• No results found

Kenmerk SL/ Nummer RB Agendapunt 9

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Kenmerk SL/ Nummer RB Agendapunt 9"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Kenmerk SL/1570994

Nummer RB 17-44 Agendapunt 9

De raad der gemeente Soest;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 31 augustus 2017, RV 17-44;

- overwegende dat

de Participatiewet gemeenten verplicht om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de wet;

- gelet op

Artikel 8, eerste lid, van de Participatiewet; artikel 149 van de Gemeentewet;

b e s l u i t:

1. De "Verordening individuele inkomenstoeslag 2018 gemeente Soest" vast te stellen met ingangsdatum 1 januari 2018;

2. De “Verordening minimafonds deelname sociaal culturele activiteiten 2018 gemeente Soest” vast te stellen met ingangsdatum 1 januari 2018.

Soest, 28 september 2017

de raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

M. van Vliet MPM AA R.T. Metz

(2)

VERORDENING INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG 2018 GEMEENTE SOEST

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. College: het college van burgemeester en wethouders van Soest.

b. Wet: Participatiewet.

c. Uitkeringsgerechtigde: persoon die een uitkering heeft ingevolge de Participatiewet, de Ioaw: (Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers), de Iow (Wet inkomensvoorziening oudere werklozen of de Ioaz (Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen).

d. WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

e. WSF 2000: Wet Studiefinanciering.

f. Bijstandsnorm: de norm als bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet.

g. Zelfstandige huisvesting: een woning of kamer waarvoor de bewoner huur of eigenaarslasten voldoet. Van het voeren van een zelfstandige huishouding is geen sprake als de belanghebbende inwoont bij een of beide ouders of indien de

belanghebbende langdurig (langer dan een half jaar) verblijft in een AWBZ bekostigde (verpleeg)inrichting.

h. Peildatum: datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt.

i. Referteperiode: periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

Artikel 2 Indienen verzoek

Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, wordt ingediend via een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 3 Voorwaarden

1. Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de individuele inkomenstoeslag de persoon die een onafgebroken periode van 36 maanden (referteperiode) een zelfstandige huishouding heeft gevoerd, in die referteperiode aangewezen is geweest op een laag inkomen en geen uitzicht heeft op een inkomensverbetering. De periode van verblijf in een asielzoekerscentrum telt mee voor de vaststelling van de 36 maanden termijn aangezien er bij de Regeling verstrekking asielzoekers sprake is van een minimumuitkering.

2. Van een laag inkomen is sprake indien het inkomen in de referteperiode niet hoger is geweest dan 100% van de voor hem geldende bijstandsnorm, plus in die referteperiode maximaal het bedrag dat wettelijk vrijgelaten kan worden als inkomstenvrijlating in de wet, als bedoeld in artikel 31, lid 2 onder n.

3. In geval van gehuwden en samenwonenden dienen beide belanghebbenden aan alle voorwaarden voor toekenning te voldoen. Zie ook artikel 6, derde lid.

Artikel 4 (geen) zicht op inkomensverbetering

1. Uitzicht op inkomensverbetering wordt in elk geval verondersteld aanwezig te zijn in de situatie dat belanghebbende of zijn/haar echtgenote/echtgenoot in het kalenderjaar vóór de

aanvraagdatum;

a. een opleiding of onderwijs als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000;

b. een maatregel opgelegd heeft gekregen vanwege het onvoldoende nakomen van de opgelegde verplichtingen die zijn gericht op het verkrijgen van werk en waardoor een reële kans op inkomensverbetering is misgelopen;

(3)

2. Het college zal in alle andere, hierboven niet genoemde, aanvragen op grond van eigen bevindingen van de individuele omstandigheden van de aanvrager een afweging maken over het zicht op inkomensverbetering. Hierbij neemt het college in ieder geval in aanmerking:

a. De krachten en bekwaamheden van de aanvrager;

b. De inspanningen die de aanvrager heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Artikel 5 Geldend maken van het recht

Om het recht geldend te maken dient een verzoek/aanvraag ingediend te worden. Een individuele inkomenstoeslag is een vorm van bijzondere bijstand. Dit betekent dat de hoofdregel voor het aanvragen van bijzondere bijstand geldt en dat is dat behoudens bijzondere omstandigheden de ingangsdatum de datum aanvraag is. Een eventueel vervolgrecht ontstaat 12 maanden na die datum.

