kamer- buks of een gewoon blaasstokgeweer en bij Bijblad 5916 wordt met terugneming v.z.n. van vroegere instructies bepaald, dat slechts a. gladloops windbuksen, b. eenloopskamerbuksen (glad- loops) van hoogstens 2.5 KG., c. eenloopskamerbuksen (ge- | trokken) van hoogstens 2 KG., d. dubbelloopskamerbuksen j (gladloops) van hoogstens 3 KG., e. dubbelloopskamerbuksen (een of beide loopen getrokken) van hoogstens 2.5 KG. kun- nen worden aangemerkt als vuurwapenen, welke niet vallen onder de in Sb. 1876 l ï 302 opgenomen verbodsbepalingen en derhalve zonder vergunning van bestuurswege mogen wor- den ingevoerd.

F». II. (i) S b. 1866 l ï 19 bepaalt dat met intrekking van alle art. 13. daarmede strijdige voorschriften, uit 's Lands voorraad geen

(13)

F'. Ill—IV.

9 Aanvullings- bliideu No.

verstrekkingen van buskruit, aan particulieren meer mogen plaats hebben. Met afwijking in zoover van dit voorschrift is bij Sb. 190.5 ns 27fi bepaald, dat de Commandant van het Leger en Chef van hel Departement van Oorlog bevoegd is tot het beschikker! op aanvragen tot verstrekking van wapens en ammunitie aan andere Departementen enz. zoomede op aanvragen tot verstrekking van buskruit en ammunitie aan

[nlandsche zelfbesturen, Hoofden en bevolking.

F«. II. (/) H b . 3114 bepaalt dat voor zoover de voorraad strekt,

a r l 13- op machtiging van den Gouverneur-Generaal, vuurwapenen

uit 's Lands magazijnen kunnen verkregen worden door per- sonen, die bewijzen daaraan dringend behoefte te hebben.

Idem. (/,•) R b . 5566 bepaalt, dat uit 's Landsvoorraad vuurwa- penen en munitie aan schietvereenigingen, die als rechtsper- soon zijn erkend kunnen verstrekt worden op daartoe door tusschenkomst van liet betrokken Hoofd van Gewestelijk Be- stuur en den Commandant van het Leger in te dienen verzoek.

I V . Bepalingen betrekkelijk het crêpée of jachtkruit en het buskruit dat in de oorlogsmagazijnen te Amboina, Banda, Ternate, Padang, de voor den grooten handel opengestelde havens benoorden Padang, Muntok en de verschillende districtshoofdplaatsen in de Resi- dentie Banka, te Bandjermasin en te Koepang in de oorlogsmagazijnen van die plaatsen behoort geborgen te worden. (Sb. 1857 n°. 64, 1861 n°. 116, 1863 n°.

108, 1866 n°. 96, 1873 n°. 158 en 1897 n°. 262).

Artikel 1. Gezaghebbers van vaartuigen, die n a a r aanlei- ding der in hoofde dezes aangehaalde bepalingen verlangen crêpée- of j a c h t k r u i t en buskruit en ammunitie te lossen, ge- ven hiervan kennis aan den havenmeester, welke ambtenaar daarvan mededeeling doet aan den plaatselijken artillerie- k o m m a n d a n t .

Eveneens wordt gehandeld met opzicht t o t crêpée- of jacht- k r u i t en buskruit, hetwelk door anderen voor berging wordt aangegeven.

Artikel 2. Bij het lossen woraen steeds de noodige voor- zichtigheidsmaatregelen in acht genomen.

Artikel 3. De magazijnmeester der artillerie mag geen crê- pée- of j a c h t k r u i t en buskruit of ammunitie in ontvangst ne- men, of aan belanghebbenden afleveren, zonder schriftelijke

vergunning van den havenmeester. Deze vergunning moet gespecificeerd vermelden de in ontvangst te n e m e n of af te leveren hoeveelheid crêpée- of j a c h t k r u i t of buskruit, of am- j munitie, de n a m e n der eigenaren, de merken, die de eigenaar 1

(14)

F'. I¥.

10 Àaiivullingi- bladen No.

verplicht zal zijn als lierkenningsteeken op de emballage te stellen, en voor „fiat inname in, of afgifte uit, het buskruit- magazijn" door de ter plaatse aanwezige eerste militaire au- toriteit onderteekend zijn.

Artikel 4. Bij regenachtig weder wordt geen crêpée- of j jachtkruit of buskruit of ammunitie gelost. Wanneer gedu- rende het lossen het weder verandert of ongunstig wordt, wordt het buskruitmagazijn gesloten en het lossen gestaakt.

Artikel 5. Door de zorg van den magazijnmeester der ar- tillerie wordt een boek aangelegd, inhoudende de hoeveelhe- den gedeponeerde en weder afgehaalde buskruit-soorten en ammunitie, en waarin voor de verantwoording van het kruit voor eiken particulier eene of meerdere bladzijden zijn aan- gewezen.

Alle ontvangsten en afleveringen worden daarin nauwkeu- rig aangeteekend, opdat uit dat boek te allen tijde de voor- raad blijke, welke aan iederen particulier afzonderlijk toebe- hoort.

Artikel 6. De schriftelijke vergunningen, bedoeld bij ar- tikel 3, strekken den magazijnmeester der artillerie tot be- wijzen.

Artikel 7. De in ontvangstname of afgifte van crêpée- of jachtkruit of buskruit of ammunitie, kan dagelijks, uitgezon- derd op zon- en feestdagen, plaats hebben van des morgens 8 tot des namiddags 2 ure.

Artikel 8. Orepée- of jachtkruit of buskruit of ammuni- tie, waarvan de emballage niet in voldoenden staat verkeert, of niet voorzien is van merken als herkenningsteeken, ter lieoordecling van den plaatselijken artillerie-kommandant, ; wordt in het buskruitmagazijn niet opgenomen.

Geraakt de emballage van eenig geborgen crêpée- of jacht- kruit of buskruit of ammunitie in zoodanige« staat, dat de- zelve voorziening vordert, dan wordt daarvan kennis gegeven aan den havenmeester, die den eigenaar daarmede in weten- schap stelt, ten einde daarin ten spoedigste te voorzien. _

Blijft deze in gebreke hieraan gevolg te geven, dan geschiedt de herstelling voor zijne kosten. _ i

Wanneer het gebrek van dien aard is, dat hetzelve aanlei- ding tot ongelukkon kan geven, en niet onmiddelijk door den ; eigenaar van het kruit wordt hersteld, en nadat de noodzake- j lijkheid daartoe is verklaard aanwezig te zijn door eene door j den magazijnmeester der artillerie aangevraagde en door de eerste civieie en eerste militaire overheden, in gemeenschap- : pelijk overleg, benoemde commissie van deskundigen, is de i

i

(15)

F'. IV—VI.

t l Aiavnlliiigf- bladeo No.

magazijomeester der artillerie verplicht liet kruit, ten over- staan van die commissie, onschadelijk te maken en op te ruimen.

