• No results found

Reader spreken Havo 4. Het betoog

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Reader spreken Havo 4. Het betoog"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Reader spreken Havo 4

Het betoog

(2)

2

Inhoudsopgave

Les 1: Het betoog 4

Les 2: Toetsanalyse en spreekangst 6

Les 3: Het onderwerp 9

Les 4: Het spreekplan 14

Les 5: Verschillende bronnen van informatie 18

Les 6: De documentatiemap 22

Les 7: De documentatiemap 22

Les 8: Overtuigen 24

Les 9: Argumenteren 28

Les 10: Structuur 31

Les 11: Presentatiehulpmiddelen 33

Les 12: Presentatietechnieken 39

Les 13: Voorbereiden toetsbetoog 47

(3)

3

Inleiding

Voor je ligt de reader spreken voor havo 4. Aan het eind van deze periode houd je een mondeling betoog. Dit betoog houd je voor je docent en voor een aantal klasgenoten. Je hebt de vorige periode al veel geleerd over de tekstsoort betoog. Die kennis kun je deze periode ook inzetten voor je

mondelinge betoog.

Spreken is een vaardigheid en om goed te worden in een vaardigheid, moet je oefenen. Daarom zullen we in de lessen verschillende spreekoefeningen doen. Het is de bedoeling dat iedereen minstens eenmaal voor de klas een spreekoefening doet. Natuurlijk krijg je feedback op je spreken, die je kunt gebruiken om je spreekvaardigheid te verbeteren. De spreekoefeningen in het begin zijn wat minder uitgebreid, maar je kan ze vaak ook minder goed voorbereiden. Je moet improviseren.

Spreekoefeningen aan het einde van de periode kun je beter voorbereiden, maar je moet dan ook op meer dingen letten. Je docent bepaalt of je een spreekoefening voldoende hebt afgerond.

Naast de mondelinge toets moet je deze periode ook een handelingsdeel inleveren. Je maakt een documentatiemap. Dit heb je in de vierde klas ook al eens gedaan. Het onderwerp van je

documentatiemap is ook het onderwerp van je betoog.

Veel succes deze periode!

(4)

4

Les 1 Het betoog

Opdracht 1 Verschil schriftelijk en mondeling betoog

Veel theorie over het betoog is al bekend uit de vorige periode. Wat weet je nog van onderstaande onderdelen? Noteer in de tweede kolom.

tekstdoel

Stijl

Inhoud

Opbouw

Inleiding:

Kern:

Slot:

Toch is een mondeling betoog weer net even anders. Wat zou er anders zijn bij spreken? Noem minimaal drie factoren. Denk aan structuur, inhoud en presentatie.

1.

2.

3.

(5)

5 Opdracht 2 Een voorbeeld

Je gaat nu kijken naar leerlingen uit havo 5 die een betoog houden.

Beantwoord tijdens het kijken de vragen hieronder.

1. Waarom is dit een betoog?

2. Wat is de hoofdgedachte?

3. Welke argumenten gebruikt de spreker?

4. Worden er tegenargumenten weerlegd, welke?

5. Wanneer komt de conclusie?

6. Wat is de conclusie?

7. Wat vind je van het gebruik van de presentatiemiddelen?

8. Wat in de houding of lichaamstaal van de spreker komt overtuigend over?

9. Wat in het stemgebruik of het taalgebruik van de spreker komt overtuigend over?

10. Kon je het betoog makkelijk volgen? Hoe komt dat?

Noteer de antwoorden hieronder:

__________________________________________________________________________________

__________________________________________________________________________________

__________________________________________________________________________________

__________________________________________________________________________________

__________________________________________________________________________________

__________________________________________________________________________________

__________________________________________________________________________________

__________________________________________________________________________________

__________________________________________________________________________________

__________________________________________________________________________________

__________________________________________________________________________________

__________________________________________________________________________________

__________________________________________________________________________________

__________________________________________________________________________________

__________________________________________________________________________________

__________________________________________________________________________________

(6)

6

Les 2 Toetsanalyse en spreekangst

Opdracht 1 Analyseren van je fouten op de toets

De toets leesvaardigheid en argumenteren is een belangrijke toets in havo 4. Hij heeft voorspellende waarde voor je eindexamen. Daarom is het belangrijk dat je goed oplet tijdens de bespreking van je toets en de tabel hieronder invult. Je krijgt dan inzicht in waar je nog meer aandacht aan moet besteden voor je eindexamen en eventueel voor je herkansing.

Soort vragen Te behalen punten Door jou behaalde punten Theorievragen

Toepassingsvragen Open vragen

Multiple Choice vragen

Vragen die je fout had:

Waarom had je die vraag fout?

A. Ik snapte woorden/uitdrukkingen in de vraagstelling niet.

B. Ik kende de theorie niet, waardoor ik de vraag/antwoordmogelijkheden niet begreep.

C. Ik heb niet goed gekeken waar het antwoord moest staan in de tekst.

D. Anders, namelijk….

Nr. foute vraag Soort fout (A,B,C,D)

Toelichting

(7)

7 Opdracht 2 Sprekerstest

Wat voor soort spreker ben jij?

1. Geef bij elk van de onderstaande punten aan of je het ermee eens bent of niet mee eens bent. Omcirkel je keuze.

2. Bespreek je antwoorden met klasgenoten. Je docent beslist of jullie in groepen overleggen of met de hele klas. Noteer van elk punt dat is genoemd bij opdracht 1a hoeveel mensen uit je groep het ermee eens of oneens zijn.

3. Bespreek met elkaar de genoemde punten waarover de meningen verschillen.

4. Je docent geeft je nu de typering die bij jou zou moeten passen. Klopt het?

TEST

A Een spreekbeurt moet je goed voorbereiden, als je niet wilt afgaan voor de klas.

Mee eens / niet mee eens

B Als ik een spreekbeurt moet houden, ben ik erg zenuwachtig.

Mee eens / niet mee eens

C Spreken voor de klas: dat kun je of dat kun je niet. Daar valt niets aan te leren.

Mee eens / niet mee eens

D Als je zenuwachtig bent, kun je nooit een hoog cijfer scoren voor een spreekbeurt.

Mee eens / niet mee eens

E Als je een leuke klas hebt, is het gemakkelijker om een spreekbeurt te houden.

Mee eens / niet mee eens Opdracht 2

Bekijk het filmpje Ga er allemaal maar eens lekker voor zitten van Cabaretier Hans Teeuwen. In deze sketch heeft de cabaretier last van spreekangst. Noem minstens drie zaken waaraan je kunt merken dat de spreker bang is.

Opdracht 3

Lees op de volgende bladzijde de tekst over spreekangst en beantwoord de volgende vragen.

1. Wat is het ergste dat je kan overkomen?

2. Hoe groot is die kans (kan je die kans zelf verkleinen)?

3. Hoe erg is dat eigenlijk als dat dan toch gebeurt?

4. Wat zou je kunnen doen om het te voorkomen?

5. Hoe los je het op als het toch gebeurt?

(8)

8 Spreekangst

Trillende handen, een rood hoofd en niet meer uit je woorden kunnen komen. Overkomt je dat als je een presentatie moet houden? Of bij een sollicitatiegesprek of belangrijke vergadering?

Waarschijnlijk heb je dan last van spreekangst. Je kunt natuurlijk deze situaties zoveel mogelijk vermijden, maar beter en effectiever is het om je spreekangst proberen te verminderen.

Wat is spreekangst?

Bijna iedereen vindt het eng om te spreken in het openbaar. En zenuwachtig zijn voor een

sollicitatiegesprek is meer dan normaal. Een beetje spreekangst of plankenkoorts kan er zelfs voor zorgen dat je beter presteert. Maar als je spreekangst te groot wordt, kan dit leiden tot

concentratieverlies en zelfs een black-out.

Spreekangst is vaak een vorm van faalangst. Misschien is een presentatie of spreekbeurt een keer niet zo goed gegaan. Die herinnering blijft hangen. Een vervelende opmerking van een docent of klasgenoot kan ervoor zorgen dat je bij een volgende spreekopdracht extra zenuwachtig wordt.

Verminderen van spreekangst

Bedenk dat er met een goede voorbereiding eigenlijk niets mis kan gaan. Als je je tekst kwijt bent, pak je je tekst erbij. Als je begint met stotteren, neem je even een slokje water en begin je weer opnieuw. Als je toch nog allerlei rampscenario's voor je ziet, stel jezelf dan de volgende vragen:

Wat is het ergste wat me kan overkomen?

Probeer te achterhalen waar je eigenlijk bang voor bent. Wat is het ergste rampscenario dat je kan overkomen? Dat je een black-out krijgt? Dat je je tekst kwijt bent of dat je geen enkele vraag kunt beantwoorden?

Hoe groot is de kans dat dat gebeurt?

Heb je zo'n ramp al eens meegemaakt in het verleden? Zo ja, hoe lang geleden was dat? Was dat een vergelijkbare situatie? Had je je toen ook al goed voorbereid? Zijn er dingen die je nu anders zou kunnen doen?

Als die ‘ramp' toch gebeurt, hoe erg is dat eigenlijk?