Artikel 6 Hoogte van de toeslag

1. De individuele inkomenstoeslag bedraagt:

a. voor gehuwden: 3,2 % van de voor hen geldende bijstandsnorm, inclusief vakantietoeslag op jaarbasis;

b. voor alleenstaande ouders: 90% van het bedrag van de individuele inkomenstoeslag voor gehuwden;

c. voor alleenstaanden: 70% van het bedrag van de individuele inkomenstoeslag voor gehuwden;

2. De bedragen die volgen uit het vorige lid worden afgerond op hele euro’s naar boven.

3. Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als

alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

4. Voor toepassing van het eerste, tweede lid en derde lid is de situatie op de peildatum bepalend

Artikel 7 Onvoorziene gevallen en hardheidsclausule

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college. Het college kan van de bepalingen in deze verordening afwijken in bijzondere situaties waarin toepassing van deze verordening tot

onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018.

Artikel 9 Citeertitel

Deze verordening kan aangehaald worden als: Verordening individuele inkomenstoeslag 2018 gemeente Soest.

Artikel 10 Intrekken oude verordening

De “Verordening individuele inkomenstoeslag 2015 gemeente Soest” wordt met de inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken.

(4)

Toelichting Algemeen

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat de bijstandsnorm, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van het component reservering, in beginsel toereikend is.

Toch kan de financiële positie van mensen, die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen, onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen.

Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Sindsdien is het verlenen van de toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Het college kan in beleidsregels aangeven welke groepen niet in aanmerking komen voor de individuele inkomenstoeslag en in welke gevallen personen uitzicht hebben op

inkomensverbetering. In de onderhavige verordening is al sprake van een nadere uitwerking en zullen nadere regels van het college van burgemeester en wethouders vooralsnog bij ongewijzigde

omstandigheden niet nodig zijn.

Artikel 36 van de wet blijft de basis van de individuele inkomenstoeslag, maar de nieuwe tekst laat meer ruimte voor gemeentelijke invulling van de regels. In artikel 8 staat een bepaling dat gemeenten in een verordening regels moeten vastleggen met betrekking tot de hoogte van de individuele

inkomenstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip langdurig, laag inkomen Dit is bedoelde verordening.

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die nadere toelichting nodig hebben worden hier behandeld.

Artikel 1 Begripsbepalingen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening

Peildatum

De peildatum is de datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt. Het gaat om de datum waarop een persoon langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet en, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. De peildatum komt meestal overeen met de

meldingsdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere

omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet en de jurisprudentie rondom artikel 44 van de Participatiewet.

Artikel 2 Indienen verzoek

Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt

ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de

(5)

Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet

Artikel 3 Voorwaarden

In het eerste en tweede lid worden de omschrijvingen van de begrippen langdurig en laag inkomen uitgewerkt. Het lage inkomen is 100% van het voor de betrokkene toepasselijke bijstandsnorm naar gezinssituatie, plus in die referteperiode maximaal het bedrag dat wettelijk vrijgelaten kan worden als inkomstenvrijlating in de wet, als bedoeld in artikel 31, lid 2 onder n (Per 1 januari 2017 bedraagt dit 6 maal € 200 is € 1.200 in totaal). Dit bedrag wijzigt bij iedere normwijziging van de bijstand. Bij een hoger inkomen in de referteperiode is er geen recht op een individuele inkomenstoeslag. Bepaald is ook dat er geen zicht mag zijn op een inkomensverbetering. Daarover meer in artikel 4.

In het derde lid staat dat het recht op toeslag bij gehuwden of samenwonenden ontstaat als beiden aan alle voorwaarden voor toekenning voldoen. Zie voor de uitzondering artikel 6, derde lid.

Artikel 4 (geen) zicht op inkomensverbetering

In dit artikel worden studenten expliciet uitgesloten van de individuele inkomenstoeslag. Zij worden niet geacht te behoren tot de doelgroep (in de oude wettelijke bepalingen waren studenten ook

uitgesloten). De overweging hierachter is dat bij studenten, die zich met hun studie voorbereiden op de beroepspraktijk op hoger niveau, geen sprake is van een gebrek aan zicht op inkomensverbetering.

Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:

- de krachten en bekwaamheden van de persoon, en

- de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Gekozen is voor een systematiek waarin sprake is van “geen zicht op inkomensverbetering’, indien voldaan wordt aan de inkomenseis. Er wordt dus teruggekeken. Verder is bepaald dat wil er recht zijn op een individuele inkomenstoeslag de belanghebbende een zelfstandige huishouding moet hebben gevoerd tijdens de referteperiode. De individuele inkomenstoeslag is zowel in de oude als de nieuwe regeling bedoeld voor personen en huishoudens die door een gebrek aan inkomen geen mogelijkheden hebben te reserveren voor vervangingsuitgaven van duurzame gebruiksgoederen. Personen die geen zelfstandige huishouding voeren hebben in veel mindere mate te maken met vervangingsuitgaven. Op grond daarvan is in de verordening bepaald dat wil er recht zijn op een individuele inkomenstoeslag er sprake moet zijn van het voeren van een zelfstandige huishouding. Van het voeren van een

zelfstandige huishouding is zoals aangegeven in de begripsbepaling in artikel 1 geen sprake als de belanghebbende inwoont bij een of beide ouders of indien de belanghebbende langdurig verblijft in een AWBZ bekostigde verpleeginrichting.

Artikel 5 Geldend maken van het recht

De individuele inkomenstoeslag is een vorm van bijzondere bijstand en dat betekent dat het recht geldend gemaakt kan worden met toepassing van de regels die gelden voor de verlening van bijzondere bijstand. De vaststelling van de voorwaarden waaronder bijzondere bijstand wordt verleend is een gemeentelijke autonome bevoegdheid. Dit betekent in beginsel dat de datum aanvraag de

ingangsdatum is mits op die datum aan alle voorwaarden voor toekenning wordt voldaan (zie eventueel ook de toelichting onder artikel 1 peildatum). Een vervolgrecht ontstaat vervolgens na 12 maanden (als ook dan aan alle voorwaarden van toekenning wordt voldaan). Dit onder andere om te voorkomen dat de gemeente geconfronteerd wordt met aanvragen en toekenningen over meerdere voorgaande (reeds financieel afgesloten) jaren.

Artikel 6 Hoogte van de toeslag

In dit artikel wordt de hoogte van de toeslag geregeld. Voor echtparen is de hoogte vastgesteld op 3.2% van de voor gehuwden geldende bijstandsnorm, afgerond op hele euro’s naar boven. Onder de

(6)

oude wet waren er toeslagen op de bijstandsnorm voor een alleenstaande en voor alleenstaande ouders. Het nieuwe systeem in de wet is anders (alleenstaande ouders krijgen bijstand naar de norm voor een alleenstaande en een toeslag via de belastingdienst). Daarom wordt er voor de categorieën alleenstaande ouders en alleenstaanden bij de bepaling van de hoogte van de toeslag gekozen voor een afgeleide van de toeslag van echtparen. De hoogte van de toeslag voor een alleenstaande ouder is 90%

van de toeslag voor gehuwden en de hoogte van de toeslag voor een alleenstaande is 70% van de toeslag voor gehuwden. Door voor deze vorm te kiezen blijft de verhouding gelijk als onder de oude regeling. Door uit te gaan van een percentage (3,2%) hoeft het bedrag van de toeslag niet jaarlijks aangepast te worden door een apart besluit. De bedragen volgen automatisch de aanpassingen van de normbedragen van de Participatiewet. Om een indruk te geven: momenteel (1 januari 2017) bedraagt 3,2% van de gehuwdennorm op jaarbasis inclusief vakantietoeslag een bedrag van € 540.

Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet.

Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag. Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de

Participatiewet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele

inkomenstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in het derde lid.

Artikel 7 Onvoorziene gevallen en hardheidsclausule

Dit artikel geeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om op onvoorziene zaken en niet geregelde zaken een besluit te kunnen nemen en dat er in bepaalde gevallen kan worden afgeweken van deze verordening als er sprake is van een klaarblijkelijke hardheid. Al onder de

algemene toelichting is aangegeven dat (verdere) nadere regels in beginsel niet nodig zijn.

