• No results found

No NOVEMBER e JAARGANG No. 45 ORGAAN VAN DE KONINKLIJKE NEDERLANDSE CHEMISCHE VERENIGING

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "No NOVEMBER e JAARGANG No. 45 ORGAAN VAN DE KONINKLIJKE NEDERLANDSE CHEMISCHE VERENIGING"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

No. 2656 — 10 NOVEMBER 1956 — 52e JAARGANG — No. 45

CHEMISCH WEEKBLAD ORGAAN VAN DE KONINKLIJKE NEDERLANDSE CHEMISCHE VERENIGING

INHOUD Bladz.

Prof. Dr. Jan Smit, De triomf der microben. 801 De opleiding van de chemicien. 804 Prof. Ir. J. G. Hoogland, Chemicien, de bedieningsvak-

man in de chemische industrie.

A. P. J. Duyvesteijn, De opleiding tot chemicien op de Technische School en in het leerlingenstelsel.

F. G. C. Rothuizen, De PB N A - o p 1 e i d i n g tot chemicien.

Uit Wetenschap en Techniek. 812 Nîeuwe i n s t a 11 a; t J e s : De nieuwe zwavelzuur-

fabrieken van de Eerste Nederlandsche Coopéra- tieve Kunstmestfabriek.

Boekbesprekingen. 813 Allerlei nieuws op chemisch en aanverwant gebied. 815 Körte Economische berichten. 815 Personalia. 8 \ g

Bladz.

V erenigingsnieuws. 816 Mededelingen van het Seeretariaat. - Chemische Krin-

gen.

Mededelingen van verwante verenigingen. 817 Mededelingen van verschillende aard. 817 Wij ontvingen. 818 Vraag en Aanbod. 818 Aangeboden betrekkingen. 819 Gevraagde betrekkingen. 819 Agenda van Vergaderingen. 820

576.8(042)

De triomf der microben

Afscheidscollege gegeven door Prof. Dr. Jan Smit op 6 oktober 1956 in de aula van de Landbouwhogeschool te Wageningen Ik neem U in gedachten mee naar die tijden, waarin

de mens uit zijn nomadische toestand langzamerhand tot agglomeratie en het kiezen van een vaste woon- plaats overging. Het is wel zeker, dat dit niet tegelijker- tijd over de gehele aarde plaats vond en de historici en archeologen kunnen U zonder twijfel belangrijke bijzonderheden verteilen over hoe en waar en wanneer dit ailes gebeurde.

Maar voor de microbioloog en de epidemioloog Staat één ding wel vast en dat is het feit, dat deze agglome- ratie de kans op besmettelijke zfekten sterk verhoogd moet hebben. Immers ook thans zien wij nog dat be- volkingsverdichtingen, zo zij niet samengaan met rigoureuze hygiënische maatregelen, spoedig tot het optreden van infectieziekten leiden. En daar duikt dus het belangrijke epidemiologische vraagstuk op waar de ziektewekkende microben vandaan zijn gekomen?

Moeten wij aannemen, dat zij er altijd geweest zijn en alleen onder bepaalde omstandigheden, z'oals de ge- noemde bevolkingsverdichtingen, hun werkzaamheid ontplooien, of ontstaan ze misschien geleidelijk of plotseling uit andere, onschadelijke soorten? Het is ver buiten mijn bedoeling en mijn competentie om dit moei- lijke vraagstuk thans te bespreken, maar het is wel zeker dat de pathogene soorten veel ouder zijn dan de

mensheid; bij enkele vondsten van voorwereldlijke dieren, waarvan de ouderdom geschat wordt op 15-20 miljoen jaren, zijn duidelijke aanduidingen van bacte- riële ziekteprocessen gevonden. De veel later körnende mens deed dus zijn intrede in een wereld, die aller- minst vrij van ziektekansen was.

Men kan zieh de vraag stellen of er aanleiding is aan te nemen dat eens de wereld vrij is geweest van derge- lijke eenzijdig schadelijke Parasitismen? Misschien moet men daartoe teruggaan tot die fase in de aard- geschiedenis, waarin op de afkoelende planeet zieh de eerste mogelijkheden tot het ontstaan van het primi- tiefste leven voordeden. De beschouwingen van Haldane, Oparin, Horowitz en zovele anderen hebben voldoende waarschijnlijk gemaakt, dat de oervorm van het leven zieh moet hebben voorgedaan in het water, dat töen reeds in grote hoeveelheden de aardopper- vlakte bedekte. Deze was omringd door een zuurstof- loze atmosfeer, waarin talrijke gassen voorkwamen (C02, NH3, CH4, H2S). Onder invloed nu van sterke ultraviolette stralen van de zon en van heftige elek- trische ontladingen moet, zo leren de genoemde onder- zoekers, een grote hoeveelheid organische stof zijn gevormd, zodat in het water gaandeweg alle voor de vermenigvuldiging van deze levenseenheden nood-

(2)

zakelijke organische bouwstenen in voldoende mate aanwezig moeten geweest zijn, die zij zelf niet in Staat waren te vormen.

Hoe uit deze van alle synthetische capaciteiten ge- speende stoffen door condensatiereacties de eerste nucle'inezuren konden ontstaan, die door additie en rangschikking van de aanwezige bouwstoffen hun evenbeeld leerden opbouwen en daarmee de eerste voor het leven essentiële scheppingsdaad verrichtten;

en hoe dan in de loop der tijden deze eenheden de nodige synthetische eigenschappen verkregen om ook bij afwezigheid van essentiële bestanddelen hun ont- wikkeling te kunnen voortzetten en een steeds samen- gesteldere bouw te bereiken, dat alles vormt een bundel van fascinerende hypothesen, waarvan natuurlijk de exacte bewijzen nooit zullen volgen. Maar wij kunnen er wel de eerste aanwijzingen in vermoeden van wat velen gaarne willen zien als een evolutie, die het gevolg is van het verkrijgen van nieuwe eigenschappen en niet door het verlies van bestaande. Wij mögen uit dit alles ook afleiden dat de volkomen heterotrooph levende, parasitaire, ziekteverwekkende bacteriën een betrekkelijk vroege plaats in deze evolutiegang moeten hebben ingenomen.

Ik moet vele miljoenen jaren overslaan voor we de aarde en haar atmosfeer in een zodanige toestand vinden dat op de drooggevallen gronden plantaardig en dierlijk leven blijvend mogelijk was. Maar tegelijk daarmee kwam de strijd om het bestaan, die elk leven kenmerkt, en tevens de noodzakelijkheid van minerali- satie der afgestorven materie. Dat daarbij allerlei soor- ten microben hun rol moeten hebben gespeeld lijdt geen twijfel. Immers aan hen is zo duidelijk de taak opgedragen, deze dode materialen zodanig af te breken en chemisch te vervormen, dat uit de Produkten weer nieuw leven kan opbloeien. Zij konden dus toen reeds niet gemist worden en in enkele zeer oude aardlagen heeft men ook inderdaad bacteriën kunnen waarnemen.

Wanneer zieh daarbij de vorm van eenzijdig schadelijk paratisme heeft ontwikkeld, die wij tegenwoordig als pathogeniteit kennen, laat zieh natuurlijk niet nagaan.

Maar toen dan eindelijk het ontwikkelingsstadium van de mens was aangebroken en de nomadische levens- wijze had plaats gemaakt voor agglomeratie op be- paalde günstige plaatsen en de contacten tussen die groepen groeiden, toen moet een gouden tijdperk voor de pathogene microben zijn begonnen, waarin aan hun heerschappij geen rem werd aangelegd. Vernietigende epidemieën moeten in deze tijden gewoed hebben, onbekend naar oorzaak en herkomst, en waarschijnlijk aan boze geesten en duivels toegeschreven. Ze waren natuurlijk onbestrijdbaar bij gebrek aan geneesmidde- len en de mensheid van toen zal ze, zoals in vele eeuwen daarna, met gebogen hoofd hebben ondergaan, tot ze, zoals alle epidemieën plegen te doen, waren „uitge- woed”. Eigenlijk mag men in dit stadium nauwelijks van een „overwinning” der microben spreken. Er was immers geen tegenstand, die voor een overwinning noodzakelijk is. Maar wij weten van dit alles in feite niets, omdat de oude talen nog geen voertuig hadden gevonden en de historié dier tijden nog niet te boek gesteld en voor het nageslacht bewaard kon worden.

En toch geven lang voor Laurens Jansz. Coster oude annalen vele berichten over feile epidemieën in vroe- gere tijden, die men weliswaar niet altijd met zekerheid herkennen kan, maar waarvan de felheid, de uitge- breidheid en de lange duur toch een blijvende indruk maakten. Die annalen stammen uit Egypte, Meso-

potamië, het oude Griekenland en het Romeinse Rijk en daarin komt o.m. de beschrijving voor van een epidemie, die in 165 n. Chr. in de oostelijke légers van dit laatste uitbrak, zieh van Perzië tot de oevers van de Rijn verspreidde en 14 jaar duurde. Daarna verdween ze doch kwam 9 jaar later terug en richtte in Rome opnieuw vreselijke slachtingen aan. Maar de maat was voor deze geteisterde stad nog niet vol, want in 250 n. C. kwam een nieuwe epidemie, verschillend van de vorige, maar veel gevaarlijker en die verspreidde zieh in de volgende 15 jaar van Egypte tot Schotland. Het aantal sterfgevallen was huiveringwekkend. In de 6e eeuw komt dan voor het eerst een epidemie voor die men als pest heeft kunnen herkennen. In Byzantium telde men 10 000 doden per dag, in Rome 2 000! Bij de grote pest- en pokken-epidemie in de 14e eeuw, die bijna de gehele bekende wereld aantastte (de „zwarte dood” genoemd), stierven ongeveer 60 miljoen mensen, zijnde naar schatting een vierde gedeelte van de gehele bevolking der aarde! En lzo ging het eigenlijk in de volgende eeuwen over de gehele bevolkte wereld door;

pest, vlektyphus en, vooral in de tropen, cholera wis- selden elkaar in bonté volgorde af. Duidelijk komt dit bijv. uit in de beschrijvingen van de 30-jarige oorlog, waarbij légers en grote bevolkingsgroepen in midden- Europa rondtrokken op zoek naar veiliger oorden en voedsel. Vooral de vlektyphus vernietigde op grote schaal de legerscharen, vaak voor dat het tot vechten kwam.