Wat vind je zelf van mensen die een black-out krijgen tijdens een spreekopdracht? Of mensen die stotteren tijdens een vergadering? Dom, of juist dapper dat ze het toch proberen? Waarschijnlijk dat laatste. Bedenk dat de meeste mensen helemaal niet zo streng over je zullen oordelen.

Tips

Veel oefenen

Hoe vaker je je presentatie of belangrijk gesprek oefent, hoe zekerder je je zult voelen.

Ontspanningstechnieken

Ga voor je presentatie even rustig zitten en let goed op je ademhaling. Adem langzaam en diep, vanuit je buik. Na een tijdje zul je je rustiger voelen, je hartslag gaat bijvoorbeeld langzamer.

Relativeren

Relativeer het belang van je presentatie. In het algemeen, maar vooral ook voor je publiek. Bedenk dat je presentatie niet ineens een grote omslag in hun leven zal betekenen.

Onze manier van denken en fantaseren bepaalt hoe we ons voelen en hoe we ons opstellen en gedragen. Hierover kun je meer lezen in het volgende boek:

IJzermans. Theo, e.a. (2005). Beren op de Weg, spinsels in je hoofd. Zaltbommel: Thema.

(9)

9

Les 3 Het onderwerp

Opdracht 1 onderwerp en stelling

Het is nu zaak om zo snel mogelijk een onderwerp te bedenken waar je je betoog over wil doen.

Bedenk dat je een betoog moet houden, dus je moet een onderwerp verzinnen waar je een stelling bij kan maken. De ervaring leert dat het het beste werkt, als je een onderwerp kiest waar je je persoonlijk bij betrokken voelt.

Om een idee te krijgen is het verstandig om bijvoorbeeld eens een krant door te bladeren of op de website van een krant te kijken. Kijk dan ook vooral naar de opiniepagina’s. Ook op

www.debatinstituut.nl kun je verschillende stellingen vinden, of op vakkenweb.

Heb je een onderwerp gevonden? Lees dan hieronder hoe je er een goede stelling van maakt.

Laat je stelling keuren door je docent. Het is zonde als je er bij je toets pas achter komt dat je stelling niet in orde is.

Werkwijze om stellingen te maken

Het is goed om te weten aan welke voorwaarden een goede stelling moet voldoen. Hieronder volgen tips voor het formuleren van stellingen.

1. Voor een goede stelling geldt de gulden regel: een stelling bestaat uit één zin, zonder bijzinnen.

2. Een stelling is nooit in vraagvorm (moeten harddrugs gelegaliseerd worden?), maar kan wel weer een citaat zijn (Bolkestein: 'Het smoel is belangrijker dan het doel!').

3. Een belangrijke eis is dat de stelling in beginsel gelijke kansen aan voor- en tegenstanders biedt. Er zijn gewichtige argumenten voor én tegen de stelling te bedenken. De stelling is - in vaktermen - debatable.

4. Om verwarring te voorkomen is het raadzaam om een ontkenning (niet, nooit en dergelijke) in de stelling te vermijden (bijvoorbeeld: Nederland moet niet meer investeren in alternatieve

energiebronnen). De kans is namelijk groot dat de tegenstanders zich ontpoppen als voorstanders en andersom. De stelling wordt dan: Nederland moet meer investeren in alternatieve energiebronnen.

Concretiseringen

Het is aan de bedenker van de stelling of en hoeveel nuances in de stelling worden aangebracht.

Een voorbeeld van gradatie in concreetheid:

1. Nederland moet een sociale dienstplicht invoeren.

2. Nederland moet een sociale dienstplicht invoeren voor werklozen.

3. Nederland moet een sociale dienstplicht invoeren voor langdurig werklozen.

(10)

10 Ludiek?

 Het is niet gezegd dat een betoog alleen over serieuze stellingen gaat. Een serieus onderwerp kan ludiek ('Een echte vent strijkt zijn eigen overhemd') verwoord zijn. Een ludieke stelling is misschien wat gewaagd voor je echte betoog, maar kan wel prima dienen om bijvoorbeeld te gebruiken in een oefenbetoog.

Voorbeelden van stellingen

 De Arabische nieuwszender Aljazeera is gevaarlijk voor de publieke opinie.

 Middelbare scholieren moeten gratis openbaar vervoer krijgen.

 Genetische manipulatie is een zegen voor de mensheid.

 Internet doet meer kwaad dan goed voor je opvoeding.

 Het onderscheid tussen zwarte en witte scholen moet worden bestreden.

Voorbeelden van ludieke stellingen

 De mobiele telefoon is een dieptepunt voor de mensheid.

 Eén week per jaar moeten scholieren het land regeren.

 Willem-Alexander moet afstand doen van de troon.

Actuele stellingen

Het illegaal downloaden van muziek en films moet harder worden aangepakt

Ouders moeten zelf betalen voor schoolboeken

Nederland moet weg uit Uruzgan

De basisbeurs voor studenten moet afgeschaft worden

Nederland moet haar ontwikkelingshulp terugbrengen naar het Europees gemiddelde

Er moet een internettaks komen om kranten te helpen

De pensioengerechtigde leeftijd moet omhoog

Vrijheid van meningsuiting moet onbegrensd zijn voor politici

Eenvoudige stellingen

 Plastic tasjes in supermarkten moeten worden verboden

 Lantaarnpalen moeten ’s nachts uit worden gezet

 Milieugroeperingen die de wet overtreden moeten worden verboden

 Nederland moet opnieuw de autovrije zondag invoeren

 Schiphol mag niet groter worden als dat ten koste gaat van het milieu

 Jongeren moeten verplicht een deel van hun middelbare schooltijd in een andere lidstaat doorbrengen

 Alle lidstaten van de EU moeten het homohuwelijk legaliseren

 Er moet een Europese belasting komen op kerosine

 De EU moet lidstaten verplichten om een minimum aan onderwijs uit te geven

 Europa moet een direct door het volk gekozen president krijgen

 Nederland moet een gekozen premier krijgen

 De stemgerechtigde leeftijd moet omlaag naar 16 jaar Of: Je moet kunnen stemmen als je 16 bent

(11)

11

 Nederland moet een stemplicht invoeren Of: Iedereen moet verplicht stemmen

 Mensen die veel belasting betalen, moeten meer stemrecht krijgen

 Nederland moet stemmen per internet of sms mogelijk maken

Uitdagende stellingen

 Om ontwikkelingshulp te krijgen moet een ontwikkelingsland milieuvriendelijk beleid voeren

 Het ontkennen van de klimaatcrisis moet strafbaar worden gesteld

 Nederland moet meer kerncentrales bouwen

 Patenten op klimaattechnologie moeten worden vrijgegeven

 De handel in emissierechten moet worden vervangen door een forse uitstoottaks

 Europa moet alleen nog subsidie geven aan boeren als ze milieu- en diervriendelijk werken

 De EU moet een verbod afkondigen op generaal-pardonregelingen

 Griekenland moet uit de Euro worden gezet

 Er moet een Europees leger komen

 Inwoners van de EU moeten in elk ander land kunnen werken

 Het volk moet de mogelijkheid krijgen om nieuwe verkiezingen af te dwingen

 Nederland moet een tweepartijenstelsel invoeren

 Nederland moet het onmogelijk maken de democratie af te schaffen, zelfs als een overgrote meerderheid dit steunt

 Nederland moet bij de Tweede-Kamerverkiezingen een kiesdrempel van vijf zetels invoeren

 Democratie is voor ieder land de beste staatsvorm (waardestelling)

Klassieke clichés:

 Het testen van cosmetische producten op dieren moet verboden worden

 Iedereen moet verplicht DNA-materiaal afstaan

 Gewelddadige games moeten verboden worden

 Nederland moet juryrechtspraak invoeren

 Nederland moet meer kerncentrales bouwen

 Bij concrete terroristische dreigingen is martelen geoorloofd

 Ontwikkelingshulp moet afgeschaft worden

 Alle Nederlanders moeten verplicht orgaandonor worden

 Veroordeelde pedofielen mogen pas vrijgelaten worden na chemische castratie

 Er moet een volledig verbod op prostitutie komen

 Nederland moet de doodstraf herinvoeren

 De publieke omroep moet afgeschaft worden

 Nederland moet vaker referendums organiseren

 Nederland moet een republiek worden

 Er moet een stakingsverbod komen voor noodhulpdiensten

 De overheid moet topinkomens harder aanpakken

 Turkije mag geen lid worden van de Europese Unie

 Kinderen moeten verplicht gevaccineerd worden

 Wietteelt moet gelegaliseerd worden

 Wie ongezond leeft, moet meer zorgpremie betalen

 De overheid moet een minimum stellen voor vrouwen aan de top

(12)

