• No results found

Natuur.focus 2006-3 Klaverblauwtjes en co.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Natuur.focus 2006-3 Klaverblauwtjes en co."

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Natuur.focus

Klaverblauwtjes & co De Harkwesp in de kustduinen

Algenbloei: een

bedreiging in Vlaanderen?

Studie

(2)

Klaverblauwtjes & co

Naar een netwerk van warm en bloemrijk grasland in Oost-Limburg

HANSVANDYCK, WOUTERVANREUSEL, JOERICORTENS& MAARTENJACOBS

Tot enkele decennia terug was het Klaverblauwtje een gewone verschijning. Maar bloemrijke graslanden waarin ook Rode klaver een hoofdrol speelt zijn inmiddels het onderwerp van

natuurbehoud geworden. Dit artikel bespreekt de resultaten van een studie naar de kansen voor dit bedreigde dagvlindertje en zijn leefgebied in een zone langs het Albertkanaal tussen Genk en Maastricht. Het Klaverblauwtje kan hier als leidraad en vlaggenschip gelden voor een reeks andere soorten.

Met het veranderen van het landgebruik is in Vlaanderen veel vanzelfsprekende natuur uit het traditioneel beheerde landschap ver- dwenen.We denken dan aan bloemrijke ber- men en hooilanden, heggen en houtwallen, drinkpoelen, enz. Sommige soorten – waar- onder meerdere dagvlinders (Thomas 1994) – konden profiteren van het kleinschalig menselijk beheer en zich zelfs uitbreiden in dat type van landschap. Het huidig landge- bruik leidt niet langer automatisch tot gun- stige neveneffecten voor die vele planten en dieren. Daarom is meer gerichte aandacht en actie nodig om vaker en op meer plaatsen nieuwe en soms andere kansen te scheppen voor fauna en flora. Die kansen kunnen niet beperkt blijven tot natuurreservaten alleen.

Het blijft een uitdaging om in het drukke Vlaanderen netwerken van natuur in natuur- en bosgebieden te realiseren en tegelijkertijd te werken aan meer diffuse natuur buiten die gebieden.

Hier rapporteren we over een verkennende studie naar de kansen voor de ontwikkeling van een waardevol netwerk van bermen en graslanden in het oosten van de provincie Limburg.Vetrekpunt vormt de aanwezigheid van het bedreigde Klaverblauwtje in het stu- diegebied. Enkele jaren geleden werd op de bermen van het Albertkanaal een populatie

van deze vlinder ontdekt. Dat Vlaanderen koploper is in internationale lijstjes inzake de achteruitgang van dagvlinders en andere componenten van de biodiversiteit is bekend (Maes & Van Dyck 2001).Op Europese schaal zijn diverse graslanden de belangrijkste groep van leefgebieden voor dagvlinders (Van Swaay et al. 2006). Bloemrijk, perma- nent grasland op droge of vochtige bodem is bovendien niet alleen voor vlinders, maar ook voor tal van andere insecten geliefd goed. Voor een meer gedetailleerde bespre- king van de resultaten voor de verschillende deelgebieden verwijzen we naar het eindrap- port van deze pilootstudie (Vanreusel & Van Dyck 2004).

Klaverblauwtje:

Ecologische kennismaking

Het Klaverblauwtje (Polyommatus semiar- gus) is een gespecialiseerde graslandvlinder (Figuur 1). De aanwezigheid van bloeiende klaver is een noodzaak. Voor het leggen van de eitjes worden in Vlaanderen bijna uitslui- tend de jonge bloemhoofdjes van Rode kla- ver gebruikt. Zo’n knop bevindt zich maar enkele dagen in het geschikte stadium om eitjes te ontvangen (Figuur 2). De rupsen voeden zich met de bloemhoofdjes. Adulte mannetjes en wijfjes gebruiken Rode klaver ook als een belangrijke nectarplant. Maar lang niet elk terrein met Rode klaver is een geschikt leefgebied voor het Klaverblauwtje.