De eigenaar heeft evenmin verhaal op het opgeruimde, als op het geborgen kruit, hetwelk bedorven is geworden door lekkaadjen als anderszins, dan wel door ontploffing wegge- raakt is, tenzij hij bewijze, dat de schade moedwillig is ver- oorzaakt.

Artikel 9. Wanneer bij aanzienlijken aanvoer van kruit, het buskruitmagazijn geene bergruimte meer aanbiedt, wordt de havenmeester daarvan verwittigd, opdat het geven van machtiging tot het lossen van crêpée- of jachtkruit en van buskruit en ammunitie tijdelijk worde gestaakt en de noodigc maatregelen van voorziening kunnen worden genomen.

V . (à) Sb. 1874 n. 18

houdt bepalingen betrekkelijk den opslag van buskruit en ammunitie te P a d a n g .

(&) S b . 1873 II' 42 houdt bepalingen betreffende het crê- pée of jachtkruit, het buskruit en de ammunitie voor B i- 1 i t o n.

V I . («) Sb. 1858 N°. 63. Instructie voor den magazijn- meester en het beheer van het buskruitmagazijn voor particulieren en de Marine te Soerabaja.

Artikel 2. De magazijnmeester zal in zijne betrekking . . ondergeschikt zijn aan den havenmeester te S o e-

r a li a j a.

(Z i e w ij d e r s d e o v e r i g e a r t i k e l e n v a n v c r- m e l d e i n s t r u c t i e ) . De ordonnantie van Sb. 1904 It7

2 18 bij Sb. 1904 n! 219 toepasselijk verklaard voor zooveel het buskruit van particulieren betreft voor den Magazijn- meester en het beheer van liet buskruitmagazijn voor parti-

culieren en de Marine te S o e r a b a j a . ( R E D . ) .

(&) S b . 1858 ff 63 g e w i j z i g d 1904 W 218. I n - s t r u c t i e v o o r d e n m a g a z i j n m e e s t e r

en h e t b e h e e r v a n h e t b u s k r u i t- m a g a z ij n v o o r p a r t i c u l i e r e n t e

B a t a v i a . (Bij S b . 1864 W 66 v a n t o e p a s s i n g v e r k l a a r d

v o o r S e m a r a n g e n e v e n - e e n s g e w ij z i g d b ij S b.

1904'W 219).

Artikel 1. De magazijnmeester is ondergeschikt aan den ontvanger der inkomende en uitgaande rechten.

(16)

J?». V I . 12 AaBKulliDgi- bladen N«.

Artikel 16. Evenmin mag eenig buskruit worden vervoerd, anders dan met voorkennis en geleide der politie.

Artikel 17. In geen geval mogen de prauwen met bus- kruit geladen, zich in de rivier ophouden; zoowel bij aan- breng als uitvoer van buskruit moeten zij onmiddellijk naai- de bestemmingsplaats doorvaren, onder vertoon van eene dui- delijke groote roode vlag, en met inachtneming van de noodi- ge voorrechtigheidsmaatregelen ; ingeval van verschil of on- zekerheid volgens aanwijzing of ter beoordeeling van den Ha- venmeester of diens plaatsvervanger.

F"- L («) (e) B i j 8 1) 1902 W 235 zijn met aanvulling in zoover

|,,b- '• van de voorschriften in Sb. 1876 IF 302 en 1893 IF 234 bepa- lingen vastgesteld ten aanzien van h e t g e b r u i k v a n h e t b u s k r u i t m a g a z ij n v o o r p a r t i e u 1 i e r e n t e M a k a s s e r. Met het toezicht op het beheer is belast de Havenmeester aldaar.

Hem staat voor het directe beheer van bet magazijn een Magazijnmecster ter zijde. Sb. 1902 IF 235 werd gewijzigd bij Sb. 1904 IF 3.

I) e I n s t r u c t i e v o o r d e n M a g a z i j n m e e s t e r e n h e t b e h e e r v a n h e t b u s k r u i t m a g a z i j n v o o r p a r t i c u l i e r e n t e M a k a s s e r vastgesteld bij Gouv. Besluit van 20 Juli 1854 11? 12 werd gewijzigd bij Sb.

1904 IF 4. Artikel 7 dier Instructie werd in algemeen ver- bindenden vorm. afgekondigd bij Sb. 1903 115 298 en de arti- kelen 9, 10, 13 en 16 bij Sb. 1902 IF 236 (gewijzigd bij Sb. 190 4 ff 3).

(d) S b. 1848 IF 44.

F». I, art. Artikel 1. Dat de aanvoer en opslag van vuurwapenen en 1,11 art.2.buskruit in de entrepots op J a v a , met bestemming tot we-

deruitvoer, wordt toegestaan en zulks ten aanzien van het buskruit, met inachtname van zoodanige voorzorgen en bepa- lingen, als daaromtrent door het bestuur zijn of zullen worden genomen.

Artikel 2. Enz.

(17)

F\ 1.

13 Aanvullingi- liladen No.

F". Ontpolfbare stoffen.

FMI, III. I. Reglement op den invoer, het bezit den aanmaak, het F», vi(c). vervoer en hetïgebruik van ontplofbare stoffen. (Sb.

1893 n°. 234 gewijzigd bij Sb. 1902 n°. 206).

HOOFDSTUK I.

Algemeene bepalingen.

Artikel 1. (1) Voor den invoer, het bezit, den aanmaak, het vervoer en het gebruik in I S T e d e r l a n d s c h - I n d i ë van ontplofbare stoffen als : ontplofbare mengsels, die ehloor- zure of pikrinezure zouten bevatten, knalkwikzilver, dynamiet, lithofracteur enz. wordt vergunning vereischt op den voet van artikel 2 van dit Eeglement.

(2) Zoodanige vergunning kan voor den invoer, het bezit, den aanmaak en het vervoer van:

nitroglycerine en alle andere ontplofbare nitroverbindingen in vloeibaren toestand, alsmede vloeibare mengsels, waarin dergelijke stoffen voorkomen;

niet-vloeibare mengsels van nitroglycerine of andere ont- plofbare nitro-verbindingen met op zich zelf ontplofbare stof- fen, als genitreerde cellulose, enz.;

slechts worden verleend door den Gouverneur-Generaal on- der de door Hem noodig geachte bijzondere voorschriften en nadat de noodzakelijkheid om daarvan gebruik te maken, te Zijnen genoegen is aangetoond.