Artikel 8 en 10 Inwerkingtreding en intrekken oude verordneing

De ingangsdatum van de verordening is 1 januari 2018 en de oude verordening wordt ingetrokken per dezelfde datum.

(7)

VERORDENING MINIMAFONDS DEELNAME SOCIAAL CULTURELE ACTIVITEITEN 2018 GEMEENTE SOEST

Artikel 1 Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. Sociaal culturele activiteiten: het geheel van activiteiten dat bijdraagt aan de bevordering van sociale participatie en ligt op het gebied van maatschappelijke activiteiten, sport en recreatie, onderwijs en educatie en (sociaal) culturele activiteiten;

b. Bijstandsnorm: de op de leef- en woonsituatie van toepassing zijnde bijstandsnorm zoals bedoeld in artikel 5 sub c van de wet, met de uitzondering dat de kostendelersnorm (artikel 22a van de wet) niet van toepassing is;

c. Persoon: inwoner van de gemeente Soest van 18 jaar of ouder, ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) op de datum van aanvraagindiening;

d. Kind: het eigen kind of stiefkind;

e. Tan laste komend kind: het kind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak kan maken op kinderbijslag;

f. Huishouden:

- twee personen die, gehuwd of samenwonend (of daarmee gelijkgesteld ingevolge de bepalingen van de Participatiewet) een gezamenlijke en zelfstandige huishouding voeren, al dan niet met hen ten laste komende kinderen;

- een alleenstaande ouder, zijnde de persoon, die een zelfstandige huishouding voert met zijn/haar ten laste komende kinderen;

- een alleenstaande persoon met een leeftijd van 18 jaar of ouder, die op het moment van aanvraag een zelfstandige huishouding voert;

- De persoon, zijnde een niet ten laste komend kind, die woont bij een of beide ouders.

g. College: het college van burgemeester en wethouders van Soest;

h. De wet: Participatiewet;

i. Ioaw: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

j. Ioaz: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

k. Duurzaam: gedurende minimaal twaalf aaneengesloten maanden voorafgaand aan de maand van aanvraag

Artikel 2 Aanspraak op tegemoetkoming

1. Het college verstrekt op aanvraag aan huishouden een tegemoetkoming in de kosten van deelname aan sociaal culturele activiteiten, voor zover deze vallen onder de toegestane kosten ingevolge deze verordening en voor zover:

- voldaan wordt aan de voorwaarden van toekenning;

- en het duurzaam netto inkomen van de persoon of het huishouden lager dan wel gelijk is aan het toetsingsinkomen, zoals genoemd in artikel 5;

- en het vermogen lager dan wel gelijk is aan de geldende vermogensgrens, zoals genoemd in artikel 6.

2. Indien het huishouden twaalf maanden direct aansluitend op de toekenning ingevolge dit fonds ononderbroken recht heeft op een Participatiewet uitkering, Ioaw of Ioaz van de gemeente Soest, verstrekt het college ambtshalve een tegemoetkoming aan het huishouden.

Artikel 3 De aanvraag

1. Een aanvraag om een tegemoetkoming ingevolge deze verordening kan eenmaal per kalenderjaar worden ingediend;

2. Een aanvraag dient ingediend te worden via een daartoe door het college vastgesteld aanvraagformulier;

3. Bij de aanvraag dienen de gegevens en bewijsstukken te worden geleverd die aangegeven staan op het aanvraagformulier.

(8)

Artikel 4 Inkomensgrens

1. De inkomensgrens bedraagt 130% van de geldende bijstandsnorm;

2. De hoogte van het inkomen van het huishouden wordt vastgesteld op de 1e van de maand van indiening van de aanvraag over de periode gedurende minimaal twaalf aaneengesloten maanden voorafgaand aan de maand van aanvraag;

3. Voor wat betreft de vaststelling van het inkomen van het huishouden zijn de bepalingen van de Participatiewet van toepassing. Dit wil zeggen dat bepaalde inkomensbestanddelen en middelen wel en bepaalde inkomensbestanddelen en middelen niet worden meegenomen in de berekening van de hoogte van het inkomen.

Artikel 5 Vermogensgrens

1. De vermogensgrens voor het huishouden is de voor het huishouden toepasselijke grens, die genoemd wordt in artikel 34 van de Participatiewet;

2. De hoogte van het vermogen van het huishouden wordt vastgesteld op de 1e van de maand waarin de aanvraag wordt ingediend.