Figuur 1. Het Klaverblauwtje was een eerder algemene verschijning in het kleinschalig beheerd boerenlandschap, maar heeft ondertussen in Vlaanderen het statuut van «met uitsterven bedreigd» (Foto: Tom Verschraegen)

(3)

Dit blauwtje is een uitgesproken warmte- minnende soort en het microklimaat van de habitat is dan ook doorslaggevend voor de aanwezigheid van de soort. Het Klaver- blauwtje vinden we op schrale, droge bloem- rijke graslanden, maar ook op zonovergoten vochtige, bloemrijke graslanden. Factoren als beschutting, structuurvariatie van de vege- tatie en oriëntatie van een grasland zijn naast de talrijke aanwezigheid van Rode klaver van groot belang.

Relaties met mieren (myrmecofilie) vormt een typisch kenmerk van blauwtjes met het Gentiaanblauwtje als een extreem voor- beeld (Van Dyck et al. 2000). In hoeverre het Klaverblauwtje als rups intensieve relaties met waardmieren onderhoudt werd nog niet goed bestudeerd. Er zijn wel aanwijzingen voor relaties met wegmieren van het genus Lasius (bv. Lasius niger – Rodriguez et al.

1994). In onze studie viel het op dat de twee

graslanden met de hoogtste densiteit aan deze vlinders een opmerkelijk hoge dichtheid aan kolonies van de zwarte wegmier her- bergden. Dit dient nader onderzocht te wor- den.

Rode klaver is een wijdverspreide soort, zij het lang niet zo alomtegenwoordig als Wit- te klaver. Rode klaver werd traditioneel als veevoederplant gebruikt en was in tal van hooilanden en graasweiden talrijk aanwezig.

Veranderende landbouwmethoden hebben de Rode klaver in cultuurgraslanden sterk teruggedrongen (Weeda et al. 1987). Bloem- rijke graslanden waarin ook deze klaver een belangrijk aandeel heeft, zijn inmiddels voor- werp van natuurbescherming geworden. Als bermplant is Rode klaver nog steeds alge- meen.

Het type leefgebied waarin we het Klaver- blauwtje aantreffen zijn halfnatuurlijke sys- temen die een actief beheer behoeven, met

name hooilanden en graasweiden (Figuur 3).

De aard en vooral ook de timing van het beheersregime is dan cruciaal. Dit blauwtje heeft zeker voordeel gehaald uit de vegeta- ties gecreëerd door traditionele beheersvor- men die op vele, maar relatief kleine perce- len met veel ruimtelijke dynamiek beheerd werden. Op Europese schaal is het Klaver- blauwtje volgens de criteria van de Rode Lijst momenteel niet bedreigd (Van Swaay &

Warren 1999), maar in NW-Europa is de situatie wel zorgwekkend. De soort is inmid- dels uitgestorven in Groot-Brittannië (Asher et al. 2001) en Nederland (Van Swaay 2006).

In Vlaanderen geldt de status ‘met uitsterven bedreigd’ (Maes & Van Dyck 1999).

Studiegebied

We hebben de kansen voor het Klaverblauw- tje en zijn leefgebied onderzocht in een zone van 4480 ha rond de gekende populatie van het Albertkanaal ter hoogte van Gellik. Het omvatte de gemeenten Lanaken, Zutendaal en Bilzen. Figuur 4 toont de afbakening van het studiegebied met aanduiding van de bio- tooptypen. Het gebied bevat zowel hoofd- wegen als secundaire en lokale wegen;

samen meer dan 212 km. Er is veel bos- en natuurgebied (36%), maar ook landbouwge- bied (29%) en bebouwd gebied (21%). De totale lengte wegberm bedraagt voor lokale wegen 3382 m (5,1 ha), voor secundaire wegen 9811 m (10,9 ha) en voor verbin- dingswegen 746 m (1,0 ha). Voor de lengte aan kanaalberm, bekomen we een totaal van 52,4 ha waarvan 42,8 ha gunstig of matig goed georiënteerd ligt voor invallend zon- licht.