Dit alles werd in het minst niet gehinderd door het feit dat aan het einde van de 17e eeuw onze landgenoot Antonie van Leeuwenhoek het microscopische leven, waaronder de bacteriën, leerde zien, beschrijven en af- beelden. Want noch van Leeuwenhoek zelf noch iemand na hem kon aanleiding vinden om de door hem waargenomen „dierkens” met ziekte in verband te brengen, en het zou nog 2 eeuwen duren voor sommige microben met zekerheid als verwekkers van ziekten zouden worden herkend. Daartoe was het genie van Robert Koch nodig die, via het kweken van zuivere culturen, tot het onweerlegbare bewijs kon körnen dat het miltvuur door één bacteriesoort, de tuberculose door een andere, de cholera door een derde veroor- zaakt wordt. En U weet hoe ongeveer ter zelf der tijd Pasteur reeds een stap verder ging door het vinden en toepassen van een voorbehoedmiddel tegen de honds- dolheid, waarvan de verwekker eerst veel later zou worden gevonden.

En hiermee luidde dan in principe de doodsklok over de onbeperkte heerschappij der ziekteverwekkende bacteriën en de door hen veroorzaakte funeste epide- mieën. De mensheid zou immers de mensheid niet zijn als zij niet, gewapend met de nieuwe en snel groeiende kennis van het verband tussen microbiële smetstoffen en ziekten, alles op ailes gezet zou hebben om dit ont- zettende gevaar de baas te worden. Een kolossale hoeveelheid arbeid en studie is daarvoor nodig ge- weest. Die golden al spoedig niet meer de mens alleen, maar ook de dieren- en plantenwereld, vooral sedert men tot het besef is gekomen, dat vele virussen zieh bij het leger der vijandige microben hebben geschaard en weer nieuwe en moeilijke vraagstukken hebben op- geworpen. Weinigen van U zullen nog herinnering hebben aan de laatste grote choleraepidemie in Europa, die te Hamburg in 1892, maar velen zullen zieh nog de angst herinneren, die de plotselinge Spaanse griep- pandemie van 1918 veroorzaakte, verwekt door een toen onbekend organisme en zonder bekend genees-

(3)

of voorbehoedmiddel. Daarbij werden ruim 500 miljoen mensen aangetast van wie er ongeveer 15 miljoen sfierven. Dat hieraan de in de eerste wereldoorlog strijdende légers een groot contingent leverden zal U niet verbazen. Neen, de microbenwereld heeft aller- minst zonder slag of stoot gecapituleerd en brengt ook thans nog de mensheid telkens zware slagen toe. Pest, malaria, cholera en gele koorts zijn uit de tropische landen nog lang niet verdwenen en eisen telkens weer vele slachtoffeçs. Maar de laatste cholera-dreiging in 1947 in Egypte, de recente in het gebied Van Calcutta, de pokken-epidemie rondom Makassar hebben zieh toch laten localiseren binnen gebieden, waaraan men vroeger niet denken kon. Steeds krachtiger, steeds doeltreffender wordt de greep op de belagers van mens, dier en plant, steeds meer worden zij in hun groei belemmerd en na een vroege herkenning onscha- delijk gemaakt. En zouden we dan onder elkaar niet al eens fluisterend mögen sprekën van een nog onge- twijfeld zeer verre toekomst zonder ziekteverwekkende microben? Reeds Pasteur heeft de mensheid in principe daartoe in Staat verklaard, en zouden wij dan moeten twijfeien in een land als het onze, waarin kort geleden met gerechtvaardigde trots de volledige bevrijding van de veestapel van de tuberculose kon worden bekend gemaakt, terwijl de uitbanning van de brucellose zeker een kwestie van maar weinige jaren is? En hoeveel plantenziekten laten zieh niet reeds doeltref- fend bestrijden? En denkt U eens aan de vermindering van de typhusmorbiditeit, de succesrijke strijd tegen malaria en gele koorts, terwijl toch ook het virus van de kinderverlamming kennelijk op zijn laatste benen loopt!

Wat bij dit alles de sociologie en de gérontologie te zeggen hebben over het steeds dalende sterftecijfer en de steeds stijgende gemiddelde leeftijd van de mens- heid, is een ander liedje, dat ik vanmiddag niet voor U zingen zal.

Neen, de zaak van de microben in hun strijd tegen mens, dier en plant Staat er niet günstig voor. Het is dan ook geen wonder, dat men zelfs de mogelijkheid van een bacterievrij leven proefondervindelijk heeft willen onderzoeken. Voor planten is dat allang geen vraagstuk meer, maar wel voor warmbloedige dieren en mensen en het is de grote Verdienste geweest van Prof.

Reyniers van de Universiteit van Notre Dame in de Amerikaanse Staat Indiana, bewezen te hebben dat ook vogels en sommige zoogdieren buiten aanwezigheid van elke bacterie leven en zieh voortplanten kunnen, zij het dan onder de meest rigoureuze voorzorgen van voeding en ontlasting. Maar de herkauwers hebben deze moge- lijkheid niet, omdat in hun pens zieh bacterieprocessen afspelen, die zij niet missen kunnen voor hun normale voeding. En het zou ook niet moeilijk zijn, een drama- tisch beeid voor U op te hangen van de vrijwel onover- komelijke moeilijkheden, die zieh in een bacterievrije wereld zouden voordoen. En zo vertoont zieh opnieuw het beeid van een grote overmaat van voor het leven van mens, dier en plant nuttige, ja zelfs onmisbare microben naast een kleiner aantal schadelijke, die de studieobjecten zijn van geneeskunde, virologie en fyto- pathologie. Maar hoe is de toestand veranderd bij vroeger vergeleken! De onbeperkte heerschappij van deze microben, dood en verderf zaaiend over grote delen van de aardbol op een tijd die hun goeddacht, is voorgoed voorbij. Slechts in de vrij levende dieren- wereld kunnen ze nog een kans krijgen, zoals bijv. in het geval van de myxomatose onder de konijnen, waar

de onvoorzichtigheid van de mens hun die kans ge- geven heeft. Maar de les is duur geweest en het zal niet gauw weer gebeuren. Maar de overigen, de be- lagers van mens, huisdier en cultuurplanten, zullen hun kans waarschijnlijk nooit meer krijgen, en van een éclatante overwinning kan dus geen sprake meer zijn.

Daarvoor worden ze te goed bewaakt, en dat dit nodig is heeft de Voorzitter van de Gezondheidsraad kort geleden nog eens duidelijk in het licht gesteld. De aanvalswegen dezer microben zijn nl. vaak vernuftig verborgen en het optreden van epidemieën is meestal niet zo maar een noodzakelijk gevolg van de aanwezig- heid der desbetreffende bacteriën, maar allerlei andere factoren, en vaak de insectenwereld, speien daarin een hoogst belangrijke rol. Denkt U slechts aan de pest, waarvan de verwekkers niet in de vrije wereld voor- komen maar in het lichaam van de vlooien, die op ratten parasiteren. Zij zijn het die deze ratten be- smetten en wier lichaam zij verlaten als hun gastheer gestoryen is. Daarna kunnen zij op mensen overgaan en ook deze door hun steek ziek maken. Maar de epidemiologie leert dat deze voorstelling toch nog veel te eenvoudig is om het opvlammen der epidemieën voldoende te verklären. Er speien nog andere factoren een rol, waarover ik thans natuurlijk niet kan uit- weiden. Maar wel wil ik aan een aardig voorbeeld illustreren, hoe ingewikkeld de verhoudingen soms liggen.

Daartoe zou ik U de volgende kwestie willen voor- leggen. In Darwin s tijd meende men een zeker ver- band op te merken tussen de bloei van de rode klaver en het aantal katten in de omgeving, waarbij veel katten een goede bloei zouden veroorzaken en weinig katten een siechte. Een direct verband tussen deze twee grootheden lijkt een absurditeit, maar Darwin wees erop, dat tot bestuiving van de klaver bijna alleen de hommels in Staat zijn. Waar dus veel hommels zijn bloeit de klaver goed. Maar Darwin wist ook, dat veldmuizen vijanden van de hommels zijn, omdat ze de hommelnesten verstoren. Dus veel muizen betekent weinig hommels en weinig klaver en omgekeerd. En als nu maar de katten het aantal veldmuizen laag houden dan kan het aantal hommels groot zijn en de klaver goed bloeien. Er is dus inderdaad geen direct verband tussen katten en klaver, zo min als in vele gevallen tussen bacterie en mens, maar er is een reeks van samenhangende factoren die de gang van zaken bepalen. Deze en dergelijke feiten bemoeilijken in hoge mate de strijd tegen de besmettelijke ziekten en een waarschuwing tot voorzichtigheid is dus zeker op haar plaats.

Maar naast het gevoel van betrekkelijke veiligheid ten aanzien van verwoestende epidemieën verplaatst zieh de belangstelling steeds meer in de richting van die microben, waarvan men geen kwaad te duchten heeft.

Ik omschreef U reeds met enkele woorden hun voor- naamste taak, het verwerken van dode organische materie, zodat er nieuw plantenvoedsel uit ontstaat.

Zonder hen is geen landbouw, dus ook geen intensief mensenleven mogelijk. Maar die plicht wordt naar twee kanten overschreden. Enerzijds kan men de werk- zaamheid der pathogene microben wel zien als een te grote ijver in de vervulling van die taak. Ze trachten immers de levende stof reeds aan te tasten in plaats van te wachten tot ze is afgestorven. Maar anderzijds breekt de werkzaamheid der microben vaak reeds af voor hun taak volbracht is, en op die manier laten zij allerlei tussenprodukten achter, waarvan de mens in

(4)

toenemende mate partij trekt. Ik denk daarbij aan de alcohol, aan azijnzuur en melkzuur en zoveel andere bacterieprodukten.