(3) Onder ontplofbare stoffen worden in dit Eeglement niet gerekend buskruit, slaghoedjes en patronen voor vuur- wapenen, zoomede vuurwerken.

(4) De Gouverneur-Generaal bepaalt zooveel noodig tot welke van de bij een der twee eerste alinea's van dit artikel genoemde rubrieken van ontplofbare stoffen, zullen worden gerangschikt ontplofbare stoffen, die hierboven niet speciaal genoemd zijn geworden.

(5) De bepalingen van dit Eeglement zijn niet van toepas- sing op ontplofbare stoffen, bestemd voor 's Lands dienst, voor zoover die in eigen beheer ingevoerd, bezeten, aange- maakt, vervoerd of gebruikt worden, zullende daarvoor, voor zooveel noodig, nadere regelen door den Gouverneur-Gene- raal worden vastgesteld.

Artikel 2. (1) De vergunningen, bedoeld in de eerste ali- nea van artikel 1, worden afgegeven door de Hoofden van gewestelijk bestuur, voor zooveel het door hen bestuurde ge- west betreft. Zij kunnen hunne bevoegdheid ten deze aan de onder hunne bevelen staande Hoofden van plaatselijk bestuur overdragen, mits niet verder dan voor ieders ressort.

(18)

i. u

(2) De vergunningen vermelden den naam van den per- soon, aan wien ze worden verleend, den aard en de hoeveel- heden der stoffen, waarover ze loopen, de plaatsen van invoer, opslag, aanmaak, die waartusschen liet vervoer zal geschieden.

en die, waar het gebruik plaats vinden zal, zoomede het doek waarvoor ze bestemd zijn.

(.'!) De autoriteit, die de vergunning verleent, kan daarin bijzondere voorschriften opnemen, voor zoover die, te harer beoordeeling, in het belang der openbare veiligheid worden gevorderd.

(4) Zij is mede bevoegd de vergunning te wijzigen of in te trekken, zonder dat door belanghebbenden daaraan ooit eenige aanspraak op vergoeding wegens geleden schade of we- gens winstderving kan worden ontleend.

Artikel 3. (1) Invoer, bezit, aanmaak, vervoer of gebruik van ontplofbare stoffen zonder de vergunning bedoeld bij artikel 1 van dit Règlement wordt gestraft, behalve met ver- beurdverklaring dezer stoffen, met eene goldboete van ƒ 10 tot ƒ 1000 of met gevangenisstraf van 6 dagen tot 2 jaren voor zoover betreft Europeanen en met dezen gèlijkgestelden, en met een gelijke geldboete of met dwangarbeid buiten den ketting van 6 dagen tot 2 jaren voor zooveel betreft Inlan- ders en met dezen gèlijkgestelden.

(2) Overtreding van alle andere bepalingen van dit Re- glement, alsmede van de voorschriften, bedoeld in do tweede alinea van artikel 1 en de derde alinea van artikel 2, wordt gestraft met een geldboete van ƒ 3 tot ƒ 100 of met gevange- nisstraf van een tot acht dagen, voor zoover betreft Europea- nen en met dezen gèlijkgestelden, en met een gelijke geld- boete of ten arbeid stelling aan de publieke werken 'voor den kost zonder loon van een tot dertig dagen, voor zooveel be- treft Inlanders en met dezen gèlijkgestelden.

Artikel 4. (1) Zij, in wier dienst personen werkzaam zijn j of die door gemachtigden vertegenwoordigd worden, zijn aan- I sprakelijk voor de geldboeten, die door deze dienstbaren of gemachtigden op grond van artikel 3 worden verbeurd.

(2) Evenzoo is de schipper aansprakelijk voor deze geld- boeten, wanneer zij opgelegd zijn aan officieren en schepe- lingen van een schip of vaartuig en is dit laatste voor de betaling verbonden en cxecutabel.

(3) ^ In al de gevallen, bedoeld in de twee voorafgaande alinea's strekt de aansprakelijkheid zich uit lot do kosten dei- gerechtelijke vervolging.

(19)

I J j lanvulüngi Maden No.

H O O F D S T U K I I . Van den invoer.

Vh. II. Artikel 5. (1) De schipper van eenig uit zee aankomend schip of vaartuig (waaronder niet begrepen vreemde oorlogs- j schepen) dat ontplofbare stoffen aan boord heeft, is verplicht :

dadelijk na aankomst aan het hoofd der politie ter reede of in de haven of rivier, welke t o t lig- of ankerplaats dient, dan wel bij gebreke van dien aan het naastbijzijnd hoofd van bestuur aangifte te doen v a n :

Ie. de aan boord aanwezige hoeveelheid, soort en m e r k e n der ontplofbare stoffen en de wijze van verpakking;

2''. de wijze van opberging;

3*. den naam van den afzender en, voor zoover hem bekend, van den geconsigneerde;

I". de plaats van bestemming.

(2) Wanneer geen invoer beoogd wordt, kan de aangifte zich bepalen t o t de bijzonderheden, onder Ie en 2e der vooi-- afgaande alinea, aangegeven.

(3) Op eerste aanzegging van voornoemd hoofd van politie of b e s t u u r wordt h e t schip of vaartuig in afwachting van het verder vervoer of de lossing der ontplofbare stoffen n a a r eene door hem aan te wijzen ligplaats, desnoods buiten de reede, haven of rivier, overgebracht.

(4) I n geval van weigering geeft het hoofd van politie of bestuur, desnoods ondersteund door den sterken arm, aan zijn bevel op kosten van den onwillige gevolg.

(5) De havenmeester of diens vervanger geeft van de aan- komst van een dergelijk schip of vaartuig onverwijld kennis aan het betrokken Hoofd van gewestelijk of plaatselijk be- stuur met vermelding der bovenbedoelde bijzonderheden.

(6) Zonder vertoon der in artikel 2 bedoelde vergunning aan den havenmeester of diens vervanger is de lossing van ontplofbare stoffen verboden.

(7) Heeft de lossing plaats gehad zonder voorkennis van den havenmeester of diens vervanger, dan verbeurt de over- t r e d e r de geldboete, gesteld in de tweede alinea van artikel 3 ; ' bovendien worden de ontplofbare stoffen verbeurd verklaard j en k u n n e n ze zoo noodig op last van het betrokken Hoofd j van gewestelijk of plaatselijk bestuur terstond vernietigd worden.

Artikel 6. (1) Alvorens krachtens de verkregen vergun- j ning te mogen worden ingevoerd, moeten de ontplofbare stof- fen worden onderzocht door eene commissie, zooveel mogelijk | bestaande u i t twee personen.