12

 Gewelddadige dictators vermoorden is geoorloofd

 Westerse landen hebben de morele plicht om democratie te verspreiden

 Criminelen die levenslang hebben gekregen moeten kunnen kiezen voor euthanasie

 Kinderen moeten recht krijgen op een rookvrije thuisomgeving

 Uitkeringsfrauders moeten tien jaar lang het recht op alle uitkeringen verliezen

 Verplicht euthanasie moet worden toegepast op langdurige comapatiënten

 Het auteursrecht moet beperkt worden tot 10 jaar

 Ook harddrugs moeten worden gelegaliseerd

 Alcoholreclame moet verboden worden

 Bij ernstig huiselijk geweld moet een huwelijk verplicht ontbonden worden

 Actiegroeperingen die de wet overtreden moeten verboden worden

 Het Suikerfeest moet een nationale feestdag worden

 Er moet een verplichte abortus komen bij jeugdzwangerschappen

 Hoofddoekjes moeten op school verboden worden

 Alleen democratieën mogen voortaan de Olympische Spelen organiseren

 Vrouwen moeten het recht krijgen op pepperspray Wedstrijdstellingen van het Lagerhuis

1. Het salaris van een docent moet afhankelijk worden van zijn kwaliteit 2. Nederland moet terug naar één publieke zender

3. Kernenergie is een goed alternatief voor het gebruik van fossiele brandstoffen 4. Geld voor ontwikkelingssamenwerking moet alleen bij vrouwen terecht komen 5. Social media als Hyves, Facebook en MSN zijn een groot gevaar voor jongeren 6. Op alle basis - en middelbare scholen moet het schooluniform worden ingevoerd 7. IVF-behandelingen moeten geheel voor eigen kosten zijn

8. Het "ja, tenzij" donorsysteem moet worden ingevoerd 9. De toenemende macht van China is goed voor de wereld

10. Religieuze uitingen als keppeltjes en hoofddoekjes op scholen moeten verboden worden

(13)

13 Opdracht 2 SPREEKOPDRACHT: Luchtballon

Voordat je aan deze spreekopdracht gaat beginnen lees je eerst de tekst evalueren hieronder.

Voor de spreekopdracht vorm je een groep van vijf personen. Stel je voor dat je met z’n vijven in een luchtballon boven zee zweeft. De ballon dreigt neer te storten en kan alleen blijven zweven als er vier mensen uitspringen. Ieder van jullie moet straks betogen waarom jij moet overleven.

1. Kies een karakter dat je aanspreekt: een persoon uit het nieuws of een popzanger, je vader of desnoods Sinterklaas of Donald Duck. (Je neemt jezelf in deze opdracht niet als

voorbeeld.)

2. Bedenk in drie minuten hoe je gaat beargumenteren dat jij in de mand moet blijven.

3. Ieder van jullie krijgt één minuut om te vertellen welke persoon je bent en waarom je moet blijven.

4. De klas jureert: de twee verliezende ballonvaarders moeten springen.

5. De drie achterblijvers beargumenteren elk in één minuut waarom de andere twee juist wel moeten springen. Je valt ze dus aan op hun eigen argumenten.

6. De klas wijst de winnaar aan.

7. Evalueer de sprekers en geef ze commentaar op hun spreekbeurt.

Evalueren

Van fouten kan je leren. Het is een cliché maar wel waar. Om te kunnen leren van fouten is er één belangrijke voorwaarde: je moet niet alleen gewezen worden op je fouten, maar vooral ook gestimuleerd worden om het beter te doen.

Commentaar krijgen is niet altijd even gemakkelijk, sterker nog het is wellicht een stuk moeilijker dan commentaar geven. Belangrijk is dat je niet direct in de verdediging gaat. Het moeilijkste aspect van commentaar krijgen, is goed luisteren. Luister dus naar wat er wordt verteld en probeer er je voordeel mee te doen. Hieronder een paar aandachtspunten voor commentaar krijgen en geven:

Commentaar geven:

- Geef opbouwende kritiek, zodat je de ander verder helpt;

- Noem positieve en negatieve punten; formuleer deze als ‘tops’ en ‘tips’.

- Wees objectief; wees dus niet te mild omdat het om een goede vriend gaat;

- Geef serieuze kritiek; maak geen flauwe opmerking Commentaar krijgen:

- Neem commentaar en commentator serieus en doe er je voordeel mee, leer er iets van;

- Leg commentaar alleen naast je neer als kunt uitleggen waarom.

(14)

14

Les 4 Het spreekplan

Als het goed is heb je nu een stelling voor je betoog.

Opdracht 1 SPREEKOPDRACHT: Lullepot 1. Voor je liggen twee witte papiertjes.

2. Bedenk wat je stelling is voor het toetsdebat. Schrijf nu op ieder briefje een kernwoord uit de stelling op. Bijvoorbeeld, je stelling is: een de vergoeding voor een diëtist moet in het

basispakket. Dan schrijf je op je eerste briefje ‘diëtist’ en op het andere briefje ‘basispakket’.

Lever de briefjes in bij je docent.

Deze opdracht wordt vaak gebruikt in het debating-onderwijs. Je oefent met spreken in het

openbaar. Het is een soort spel, waarbij je geen hoogwaardige prestatie hoeft te leveren. Een goede oefening om je spreekangst te overwinnen.

3. De eerste leerling komt naar voren en pakt twee briefjes. De leerling leest de woorden voor zichzelf en krijgt één minuut bedenktijd. In deze minuut moet een logisch, fictief en boeiend verhaal worden voorbereid, dat begint met het ene woord en eindigt met het andere. Het verhaal moet ongeveer één minuut duren.

4. Nadat de bedenktijd is verstreken vertelt de leerling het verhaal aan de klas. Intussen is een tweede leerling naar voren gekomen die twee woorden heeft getrokken en zich voorbereidt in een hoek van het lokaal.

5. Bespreek na afloop (met de hele klas of in kleinere groepen) welk verhaal inhoudelijk het beste was en welke presentatie het meest boeide. Leg ook uit waarom je dat vindt.

(15)

15 Opdracht 2 Het spreekplan

Voor een mondeling betoog maak je een spreekplan. Dat is een plan waarin je vastlegt wat je gaat zeggen en welke argumenten je gaat gebruiken. Lees hieronder uit welke onderdelen het spreekplan is opgebouwd. Kijk vervolgens nog eens naar een voorbeeldbetoog uit havo 5. Maak nu naar

aanleiding van dat betoog het spreekplan. Je kan het plan op de volgende bladzijde gebruiken om in te vullen.

Spreekdoel

Stel ten eerste vast wat het doel is van je betoog. Het doel is natuurlijk overtuigen, maar we willen dat je preciezer bent. Noteer je doel zo concreet mogelijk. Schrijf bijvoorbeeld niet: ‘Het doel is een overtuigend betoog houden voor donorregistratie’. Maar: ‘Ik hoop dat aan het eind van mijn betoog een aantal klasgenoten zich laat registeren als donor. Formuleer je spreekdoel als volgt: Na mijn betoog wil ik dat mijn luisteraars……

Hoofdgedachte

De volgende staf in je voorbereiding is het vaststellen van de hoofdgedachte. De hoofdgedachte is het belangrijkste wat je over je onderwerp wil vertellen. Bij een betoog komt dit overeen met jouw stelling / mening. Bijvoorbeeld: Ik vind dat iedere scholier na zijn examen een jaar vrijwilligerswerk moet doen. Formuleer de hoofdgedachte voor jouw betoog.

Publiek

Formuleer je publiek zodat je de toon en inhoud aan je publiek kan aanpassen.

Inleiding

Bedenk hoe je je betoog wil inleiden. Geef dit in een aantal steekwoorden weer. Misschien heb je bronnen nodig om je verhaal goed in te leiden. Noteer dan achter de steekwoorden een sterretje.

Kern

Welke argumenten ga je gebruiken om je stelling te onderbouwen? Zorg voor minimaal drie argumenten. Je kan ook gebruik maken van een tegenargument met weerlegging. Misschien heb je hier en daar nog meer informatie nodig. Noteer dan een sterretje achter het argument.

Slot

Bedenk hoe je in je betoog kan aansluiten op de inleiding. Geef dit in een aantal steekwoorden weer.

Wat wordt jouw conclusie? Hoe ga je het betoog afsluiten. Misschien heb je bronnen nodig om je verhaal goed in te leiden. Noteer dan achter de steekwoorden een sterretje.

Opdracht 3 Je eigen spreekplan

Je gaat nu al beginnen aan je eigen spreekplan. Je kan alles natuurlijk nog maar heel globaal invullen.

Je moet immers nog informatie zoeken en je zult nog het een en ander leren over hoe je een goede inleiding en een goed slot maakt. Dit is niet erg. Het is een eerste plan. Dit plan kun je gedurende deze periode nog aanpassen. Gebruik het schema om je spreekplan in te vullen. Uiteindelijk is het wel de bedoeling dat iemand anders met jouw spreekplan jouw betoog zou kunnen houden, zo duidelijk moet het worden.

(16)

16

Spreekplan – voorbeeldbetoog

Stelling

Spreekdoel

Hoofdgedachte

Publiek

Inleiding

Kern Argument 1

Argument 2

Argument 3

Argument 4

Argument 5

Slot

(17)

17

Je eigen spreekplan – eerste versie

Stelling

Spreekdoel

Hoofdgedachte

Publiek

Inleiding

Kern Argument 1

Argument 2

Argument 3

Argument 4

Argument 5

Slot

(18)

18

Les 5 Verschillende bronnen van informatie

Voordat we ons spreekplan verder kunnen invullen, moeten we eerst op zoek gaan naar informatie.