Maar er zijn nog andere redenen voor die verhoogde belangstelling. De eerste Staat bij velen bekend als de

„eenheid in de biochemie”, een leerstelling, waqraan de naam van onze helaas kort geleden gestorven land- genoot, Prof. Kluyver, innig verbonden is. Ze zegt dat vrijwel alle stofwisselingen van mens, dier, plant en microbe zieh laten terugbrengen tot een klein aantal fundamentele, omkeerbare deel-reacties, vaak door niets anders gekenmerkt dan door de verhuizing van 2 waterstofatomen van één verbinding naar een andere.

En waar de microben zieh zoveel gemakkelijker laten behandelen en in grote massa laten kweken dan hogere Organismen zal het U niet verwonderen, dat de fysio- logen en biochemici voor de hen interesserende stof- wisselingsprocessen zieh hoe langer hoe meer wenden tot deze eenvoudige studieobjecten. Maar hun popu- lariteit is nog zeer belangrijk toegenomen sedert gevonden is, dat sommigen voor genotypische ver- anderingen vatbaar zijn en dat dus het gehele arsenaal van werktuigen der erfelijkheidsleer op hen kan wor- den toegepast.

Tot wat voor mutanten, met thans nog niet te ver- moeden eigenschappen dit leiden kan is een vraagstuk voor de toekomst. Reeds nu is men over de gehele wereld met deze proeven bezig, en op één punt hebben zij al een duidelijk succès geboekt en dat is op hetzelfde territorium, waarop een steeds groter aantal microben hun éclatante overwinningen vieren: dat der anti- biotica.

Sedert Sir Alexander Fleming’s opzienbarende ontdekking in 1929, dat een schimmel een voor bac- térien schadelijke stof kan afscheiden, die later als pénicilline beroemd werd, is hier een zodanig veld van werkzaamheden der microben ontsloten, dat het ons haast duizelt. Bedenkt U wel dat, al möge de techniek erin slagen, op grote schaal stoffen als alcohol, melk- zuur en vele anderen zonder hulp der microben te bereiden, dit gebied der antibiotica nog voor onafzien- bare tijd het uitsluitend voor microben gereserveerde terrein zal blijven. De ingewikkelde samenstelling dezer stoffen Staat daarvoor borg. Maar hier heeft weer de erfelijkheidsleer haar roi gespeeld en wel door met toepassing harer méthodes Varianten of mutanten der desbetreffende microben te verkrijgen, die het ge- wenste antibioticum in aanzienlijk grotere hoeveelheid fabriceren dan de normale soorten.

En ziet hier dan de uiteindelijke triomf der microben:

We kunnen ze niet meer missen, we hebben ze op allerlei gebied nodig: voor de vertering van afgestorven

materialen, in de landbouw, de veeteelt, de industrie en in onze nooit aflatende strijd tegen hun kwaadaardige, ziekteverwekkende broertjes en zusjes, die we hebben leren temmen zonder hen nochtans volledig te kunnen uitroeien. Maar er liggen zonder twijfel nog talrijke, thans nog onbekende mogelijkheden op dit gebied en men is dan ook overal ter wereld geweldig druk bezig met het zoeken naar steeds betere antibiotica-vormende microben tegen steeds meer menselijke, dierlijke en plantaardige kwalen. Bacteriën met bacteriën bestrij- den. U voelt daarin zonder twijfel de" niet heel sym- pathieke analogie met het voorschrift: dieven vangen met dieven! Maar enerzijds zult U weinig sentimentele sympathie hebben met de microben die, indien niet goed in bedwang gehouden, rampen onder de mens- heid veroorzaken zouden van een omvang en een ver- schrikkelijkheid, waarvan ik getracht heb U een indruk te geven. Anderzijds hoop ik, dat U uit mijn korte uiteenzetting de indruk wilt meenemen, op hoeveel ge- bieden ze tot onze trouwe medewerkers mögen ge- rekend worden, die zieh volgzaam laten leiden tot allerlei voor de mens nuttige werkzaamheden, die op een andere manier moeilijk realiseerbaar zouden zijn.

En zo möge ik dan, aan het eind van mijn loopbaan gekomen, over de onderwerpen van mijn bijna levens- lange Studie spreken als: „Onze vrienden de microben”

Het is vooral tot de jonge beoefenaren van deze Studie dat ik mij tenslotte richten wil, tot de Studenten en he,n, die aan het begin van hun loopbaan staan. U heeft gezien dat ik uit het strijdperk treed op een ogenblik waarop wij, hoewel nog door vele gevaren omringd, voorzien zijn van krachtige wapens tegen de belagers van ons welzijn, maar dat er op allerlei terrein nog mächtige gebieden braak liggen voor inten- sief en veelbelovend wetenschappelijk onderzoek in de toegepaste en technische microbiologie. Ik zou U willen bezweren, gebruikt deze mogelijkheden ten bate van de mensheid, voor wie de moeilijkheden voor een behoor- lijke bewoning der aardoppervlakte zieh in toenemende mate opstapelen. En laat mij mögen besluiten met een oproep van onze grote voorganger Louis Pasteur tot de toenmalige jeugd:

„Prenez intérêt à ces demeures sacrées, que l'on désigne du nom expressif de Laboratoires. Demandez qu’on les multiplie et qu’on les orne: ce sont là les temples de l’avenir, de la richesse et du bien-être. C’est là que l’humanité grandit, se fortifie et devient meil- leure".

Men zou het moeilijk fraaier en indrukwekkender kunnen zeggen en ik hoop vurig dat ook de tegen- woordige jeugd deze woorden verstaan zal.

De opleiding van de chemicien

331.761.1 : 66.007.2 : 373.62 Vrijwel alle ambachtsscholen - tegenwoordig tech-

nische scholen geheten — hebben verschillende rich- tingen; een jongen kan er bankwerker, timmerman, elektricien enz. worden, maar een opleiding tot che- misch vakarbeider bestond er niet. De chemische industrie moest dus haar krachten voornamelijk uit de ongeschoolden kiezen en deze mensen in het bedrijf de noodzakelijke praktische kennis — om van theoretische maar niet te spreken — bijbrengen. Men kan zieh de

nadelen hiervan indenken vooral bij het personeelsver- loop, zoals wij dit in zijn huidige vorm kennen.

De functie, waar het hier om gaat, is een veelomvat- tende. De chemicien — zoals deze vakman is genoemd — zet het produktieproces in gang, volgt het nauwkeurig in zijn ontwikkeling en beëindigt het op het goede mo- ment; dit ailes betekent: het hanteren van schakelaars, kranen en afsluiters, het gadeslaan van meetinstrumen- ten en zonodig bijregelen, het toevoegen van grond- en

(5)

hulpstoffen, alles op het juiste ogenblik en in de juiste dosering.

Hij moet monsters kunnen nemen en op eenvoudige wijze onderzoeken ter contrôle; eveneens is het zijn taak aan te geven waar en hoe reparaties verricht moeten worden en hij moet dit desnoods zelf kunnen doen. Dit complex van werkzaamheden eist naast een betrekkelijk gering aantal handelingen een be- paalde veelzijdigheid van geest.

Uit het voorafgaande valt af te leiden, dat de chemi- cien een bepaald type mens moet zijn; iemand, die graag bezig is en met zijn handen werkt, is zeer waar- schijnlijk niet voor deze functie geschikt. De chemicien moet een enigszins beschouwende, rüstige aard hebben, doch zeer snel en met kennis van zaken in kunnen grijpen op het moment, dat dit nodig is; zijn be- vrediging moet hij vinden in denken en weten, want van wat hij maakt, krijgt hij zelden iets te zien, daar het produktieproces zieh doorgaans in gesloten vaten en leidingen afspeelt. Om teleurstellingen te voor- komen is het beslist noodzakelijk hierop te wijzen.

Een opleiding te scheppen was dus geen eenvoudige taak; de chemicien is een beetje metaalbewerker en elektricien - nodig in verband met de aard van de apparatuur - maar bovenal iemand die met zijn geest werkt. Vandaar, en in dit verband met de aard van het procès, de dosis schei- en natuurkunde, die hem moet worden bijgebracht. Niet minder van belang zijn de algemene vorming, de veiligheidsvoorschriften, het omgaan met meerderen en minderen enz.

Deze taak heeft de „Stichting Opleiding Chemiciens”

op zieh genomen. Zij stimuleert het tot stand komen van opleidingen aan technische scholen, coördineert programma’s en exameneisen en bevordert in het bijzonder de scholing door middel van het leerlingstel- sel.

Na een aarzelend begin is er nu een ervaring van enige jaren, hoewel de opleiding het experimenteer- stadium nog niet geheel te boven is; opleidingen worden nu gegeven aan de technische scholen te Geleen, Amsterdam-N. en Oss, terwijl opleidingen in andere plaatsen, Groningen en Terneuzen, in voor-

bereiding zijn. De bedoeling is, dat, zoals reeds in andere sectoren van het bedrijfsleven een bekend systeem is, de jongen na drie jaar technische school als leerling bij een bedrijf komt, in het z.g. leerling- stelsel; hij leert dan door roulatie in het bedrijf de ver- schillende apparaten kennen en bedienen onder het wakend oog van een oudere ervaren arbeider, de leer- meester, en krijgt daarnaast nog vrij veel aanvullend theoretisch onderwijs, weer aan de technische school.

Na twee jaar leerlingstelsel doet de leerling examen en komt bij slagen in aanmerking voor het diploma chemi- cien. De finesses van het vak moet hij dan uiteraard nog in de praktijk opdoen.

Zolang nog niet aan meer technische scholen een chemiciencursus wordt gegeven, kan het leerlingstelsel chemicien in principe ook volgen op bijv. een cursus metaalbewerken; speciaal wordt hierbij gedacht aan oudere arbeiders, die niet meer naar de technische school kunnen om een driejarige chemiciencursus te volgen. Het leerlingstelsel duurt dan zoals vanzelf spreekt wat langer.