(2) Bedoelde commissie wordt aangewezen door of van wege de autoriteit, die de vergunning t o t invoer heeft ver- leend.

ï*

b

.

I.

(20)

F". I.

16

(3) Zij maakt van hare bevinding proces-verbaal op, in te dienen aan bet betrokken Hoofd van gewestelijk of plaat- selijk bestuur.

(4) Zoo mogelijk heeft de keuring der ontplofbare stoffen pJaats aan boord van het aanvoerend schip of vaartuig.

(5) Bij afkeuring worden de ontplofbare stoffen niet tot Jossmg toegelaten.

(6) Het betrokken Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur wijst, indien tegen keuring aan boord bezwaren be- staan, de plaats aan, waar, en de voorwaarden, waarop, in af- wachting der keuring, de ontplofbare stoffen voorloopig kun- nen worden opgeslagen.

(7) Zooveel mogelijk wordt daarvoor aangewezen een Gou- vernements bergplaats en zijn de aldaar te deponeeren stoffen onderworpen aan de daarvoor vastgestelde bepalingen.

(8) De door de commissie afgekeurde ontplofbare stoffen mogen niet worden ingevoerd.

(9) Ten aanzien van deze afgekeurde stoffen is de com- missie bevoegd zoodanige maatregelen te gelasten en zoo noo- dig te nemen als haar in het belang der algemeene veiligheid blijkens behoorlijk gedresseerd proces-verbaal noodzakeliik

voorkomen. J

(10) Gedeeltelijke of geheele vernietiging van de afge- keurde ontplofbare stoffen geeft geen aanspraak op schade- loosstelling.

T T( 13 ] V a n d e n u i t s l ag der keuring geeft bet betrokken Hooid van gewestelijk of plaatselijk bestuur zoo spoedig mo- gelijk kennis aan den eerstaanwezend ambtenaar der recher- che op de plaats van invoer.

(12) Bij keuring aan boord is de invoer en bij keuring aan den wal is de uitslag uit het voorloopig opslag-lokaal niet ge- oorloofd voordat de verschuldigde rechten betaald zijn

(13) Alle onkosten tengevolge van den voorloopigen op- slag, de keuring enz. komen voor rekening van den persooi), aan wien de vergunning tot invoer is verleend

Aaiivtiilings- bladtu No.

HOOFDSTUK III.

Van het vervoer.

§ 1. A l g e m e e n e b e p a l i n g e n .

_ Artikel 7. (1) De ontplofbare stoffen moeten zijn stevig ingepakt m daarvoor geschikte emballage, hetzij in'metalen kisten of bussen, dan wel in houten kisten, tonnen vaten of

bussen. ' (2) Deze emballage moet goed dicht en gesloten zijn.

(21)

l v . M. 1 ? Aanrulliiigi- bladen N».

(3) Aan de houten voorwerpen, welke voor de verpakking worden gebezigd, mogen geen ijzeren banden of beslag aan- wezig zijn.

(4) De t o n n e n en vaten zijn op cle beide bodems, de hou- ten of metalen kisten of bussen ter weerszijden of wel enkel op het deksel voorzien van een opschrift, waardoor de soort der stof wordt aangeduid (in Nederlandsche, Fransehe, Engel- sche, Duitsche of Maleische taal) en de firma of h e t merk der fabriek, waarvan deze stoffen afkomstig zijn.

(5) Zijn de metalen kisten of bussen in houten kisten ge- pakt, dan behoeven alleen de laatsten van bet opschrift voor- zien te zijn.

Artikel 8. (1) Dynamiet en dergelijke mengsels van ni- troglycerine of andere nitro-verbindingen met op zichzelf niet ontplofbare stoffen mogen slechts in patronen, niet in losse massa vervoerd worden.

(2) De patronen moeten in de voorwerpen, waarin zij zijn verpakt, zoodanig door papier of doek omgeven zijn, dat geene aanraking met de wanden kan plaats hebben.

(3) Ontplofbare stoffen mogen noch van ontstekingsmid- delen voorzien, noch daarmede in hetzelfde voorwerp verpakt, veiwoerd worden.

(4) Mengsels, die nitroglycerine afscheiden, en andere ni- tro-verbindingen, welke sporen van ontbinding vertoonen, mogen niet vervoord worden.

(5) Ontplofbare stoffen, welke langer dan drie maanden in een bergplaats opgeborgen zijn geweest, moeten, alvorens vervoerd te mogen worden, opnieuw aan eene keuring, als bedoeld in artikel 6 worden onderworpen.

(6) Deze keuring geschiedt door eene commissie, aan te wijzen door het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur.

Ten opzichte van de keuring zijn toepasselijk de bepalingen, vervat in de alinea's 9, 10 en 13 van artikel G.

(?') Ontplofbare stoffen, waarvan de verpakking niet vol- doet aan de voorschriften van artikel 7, mogen niet vervoerd worden.

Artikel 9. (1) De voorwerpen, waarin ontplofbare stof- fen zijn gepakt, mogen bij het vervoer niet geworpen worden en met den inhoud niet meer wegen dan 50 kilogram.

(2) H e t laden op voer- of in vaartuigen, h e t lossen van voer- of uit vaartuigen en het overladen geschieden door dra- gen van de voorwerpen of door slepen daarvan over haren of wollen kleeden dan wel met behulp van een takcltuig.

Artikel 10. (1) H e t laden op voer- of in vaartuigen mag- alleen geschieden op de plaatsen, daartoe aangewezen door het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur, dat de bij artikel 1 bedoelde vergunning heeft verleend.

(22)

J Pb, £ \ IH Aanvullings- bladen No.

(2) H e t afladen of lossen geschiedt op de voor de ber- ging" aangewezen plaats.

(3) Overladen moet zooveel mogelijk vermeden worden.

(4) De laad- en losplaatsen zijn gedurende het laden of lossen niet voor het publiek toegankelijk en moeten, wanneer bij uitzondering het laden of lossen tusschen 6 uur 's avonds en (i u u r 's morgens plaats vindt, door vaste hoog staande l a n t a a r n s verlieht worden. In die lantaarns mogen geen pe- troleum of andere; lieht ontvlambare stoffen, gewoon lichtgas uitgezonderd, worden gebrand.

(5) Tiet overladen uit het eene vaartuig in het andere ge- schiedt zooveel mogelijk op stroom en zoo mogelijk op niet minder dan 300 meter afstand van andere vaartuigen of be- woonde plaatsen.

(6) Bij liet laden of lossen en bij bet overladen mag geen vuur gebrand en niet gerookt worden.