Je hebt vast wel eens op internet gezocht naar bronnen voor een spreekbeurt of een onderzoekje. Je vindt dan vaak schriftelijke bronnen, bijvoorbeeld artikelen. Het is echter ook mogelijk dat je een filmpje, een interview of een televisieprogramma als bron wil gebruiken. In deze les ga je leren hoe je een dergelijke bron moet verwerken.

Daarnaast zal je ook vaak een website als bron willen gebruiken. Je moet dan wel nagaan of die website betrouwbaar genoeg is om als bron te gebruiken. Hoe je dat doet, leer je ook in deze les.

Wat is goed luisteren?

Als je wat zit te zappen langs de tv-zenders, maakt het niet zoveel uit wat je ziet en hoort. Maar er zijn momenten waarop je veel gerichter kijkt en luistert. Naar een documentaire die je kunt

gebruiken voor je profielwerkstuk, bijvoorbeeld. Of als een klasgenoot een voordracht houdt. In die gevallen kijk en luister je met een duidelijk doel.

Als je voorafgaand aan het luisteren precies opschrijft wat je te weten wilt komen, kun je tijdens het luisteren proberen deze luistervragen te beantwoorden. Informatieve vragen zijn de beste

luistervragen. Overigens is de vraag: ‘Welke argumenten voert de spreker aan?’ ook informatief. Het is niet erg zinvol om in luistervragen naar details te vragen.

Sprekers helpen hun luisteraars vaak met allerlei opbouwsignalen: ze kondigen aan wat ze gaan vertellen, ze geven samenvattingen en gebruiken signalen voor opsommingen, oorzaken of

argumenten. Daardoor kun je je optimaal concentreren op de passages die van belang zijn. Verder zal een goede spreker belangrijke woorden nadrukkelijk uitspreken of herhalen. Ook met armgebaren en mimiek ondersteunt een spreker de opbouw.

Soms zal blijken dat jouw luistervragen niet (volledig) zijn beantwoord. Misschien was de

informatiebron minder geschikt dan je vermoedde. Als je hebt geluisterd naar een ‘levende’ spreker, kun je gelukkig vragen stellen. Natuurlijk stel je oprechte vragen en probeer je niet de spreker belachelijk te maken.

Opdracht 1 Gericht kijken en luisteren

Op school maak je al heel wat jaren aantekeningen. Je hebt een eigen manier ontwikkeld om

hoofdzaken te noteren en inhoudelijke verbanden weer te geven. Hierna test je je eigen methode en bekijk je of die methode misschien nog verbeterd kan worden.

Je gaat straks een aflevering van het televisieprogramma Puberruil bekijken. In deze KRO-serie ruilen steeds twee pubers voor een week hun leven met elkaar. Op deze manier leren ze elkaars leven beter begrijpen.

1. Wat tekstdoel verwacht je bij dit programma? Licht je antwoord toe.

(19)

19 In de aflevering ‘Velp-Kaapstad’ van Puberruil XTRA ruilen de Nederlandse Kiki en de Zuid-Afrikaanse Melissa. Het eerste deel werd uitgezonden op 27 november 2006. Je ziet straks het tweede en laatste deel, dat werd uitgezonden op 4 december 2006. De aflevering duurt ongeveer 35 minuten.

Kiki en Melissa zetten zich allebei in voor de bestrijding van aids. Je zou de uitzending als bron kunnen gebruiken voor documentatiemateriaal bij een betoog over de rol van jongeren in de strijd tegen aids.

Bekijk het tekstvak hieronder.

2. Voor stap 1 en 2 uit. Noteer je antwoorden bovenaan een leg vel.

3. Bekijk het lijstje met symbolen hieronder. Maak op dezelfde manier een lijst met symbolen die jij gebruikt in je aantekeningen. Misschien is jouw lijst korter of juist langer dan het voorbeeld. Als je deze lijst op de laatste pagina van je schrift noteert, kun je hem in de loop van het jaar aanvullen als je nieuwe symbolen gaat gebruiken.

4. Bekijk nu de aflevering van Puberruil. De uitzending begint met een korte samenvatting van het eerste deel. Maak aantekeningen aan de hand van de luistervragen die je bij vraag 2 hebt genoteerd.

AANTEKENINGEN MAKEN Stappenplan

1. Bedenk wat je al weet over het onderwerp en noteer luistervragen.

2. Noteer de datum, naam enz.

3. Bepaal de hoofdzaken.

- Noteer opbouwsignalen en nummer de verschillende onderdelen.

- Noteer de deelonderwerpen met een korte uitwerking.

- Houd je luistervragen goed voor ogen.

4. Controleer je aantekeningen als de spreker samenvat.

5. Stel vragen ter aanvulling of verduidelijking.

6. Werk de aantekeningen binnen enkele dagen uit.

Enkele symbolen

→ Gevolg 1,2,3, opsomming

↔ tegenstelling a,b,c, opsomming

≠ is niet gelijk aan ≈ is ongeveer gelijk aan

> verandert in vb voorbeeld

≥ conclusie […] terzijde, eigen commentaar

: verklaring ? nog een vraag over stellen

(20)

20 Opdracht 2 Aantekeningen beoordelen

1. Controleer je aantekeningen.

2. Geef jezelf een score (--,-, +/-, +, ++) op de volgende vijf onderdelen:

- Mijn luistervragen waren gericht op hoofdzaken.

- Ik kan mij goed concentreren tijdens het kijken en luisteren.

- Mijn aantekeningen bevatten hoofdzaken en geen onnodige details.

- In mijn aantekeningen gebruik ik symbolen om verbanden overzichtelijk weer te geven.

- Mijn aantekeningen zien er overzichtelijk uit.

- Mijn aantekeningen zijn – ook voor anderen en ook na enkele weken voor mijzelf – achteraf goed te begrijpen.

3. Als je jezelf bij de vorige vraag ergens een matige of onvoldoende score hebt toegekend, noteer er dan meteen een verbetertip bij.

4. Maak nu een groepje van vier. Vergelijk jullie aantekeningen. Wie heeft de beste aantekeningen gemaakt? Hoe komt dat?

Betrouwbaarheid van bronnen

Er is natuurlijk niets mis met documenteren via internet; internet is een uitgebreid venster op de wereld. Maar leerlingen zijn vaak te snel tevreden. Of ze weten niet goed hoe ze websites moeten beoordelen. Als je wilt bepalen of een website een geschikte en betrouwbare bron is, moet je op dezelfde dingen letten als bij een schriftelijke bron:

- Autoriteit - Objectiviteit - Actualiteit Autoriteit

Het medium zegt veel over de waarde van de informatie. Kwaliteitskranten als NRC Handelsblad, de Volkskrant, Het Parool en Trouw hebben een naam hoog te houden. Hetzelfde geldt voor

opiniebladen als HP/De Tijd, Vrij Nederland en Elsevier. Artikelen in de Telegraaf, het Algemeen Dagblad en regionale kranten zijn vaak leesbaarder, maar graven minder diep. Regionale bladen, radio en tv kun je vooral goed gebruiken als je een lokaal onderwerp onderzoekt. Bladen als Story of Nieuwe Revue en op sensatie beluste tv-programma’s geven onvolledige of zelfs partijdige

informatie. Gebruik zulke bronnen alleen als je er andere tegenover kunt zetten.

Naast het medium moet je ook de auteur beoordelen op autoriteit. Is de schrijver van een aanklacht tegen het belastingstelsel econoom van beroep? Is hij een veelgevraagd deskundige op tv? Dan stijgt de geloofwaardigheid.

Schrijvers die met behulp van bronvermeldingen vertellen hoe ze aan informatie komen, mag je ook serieus nemen. Ze zeggen eigenlijk: kijk het zelf maar na als je me niet gelooft.

(21)

21 Objectiviteit

Je kunt de auteur ook beoordelen op objectiviteit. Politici belichten vaak maar één kant van de zaak, namelijk het standpunt van hun partij. Ook kun je soms te maken hebben met verkapte

reclameboodschappen.

Je moet extra alert zijn als je beschouwingen leest. Daarin presenteren journalisten vaak visies zonder er kritisch commentaar op te geven. Ze informeren de lezer immers vooral over een

standpunt of visie en geven soms geen kritische opmerkingen. Je hebt er dan niet zoveel aan om de schrijver van het stuk te beoordelen. Wees in zulke gevallen vooral alert op de vragen: Wie is hier aan het woord? En wat wil die persoon? Beschouwingen waarin verschillende visies op een onderwerp worden gepresenteerd zijn uiteraard ideaal als bron.

Actualiteit

Tot slot is het van belang hoe recent de gegevens zijn. Wat ‘oud’ is, hangt af van het onderwerp.

Kijkcijfers worden elke maand ververst. Een onderzoek naar alcoholconsumptie onder jongeren mag niet veel ouder zijn dan drie tot vier jaar. Maar een enquête over het leesgedrag van jongeren kun je na tien jaar nog prima gebruiken: er zal weinig veranderd zijn.