Is er geen mogelijkheid om het leerlingstelsel te volgen, dan is een goede oplossing het volgen van een schriftelijke cursus P.B.N.A., met welke instelling de Stichting Opleiding Chemiciens een regeling heeft ge- troffen, die de leerstof en het diploma betreft; gewenst is echter, dat de leerling door het bedrijf gecoacht wordt.

Het is bij dit alles echter noodzakelijk, dat men de functie en de naam chemicien kent. Dank zij de mede- werking van zeer velen heeft zieh bij de Vochema 1956 de gelegenheid voorgedaan naar buiten te treden, o.a.

op 9 oktober met een Symposium over De opleiding van de chemicien.

Dit symposium omvatte o.a. een voordracht door Prof. Ir. /. G. Hoogland, voorzitter van het Bestuur van de Stichting Opleiding Chemiciens, een voor- dracht door de heer A. P. J. Duyvestijn, directeur van de Technische School voor de Chemische Industrie te Geleen en een voordracht door Ir. F. G. C. Rothuizen, Hoofdinspecteur van het Koninklijk Technicum P.B.N.A, welke voordrachten wij hier laten volgen.

Chemicien, de bedieningsvakman in de chemische industrie door J. G. Hoogland 331.761.1:66.007.2 Vandaag treedt de ,,Stichting Opleiding Chemi-

ciens” voor het eerst in de openbaarheid en het is mij als voorzitter van het bestuur een voorrecht, haar aan U voor te mögen stellen.

Haar oorsprong dient gezöcht te worden in een tweetal voordrachten, waarin de noodzaak van het landelijk organiseren van een opleiding tot chemisch bedieningsvakman werd betoogd. De eerste werd op 17 oktober voor een sectie van het Kon. Instituut van Ingenieurs gehouden door Ir. A. P. A. Guyaux van de Staatsmijnen x), de tweede door Dr. J. Hoekstra van Philips-Roxane voor de Eindhovense Chemische Kring op 11 februari 19522), die daarin de naam

„chemicien” voorstelde.

Deze oproep vond weerklank, ook al omdat steeds duidelijker werd, dat in de industrialisatie van ons land de chemische industrie een niet onbelangrijke rol zal hebben te speien. Enige cijfers mögen hiervan een beeid geven. Gerekend van dit jaar af tot 1970 zal de

omzet van de chemische industrie volgens het Centraal Planbureau toe moeten nemen van 2 tot 4 miljard gulden, een verdubbeling dus, waarbij de export van 0.9 miljard vermeerdert tot 2 miljard gulden. Het aantal werknemers, dat thans circa 60 000 man be- draagt, waarvan ongeveer 6 000 in een bedienings- functie, groeit dan uit tot 80 000 man in 1970, waarvan 12 000 chemiciens.

In drie groepen van resp. ondernemers, ingénieurs en chemici, werd het gesprek over dit onderwerp voort- gezet, groepen die elkaar vonden en zo werd gezamen- lijk door de Vereniging van de Nederlandse Chemi- sche Industrie, het Koninklijk Instituut van Ingenieurs en de Koninklijke Nederlandse Chemische Vereni- ging op 28 augustus 1953 de „Stichting Opleiding Chemiciens” in het leven geroepen.

Aan de verwezenlijking van de uit deze naam blij- kende opdracht moest uiteraard vooraf gaan het for-

(6)

muleren van wat een chemicien is en moet kennen, om aan de hand daarvan leerplannen en exameneisen op te kunnen stellen. Wat hiermede in één zin is gezegd bleek echter zowel een gecompliceerde materie te zijn als een moeizame weg.

Het karakter van de chemiciensopleiding is namelijk totaal anders dan van dat der reeds bestaande oplei- dingen. Wei is er een formele uiterlijke overeenkomst:

de primaire opleiding vindt plaats aan een technische school en de voltooiing geschiedt in een leerlingstelsel, doch de inhoud is in wezen verschillend. Terwijl de timmerman, de bankwerker, de électricien naast inzicht in de eerste plaats handvaardigheid bijgebracht moet worden, is voor de chemicien de verhouding omge- keerd. Handvaardigheid wordt slechts in geringe mate gevraagd, doch voor hem staan begrip en inzicht - niet zelden zelfs begrip van en inzicht in abstracte zaken! — geheel op de voorgrond.

Deze omstandigheid gaf eigenaardige moeilijkheden bij de vaststelling van het leerplan: immers de bestaan- de programmai der technische scholen zijn op maken gericht en hier moest begrijpen voorop staan. Een probleem vormt ook dat niet, zoals bij andere vakken, een werkstuk uit handen van de leerling komt waaraan zijn werkzaamheid in het bedrijf gevolgd en zijn vor- dering in vakbekwaamheid beoordeeld kan worden.

Dientengevolge was er uitgebreide gedachtenwisse- ling, herhaald overleg en soms moeizame omschrijving van begrippen nodig alvorens een leerplan opgesteld kon worden.

Dit leerplän is er nu, het is echter summier gehouden, omdat verdere uitwerking door onderwijsdeskundigen nodig is. Tot onze vreugde hebben zieh reeds drie tech- nische scholen bereid getoond dit ontwikkelingswerk ter hand te nemen, namelijk te Geleen, te Amsterdam- N en te Oss worden thans cursussen gegeven ter op- leiding tot chemicien terwijl 2 andere, nl. te Groningen en Terneuzen, binnenkort een aanvang maken met aanvullend onderwijs voor het leerlingenstelsel. U zult begrijpen dat ik op de opleiding zelf niet verder inga, dit laat ik over aan meer bevoegden.

Zoals velen Uwer bekend zal zijn heeft de ervaring geleerd, dat op een technische school wel de grondslag gelegd kan worden voor de vorming van een vakbe- kwaam arbeider — en deze grondslag is onmisbaar — doch dat het voor een allround vorming nodig is, dat de jonge vakman, gedurende de eerste jaren die hij in het bedrijfsleven doorbrengt, naast de praktische werk- zaamheden ook verder theoretisch wordt geschoold.

Hij wordt dan daartoe opgenomen in het leerling- stelsel, niet zo zeer met de bedoeling om méér te leren dan op de technische school maar voornamelijk, om de opgedane kennis wat te verbreden en te verdiepen, te leren ,,hoe de vork in de steel zit”. Immers hij kent de vork van de theorie - het toegespitste begrip - en hij ziet in het bedrijf de steel van de praktijk hanteren;

wat hij nog moet leren is, hoe theorie en praktijk op elkaar aansluiten.

Laat ik een voorbeeld noemen. Op school zal de jonge vakman vrij zeker iets te zien hebben gekregen van koken en condenseren van water; hem moet echter duidelijk worden gemaakt dat in de koelmachine die hij in de praktijk bedient zieh in wezen hetzelfde procès afspeelt, evenals bij het zuiveren van glycerine door destilleren en het condenseren van teer uit kooks- ovengas. Indien hij over het inzicht beschikt, dat dit alles slechts verschallende uitingen zijn van het in

wezen zelfde verschijnsel, dan zal hij zoals vanzelf spreekt de bedieningsvoorschriften met heel wat meer begrip hanteren dan indien hem dit inzicht zou ont- breken. Het leerlingstelsel nu heeft de bedoeling deze brug van begripsoverdracht te slaan.

Daarnaast bleek nog een tekort. Vele werknemers namelijk die reeds enige tijd in de industrie werkzaam zijn ondervinden het gemis aan theoretische scholing en ook de bedrijven voelen dit als een tekortkoming.

Hierin kan ook worden voorzien door het leerling- stelsel, dat dan evenwel enige tijd langer duurt, doch dezelfde kennis en vaardigheid bijbrengt als de chemi- ciencursus van de Technische school. Een andere wijze om aan deze vraag tegemoet te komen bleek de schriftelijke cursus te zijn en zo kwam met het Konin- klijk Technicum P.B.N.A. een regeling tot stand, die voor oudere arbeiders — maar ook voor jongere, in plaatsen waar geen opleiding is of kan komen - de weg opent naar het chemicien diploma.

Wat ik in het voorgaande getracht heb, is U uiteen te zetten op grond van welke overwegingen de op- leiding tot chemicien in het leven is geroepen en U in grove lijnen de verdere uitwerking daarvan en de tegenwoordige stand van zaken te schetsen. Op vele punten vraagt deze schets nadere detaillering, waar- van ik om verschillende redenen meen af te moeten zien. De voornaamste daarvan is, dat ik het in dit ge- zelschap en op deze dag passender vind deze schets te plaatsen tegen een achtergrond, en wel de achtergrond van het algemeen belang. Daartoe ga ik uit van twee Stellingen, die ik als bewezen en algemeen aanvaard beschouw:

1 ) Voor de toekomstige welvaart van ons land, voor werk en brood van ons volk, is industrialisatie een essentiële voorwaarde.

2) Deze industialisatie kan slechts dan slagen, indien eenzijdigheid wordt vermeden, de taken over alle takken van industrie en groepen van bedrijven naar vermögen worden verdeeld èn aanvaard, m.a.w. de opbouw der industrie harmonisch ge- schiedt.

Deze laatste Stelling impliceert, dat ook de chemi- sche industrie haar bijdrage zal moeten leveren. Beter zou het zijn in dit verband de Amerikaanse term

„proces-industrie” te gebruiken, omdat deze mede die industrieën omvat, waarin het bedienen van apparaten en installâmes gelijksoortig is aan dat in de chemische industrie. Als voorbeeld möge ik noemen grote delen van de voedingsmiddelenindustrie, de aardolie-indus- trie, de metallurgische industrie, die in dit opzicht analoog zijn. Mutatis mutandis gelden hiervoor even- eens de volgende overwegingen.

Wij weten allen, dat bij de werknemers het besef groeiende is, dat zij slechts dan volwaardige mede- werkers kunnen zijn indien zij voldoende onderlegd zijn, om hun taak in het bedrijf met begrip voor zin en betekenis hunner handelingen te kunnen verrichten.