(7) Lieht mag alleen aanwezig zijn, voor zoover zulks over- eenkomstig bel bepaalde in de 4'' alinea van dit artikel noodig is voor de verlichting van de ladings- of losplaats.

(8) l i e t laden of lossen en liet, overladen wordt, eenmaal aangevangen, steeds zoo spoedig mogelijk volbracht en bij dag niet onderbroken, tenzij dit bij opkomend onweder of 'bij r e g e n n o o d i g b l i j k t .

Artikel 11. (1) Behoudens de uitzondering, bedoeld hij artikel 10, geschiedt elk t r a n s p o r t niet dan onder een van be- stuurswegc te verstrekken geleide.

(2) Aanvragen voor het verkrijgen van een geleide moe- ten minstens drie etmalen van te voren aan het betrokken Hoofd van gewestelijk of van plaatselijk bestuur geschieden, dat de sterkte van het geleide bepaalt en het daarmede te belasten personeel aanwijst.

(3) Bestaat het geleide uit meer dan één persoon dan wordt aan een der geleiders h e t bevel over het geleide opge- dragen.

(4) Aan het geleide wordt steeds verstrekt een afschrift van de vergunning t o t vervoer en van de voorschriften dat vervoer betreffende en voorts eene opgave van den weg aan bet t r a n s p o r t voorgeschreven, welke stukken bij het verwis- selen van lud, geleide door het eene geleide aan het andere worden overgegeven.

(5) H e t Hoofd van bestuur, dat het geleide verstrekte, ontvangt van den geleider of van het hoofd van het geleide r a p p o r t betreffende den afloop van het t r a n s p o r t .

(6) H e t geleide ziet toe, dat bij het laden en lossen, zoo- wel als gedurende het t r a n s p o r t , de bepalingen van dit regle- m e n t worden opgevolgd.

(7) Aan alle aanwijzingen, te dien aanzien door het geleide gegeven, moid, worden voldaan.

(23)

g _ j tj Aalivnilingi- blad« No.

(8) Reis- en verblijfkosten van dit geleide komen, voor zoover het betreft vervoer van aan particulieren toebehooren- de ontplofbare stoffen, ten laste van den persoon, aan wien de vergunning t o t vervoer is uitgereikt.

(9) Het bedrag daarvan wordt dooi' het Hoofd van gewes- telijk of van plaatselijk bestuur, dat het eerste geleide ver- strekt, vastgesteld.

(10) Voor ontplofbare stoffen van rijkswege vervoerd, wordt het geleide kosteloos verstrekt, voor zoover bet bestaat uit politiedienaren.

Artikel 12. (1) De voorwerpen, waarin de ontplofbare stoffen zijn gepakt, zijn in de vervoermiddelen geplaatst op en overdek! met baren ol' wollen kleeden of dekens.

(2) Zij moeten zoodanig vastgezet zijn, dat geen wrijving op bont oi' metaal kan ontstaan.

(3) Bij bet vervoer met. koelies moet elke colli, of elke verzameling collis, die dooi' de koelies gedragen wordt, met een baren of wollenkleed omwikkeld zijn.

(4) l i e t nat worden der collis moet zooveel mogelijk wor- den tegengegaan.

(5) Indien de collis, waarin de ontplofbare stoffen verpakt zijn, zoodanig hebbeu geleden, dat daaruit gevaar zou kunnen ontstaan, worden die voorwerpen dadelijk in een baren of wollen kleed ingenaaid, waartoe bij elk t r a n s p o r t bet noodige moet aanwezig zijn, ten genoegen van het hoofd van het geleide.

(G) Het vernieuwen van de verpakking moet alleen bij dringende noodzakelijkheid plaats hebben.

Artikel 13. (1) Behoudens de uitzondering, vermeld on- der artikel 10, mag op, in of in de nabijbeid der vervoermid- delen geen vuur of liebt aanwezig zijn en niet gerookt worden.

(•1) Dit verbod is niet van toepassing op de seinliebtcn en lantaarns, die ingevolge d a a r o m t r e n t bestaande voorsebriften aan boord der vaartuigen of op dan wel nabij de voertuigen aanwezig moeten zijn.

(3) Deze lichten, waartoe geen petroleum of andere licht ontvlambare stoffen mogen worden gebezigd, mogen niet aan boord van het vaartuig of op het voertuig dat de ontplofbare stoffen vervoert, worden aangestoken of gebluscht.

Artikel 14. (1) Behoudens de uitzondering, vermeld on- der artikel 19, mogen met een t r a n s p o r t ontplofbare stoffen niet gelijktijdig licht ontvlambare stoffen worden vervoerd, waartoe o.a. gerekend worden alcohol, chloroform, aether, zwavelkoolstof, chloorzwavel, terpentijn, petroleum, teer en soortgelijke artikelen.

(24)

F \ I. 20 AteTolliDgl- bladen No.

(2) Onder dit verbod is niet begrepen het voor eigen ge- bruik aan boord aanwezige teer.

(3) De voor de ontplofbare stoffen bestemde lont en slag- hoedjes, mits afzonderlijk verpakt, zijn onder dit verbod niet begrepen.

Artikel 15. (1) Het vervoer, voor zoover het niet geldt een transport over zee, mag buiten bepaalde noodzakelijkheid, ter beoordeeling van het Hoofd van bestuur, dat het geleide verstrekt, niet anders dan tusschen zes uur 's morgens en zes uur 's avonds geschieden.

(2) De plaatsen, waar overnacht moet worden, worden door het Hoofd van bestuur, dat het geleide verstrekt, aan- gewezen.

(3) Tevens worden daarbij vastgesteld de voorzorgen, te nemen wanneer dit transport bewoonde plaatsen doortrekt.

Artikel 16. (1) Oponthoud binnen bewoonde plaatsen is verboden, tenzij dit volstrekt noodig is. In dat geval is het geleide verplicht onmiddellijk kennis te geven aan het Buro- peesch of Inlandsen Hoofd van bestuur en zich te gedragen naar de door dezen te geven voorschriften.

(2) In geen geval houdt het transport stil in de onmid- dellijke nabijheid van inwerking zijnde fabrieken, ovens, sme- derijen en van andere plaatsen, waar anders dan tot huishou- delijk gebruik, vuren aanwezig zijn.

(3) Bij onweder houdt het transport zooveel mogelijk stil, op ten minste 300 Meter afstand van bewoonde gehouwen of van plaatsen, die met hoog opgaand houtgewas bezet zijn.

§ 3. E ij z o n d e r e v o o r s c h r i f t e n v o o r h e t v e r v o e r t e w a t e r .