Meerdere bronnen gebruiken

Over de site Wikipedia bestaan gaan veel verhalen de ronde. Sommige leerlingen vinden deze site volstrekt onbetrouwbaar, omdat iedereen er alles op kan zetten en kan verwijderen. Anderen vinden de site overzichtelijk en je kan er alles op vinden. Je kan Wikipedia prima gebruiken als bron, maar zoek dan wel een andere bron die hetzelfde beweert. Voor alle beweringen geldt: als je een bewering in meerdere bronnen aantreft, stijgt de betrouwbaarheid.

Opdracht 3 Websites beoordelen op betrouwbaarheid eventueel mee beginnen in de eerste les van het leerplein

Wat hierboven geschreven staat over het beoordelen van schriftelijke bronnen, geldt ook voor websites. Waar je dan precies op moet letten wordt uitgelegd in de cursus op www.webdetective.nl.

1. Je gaat naar deze site en je klikt steeds op verder totdat je de cursus hebt voldoende hebt afgerond. Het cijfer dat je hebt behaald, vul je hier in:

2. In het submenu vind je het woord Checklist. Ga daar eens naartoe. Waartoe dient de checklist?

Lijkt je dat handig om te gebruiken?

(22)

22

Les 6 en 7 De documentatiemap

Leerpleinopdracht

In een documentatiemap verzamel je artikelen of andere bronnen, documentatie, over jouw onderwerp. In deze les ga je bedenken welke informatie jij nodig hebt om je argumenten te

ondersteunen. Bovendien leer je hoe een documentatiemap eruit moet zien. Een documentatiemap kun je voor ieder onderzoek maken. Of dat nu een betoog is, mondeling of schriftelijk, een debat een PO voor geschiedenis of je profielwerkstuk. Het maken van een documentatiemap zorgt ervoor dat je de gevonden informatie ordent, zodat je het kan gebruiken voor je eindproduct.

Opdracht 1 De documentatievragen

Bij het maken van je spreekplan heb je wellicht gemerkt dat je informatie nodig hebt. Je gaat echter niet lukraak op zoek naar informatie door je stelling in te typen in Google. Je gaat je eerst afvragen welke informatie je nodig hebt.

Stel, je hebt als stelling dat de vergoeding voor een diëtist in het basispakket moet worden

opgenomen. Dan wil je misschien wel gegevens zoeken die bewijzen dat mensen met overgewicht die bij een diëtist komen blijvend gewicht verliezen. Bovendien wil je een kostenplaatje maken.

Hoeveel kost een diëtist en hoeveel kost een persoon met overgewicht aan zorg? Oftewel, je formuleert vragen waarop je antwoorden wil vinden. Dit noem je documentatievragen. Bij het voorbeeld zouden de documentatievragen kunnen zijn:

1. Hoe succesvol zijn diëtisten?

2. Wat kost een behandeling bij een diëtist?

3. Welke gezondheidsklachten hebben mensen met overgewicht?

4. Wat kost het om de klachten van mensen met overgewicht te behandelen?

Kijk eens terug naar je spreekplan. Waar heb je meer informatie voor nodig? Bedenk minimaal vier documentatievragen.

Opdracht 2 De documentatiemap

1. Je bent inmiddels een echte webdetective. Heb je de cursus nog niet af, dan moet je dat nu eerst alsnog doen. Ga naar www.webdetective.nl en klik steeds op verder, totdat je de cursus hebt afgerond met een cijfer. (zie opdracht 3 van de vorige les)

2. Nu je vragen hebt geformuleerd kan je op zoek gaan naar de antwoorden. Natuurlijk kun je hierbij gebruik maken van internet. Denk ook aan de krantenbank. Op school heb je gratis toegang tot de krantenbank. Thuis heb je dat niet. Je kan op de krantenbank komen door gebruik te maken van de link op vakkenweb. Zorg dat je minimaal vijf betrouwbare artikelen hebt gevonden en noteer zorgvuldig de bron. Let op: scholieren.com is niet toegestaan als bron. Gebruik de checklist op www.webdetective.nl om een website te controleren op betrouwbaarheid.

3. Copy-paste de geschikt bevonden artikelen naar een Word-document.

(23)

23 4. Vervolgens moet je de informatie ordenen. Dat doe je door iedere documentatievraag een

kleur te geven. Vraag 1 is geel, vraag 2 is rood etc. Lees de artikelen goed door. Als je een antwoord op je vraag vindt, dan markeer je de regels in de kleur van de vraag. Je kan in een artikel dus makkelijk het antwoord op meerdere vragen vinden. Maar het kan ook andersom.

Je hebt verschillende artikelen waarin het antwoord wordt gegeven op vraag 1 bijvoorbeeld.

5. Als je klaar bent met markeren, ga je de informatie per vraag ordenen. Je neemt voor iedere documentatievraag een nieuw A4-tje. Je noteert de vraag bovenaan de pagina. Vervolgens verzamel je alle antwoorden op die vraag onder elkaar. Bij vraag 1 zijn dat dus alle gele antwoorden. Bij vraag 2 alle rode antwoorden etc.

6. Tot slot maak je een voorblad en doe je alles in een snelhechter. Je docent heeft enkele voorbeelden van goede documentatiemappen. Hierin kan je zien hoe het moet.

7. In het kort is

de documentatiemap

als volgt:

- Bedenk minimaal 4 documentatievragen en geef ze een kleur.

- Zoek minimaal 5 artikelen en noteer de bron.

- Zoek in de teksten naar de antwoorden op de vragen en markeer deze (per vraag kunnen er meerdere antwoorden zijn)

- Zet alle antwoorden per vraag onder elkaar.

- Pak een snelhechter en doe erin:

a. een voorblad met je naam, klas, docent, datum, stelling en documentatievragen.

b. De A4-tjes met vragen en antwoorden

c. De volledige teksten met kleurmarkeringen en bronvermelding (zie boven)

Je werkt aan je documentatiemap in het leerplein. Spreek met je docent af wanneer de documentatiemap ingeleverd moet zijn. Het is een

handelingsdeel

.

(24)

24

Les 8 Overtuigen

In de jaren ’90 van de twintigste eeuw was het Westen in de ban van een geruchtmakende zaak tegen een van de populairste presidenten van de Verenigde Staten, Bill Clinton. Uiteindelijk gaf hij in een televisietoespraak (17 augustus 1998) toe dat hij seksueel contact had ehad met zijn stagiaire Monica Lewinsky. Clinton keek recht in de camera en zei: ‘I know that my public comments and my silence about this matter gave a false impression. I misled peaple, including even my wife.’ En met brekende stem: ‘I deeply regret that.’

De uitglijder kostte de president net niet zijn baan. Hij slaagde er zelfs in het vertrouwen van vele Amerikanen te (her) winnen, zo bleek uit de peilingen. Hij stelde zich kwetsbaar op en toonde gevoelens: hij liet zijn menselijke kant zien.

Betogen is meer dan argumenteren. Dat geldt zeker voor het mondelinge betoog, waarin sprekers contact hebben (of via televisie lijken te hebben) met hun publiek. Ze moeten een band opbouwen met hun toehoorders, opdat ze geloofd worden. Betogende sprekers zullen zich daarom minder zakelijk opstellen dan tijdens een informatieve voordracht. Als je zelf een betoog voorbereidt, kun je daar tijdens het selecteren en formuleren van je argumenten al rekening mee houden.

De volgorde van de argumenten, hangt af van je publiek: hoe denken zij waarschijnlijk over jouw stelling? Het is een goed idee om dicht bij de belevingswereld van je toehoorders te beginnen. Als je verwacht dat men het met je oneens is, kun je bijvoorbeeld beter beginnen met het weerleggen van tegenargumenten. Hieronder zie je nog eens de twee typen argumenten die je kent.

Objectieve argumenten (bewijzen) Subjectieve argumenten

Feiten Geloof

Wetenschappelijke gegevens Vermoedens, persoonlijke indrukken, voorspellingen

Algemeen geldende waardeoordelen Gevoelens, emoties

Niet algemeen aanvaarde waardeoordelen

Als je iemand wilt overtuigen, moet je eerst jezelf ‘verkopen’ voor je je boodschap verkoopt. Als mensen voelen dat je niet redelijk bent of rationeel, heb je geen enkele kans. Je moet betrokken zijn bij/overtuigd zijn van de doelstelling, de idee en de doelen van je toespraak en de woorden die je uitspreekt. Zeg nooit dingen als ‘misschien’, ‘wellicht’, ‘eventueel’ – gebruik positieve woorden als

‘zal’ en ‘moet’ en ‘zeker’.

Als je wilt overtuigen, en dat wil je, besef dan dat jij daar staat als autoriteit. Zorg er dus voor dat je beschikt over meer dan genoeg achtergrond informatie om je punten te onderbouwen. Je publiek heeft het snel door als je niet volledig in je onderwerp ‘zit’. Zorg daarnaast ervoor dat je

geloofwaardig overkomt – zelfs als je een pijnlijk of ingewikkeld onderwerp aansnijdt.

Als je niet geloofwaardig overkomt, ook al is je boodschap voor 100% waar, zal je publiek twijfelen aan je woorden.