Dit is trouwens zo vanzelfsprekend: aan de bedienings- vakman in deze industrie worden vaak kostbare en ingewikkelde apparaten en installaties toevertrouwd en geen werknemer met zelfrespect kan bereid zijn de verantwoordelijkheid hiervoor te aanvaarden, als hij niet begrijpt wat hij doet. Zonder dit verlaagt hij zich- zelf tot het substituut van een automaat die, als meter 37 terugloopt zolang handwiel 18 naar rechts draait tot de zaak weer klopt. Zo iemand kan men moeilijk als „medewerker” beschouw en.

(7)

Gelukkig is de werknemer hier boven uit gegroeid en geen duidelijker illustratie hiervan dat het artikel van Prof. Roeterink in „De Ingenieur” van 10 augus- tus j.l. 3). Ik ontleen daaraan de volgende cijfers: Vôôr 1940 ging 35.4 % der jongens van de lagere school direkt de maatschappij in, thans nog slechts 4.5 %;

destijds ging 13.6 % der jongens van de lagere school naar de ambachtsschool, thans 28 %*). Het is wel evident, dat de werknemer niet meer ongeschoold de maatschappij wenst binnen te treden.

Ten aanzien van de chemische industrie moeten wij de conclusie trekken dat, indien de opleiding tot che- micien niet tot stand zou komen, deze de bedienings- vaklieden voor haar kostbare apparatuur zou moeten trachten te recruteren öf uit de 4.5 % die van de lagere school komen, de jongens dus die geen verdere oplei- ding volgen, öf wel uit hen, die na kortere of längere tijd tot de ontdekking komen, dat het aanvankelijk gekozen vak hun niet ligt. De extrapolatie dat, indien geen weg wordt geopend om als volwaardig geschoold vakman de chemische industrie binnen te gaan, binnen- kort in het geheel geen personeel meer deze weg zal kiezen, möge wel tè extreem zijn, een goede benadering van de te vrezen toestand lijkt zij mij wel te geven.

Echter ook de beperking der kansen voor de ont- wikkeling van de werknemers zelf zou te betreuren zijn. Immers, niet weinigen onder hen voelen zieh meer aangetrokken tot het, het voorstellingsvermogen aan- sprekende, bedienen, bewaken en controleren van installaties dan tot het directe denken van hem, die iets met zijn handen maakt. Mede in dit verband is het verheugend, dat ook vertegenwoordigers der werk- nemersorganisaties zitting in het stichtingsbestuur hebben willen nemen.

Er is evenwel nog een aspect dat aandacht verdient.

Zojuist sprak ik over de werknemer als substituut van de automaat, die aan kraan 18 draait om meter 37 weer op de voorgeschreven stand te brengen. In feite is dit een soort werk, dat in steeds toenemende mate door instrumenten wordt overgenomen; ook in de chemische industrie neemt de toepassing van automatische rege- ling hand over hand toe. Oppervlakkig gezien lijkt het of hierdoor het probleem van de personeelsbezetting grotendeels wordt opgelost. In kwantitatief opzicht is dat ook wel zo, daar per eenheid produkt het aantal nodige manuren inderdaad aanzienlijk daalt. In ander opzicht wordt evenwel de situatie moeilijker, want het is duidelijk dat, naarmate het routinewerk door auto- maten wordt overgenomen, het overblijvende werk meer intelligentie vraagt.

De aan de vakbekwaamheid der bedienende arbei- ders te stellen eisen stijgen dus voortdurend. Om

*) In deze cijfers zijn de leerlingen van het B.L.O. niet begrepen.

hieraan te kunnen voldoen is het aantrekken van jonge geschoolde krachten alléén niet voldoende; zij die reeds in het bedrijf werkzaam zijn hebben voortdurend verdergaande scholing nodig. Het behoeft nauwelijks toelichting, dat slechts de grote maatschappij en deze extra scholing zelf kunnen verzorgen, immers slechts zij hebben voldoende personeel in dienst om daartoe éen redelijk bezette cursus te kunnen organiseren;

slechts zij kunnen de kosten dragen, verbonden aan het aanstellen van pedagogisch voldoend bekwame instructeurs.

De minder grote bedrijven komen hierbij voor een moeilijk dilemma te staan. Geven zij hun arbeiders geen verdere scholing dan ontgaan hun de voordelen van moderne apparatuur, anderzijds zijn de kosten ver- bonden aan deze scholing zo hoog, dat zij voelbaar zijn in de kostprijs indien de produktie niet zeer groot is.

Ik meen deze scholing buiten het bedrijf, zoals de chemiciensopleiding die biedt, dan ook te mögen ken- schetsen als een levensvoorwaarde voor de middel- grote en kleine chemische en aanverwante bedrijven.

Ziet U dit niet als een zaak, die uitsluitend deze bedrijven aangaat. Er zijn in de chemische industrie reeds krachtige, voornamelijk bedrijfseconomische, in- vloeden naar conglomeratic werkzaam, welke tenderen naar uitschakeling der middelgrote en kleine bedrijven.

De noodzaak tot automatisering versterkt dus deze tendens, welke zowel uit nationaal-economisch oog- punt als om zijn sociologische gevolgen - men denke slechts aan de Problemen waarvoor de „randstad Holland” ons stelt - zozeer te betreuren is. Indien nu dit landelijke scholingssysteem hier ontspanning en compensatie kan bieden, dan meen ik het bevorderen daarvan te mögen kwalificeren als het dienen van het algemeen belang.

Dit brengt mij er toe te eindigen met een beroep op U allen. Deze opleidingen komen immers niet vanzelf tot stand doch slechts dan, indien iemand bereid is initiatief daartoe te nemen. Zoals vanzelf spreekt mag dit in de eerste plaats van de chemische bedrijven worden verwacht, doch zij kunnen dit niet alleen.

Nodig is overleg tussen deze bedrijven, besprekingen met bestuur en directeur der Technische School, steun zowel van gemeentelijke als van de centrale overheid.

Van harte hoop ik, dat U dit initiatief met voort- varendheid zult willen nemen, het overleg zult willen richten op het algemeen belang en ruimhartig Uw steun wilt geven. Dat de „Stichting Opleiding Chemi- ciens” U gaarne terzijde wil staan, dat spreekt wei- haast vanzelf *).

*) Zij is gevestigd: Javastraat 2, den Haag; op aanvrage worden gaarne nadere gegevens verstrekt.

*) De Ingenieur 64 Ch 41 (1952).

2) Chem Weekblad 48, 374 (1952).

s) De Ingenieur 68, A 379 (1956).

De opleiding tot chemicien op de Technische School en in het leerlingenstelsel

door A. P. J. Duyvestijn 331.761.1 : 66.007.2 ; 373.639 : 331.861 Voor zover mij bekend is, verscheen een eerste rap- enkele karakterologische eisen waaraan h.i. een che- port over de opleiding tot chemicien, eind 1943. micien moet voldoen, tevens wordt een summiere om- In dit rapport vermelden Ir. Prins en Felkers o.a. schrijving gegeven van de leerstof, die een leerplan

(8)

voor een chemicienopleiding zou moeten bevatten.

Toen dan ook in 1949, voor het eerst in Nederland, te Geleen, met een dergelijke opleiding begonnen werd, heeft dit rapport mede als basis gediend, voor de samenstelling van het leerplan.

Het zal niemand verwonderen, dat het leerplan in de loop der jaren meermalen gewijzigd is, en dat er ook nu nog geregeld veranderingen in worden aangebracht.

Dit is, geloof ik, een goed teken, want een van de punten waaraan een leerplan moet voldoen is m.i. dat het zieh aanpast aan veranderende omstandigheden.

De technische school heeft zieh als taak gesteld, om de haar toevertrouwde jeugd te vormen tot volwaar- dige mensen met een technische vakbekwaamheid. Om hieraan te kunnen voldoen is het nodig, dat het leer- plan zieh steeds, aanpast aan de eisen, die de steeds aan verandering onderhevige maatschappij en techniek stellen.

Zo zou ik mij kunnen voorstellen, dat bijv. tenge- volge van de automatisering in de chemische industrie, over enkele jaren andere eisen aan de chemicien ge- steld zullen worden dan thans. Een goed leerplan dient nu reeds hierop te zijn ingesteld. Omdat de Nijverheids Onderwijswet niet zulke stringente bepalingen bevat t.o.v. leerplannen en de te onderwijzen leerstof, als andere onderwijswetten, is een snelle en soepele aan- passing ook steeds gewaarborgd.

Bij de huidige onderwijsvernieuwing blijkt ook wel dat dit van grote waarde is, en wellicht is dit ook een van de redenen,, waarom deze vernieuwing bij het technisch onderwijs een zo grote vlucht genomen heeft.

Van deze vernieuwing heeft ook de chemiciens- opleiding geprofiteerd en de aanvankelijk 2-jarige basisopleiding is sinds het vorige jaar in een 3-jarige omgezet. De minimum toelatings-leeftijd voor de leer- lingen van de le klas is 12 jaar en 8 maanden, zodat op een leeftijd van ongeveer 16 jaar de basisopleiding afgesloten kan worden.

De cursusduur is niet verlengd met de bedoeling om nog meer chemische en technische kennis bij te bren- gen, maar om het mogelijk te maken een ruimere plaats te geven aan algemene en culturele vorming. Dit is ook wel nodig, omdat aan alle technisch onderwijs het ge- vaar kleeft van een te eenzijdige vorming op technisch gebied, waardoor de ontwikkeling tot volwaardig mens in het gedrang kan körnen.

In het eerste leerjaar wordt ongeveer 2/3 van de tijd besteed aan de algemene en lichamelijke ontwikkeling, 1/3 van de tijd aan de ontwikkeling van de hand- vaardigheid op een zo breed mogelijk gebied.

Er worden lessen gegeven in metaal-, houtbewer- king en schilderen, en in het verrichten van eenvoudig fitters- en elektricienswerk. Het onderwijs is er op gericht om die werkzaamheden aan te leren, die later in de eigen huishouding van pas komen.

Door het aanleren van deze vaardigheid, wordt de leerling ook beter geschikt als chemicien, vooral voor middelgrote en kleinere bedrijven, die meestal niet over een grote diversiteit van vaklieden beschicken.