3. Voor wat betreft de vaststelling van het vermogen van het huishouden zijn de bepalingen van de Participatiewet van toepassing. Dit wil zeggen dat bepaalde vermogensbestanddelen en middelen wel en bepaalde vermogensbestanddelen en middelen niet worden meegenomen in de berekening van de hoogte van het inkomen. Een uitzondering op de Participatiewet-bepalingen is dat vermogen in de vorm van een eigen woning die zelf bewoond wordt niet meetelt als vermogen ingevolge deze verordening.

Artikel 6 De hoogte van de tegemoetkoming

De hoogte van de tegemoetkoming bedraagt € 120 per jaar voor ieder lid van een huishouden van aanvrager.

Artikel 7 Onvoorziene omstandigheden en nadere regels

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet beslist het college en het college is ook bevoegd nadere regels vast te stellen.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2018.

Artikel 9 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening minimafonds deelname sociaal culturele activiteiten 2018 gemeente Soest”.

(9)

ALGEMENE TOELICHTING

Het brede minimabeleid van de gemeente Soest is gericht op inwoners met een kwetsbare financiële positie. Door doelgericht te ondersteunen, willen we voorkomen dat een laag inkomen mensen belemmert in hun ontwikkeling en/of maatschappelijke participatie. Het minimafonds is één van onze instrumenten hierbij. Inwoners die kosten maken voor bijvoorbeeld sporten, lidmaatschap van een vereniging of een theaterbezoek, kunnen bij onze uitvoeringsorganisatie BBS terecht voor een tegemoetkoming in deze kosten. In deze verordening is vastgelegd welke inwoners recht hebben op een tegemoetkoming, voor welke kosten deze geldt, de hoogte van de vergoeding en de manier van aanvragen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING Artikel 1 Begrippen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van

betreffende definities in de betreffende wetten ook de verordening moet worden gewijzigd.

Ten aanzien van het beleid met betrekking tot de voorzieningen voor maatschappelijke participatie geldt dat deze uitsluitend betrekking mogen hebben op sociaal-culturele, educatieve of sportieve activiteiten. In artikel 1 lid a is bepaald wat onder sociaal-culturele, educatieve of sportieve activiteit wordt verstaan. Er kan worden gedacht aan een lidmaatschap van een sportvereniging of

toneelvereniging.

Artikel 2 Aanspraak op tegemoetkoming

De regeling is bedoeld voor inwoners van Soest met een laag inkomen en een zeer beperkt vermogen.

Artikel 3 Aanvraag

Op www.berekenuwrecht.nl kunnen burgers zien of ze in aanmerking komen voor deze regeling en op de site van de gemeente zijn aanvraagformulieren beschikbaar.

Artikel 4 Inkomensgrens

Voor het minimafonds geldt een inkomensgrens van 130% van de geldende bijstandsnorm, waarbij de kostendelersnorm buiten beschouwing wordt gelaten.

Artikel 5 Vermogensgrens

Voor het minimafonds geldt dat de uitgangspunten die de Participatiewet benoemt voor wat betreft vermogen bepalend zijn. Vermogen vanuit een eigen woning wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, mits de aanvrager de woning zelf bewoont.

Artikel 6 De hoogte van de tegemoetkoming Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 7 Onvoorziene omstandigheden en nadere regels Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 8 Inwerkingtreding Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 9 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

a. het doel van de werkstage of proefplaatsing, en b. de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt. Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden in

2,2 Vanaf 1 januari 2020 worden de sectorale 2.2, Au 1 er janvier 2020, les salaires horaires bruto minimumuurlonen en de werkelijke bruto minimums sectoriels bruts ainsi que

8 U hebt de afgelopen twaalf maanden geen Individuele inkomenstoeslag gekregen..

Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende

Voor de persoon zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a onder 2, van de Participatiewet 

Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate

Het wordt niet wenselijk geacht een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag in aanmerking te nemen als inkomen, omdat dit het ongewenst effect kan hebben dat een persoon

Is echter één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op POB (en van bijstand in het algemeen) op grond van artikel 11 of artikel 13, eerste lid, van de wet, komt de