(25)

25 Opdracht 1 Aanpassen spreekplan

Je hebt nu een documentatiemap gemaakt en je hebt iets gelezen over hoe je moet overtuigen. Pak nog eens de eerste versie van je spreekplan erbij. Beantwoord dan de volgende vragen:

1. Welke type argumenten heb je? Vooral objectief of vooral subjectief? Is het verstandig om daar nog iets aan te veranderen?

2. Heb je voldoende informatie in je documentatiemap verzameld over het onderwerp?

3. Hoe denk je dat je publiek tegen jouw stelling aankijkt?

4. In welke volgorde kan je de argumenten het beste aanbieden?

5. Kun je de inleiding gebruiken om ‘jezelf’ te verkopen?

6. Sta je 100% achter je spreekdoel of moet je daar nog iets aan veranderen?

Maak nu een tweede versie van je spreekplan. Je kunt argumenten verplaatsen, aanvullen, schrappen etc. Je kan natuurlijk ook je spreekdoel, je inleiding of andere onderdelen aanpassen.

(26)

26 Opdracht 2 Kijken en leren

Je docent laat je drie filmpjes zien. Door goed te observeren wat anderen doen, kun je veel leren. Het zijn sprekers op een congres genaamd Tedxyouth. Je docent kan de filmpjes vinden op Youtube.

Zoekterm: tedxyouth amsterdam – Thijl Klerkx (1), Jip Maathuis (2), Robert van Hoesel (3) 1. Noteer bij ieder filmpje wat ervoor zorgt dat de spreker overtuigend is. Als je vindt dat de

spreker juist niet overtuigend is, noteer dan waar dat volgens jou door komt.

2. Maak een groepje van 4. Drie personen bespreken met elkaar wat ze vinden en maken een top 3 van de filmpjes.

3. De vierde persoon is verslaglegger. Hij of zij doet niet mee aan de bespreking, maar probeert te ontdekken wat de criteria zijn die de andere drie hanteren.

4. De verslaglegger noteert aan de hand van de criteria minimaal drie tips waar iedereen bij zijn of haar betoog op zou moeten letten en schrijft deze op het bord.

Opdracht 3 SPREEKOPDRACHT: De overtuigende verkoper Je docent heeft een aantal voorwerpen bij zich.

1. Een aantal leerlingen krijgt een voorwerp. Op de gang hebben de leerlingen een paar minuten de tijd om zich voor te bereiden.

2. Iedereen in de klas heeft een euro gekregen. Daar kan je iets van kopen.

3. De leerlingen komen terug en proberen hun product zo overtuigend mogelijk te verkopen.

Elk voorwerp kost precies één euro.

4. De rest van de klas levert zijn euro in bij de verkoper van het product dat ze willen hebben.

5. De verkoper met de meeste euro’s heeft gewonnen.

6. Bespreek met de klas waarom deze verkoper zo goed was. Heeft hij/zij gebruik gemaakt van de tips die op het bord stonden?

(27)

27

Spreekplan – tweede versie

Stelling

Spreekdoel

Hoofdgedachte

Publiek

Inleiding

Kern Argument 1

Argument 2

Argument 3

Argument 4

Argument 5

Slot

(28)

28

Les 9 Argumenteren

Je krijgt van je docent de documentatiemap in deze les terug. Misschien moet je nog wat verbeteren? Maak een goede afspraak over wanneer je de verbeterde versie weer inlevert.

Deze les gaan we wat dieper in op de theorie achter het argumenteren. Je hebt nagedacht over de argumenten. Je hebt minimaal drie argumenten geformuleerd en je hebt ook weerleggingen bedacht bij tegenargumenten. Je gaat nu kijken hoe goed jouw argumentatie is.

Aanvaardbaarheid argumentatie

Waar let je op bij de beoordeling van je argumentatie?

1. Controleer of argumenten inhoudelijk correct zijn.

2. Beoordeel of argumenten inhoudelijk voldoende zijn uitgewerkt.

3. Ga na of de argumenten daadwerkelijk het standpunt ondersteunen.

Voorbeelden beoordelen aanvaardbaarheid a) Is de argumentatie inhoudelijk correct?

Niet zo: Nederland is te vol, want er wonen dertig miljoen mensen.

Maar: Nederland is te vol, want er wonen ruim zestien miljoen mensen.

b) Is de argumentatie inhoudelijk voldoende uitgewerkt?

Niet zo: Het is zeer aannemelijk dat het Zelfportret met ringkraag in het Mauritshuis niet niet van Rembrandts hand is, omdat de stijl afwijkt van zijn andere werk.

Maar: Het is zeer aannemelijk dat het Zelfportret met ringkraag in het Mauritshuis niet van Rembrandts hand is, omdat de stijl afwijkt van zijn andere werk. Zo is het lichtaccent in de iris laag gepositioneerd, zijn de ogen van de geportretteerde te dicht bij elkaar geplaatst en is de overgang tussen ooglid en schaduw te abrupt.

c) Ondersteunen de argumenten het standpunt?

Niet zo: De proefpersoon heeft een hekel aan roken. Ze begon te huilen toen ze haar vader een sigaret op zag steken.

Maar: De proefpersoon heeft een hekel aan roken. Dit heeft zij benadrukt in ons gesprek.

(29)

29 Drogredenen

Onjuist beroep op causaliteit

Er wordt gedaan alsof A altijd B tot gevolg heeft. Maar wellicht zijn er ook andere oorzaken te noemen voor het vervelende gevolg. Voorbeeld: Het was veel te onrustig in het lokaal, daardoor zal ik wel weer een onvoldoende voor Frans gehaald hebben.

Verkeerde vergelijking

De vergelijking blijkt bij nader inzien toch op belangrijke punten te verschillen. Voorbeeld: Ik vind het veel te gevaarlijk jou alleen te laten beslissen. Kleine kinderen laat je ook niet alleen oversteken.

Vals autoriteitsargument

De aangehaalde autoriteit is geen autoriteit op dit gebied, of is partijdig, of wordt door anderen niet gezien als een autoriteit. Voorbeeld: Morgen wordt het slecht weer. Mijn opa, die het aan zijn likdoorns kan voelen, heeft het zelf gezegd.

Overhaaste generalisatie

Bijna alle vooroordelen berusten op de drogreden overhaaste generalisatie. Op grond van één (of enkele) trek je een conclusie. Voorbeeld: Freddy heeft weer een onvoldoende gehaald. Die Valken zijn ook geen studiehoofden.

Cirkelredenering

Bij een cirkelredenering is het argument inhoudelijk gezien hetzelfde als het standpunt. Voorbeeld:

Dit is een saai boek, want ik vind er niks aan.

Ontduiken van bewijslast

De spreker weigert argumenten bij een standpunt te geven. Vaak legt men dan de bewijslast bij de tegenpartij: die moet bewijzen dat het standpunt niet klopt. Voorbeeld: Ik mag thuiskomen wanneer ik wil. Moet ik daar nog een reden voor geven?

Opdracht 1

Wissel je spreekplan uit met een klasgenoot. Beoordeel de aanvaardbaarheid van zijn argumenten en controleer of er geen drogredenen in staan. Begrijp je het argument niet? Vraag dan aan je

klasgenoot of hij het spreekplan aanpast, zodat je weet wat het argument is.

(30)

30 Opdracht 2

 Werk in groepjes.

 Iemand leest de stelling voor.

 De volgende noemt een signaalwoord en een argument.

 De leerling die daarnaast zit noemt een signaalwoord en een tegenargument.

 De anderen luisteren of de toevoegingen kloppen.

Daarna gaan jullie door met de volgende stelling, enzovoort.

Voorbeeld:

Invoeren van statiegeld op plastic flesjes en blikjes is nodig, want het voorkomt dat er in Nederland jaarlijks 50 miljoen blikjes en flesjes op straat belanden. Helaas kost de invoering van statiegeld wel veel geld.

1. Tieners moeten elke dag minimaal een half uur intensief bewegen.

2. Een verbod op ritueel slachten is niet effectief.

3. Online communiceren bevordert je sociale ontwikkeling.

4. Gamen beïnvloedt je oplossingsvaardigheid op een positieve manier.

5. Leerlingen vinden de schoolexamens gemakkelijker dan het eindexamen.

6. ADHD is een verzinsel van de farmaceutische industrie om medicijnen te kunnen verkopen.

7. Maatschappelijke stage verruimt je blik op de samenleving.

8. De prijs van een kaartje voor de schouwburg is voor jongeren te hoog.

9. Bezuinigingen op het middelbaar onderwijs zijn een vorm van kortetermijndenken.

10. Via een roman leer je niets over het echte leven.

Opdracht 3 SPREEKOPDRACHT: Engel en Duivel

 Maak drietallen.

 Discussieer over onderstaande stellingen.

 Iedere leerling speelt een rol. Engel, Duivel en Rechter.

 De engel is voor de stelling, de duivel is tegen de stelling.

 De engel en duivel gaan over de stelling discussiëren,

 Als de rechter echter in zijn handen klapt, dan wisselen engel en duivel van rol. Je moet je dus in een keer inleven in de ander.