Mede hierdoor is dit eerste jaar ook een integrerend onderdeel van de vakopleiding.

Tevens kan de leerling zieh in dit jaar leren aan- passen aan het technische onderwijs, zodat een vloeiende overgang van lagere school naar Technische School verkregen wordt.

Ook heeft de schoolleiding dan de mogelijkheid een eventuele foutieve beroepskeuze te corrigeren.

Gaat de leerling aan het einde van het eerste jaar

naar een andere vakrichting over, dan is dit geen ver- loren jaar, want de specifieke vakopleiding voor de andere technische beroepen begint ook pas na dit jaar.

In het 2e jaar begint dus de eigenlijke chemiciens- opleiding. De leerling maakt nu kennis met de begin- selen der scheikunde en chemische technologie. Ook voor het nauurkunde-onderwijs is een grote plaats in- geruimd op het lesrooster.

Zoveel mogelijk wordt bij het onderwijs in deze vakken uitgegaan van de ervaring, die de leerling bij laboratoriumproeven opgedaan heeft.

De leerling-proef is dus het uitgangspunt en voor de tijdens de proef waargenomen verschijnselen wordt een verklaring gezöcht. Daarna wordt getracht om hierdoor tot algemeen geldende regels te komen.

Het praktijk-onderwijs rieht zieh naast de metaal- bewerking op die montage-oefeningen, welke voor de chemicien van belang zijn, zoals verpakken van kranen en afsluiters, het maken van verpakkingen, enz.

Naast' deze, voor de chemicien specifieke, vakken ontvangen de leerlingen lessen in wiskunde, werktuig- kunde, Nederlandse en Engelse taal, algemene ont- ontwikkeling, muzikale vorming, handtekenen, vak- tekenen, boetseren en lichamelijke oefening. Hit deze opsomming möge blijken, dat het gevaar voor een te eenzijdige technische vorming niet erg groot is.

In het derde jaar vindt men de bovenvermelde vakken weer grotendeels terug.

Aangezien echter in de verschillende chemische en technische vakken een grondslag gelegd is, kan men zieh nu meer gaan richten op de Sespreking van be- paalde chemische processen, die, regionaal gezien, belangrijk zijn.

In de proeffabriek worden nu door de leerlingen verschillende chemische bewerkingen uitgevoerd, zoals oplossen, verdampen, kristalliseren, filtreren en destil- leren.

Op deze tentoonstelling vindt U een proeffabriek geëxposeerd, bestemd voor de nieuwe technische school in Geleen. Deze fabriek is volledig in bedrijf, en U kunt dus hier reeds een indruk krijgen van de wijze, waarop er in een dergelijke fabriek gewerkt wordt.

Behalve voor de uitvoering van chemische processen zal deze fabriek ook dienen als oefenobject voor het uitvoeren van montagewerkzaamheden en metingen.

Ook metaalbewerkers en elektromonteurs, die tevens aan de school opgeleid worden, zullen zieh hier kunnen oefenen in leidingaanleg, opstellen van pompen, aan- sluiten van motoren enz. Een geschikt object dus voor team-work.

De tekenlessen worden dit 3e jaar, nadat in voor- gaande jaren het ruimtelijk inzicht ontwikkeld is, en de beginselen van het werktuigbouwkundig tekenen zijn bij gebracht, meer gericht op het tekenen en lezen van fabricage-schema’s.

De 3-jarige opleiding wordt afgesloten met een schoolexamen. Er is nu een voldoende basis gelegd waarop de leerling zieh kan ontwikkelen tot vakman in de chemische industrie. Onze jeugdige leerling, hij is nu ongeveer 16 jaar oud, kan zieh nu als aankomend chemicien presenteren.

Van de wijze, waarop het bedrijf de leerling op- vangt, zal nu voor zijn verdere ontwikkeling veel af- hangen. In het bedrijf zal de aankomend chemicien nog veel moeten leren. De school heeft hem hiervoor rijp gemaakt. Ik zou hem op dit tijdstip kunnen ver- gelijken met een stuk land, dat goed bewerkt is, op de

(9)

juiste wijze bemest, en met zaad van goede kwaliteit ingezaaid. De plantjes beginnen zieh juist te ontwik- kelen. Of de cultuur goed zal verlopen zal verder in hoge mate van de nu körnende omstandigheden af- hangen.

De overgang van school naar bedrijf is voor velen zeer moeilijk. In het bedrijf hangt de sfeer van de volwassenheid. Onze leerlingen worden hierin ge- plaatst als jonge, nog naar de volwassenheid toe groeiende mensen.

De tot nu toe aanvaarde waarden worden critisch bekeken en nieuwe waarden worden ontdekt.

Deze overgang naar het bedrijf moet geleidelijk en stijlvol verlopen.

Wanneer we de eisen bekijken, die we aan een chemicien moeten stellen, zien we ook, dat er verschil- lende vaardigheden zijn, die alleen maar in het bedrijf verworven kunnen worden. Aan een gediplomeerde chemicien zou ik de volgende eisen willen stellen:

a. Bedrevenheid in de bediening van chemische appa- ratus.

b. Kennis van de werking van chemische apparatuur.

c. Kennis van en vaardigheid in onderhoud van deze apparatuur.

d. Kennis van de processen, die zieh in de apparatuur afspelen.

e. Kennis van verschillende chemische processen.

f. Een persoonsstructuur, die hem geschikt maakt voor dit vak.

Het hoeft wel geen betoog, dat om aan de eerste 3 eisen te kunnen voldoen, een grondige opleiding in het bedrijf nodig is en een schoolopleiding hiervoor niet geëigend is.

Voor deze opleiding kan het bedrijf grote steun krijgen als de leerling opgenomen wordt in het leer- lingstelsel.

Dit betekent, dat de werkgever en de wettelijke ver- tegenwoordiger van de leerling een leerovereenkomst sluiten ten overstaan van het bestuur van een leerling- stelsel. Hierbij verplicht de werkgever zieh, de leerling bekend te maken met de praktische beginselen van het vak, volgens een van te voren opgesteld programma.

De leerling wordt dan meestal onder toezicht van een ervaren vakman geplaatst, die het programma met hem doorwerkt.

De consulent van het leerlingstelsel bezoekt de leerling geregeld en stelt zieh op de hoogte van zijn vorderingen. Tevens adviseert hij met betrekking tot de opleiding.

Voor deze opleiding betaalt het bestuur van het leerlingstelsel de onderneming een bepaald bedrag per jaar.

De voor de uitoefening van het vak nodige theorie wordt onderwezen op een technische school, die de leerling verplicht is te bezoeken.

Enkele grote bedrijven, o.a. de Chemische Bedrijven der Staatsmijnen te Geleen en de Kon. Ned. Hoog- ovens en Staalfabriek te IJmuiden geven de leerlingen

onder werktijd de gelegenheid tot het volgen van dit aanvullende theoretische onderwijs.

Doordat de leerlingen nu weer geregeld terugkeren in de oude vertrouwde schoolsfeer, waar ze de hun bekende en hen begrijpende volwassenen ontmoeten, wordt de overgang van school naar bedrijf gemak- kelijker.

Deze opleiding in het bedrijf duurt 2 jaar en wordt met een examen afgesloten.

Het theoretische examen wordt afgenomen door directeur en leraren van de school waar de aanvullende theoretische opleiding genoten is.

Het praktische examen wordt afgenomen in het be- drijf waar de leerling zijn opleiding gekregen heeft, door een van rijkswege ingestelde examen-commissie.

Deze examen-commissie heeft sinds 1954 geregeld examens afgenomen.

Bij het slagen voor deze examens wordt het diploma

„Chemicien” uitgereikt. Nadat hij enkele jaren be- drijfservaring opgedaan heeft, zal de leerling uitge- groeid zijn tot een volwaardig vakman in de chemische industrie.

Hiermede is in het kort geschetst welke mogelijk- heden de technische school en het leerlingstelsel bieden, om te körnen tot goed geschoolde werkers in de che- mische industrie. Ik geloof echter, onvolledig te zijn met vermelding van opleidingsmogelijkheden wanneer ik niet even de aandacht zou vestigen op de uitgebreide technische opleiding. Deze opleiding heeft vooral de laatste jaren een grote opgang gemaakt. Zoals de naam reeds zegt, ligt ze tussen de lagere en de middel- baar technische opleiding in.

Voor verschillende vakrichtingen, o.a. werktuig- bouw, elektrotechniek, bouwkunde, wordt aan de Uit- gebreidere Technische School reeds opgeleid.

Naar mijn gevoel zou een opleiding in de chemische richting ook in een behoefte voorzien.

De afgestudeerden zouden wat chemische kennis en laboratoriumvaardigheid betreft, het niveau van leer- ling-analist bereikt moeten hebben, maar daarnaast ook enigszins technisch en chemisch-technisch ge- schoold moeten zijn.

Uit deze leerlingen zouden dan kunnen voortkomen:

de bedrijfsassistent, de analist, de tekenaar van che- mische apparatuur en het lagere leiding gevende leader voor de chemische fabriek. Men zou die functies in de chemische industrie kunnen laten bezetten, waarvoor de M.T.S.-opleiding te veel en de L.T.S.-opleiding te weinig geeft.

Ik hoop, dat deze inleiding een bijdrage möge leveren tot een beter begrip van de opleidingsmogelijk- heden die het technisch onderwijs biedt, en dat hier- door de chemische industrie, geholpen door het onder- wijs de beschikking möge krijgen over goed opgeleide en bekwame werkkrachten. Hierdoor zal deze industrie zieh nog beter kunnen ontwikkelen met als resultaat meer welvaart en een gelukkige en vredige samen- leving.

De PBNA-opleiding tot chemicien

door F. G. C. Rothuizen 331.761.1 : 66.007.2 : 374.4 Het onderwijs, gegeven door het Koninklijk Tech-

nicum PBNA te Arnhem, is gebaseerd op de schrifte- lijke individuele méthode. De leerstof wordt daarbij in de vorm van schriftelijke lessen gegeven.