Artikel 19. (1) Het vervoer met stoomschepen is alleen toegestaan, indien geen voldoende andere gelegenheid voor het vervoer beschikbaar is, ter beoordceling van den haven- meester van de plaats van verscheping, van wiens uitspraak ten deze beroep op het Hoofd van plaatselijk bestuur is toe- gelaten.

(2) De voorschriften, vervat in artikelen 11, 13 en 14 van dit Eeglement, zijn voor liet vervoer met stoomschepen niet verplichtend.

(3) De ontplofbare stoffen moeten worden geborgen in lcruitkamcrs, tenzij het schip geen passagiers vervoert, in welk geval die stoffen ook geborgen mogen worden in laad- ruimen, waarin zich geene andere licht brandbare stoffen be- vinden.

(4) Vóór dat het stoomschip eene haven binnenloopt, zul-

(25)

(n . i a il Aiiiiviillings- bladen No,

len do ontplofbare stoffen, welke niet in ecno k r u i t k a m e r of in een behoorlijk afgeschoten gedeelte van het ruim geborgen zijn, moeten worden ontscheept.

(5) Onder „ h a v e n " wordt ook verstaan eene lig- of anker- plaats op eene rivier, waarvan de reedegrenzen bij ordonnan- tie zijn vastgesteld.

(6) H e t bepaalde bij de 3e alinea geldt niet voor ontplof- bare stoffen, bestemd voor 's Lands dienst, welke m e t p a r t i - culiere schepen uit E u r o p a worden aangevoerd, indien van Rijkswege uitdrukkelijk vervoer van die stoffen op het bovcndek is voorgeschreven.

Artikel 20. (1) Bij het vervoer met andere vaartuigen dan stoomschcpen, wordt bij voorkeur van overdekte vaartui- gen gebruik gemaakt.

(2) De luiken van de ruimen, waarin de ontplofbare stof- fen zijn geborgen, moeten m e t geteerde zeilen of persennm- gen overdekt zijn.

(3) Wanneer open vaartuigen worden gebezigd, moeten voldoende haren dekkleed en en verdere beschutting tegen zon en regen worden aangebracht.

(4) . Voor vervoer over zee beslist bet Hoofd van geweste- lijk bestuur of het geleide bedoeld bij artikel 11, zal worden medegegeven.

(5) Behalve de schipper, zijne onderhoorigen en e. q. het geleide, mag zich overigens op de in dit artikel bedoelde vaar- tuigen niemand anders bevinden.

Artikel 21. (1) Wanneer voor het t r a n s p o r t van een sleepboot wordt gebruik gemaakt, mogen voor dat t r a n s p o r t alleen overdekte vaartuigen worden gebezigd en mogen gelijk- tijdig ten hoogste twee met ontplofbare stoffen geladen vaar- tuigen, doch geene andere vaartuigen, worden gesleept.

(2) De afstand zoowel tusschen den sleeper en h e t eerst- volgend vaartuig als tusschen de twee vaartuigen onderling moet zoo mogelijk niet minder dan 50 meters bedragen.

Artikel 22. Op stil liggende geladen vaartuigen is de schip- per verplicht te zorgen dat steeds één persoon de wacht houdt, die, aangeroepen wordende, verplicht is onmiddellijk antwoord te geven.

Artikel 23. (1) Behoudens de bepalingen t e n opzichte i\o,v scheepvaart gemaakt of nog vast te stellen, is aan den t o p van den mast van schepen, welke ontplofbare stoffen vervoe- ren, anders dan in daarvoor ingerichte k r u i t k a m e r s , zoowel bij dag als bij nacht bevestigd een aan een winkelhaak uit- gezette witte vlag van ten minste 1.3 Meter lang en 0.65 Me-

(26)

F \ I—H.

22

ter breed, waarop in goed leesbare zware letters het opschrift

„ D y n a m i e t " is gesteld.

('3) Bij hei strijken van den masi wordt deze vlag aarj een stok of bamboe bevestigd, op den boe»' geplaatst, of indien dit niet mogelijk is, met de band uitgestoken.

(3) Bij dag is daarenboven een roode vlag boven het roer geplaatst.

(4) Voor prauwen en kleine vaartuigen is een eenvoudige roode vlag aan den mast of den boeg en aan het roer vol- doende.

(5) Bij nacht worden de gewone seinlichten gevoerd.

Artikel 24. (1) Moet het transport een sluis doorgaan, dan wordt het vóór alle andere vaartuigen afzonderlijk ge-

schut. J e (3) Spoor- of tramwegbruggen mogen door het transport

niet worden doorgevaren, zoolang de signalen op onveilig of voorzichtig staan.

(3) I n dit geval houdt het t r a n s p o r t op een afstand van minstens 150 m e t e r van de brug stil en wordt de reis eerst vervolgd, wanneer het bedoelde signaal is weggenomen.

Artikel 25. Vaartuigen, welke ontplofbare stoffen aan boord hebben, niet bestemd tot invoer in i\T e d e r 1 a n d s c h- I n d i ë , zijn slechts gedurende hun verblijf ter reede of in een haven of rivier van dezen Archipel aan de bepalingen van dit .Reglement onderworpen.

AaiiYiillings- bladen No.

F». I, I I .

art. 5. Aanvulling van art.

1894 n°. 224). 5 van Sb. 1893 n°. 234 (Sb.

I. Artikel 5 van het Reglement op den invoer, het bezit, den aanmaak, het vervoer en het gebruik van ontplofbare stoffen (Sb. 1893 ff 234) is ook van toepassing bij aankomst uit zee op eemge reede, haven of ankerplaats van X e d e r-

a n d s c h - I n d i ë van een schip of vaartuig, dat ontplof- bare stoffen aan boord beeft, die uit eene andere plaats van A e d e r 1 a n d s c h - 1 n d i ë worden aangevoerd.

Alsdan zal echter de aanzegging, bedoeld in de 3° alinea van het artikel, ingeval ter plaatse geene ontplofbare stoffen wor- den gelost, slechts in buitengewone omstandigheden en bij vol- strekte noodzakelijkheid geschieden, een en ander ter beoor- deeling van de autoriteit, die tot de aanzegging bevoegd is

(27)

F\ 111.

27, Aanvulling!»

bladen No.

F". I. I I I . Sb. 1 8 9 8 n°. 173

(a) bepaalt dat het Reglement opgenomen in Sb. 1893 II9

234, met uitzondering van de artikelen 5 t o t en met 29, van toepassing is op de springstoffen, bekend onder den naam van

„ p o u d r e s d e s û r e t é k a v i e r " of van soortgelijke samenstelling, doch onder andere benaming ( m i n e r ' s s a- f L'ty e x p l o s i v e s, n i t r a m i t e, e n z.) voorkomende.