 Bij de volgende stelling is iemand anders Rechter.

Stellingen

1. Docenten zijn niet in staat om les te geven aan de jeugd van tegenwoordig.

2. Klikken op school moet beloond worden.

3. Zwakbegaafden mogen geen kinderen krijgen.

4. Alle dierentuinen moeten dicht.

5. Geld maakt niet gelukkig.

(31)

31

Les 10 Structuur

Er zijn belangrijke verschillen tussen lezers en luisteraars. Als lezer kies jezelf wat je wel leest, wat je overslaat en wat je nog een keer leest. Als luisteraar ben je afhankelijk van hetgeen er gepresenteerd wordt. Dat betekent dat jij als presentator bepaalt wat die luisteraar hoort en je moet ervoor zorgen dat de luisteraar alles in één keer begrijpt. Om dit makkelijker te maken, maak je gebruik van herhalingen: je bepaalt wat het belangrijkste is van je presentatie en komt daar verschillende keren op terug, zodat je zeker weet dat de kern van je presentatie overkomt en blijft hangen bij je publiek.

Met de indeling inleiding-kern-slot geef je je betoog een structuur die jou steun biedt bij het opbouwen van je betoog. Deze structuur wordt ook wel de kop-romp-staartstructuur genoemd. En die structuur is ook onmisbaar voor je luisteraar. Meer dan een lezer heeft de luisteraar behoefte aan structuur Een lezer kan immers vooruit bladeren en terugkijken, een luisteraar niet. Dus is het

belangrijk dat jij vertelt wat komen gaat en nu en dan samenvat wat er al geweest is.

Zo geef je de voordracht structuur:

KOP Inleiding Zeg wat je gaat zeggen

 Trek de aandacht van de lezer

 Introduceer het onderwerp.

 Label je argumenten (geef ze een of twee kernwoorden)

 Nummer je argumenten (ten eerste, ten tweede, ten derde)

ROMP Kern Zeg wat je te zeggen hebt

 Gebruik je labels om aan te geven bij welk argument je bent.

 Gebruik signaalwoorden en structurerende zinnen als markering van de deelonderwerpen.

 Vat zo nu en dan samen.

STAART Slot Zeg wat je hebt gezegd

 Herhaal je labels.

 Geef een conclusie.

 Sluit aan bij je inleiding.

Opdracht 1 SPREEKOEFENING: structuurmonoloog Doel van de oefening: Oefenen structuur en labelen

Iedere leerling schrijft een willekeurige stelling op een papiertje. Deze worden verzameld en vervolgens in willekeurige volgorde weer uitgedeeld. Iedereen krijgt 15 minuten om een monoloog van 3 minuten voor te bereiden waarin je de stelling verdedigt. De bedoeling is dat je de kop-romp- staart structuur gebruikt en je argumenten goed labelt. In groepen van 5 leerlingen houdt iedereen zijn presentatie. Na afloop van een groep oordeelt de groep welke van de sprekers de beste structuur en labels had. Deze persoon gaat door naar de finale waarin de beste sprekers van alle groepen het tegen elkaar opnemen. Voor deze sprekers worden door de rest van de klas nieuwe stellingen bedacht.

(32)

32 De opening van je presentatie

Het is nodig dat het publiek weet dat je gaat beginnen. De aandacht van het publiek moet op het onderwerp gericht worden. Denk maar aan de dirigent: door zijn armen te heffen maakt hij duidelijk te willen beginnen. Het geroezemoes van het publiek verstomt terstond, de aandacht van iedereen gaat naar het podium. Ook jij kunt de aandacht van het publiek dirigeren, door gebruik te maken van een goede aandachtstrekker, die aansluit bij het doel van je toespraak of bij je publiek. Neem niet zomaar iets. Met een goede opening heb je namelijk meteen de aandacht van het publiek op je gevestigd. Het is dus belangrijk om veel aandacht te besteden aan de opening van je presentatie. Je kan kiezen uit drie verschillende soorten openingen. Zo is er bijvoorbeeld:

De actuele opening

Je sluit aan bij een recente gebeurtenis waarvan je bijna zeker weet dat je publiek er ook van op de hoogte is. Dit kan een krantenbericht zijn, een gebeurtenis die aan bod is gekomen op het nieuws op televisie, etc.

De anekdotische opening

Je begint met een illustratief verhaal. Dat verhaal kan gebaseerd zijn op iets wat jij zelf of iemand anders heeft meegemaakt, maar het mag ook verzonnen zijn.

De geciteerde opening

Waarom zelf een geweldige openingszin bedenken als er in het verleden al genoeg wijze uitspraken zijn gedaan? Zoek een citaat van een bekend persoon en leg een link naar het onderwerp van je presentatie. Je kunt ook een heel kort stukje tekst van niet meer dan 1 à 2 alinea’s voorlezen.

Opdracht 2

Je docent geeft een kort hoorcollege over de essentiële eerste minuut. Bekijk het stappenplan voor het maken van aantekeningen nog eens op blz. 19. Noteer luistervragen en maak aantekeningen bij het college van je docent.

De afsluiting van je presentatie

Wat je het laatste vertelt, blijft het langst hangen bij het publiek. Daarom is het van belang om ook over de afsluiting van je presentatie goed na te denken. Voor de luisteraar moet aan het eind van de kern al duidelijk worden dat je naar de afsluiting gaat. Geef aan dat je gaat afronden. Geef een duidelijke samenvatting en trek je conclusies. Kom eventueel nog met aansprekende bewijzen, argumenten, voordelen of nadelen. Het is meestal verstandig om de aandacht nog eens op de hoofdgedachte te vestigen. Vraag je bijvoorbeeld af: waar moet mijn publiek nog even over nadenken? Probeer kernachtig en speels te eindigen, waarbij je zo mogelijk terugkomt op de inleiding, bijvoorbeeld door terug te grijpen op het daar gebruikte beeld of anekdote. Bedenk je slotzin net zoals je een pakkende opening hebt bedacht. En gebruik geen clichés als: ‘Ik storp er nu maar mee…’ of ‘Dit was het…’of: ‘Mijn tijd is op dus…” Dat is heel slecht!

Opdracht 3

Je docent geeft een kort hoorcollege over de kunst van het afronden. Maak aantekeningen. Gebruik het stappenplan.

(33)

33

Les 11 Presentatiehulpmiddelen

Je gaat presenteren met behulp van een presentatieprogramma. Hoewel we vroeger alleen bekend waren met het programma Powerpoint, heeft een nieuw presentatieprogramma aan terrein gewonnen. Het programma heet Prezi. Je docent laat je een voorbeeld zien van een presentatie die ondersteunt wordt door Prezi. Hieronder staan drie bronnen over het gebruik van Powerpoint versus Prezi.

Opdracht 1 Prezi of PowerPoint

Maak een drietal. Ieder leest één van de drie onderstaande bronnen. Vervolgens ga je met elkaar strijden, door middel van argumenten. Ben je voor Prezi of voor PowerPoint? Het gaat om

ondersteuning van je toets, je betoog! Bepaal aan het eind of je je betoog gaat ondersteunen met PowerPoint of Prezi.

BRON 1: 15 redenen om te presenteren met Prezi

Ben jij toe aan een vernieuwende manier van presenteren? Wil jij niet altijd standaard een presentatie maken in PowerPoint? Dan is Prezi de tool voor jou. Prezi wordt ook wel de PowerPoint-killer genoemd en dat is niets voor niets!

Waarom Prezi? Dat lees je in dit artikel.

Prezi is vernieuwend, innovatief en interactief.

Waarom Prezi?

Dit zijn mijn 15 redenen om je presentaties te maken in Prezi.

1. Prezi is GRATIS. De meeste ondernemers worden daar erg blij van. :-) PowerPoint daarentegen is onderdeel van het Microsoft Office-pakket en kost toch algauw 300 euro (Microsoft Office-pakket voor Zelfstandigen).

2. Prezi is ONLINE. Dat betekent dat waar ik ook ben, ik kan werken aan mijn presentatie.

3. Een ander groot voordeel t.o.v. PowerPoint is - doordat Prezi online is - dat er met meerdere mensen aan de Prezi-presentatie gewerkt kan worden. Zelfs op HETZELFDE moment! Je zou het eigenlijk eens moeten zien en ervaren om hier een groot voordeel in te zien. Maar dat het een reden is om Prezi te gaan inzetten mag duidelijk zijn.

4. Je kunt je Prezi-presentatie downloaden op je pc, zodat je deze offline kunt presenteren.

5. Prezi is eenvoudig te leren. Ook wanneer je niet zoveel ervaring hebt met computers. Met slechts een aantal basistools kun je meest indrukwekkende en interactieve presentaties maken. Al doende word je er steeds handiger in.

6. Sommigen zien het als nadeel van Prezi t.o.v. PowerPoint maar ik zie het als enorm groot voordeel. In Prezi heb je namelijk de beschikking over een aantal basistools en een beperkt aantal lettertypen. In mijn ogen is het nadeel van het gebruik van PowerPoint dat het meer om de opmaak gaat dan om de inhoud van je presentatie.