Het leerplan voor een bepaalde opleiding wordt vastgesteld op grond van door deskundigen — veelal uit het bedrijfsleven - gegeven aanwijzingen.

Hierbij wordt uitgegaan van de eisen, die men aan

(10)

de daarbij gedachte functionaris in de praktijk zal moeten stellen.

Is het leerplan samengesteld, dan zal moeten worden uitgezien naar deskundige auteurs, die de lessen dienen samen te stellen, voorzover de leerstof voor verschil- lende onderdelen van het leerplan niet reeds aanwezig is bij de reeds bestaande opleidingen.

De auteur zal iemand moeten zijn, die de leerstof duidelijk begrijpbaar zal kunnen schrijven, waarbij hij rekening dient te houden met de spéciale eisen die het schriftelijke onderwijs stelt; hij zal er nl. een meer persoonlijk element in moeten leggen. Vele voor- beelden van bijv. berekeningen en aanschouwelijke figuren zullen de tekst moeten verduidelijken.

ledere les zal een stel vragen moeten omvatten, waarvàn de beantwoording uit de les door logische redenering moet volgen. Van de geschreven les wordt eerst een kladproef gemaakt en door de auteur ge- corrigeerd. Daarna wordt de les op steocil gebracht en na contrôle volgens het zg. rotaprint-drukprocédé af- gedrukt. Is de leerstof zo samengesteld dat deze verder in circulatie kan worden gebracht, dan kan worden overgegaan tot het inschrijven van cursisten.

De inschrijving van leerlingen geschiedt op grond van het ingezonden aanmeldingsformulier en de vragenlijst.

Op deze formulieren worden vragen gesteld ten aanzien van vroeger genoten opleiding, praktische werkzaamheden en beroep naast de bekende vragen over naam, adres en geboortedatum.

Op grond van deze gegevens wordt allereerst be- oordeeld of de adspirant cursist kan worden „aan- genomen”. Is hij bijv. niet werkzaam in een chemisch bedrijf, dan zal een Studie voor chemicien weinig nut hebben.

De aanmelding wordt dan ook uitsluitend geaccep- teerd, indien het vooral met de praktische werkzaam- heden van betrokkene in or de is of zal körnen.

Zodra de aanmelding is geaccepteerd, volgt de in- schrijving door de cursusleider. De cursusleider is de functionaris, die de Studie van de cursisten van week tot week, of van maand tot maand regelt. Hij geeft dus steeds aan welke lessen moeten worden verzonden, grijpt in als er studiemoeilijkheden zijn, enz.

De afdeling distributie zorgt er voor, dat de door de cursusleider aangegeven lessen aan de betrokken cursist worden gezonden.

De cursist ontvangt de lessen elke week of elke maand.

Hij bestudeert de les en na deze begrepen te hebben, moet hij de opgegeven vragen beantwoorden, hetgeen geschiedt op speciaal werkpapier.

ledere week moet de cursist het overeengekomen aantal lessen uitwerken en ter correctie inzenden.

Deze uitgewerkte lessen worden gecorrigeerd door de leraar.

Dit dient op de juiste wijze te geschieden. De cursist moet uit de aangebrachte correcties der door hem ge- maakte fouten duidelijk kunnen zien en begrijpen.

Hij zal, wil hij het volle profijt trekken van de correcties, deze goed moeten bestuderen en verwerken.

De schriftelijke Studie vergt veel doorzettingsver- mogen.

De cursist moet volhouden en zieh niet laten af- leiden, dit ten koste van veel vrije tijd en geld.

De voordelen van de PBNA-studie zijn de volgende:

1. Men studeert in zelf gekozen tempo, waardoor

aanpassing wordt verkregen aan de beschikbare studietijd.

2. De Studie kan zieh volkomen aanpassen aan de parate kennis die men bezit.

3. Men heeft geen tijdverlies.

4. Nadelige gevolgen door onderbrekingen (ziekte, overwerk, huiselijke omstandigheden) worden ge- makkelijk opgevangen en veroorzaken alleen een verschuiving in tijd.

5. De schriftelijke methode kweekt zelfstandig den- kende mensen, hetgeen van groot nut is voor de praktijk.

6. Het systeem maakt snel aanpassen aan gewijzigde omstandigheden en inzichten mogelijk.

7. Ten slotte is een grote specialisatie mogelijk.

De vraag dient te worden gesteld of er ook bezwaren zijn.

Het antwoord hierop moet volmondig klinken:

Zeker!

Niet iedereen is visueel ingesteld, kan zijn hoofd erbij houden, kan lezen, kan zijn gedachten in de juiste vorm neerschrijven, beschikt over voldoende doorzet- tingsvermogen en is bereid zijn vrije tijd daadwerkelijk op te offeren aan de Studie.

Toch kan men overtuigd zijn van de grote en goede mogelijkheden van het schriftelijk onderwijs, - zeker voor de techniek - mits dit goed wordt gegeven.

Door niet minder dan een kleine 40 ÖOÖ leerlingen per jaar wordt het PBNA-onderwijs gevolgd. Het PBNA-onderwijs neemt een grote plaats in de tech- nische ontwikkeling van het Nederlandse volk in.

De chemische opleidingen.

In het bijzonder vragen wij uw aandacht voor de opleiding tot het examen ter verkrijging van het

„chemiciens” diploma.

Nu moet hierbij direct worden opgemerkt, dat de benaming ,,chemicien" voor ons nieuw is. Tot nu toe wordt door PBNA de naam „chemisch vakman”

gebruikt en dit zal voorlopig ook wel zo blijven, waar- over straks meer.

In 1948 werd in overleg met de Staatsmijnen de opleiding tot chemisch vakman door PBNA ter hand genomen.

Er was op dat moment geen aequivalente opleiding in Nederland.

Reeds vrij spoedig bleek, dat met deze opleiding klaarblijkelijk werd voorzien in een bestaande be- hoefte.

Vrij spoedig werd de opleiding tot chemisch vakman ingevoerd in verschillende chemische bedrijven. Thans wordt deze opleiding in groter verband georganiseerd in 28 chemische industrieën, terwijl in vele kleine be- drijven enkelingen zieh voor de genoemde Studie inter- resseren.

De Studie omvat de volgende vakken (verdeeld over 140 lessen) : Nederlandse taal, waarbij aandacht wordt besteed aan het schrijven van rapporten, rekenen, alge- bra, meetkunde, natuurkunde, scheikunde, chemische technologie en praktische machinekennis.

De opleiding duurt bij een Studietempo van 6 lessen per maand ongeveer 2 jaar.

Door de 28 bedrijven wordt de Studie volgens de z.g.

collectieve studieregeling georganiseerd.

Deze regeling houdt in dat de zending van nieuwe

(11)

lessen, de terugzending van het gecorrigeerde werk, de behandeling van de correspondentie evenals de finan- ciële afwikkeling plaats vindt via het bedrijf.

Het bedrijf heeft daartoe een „contact-persoon”

aangewezen, die het intermediair vormt tussen de cursist en PBNA.

Op deze wijze wordt een nauw contact verkregen tussen bedrijf, cursist en opleidingsinstituut.

De bedrijven ontvangen geregeld Studierapporten, terwijl tevens vanwege PBNA de bedrijven geregeld worden bezocht, teneinde allerlei kwesties of moeilijk- heden nader te bespreken en zo mogelijk op te lossen.

In de meeste bedrijven is er naast de schriftelijke lessen een „steuncursus” ingevoerd, waarbij de deel- nemers door deskundigen uit het bedrijf bij de Studie worden voorgelicht en geholpen. Niet overal wordt dit echter op gelijke wijze gedaan. Enerzijds worden de lessen besproken op een wekelijkse bijeenkomst en daarna ter uitwerking gegeven aan de cursisten.

Anderzijds moeten de cursisten eerst de les bestuderen en uitwerken, waarna moeilijke punten uit de les, alsmede de correcties worden besproken.

Deze combinatie van schriftelijk en mondeling onderwijs, moet, gelet op de opgedane ervaring, in vele gevallen gewenst en zelfs nodig worden geacht, om tot goede resultaten te komen. We hebben immers - tot dusver — in vele gevallen te maken met mensen ,,op leeftijd”, zo tussen de 30 en 50 jaar”, in enkele ge- vallen zelfs nog ouder.

Door hen is de lagere schoolkennis reeds lang ver- geten. Zij moeten weer aan het denken worden ge- bracht.

Dit denken moet worden gestimuleerd, hetgeen in de opleiding doelbewust wordt gedaan door het op- nemen van enige wiskunde en vooral van het inleidende vak praktische machinekennis, waarin door logisöh denken het werken met begrippen als kracht, arbeid, vermögen, wärmte, temperatuur, wrijving en smering wordt bij gebracht. Verder algemene beginselen over overbrenging van bewegingen, verbrandingsmotoren en elektriciteit.

Eerst daarna kan men er over denken om de vakken natuur- en scheikunde te geven.

Zal men nu met de oudere mensen steeds succès hebben? Neen, dat zeker niet. Er zullen verscheidene cursisten zijn, die achterblijven of in het geheel niet mee kunnen komen. Doch dit zal bij alle onderwijs- methodes voorkomen.

Verscheidene bedrijven zijn — om aan teleurstellende resultaten zoveel mogelijk te ontkomen - er toe over- gegaan een voorselectie toe te passen, door de adspi- rant-cursisten eerst te onderwerpen aan een psycho- logische proef.

Deze pogingen hebben inderdaad wel succès gehad.

Anderzijds wil men — om bedrijfsoverwegingen - geen voorselectie toepassen, doch de Studie zelf als selectie gebruiken. Hiertegen is geen bezwaar, doch men zal zieh voor ogen moeten stellen, dat de resul- taten aanvankelijk kunnen tegenvallen.

Onze algemene indruk is, zonder dat we dit met cijfers kunnen aantonen, dat de jongere werknemers, zo tussen 20 en 30 jaar, zieh beter aanpassen, alhoewel kan worden gezegd, dat ook onder de ouderen ver- rassende resultaten zijn verkregen.