(b) A a n v u l l i n g o p h o o f d s t u k Fb. TH. ( C i r - c u l a i r e G o u v e r n e m e n t s S e c r e t a r i s

di!. 1 (i A p r i l 1899 11" 899a). B ij b 1 a d 5408.

liet is don Gouverneur-Generaal gebleken dat de ordon- nantie van 26 Mei 1898 (Staatsblad l ï 178), waarbij met in- trekking van Staatsblad 189(5 E'-' 263 is 'bepaald dat het Regle- m e n t op den invoer enz. van ontplofbare stoffen (Staatsblad

1893 11" 234) met uitzondering van de artikelen 5 tot en met 29, van toepassing is op de springstoffen o.a. bekend onder den naam van „poudres de sûreté F a v i e r", bij enkele auto- riteiten de meening heeft doen ontstaan dat bedoelde spring- stoffen nu weder onder de ontplofbare stoffen moeten worden gerangschikt.

Dit heeft echter geenszins in de bedoeling der Regeering gelegen, toen zij eerstgenoemde verordening in het leven riep.

De „poudres de sûreté, F a v i e r " toch zijn volmaakt on- schadelijk, vóórdat zij voor gebruik gereed gemaakt zijn, zoo- dat zij niet kunnen worden aangemerkt als ontplofbare stof- fen, voorzoover daaronder verstaan worden stoffen, die gevaar opleveren voor ontploffing, ook dan wanneer zij n i e t in ge- bruik zijn. en (U- ordonnantie in Staatsblad 1898 l ï 173 heeft dan geen andere strekking dan om eveneens ten aanzien van s p r i n g s t o f f e n als hoogerbedoeld den invoer, h e t bezit, den aanmaak, het vervoer on het gebruik aan eenige controle te onderwerpen.

Op last van den Gouverneur-Generaal, heb ikde eer U H E d G . hot vorenstaande mede to doelen met verzoek om daarmede - rekening te willen houden on doen houden en daaraan zooveel

mogelijk bekendheid te willen geven.

(28)

1?°. I — I I . 24 AaiiTuliingi-

lilailen No.

F°. Ontvlambare oliën. f~

I . (*) Voorschriften betrekkelijk het bezit en de bewaring van Petroleum en andere licht ontvlambare oliën zijn opgenomen in (Sb. 1871 n°. 166, 1872 n°. 97 en 159, 1882 n°. 237, 1890 n». 52, 1905 n°. 475).

I I . (*) Nadere algemeene voorschriften, betreffende het vervoer te water van petroleum en andere licht ontvlambare oliën. (Sb. 1881 n°. 57 en 89, 1890 n°. 241, 1893 n°. 188).

Artikel 1. P r a u w e n of andere vaartuigen, welke petroleum of andere licht ontvlambare oliën van een ter reede liggend schip naar den wal of omgekeerd dan wel langs rivieren of andere binnenwateren vervoeren, zijn kenbaar aan eene onder- schcidingsvlag.

Deze vlag is rood en bevat in witte letters, ter grootte van minstens v ij f d e c i m e t e r s, het woord „petroleum".

De lengte en breedte dezer vlag bedragen minstens 2 m e- t c r en 1.5 m e t e r .

Zij wordt gevoerd aan den mast of op eene andere zichtbare plaats.

Artikel 2. Op de prauwen of andere vaartuigen, bedoeld in art. 1, welke petroleum of andere licht ontvlambare oliën aan boord hebben, is - - behoudens naleving der bepalingen op het voeren van lichten als veiligheidsmaatregel — het bran- den van vuur of licht, als ook het rooken, verboden.

Deze prauwen of vaartuigen mogen voor laden, lossen of om welke reden ook, niet blijven liggen binnen een afstand van vijf meters van andere stilliggende prauwen of vaartuigen, welke vuur of licht aan boord hebben, terwijl de politie zorgt dat deze afstand zooveel mogelijk door alle vaartuigen in acht wordt genomen.

Artikel 3. (Is ingetrokken door Sb. 1881 IF 89).

Artikel 4. H e t vervoer, het lossen en laden van petroleum of andere licht ontvlambare oliën is alleen toegestaan van' zonsopgang t o t zonsondergang.

Stoomschepen in geregelden dienst varende en aan bepaalde uren van vertrek gebonden, mogen echter ook na zonsonder- i (") De voorschriften onder I en II zijn nog van kracht, inzooverre zij door de Petroleum ordonnantie 1906 (zie Po, III) niet zijn gewijzigd ol ingetrokken; welke laatste ordonnantie alleen betrekking heeft op reeden en in havens. Red.

(29)

F«. I I — I I I . (a) 28

gang de petroleum of andere licht ontvlambare oliën in prau- wen overladen.

De aldus beladen prauwen moeten ter reede blijven tot de volgende zonsopkomst.

Bb. 1, Artikel 5. De havenmeesters wijzen zoowel op de reeden j art. 4. als in de riviermondingen en havenkanalen de noodige anker- I

plaatsen aan, en wel op elke reede minstens t w e e in tegen-1 overgestelde windstreken, waarheen de in artikel 1 bedoelde ! prauwen of andere vaartuigen, welke hunne lading petroleum of andere licht ontvlambare oliën op het oogenblik van zons- ondergang' nog niet hebben gelost, zich zullen begeven om aldaar des nachts te blijven liggen.

Artikel 6. Op prauwen of andere vaartuigen, welke niet meer dan 108 l i t e r petroleum aan boord hebben, zijn de voorgaande artikelen niet van toepassing.

Artikel 7. Overtreding dezer verordening wordt gestraft:

van de artikelen 1 en 2 met eene geldboete van é é n h o n - d e r d tot d r i e h o n d e r d g u l d e n ;

van de artikelen 4 en S met eene geldboete van hoogstens é é n h o n d e r d g u 1 d e n.

I I I . (a) Bepalingen nopens het lossen en laden van petro- leum en andere licht ontvlambare oliën op reeden en in havens van Nederlandsch-lndië (Sb. 1906 n°. 143).

HOOFDSTUK I.

A I g e m e e n e b e p a 1 i n g e n . Artikel 1.

Deze ordonnantie kan worden aangehaald als ,,1'etrolcum- ordonnantie li)0(i''.

Artikel 2.

Onder „petroleum"' worden in deze ordonnantie verstaan allo brandbare vloeistoffen, welke, op water uitgegoten, zich in eene daarop drijvende laag verspreiden.

Artikel 3.

(1) Petroleum wordt naar de wijze van verpakking onder- scheiden in:

a. onverpakte petroleum ;

Aanvulling«

bladen No.