Veel mensen gebruiken verschillende lettertypen door elkaar heen, laten woorden en beelden al draaiend en met (geluid)effecten binnenvliegen en zetten grote lappen tekst en opsommingen neer op het scherm. De basistools

(34)

34

van Prezi laten je vanaf het eerste moment nadenken over de inhoud van je presentatie om je boodschap te ondersteunen en te versterken!

7. PowerPoint kent een vaste volgorde van dia's. Je hebt het vast wel eens meegemaakt dat iemand uit het publiek je een vraag stelde en dat het onderwerp van die vraag pas verderop in je presentatie aan de orde komt. Wat doe je dan? 1. Je geeft antwoordt en moet later in je presentatie bij de betreffende dia vertellen dat je het hier al over hebt gehad. 2. Je laat weten dat de vraag op een later moment beantwoord wordt. In Prezi kun je een (onzichtbaar) pad aanbrengen en daarmee behoud je een verhaallijn in je presentatie. Maar je kunt ook eenvoudig schakelen tussen onderwerpen. En dit geeft mogelijkheid tot interactie met je publiek.

8. Prezi is VISUEEL en biedt overzicht. De beelden en de woorden versterken en ondersteunen je presentatie.

Je hebt geen programma of inhoudsopgave nodig om te laten weten waar je het over gaat hebben. Je verhaal staat visueel op een canvas.

9. Prezi is een oneindig groot canvas waarop je tekst, afbeeldingen, hyperlinks, grafieken, PDF's en zelfs eenvoudig (YouTube) video's kunt plaatsen. Je presentatie kun je zo groot en zo klein maken als wenselijk is.

10. Je herkent vast wel dat je zelf een presentatie bijwoont en dat je je aanvraagt: “Hoe lang duurt dit nog?”

“Hoeveel dia's gaan er nog komen?” Wij hebben behoefte aan overzicht. Ook jouw publiek heeft behoefte aan overzicht. Een Prezi biedt overzicht! Je werkt namelijk op een groot canvas. Je hele verhaal staat visueel op het canvas. Vanaf het begin van je presentatie is het voor je publiek duidelijk wat er op het programma staat en wat de verhaallijn is.

11. Met Prezi kun je (ook handmatig) in- en uitzoomen. Je kunt woorden of beelden die echt belangrijk zijn onder de aandacht brengen door deze heel groot te maken. Dit kun je vooraf in je verhaallijn vastleggen of tijdens je presentatie handmatig met je muis doen.

12. Prezi geeft je creatieve vrijheid. Je kunt je presentatie ontwerpen zoals jij dat wenst.

13. Als je wel eens aan MindMappen doet voelt Prezi heel natuurlijk. Door de inzet van Prezi begrijpt je publiek de context en de relatie tussen onderwerpen. Prezi biedt de mogelijkheid om te communiceren wie je bent (gedachten/ ideeën / visie). Dat is meer dan alleen maar de inhoud die je wilt overbrengen. Een Prezi zet je publiek in beweging. Je neemt ze mee in je verhaal en je laat ze onderdeel zijn van het verhaal en je presentatie.

14. Je kunt je Prezi op je website plaatsen waarin je bijvoorbeeld je product of dienst presenteert op een dynamische wijze. Het is toegankelijker dan een video en je websitebezoekers kunnen er in hun eigen tempo naar kijken.

15. Deelbaar. Het voordeel van Prezi is dat het online te bekijken is. Je hoeft deze dus niet apart te uploaden. Je kunt de link gewoon delen en mensen kunnen op hun manier jouw presentatie terug kijken.

PowerPoint nu passé?

Nee, PowerPoint is niet per definitie nu passé. Ook PowerPoint is een geweldige tool om presentaties mee te maken. Prezi biedt wel meer mogelijkheden tot interactie met je publiek en is vernieuwend. Maar in de kern gaat het erom dat je een dergelijke presentatie-tool ziet als hulpmiddel. Wanneer je een presentatie geeft gaat het om je publiek, je onderwerp en om jou! Zowel PowerPoint als Prezi is slechts een hulpmiddel.

Wil je eens zien hoe een Prezi-presentatie eruit ziet? Bekijk dan onderstaande Prezi door op de pijl naar rechts te klikken onder het beeld. Ook kun je Prezi in volledige schermgroote bekijken door op 'more – fullscreen' te klikken. Door op 'more – autoplay' te klikken zal de Prezi automatisch afspelen en zal der verhaallijn doorlopen zoals deze door de maker is bedacht.

Bron: www.ivendo.nl/OveriVendo/Kennisbank/tabid/154/articleType/ArticleView/articleId/64/15-redenen-om-te- presenteren-met-Prezi.aspx

(35)

35 BRON 2: 3 Redenen waarom Prezi absoluut geen PowerPoint-Killer is

Prezi wordt alom geprezen als dé tool voor ‘Het Nieuwe Presenteren’ en als ‘de PowerPoint-killer’.

Prezi-fanatici roepen om het hardst dat Prezi the only way to go is als je serieus met presentaties bezig bent.

Het is de hoogste tijd om korte metten te maken met die beweringen. Prezi is nieuw, in zekere mate innovatief, maar voor een goede presentatie is het absoluut niet hét aangewezen middel. Sterker nog: het werkt vaak averechts.Er zijn minstens drie redenen om niet met Prezi aan de slag te gaan.

1. Prezi en de onzin van non-lineair presenteren

Een krachtige presentatie die je publiek in beweging zet, kent een perfecte spanningsboog, zoals een high-budget Hollywood-film. Een constant puntje-van-je-stoel-gevoel dat het publiek van begin tot eind doet snakken naar meer. Het publiek hangt aan je lippen en praat nog weken na over jouw boodschap.Dat kan alleen bij een verhaal met opbouw. Lineair dus.

Prezi-aanhangers prijzen het non-lineair presenteren dat Prezi mogelijk maakt: bespreken wat er op dat moment in iemand opkomt. Meestal vroeger of later gevolgd door opmerkingen als “Maar nu moeten we echt weer verder, anders zijn we niet op tijd klaar!”

Non-lineair presenteren is vraaggestuurd informeren. En dat is een gemiste kans. Want je informeert je publiek wel, maar enthousiasmeren en aanzetten tot actie? Ho maar! Als je je publiek wilt

overtuigen, motiveren of beïnvloeden heb je timing en opbouw nodig. Leidend tot een snaarstrakke spanningsboog. Lineair presenteren.

Bovendien kun je alleen bij een lineaire presentatie een afstandsbediening gebruiken. Bij non-lineair presenteren sta je onherroepelijk te prutsen met een muis terwijl je naar je laptop staart. Weg contact met je publiek! Overigens is non-lineair presenteren niets nieuws van Prezi. Met PowerPoint kun je ook non-lineair presenteren. Via hyperlinks tussen dia’s kun je naar subonderdelen springen en terug.

Kortom: Laat je niets wijs maken. Prezi is verre van uniek in het non-lineair presenteren en

daarnaast wil je waarschijnlijk juist wel lineair presenteren. Wantrouw een ieder die anders beweert.

2: Prezi – spreker: 1 – 0

Prezi kent een grote valkuil. En dat is nu net datgene wat Prezi zo hip en nieuw maakt: de zoomende en draaiende effecten. Met deze typische Prezi-effecten staat jouw presentatie in het middelpunt van de belangstelling. Ze trekt alle aandacht naar zich toe. Met als gevolg dat jouw publiek zich aan de glijdende en draaiende Prezi-presentatie zit te vergapen en jou een vervelende stoorzender vindt.

Maar draait een presentatie niet in eerste instantie om de boodschap van de spreker aan zijn of haar publiek? Het contact tussen spreker en publiek moet daarvoor optimaal zijn. Prezi concurreert met jou om de aandacht van je publiek en hindert zo de effectiviteit van je presentatie. Je hebt op voorhand verloren: je publiek praat wel na over je presentatie, maar niet over de inhoud ervan.

3: Prezi opmaak? Een kleitablet in het digitale tijdperk!

Prezi’s opmaakmogelijkheden staan nog in de kinderschoenen. Lettertypes, verduidelijkende

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

geen leerplichtontheffing, grote problemen op school veroorzakend en op nominatie voor verwijdering?. geen leerplichtontheffing, grote problemen op school, schooluitval is

For Europe & South Africa: Small Stone Media bv, Holland / Nth

De oefening voor het werkplan bestaat uit een werkplan van een proef die al door de leerlingen is uitgevoerd, maar waar geen verslag bij gemaakt hoeft te worden.. Dit werkplan mist

Marcellus Emants, ‘Het is me niet mogelik een mening juist te vinden, omdat ze aangenaam is’.. Misschien is u 't met mij oneens, maar ik vind, dat een schrijver zo goed als

Vragen 1 t/m 10: voor elk goed antwoord +3 punten, voor elk fout antwoord − ¾ punt. Mark heeft een bouwwerk van een aantal blokjes gemaakt. Je ziet het hiernaast. Petra moet zonder

[r]

Kişinin duygularını kontrol gücünü yitirmesi / veya kontrol

Aan het juiste antwoord op een meerkeuzevraag wordt 1 scorepunt toegekend... Tekst 12