In aansluiting op de opleiding chemisch vakman is sedert het vorige jaar een aanvullingscursus samen- gesteld om te kunnen voldoen aan de hogere eisen die sommige bedrijven zijn gaan stellen. De bedoeling

daarbij is geweest om theoretisch op gelijk niveau te komen met het diploma „chemicien”, ingevoerd door de Stichting Opleiding Chemiciens in Den Haag.

Ter onderscheiding is het nu reeds sedert jaren be- staande PBNA-diploma Chemisch Vakman nader aangeduid met de letter A en de vervolgopleiaing met letter B.

Ten aanzien van de betekenis van beide diploma's zijn met de Stichting Opleiding Chemiciens besprekin- gen gevoerd, die hebben geleid tot een regeling om- trent de uitreiking van het chemiciensdiploma aan hen, die geheel of gedeeltelijk via PBNA zijn opgeleid.

Deze regeling is als volgt:

1. PBNA heeft in zijn programma twee cursussen:

Chemisch Vakman A (E 16 A), die door PBNA zelf wordt geëxamineerd, waarbij PBNA het diplo- ma „Chemisch Vakman A” afgeeft en Chemisch Vakman B, (E 16 B), bedoeld als vooropleiding voor het landelijk chemiciensdiploma, waarbij de theoretische leerstof door PBNA wordt getentami- neerd en een praktisch examen wordt gedaan

(zie 4).

2. PBNA stelt de cursus E 16 B in op het niveau van het chemiciensdiploma.

3. PBNA tentamineert de theoretische leerstof (cur- sus E 16 B). De examenopgaven zullen nadat zij door PBNA zijn vastgesteld ter kennisneming aan de Stichting Opleiding Chemiciens worden gezon- den. Een vertegenwoordiger van het Bestuur van de Stichting zal als gedelegeerde de examens bij- wonen.

4. De cursisten (E 16 B) doen praktisch examen ten overstaan van een door het Ministerie van Onder- wijs, Künsten en Wetenschappen in te stellen examencommissie.

Zij, die ten genoege van het bureau van de examen- commissie een verklaring kunnen overleggen van een vierjarige werkzaamheid als chemisch bedie- ningsman in de chemische industrie, kunnen voor het praktijkgedeelte van het examen vrijstelling verkrijgen.

5. a. Als overgangsmaatregel voor hen, die reeds in het bezit zijn van een diploma Chemisch Vakman van PBNA, afgelegd na het doorlopen van cursus E 16 A, wordt gesteld, dat zij dit diploma kunnen inwisselen tegen een chemiciensdiploma van de Stichting onder overlegging van:

1. het PBNA-diploma Chemisch Vakman A en ■ 2. een verklaring van het desbetreffende bedrijf

van een tweejarige werkzaamheid als chemisch bedieningsman na het behalen van het PBNA- diploma Chemisch Vakman A.

Een en ander ter beoordeling van het bureau van de examencommissie.

b. Zij, die reeds voor 1 September 1956 voor de cursus E 16 A zijn ingeschreven, behouden ook na deze datum het recht op de sub 5. a. omschreven overgangsmaatregel.

Ter toelichting möge dienen, dat PBNA het diploma Chemisch Vakman A handhaaft, om te kunnen vol- doen aan de Verlangens die ter zake in sommige be- drijven bestaan. Het zal ni. veel voorkomen, dat men bij kleinere bedrijven kan volstaan met deze opleiding, mede omdat de ouderen dan vaak aan het „plafond”

zitten.

(12)

Verwacht mag worden dat in de toekomst het diploma Chemisch Vakman A zal kunnen vervallen.

Ter voorkoming van misverstand zij opgemerkt, dat de opleiding voor het B-diploma mede de A-opleiding omvat.

De uitbreiding tot het B-diploma omvat de volgende leerstof: Werktuigkunde, materialenkennis, gereed- schappen, gebruik van stoom in de chemische industrie, elektrotechniek, chemische technologie, technisch schetsen en veiligheidstechniek.

Totaal omvat dit gedeelte ca. 70 lessen. Bij een Studietempo van 6 lessen per maand omvat deze Studie derhalve ongeveer 1 jaar.

Examens.

De examens voor chemisch vakman staan onder toe- zicht van het Ministerie van Onderwijs, Künsten en Wetenschappen en van de Koninklijke Nederlandse Chemische Vereniging.

In 1951 werden de eerste examens voor chemisch vakman afgenomen.

Tot en met 1956 werden 537 kandidaten voor het diploma Chemisch Vakman A geëxamineerd. Hiervan slaagden er 410, terwijl dit jaar 7 kandidaten her- examen moeten afleggen.

Het aantal geslaagden over de période 1951—1956 bedraagt 76.3 %, hetgeen een vrij günstig resultaat mag worden genoemd.

Voor het examen chemisch vakman B werden dit jaar voor het eerst 3 kandidaten onderzocht. Deze slaagden allen.

Het examen bestaat uit twee gedeelten, een schrifte- lijk en een mondeling examen, resp. 2 dagen en 1 dag.

te houden in Arnhem, met uitzondering van Staats- mijncursisten, die het schriftelijke gedeelte in Geleen

hebben kunnen doen.

Als diploma-eis wordt gesteld, dat de kandidaat na te zijn geslaagd ook voldoet aan de eis van een vier- jarige werkzaamheid als chemisch bedieningsman.

T ussenexamen.

Bij vele bedrijven wordt de Studie van 150 lessen voor het A-gedeelte te lang geacht. Om aan dit be- zwaar tegemoet te komen, is het zg. tussenexamen ingesteld. Dit tussenexamen omvat de vakken Neder- landse taal, wiskunde, natuurkunde en praktische machinekennis. Zal de kandidaat hiervoor kunnen slagen, dan moet hij gemiddeld het cijfer 6 behalen.

Slaagt hij, dan kan hij vrijstelling krijgen op het eind- examen, mits hij voor de vakken het cijfer 7 of hoger heeft behaald. Dit tussenexamen werkt tevens selec- tief, omdat er voor sommigen uit blijkt, dat de Studie te moeilijk is.

Hiermede ben ik aan het eind gekomen van de uit- eenzetting over de PBNA-opleiding tot chemisch vak- man.

Ik wil besluiten met op te merken, dat door PBNA sedert het vorige jaar nog een aansluitende cursus ,,Bedrijf stechnicus chemische industrie” is ingesteld.

Deze opleiding is bestemd voor bedrijfsassistenten, die het diploma Chemisch Vakman A of B hebben be^

haald.

Ook is deze opleiding aansluitend gemaakt op de verschillende machinistenopleidingen. Reeds vrij veel cursisten volgen thans deze opleiding. Examens zijn nog niet afgenomen.

Over andere chemische opleidingen dan de hier ge- noemde kunnen alle nadere gegevens op aanvrage worden verstrekt.

C\Ûet&nôcl\cip en ^.echni&k 661.257

Nieuwe installaties

De nieuwe zwavelzuurfabrieken van de Eerste Nederlandsche Coöperatieve

K unstmestfabriek

Veertien maanden geleden werd de eerste paal geslagen voor dit nieuwe bedrijf dat 31 oktober de produktie aan- ving. Maakte de E.N.C.K. tot nu toe zwavelzuur uit py- riet via een toren en loden-kamerproces, thans wordt uit- gegaan van zuivere zwavel, die in vloeibare toestand in de verbrandingsoven wordt gespoten, waarbij S02, dat via een vanadiumoxide-katalysator tot S03 wordt omgezet.

De S03 wordt dan geabsorbeerd, waarbij zeer zuiver hoog geconcentreerd zuur ontstaat, geschikt voor alle che- mische doeleinden, in tegenstelling tot het zuur uit de oude fabriek, dat meer verdund en sterk verontreinigd is.

De produktie zal 40 000 ton bedragen waartoe 16 000 ton zwavel per jaar wordt verbrand. De warmte-economie in dit zeer moderne bedrijf is zô efficient, dat per uur 5 ton stoom aan de nevenbedrijven zal worden afgeleverd.

De zwavel is afkomstig uit Mexico. Te Saltipan in Mexico wordt deZe zwavel uit de bodem gepompt, nadat die aldaar eerst door het persen van grote hoeveelheden warm water in de bodem vloeibaar is gemaakt. De vloei- bare zwavel wordt dan naar een bovengrondse centrale opslagplaats gepompt, waarna de zwavel tot enorme blok- ken van 100 000 ton stolt. Na afgraven wordt deze grond- stof via de haven van Coatzacoalcos verladen.

De nieuwe zwavelzuurfabriek werkt geheel automatisch,

De droog- en absorptie-torens.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ook in Engeland heeft men ervaring op technische schaal (ICI). In de laatste tien jaar is de belangstelling in Ame- rika sterk toegenomen en is door het Bureau of Mines

Ik heb getracht U te schetsen hoe in de achttiende eeuw deze vier elementen stuk voor stuk van hun ereplaats werden afgestoten, hoe Black aantoonde dat er niet één aarde was, maar

lijkheid.. Fourier-synthese F vervangen is door F'. waarbij F" de structuurfactor voor de ge- inverteerde structuur voorstelt. Chemische over- wegingen moeten dan

Sommige verbindingen zullen een uitgesproken covalent karakter hebben, andere kunnen nagenoeg volledig ionisch (ook wel "heteropolair") zijn. Jammer genoeg is

hyde kunsthars · of albertol (in olie oplosbaar) zoals in de verftechniek wel gebruikt wordt en waaraan een bepaalde hoeveelheid colophonium is · toegevoegd, werd

Niet alleen op deze terreinen maar ook geologisch , a rcheologisch en botanisch is Limburg geheel ver- schillend van de overige gewesten , terwijl Zuid- Limburg

dat het Hare Majesteit de Koningin heeft behaagd aan de Nederlandse Chemische Vereniging toestemming te verlenen tot het voeren van het praedicaat "Koninklijke", zodat de

Met afgeschermde kabels kunnen zowel meet- cellen voor het meten van vloeistoffen als van vaste stoffen worden aangesloten.. Koninklijke/Shen~