(30)

I I I . (a) 26 Afflwllingt-

iilailcn No.

b. verpakte petroleum.

(2) Onder „onverpakte p e t r o l e u m " wordt verslaan petro- leum, waarvan de omhulling deel uitmaakt van de bewaar- plaats of van het vervoermiddel.

(3) Onder „verpakte p e t r o l e u m " wordt verstaan alle pe- troleum, welke niet onverpakt is.

(4) Waar de bepalingen dezer ordonnantie niet uitdrukke- lijk aangeven, dat zij uitsluitend voor verpakte of voor onver- pakte petroleum gelden, hebben zij betrekking op beide soor- ten.

Artikel 4.

(1) Petroleum wordt naar haar ontvlamniingspunt onder- scheiden in :

a. gevaarlijke p e t r o l e u m : b. gewone p e t r o l e u m ; c. vrijgestelde petroleum.

(2) Onder „gevaarlijke p e t r o l e u m " wordt verstaan petro- leum, waarvan h e t ontvlamniingspunt lager is dan 73° P a h - \ renheit.

(3) Onder „vrijgestelde p e t r o l e u m " wordt verstaan petro- leum, waarvan het ontvlamniingspunt 150° F a h r e n h e i t of hoo- ger is.

(4) Onder „gewone p e t r o l e u m " wordt verstaan petroleum, welke noch gevaarlijk noch vrijgesteld is.

(5) Waar de bepalingen dezer ordonnantie niet u i t d r u k k e - lijk aangeven, dat zij uitsluitend voor gevaarlijke, voor gewo- ne of voor vrijgestelde petroleum gelden, hebben zij betrek- king op alle soorten.

Artikel 5.

(1) Onder „ k e t e l " wordt verstaan elke afsluitbare ruimte, geheel bestemd voor het bevatten van onverpakte petroleum.

(2) Onder „ketelschepen", „ketelvaartuigen" en „ketel- voertuigen" worden verstaan schepen, vaartuigen en voertui- gen, welke zijn ingericht voor het bevatten van onverpakte petroleum.

(3) Onder „zeeschip" wordt verstaan elk schip of vaartuig, dat voorzien is van een zeebrief of jaarpas.

(4) Onder „ v a a r t u i g " wordt verstaan elk vaartuig, dat geen zeeschip is in den zin dezer ordonnantie.

(5) Onder „haven of reede, waar bijzondere voorzorgen noodig zijn", worden verstaan de havens T a n d j o n g - P r i- o k en T j i D o n a n. de P m m a h a v e n en de reeden van S o e r a b a j a, S a b a n g, P a n g k a l a n B r a n d a n, S e m b i l a n g , B c 1 a w a n - D e 1 i, P a 1 e m b a n g, P o n- t i a n a k, B a n d j e r m a s i n , B a l i k p a p a n, de K o e- t e i r i v i e r met hare mondingen en M a k a s s e r.

(31)

Fc. I I I . (a) 27 Aanvollingi- bladeo No.

((i) Onder „havenmeester" wordt verstaan de havenmees- ter oi' de als zoodanig fungeerende ambtenaar.

H O O F D S T U K I I .

B e p a 1 i n g e n b e t r e f f e n d e z e e s e h e p e n.

Artikel 6.

De gezagvoerder van een zeeschip, dat, gewone of gevaar- lijke petroleum aan boord hebbende, eenige reede oi' haven in N e d e r 1 a n d s e h - 1 n d i ë aandoet, is verplicht op den praaibrief te vermelden:

a. van elke soort verpakte petroleum de hoeveelheid, bijzon- dere benaming en verpakking, onder opgave, of de soort wordt aangegeven als gewone dan wel als gevaarlijke pe- t r o l e u m ;

li. van elke soort onverpakte petroleum de hoeveelheid en bijzondere benaming, onder opgave, of de soort wordt aan- gegeven als gewone dan wel als gevaarlijke petroleum.

Artikel 7.

(1) De havenmeester is verplicht de ligplaatsen van de in het vorig artikel bedoelde zeeschepen aan te wijzen.

(2) Dezelfde verplichting rust op hem ten opzichte van andere zeeschepen, alvorens daarin gewone of gevaarlijke pe- troleum wordt geladen.

Artikel 8.

(1) Indien een zeeschip in een haven of op een reede, waar bijzondere voorzorgen noodig zijn, meer dan 9250 Liter verpakte gewone petroleum of meer dan 370 Liter verpakte gevaarlijke petroleum aan boord heeft, zal de havenmeester voorschriften geven nopens het branden van vuur en licht en het rooken op dat schip.

Hierbij zal worden in acht genomen, dat geene vuren of lichten mogen branden en niet gerookt mag worden op minder dan 5 Meter afstand van gewone petroleum, als de hoeveelheid grooter is dan 25 Liter, op minder dan 10 Meter afstand van gevaarlijke petroleum, als de hoeveelheid grooter is dan 1 l i t e r .

(2) De gezagvoerder is verplicht zorg 1e dragen, dat deze voorschriften worden opgevolgd.

(3) De havenmeester is bevoegd een wacht, bestaande u i t ten hoogste drie personen, aan boord te plaatsen, ten einde op de naleving dei' door hem gegeven voorschriften te letten, i

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

huurovereenkomst: de overeenkomst waarbij de verhuurder zich verbindt om de huurder tegen betaling een lig- en/of bergplaats in gebruik te geven, waaronder tevens

Het betreft de verplichting van de terminalexploitant om een bulkschip te controleren op geschiktheid (artikel 4 van de richtlijn, de geschiktheid- eisen waarop hij moet

De gegevens, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, onderdeel b, van de wet zijn gegevens met betrekking tot vaste bulklading die worden ingevuld op

De terminalvertegenwoordiger stelt de toezichthouder, bedoeld in artikel 15, eerste lid, en de kapitein terstond in kennis van door hem aan boord van een bulkschip vastgestelde

In deze infobundel worden min of meer chronologisch alle mogelijke opties voor- gesteld, maar bekijk het als een keuzemenu waarbij jij kiest wat jij nodig hebt en voor zolang jij

Deze korting, die geldt voor ‘in dienst zijnde/zittende’ werknemers, van 50 euro per kwartaal op de leeftijd van 50 jaar en vervolgens oplopen met 50 euro per kwartaal per

Is de overeenkomst beëindigd tussen 2 en 4 maanden na de aanvangsdatum, dan bedragen de kosten 30% van de overeengekomen courtage, berekend over de laatst geldende vraagprijs

© Kathleen Amant • www.amant.be • Uit het pakket ‘Anna draagt een mondmasker’, gratis te downloaden op de pagina ‘gratis downloads ’ , map: ‘in uw kot.... Patroon