Actueel en potentieel leefgebied

Het volledige studiegebied werd onderzocht op de aanwezigheid van potentieel geschik- te graslandvegetaties. Na een visuele inspec- tie in het voorjaar van 2004 werden alle arme tot matig-voedselarme graslanden en ber-

Figuur 2. Alleen op jonge bloemhoofdjes (a) die nog niet in bloei staan legt het wijfje van het Klaverblauwtjes eitjes één per één af (b - omcirkeld). Hoofdjes die snel verdorren (c) zijn niet geschikt (Foto’s: Maarten Jacobs)

Figuur 3. Een uitermate geschikt hooiland voor het Klaverblauwtje terhoogte van de kanaalbrug van Musterbilzen met veel Rode klaver, gunstige ligging en veel beschutting van braamstruweel, struikjes en bomen. Het gebied wordt

nu met veel zorg beheerd door het Agentschap Natuur en Bos (voormalige Afdeling Natuur) (Foto: Wouter Vanreusel)

a b c

(4)

men getypeerd en op kaart aangeduid (voor typering van bermvegetaties: Zwaenepoel 1998). Per weerhouden zone werden diverse kenmerken ingeschat: aanwezigheid van Rode klaver, mate van schraalheid, mate van ruigte of mantel- en zoomvegetatie, aanwe- zigheid van bepaalde nectarplanten (o.a.

Knoopkruid en Margriet). Het gaat dus om grazige vegetaties die relatief bloemrijk zijn.

Hierbij zitten ook enkele zones die thans eer- der ruig zijn, maar snel terug naar een schra- lere bloemrijke conditie gebracht kunnen worden mits aangepast maaibeheer.

Op basis van deze census werden 74 zones van variabele oppervlakte weerhouden als actueel of potentieel leefgebied voor het Klaverblauwtje. Onmiddellijk valt op dat het aandeel van het gezochte type grasland en bermen op een landschappelijke schaal thans eerder beperkt en versnipperd voor- komt in het studiegebied (Figuur 5). De 74 zones samen beslaan 84,4 ha ofwel <0,02%

van het studiegebied. In 63 zones (85%) was bloeiende Rode klaver aanwezig (78,9 ha).

Het gaat in hoofdzaak om bermen (67,4 ha).

Verder vonden we nog 6 bouwpercelen (samen 1,5 ha), 7 graslanden (7,9 ha) en ruig- ten (2,1 ha). Het overgrote deel van het bloemrijk grasland met Rode klaver wordt gevormd door de cluster van nabijgelegen zones langs het Albertkanaal.

Er kunnen dus maar weinig graslanden weer- houden worden. Maar ook het aantal, en vooral het aandeel, relevante bermen is in het studiegebied eerder bescheiden. Dit is een belangrijke en enigszins verrassende vaststelling. Het illustreert dat actuele kwa- liteiten van bermen in relatief groene land- schappen nog niet meteen synoniem zijn van waardevolle lijnvormige elementen voor specifieke fauna-elementen zoals het Kla- verblauwtje.

Toestand van het Klaverblauwtje

Alle weerhouden zones uit de graslandcen- sus werden tijdens de vliegperiode van de zomergeneratie van het Klaverblauwtje in 2004 opnieuw bezocht voor het vaststellen van de aan- of afwezigheid van dit blauwtje.

Daartoe werden enerzijds waarnemingen van adulte exemplaren opgetekend, en anderzijds gestandaardiseerde eitellingen uitgevoerd. Uit eigen onderzoek is gebleken dat het nakijken van jonge knoppen van de Rode klaver – net voor ze beginnen te bloei- en – een betrouwbare methode is om de aanwezigheid van de soort na te gaan. Ook voor enkele andere vlinders blijken eitellin- gen een aangewezen inventarisatietechniek te zijn, bv. voor het Gentiaanblauwtje (Van-

reusel et al. 1999) of de Sleedoornpage (Ber- waerts & Vints 2003). Eitellingen hebben het voordeel dat men informatie over het voort- plantingsgebied verzamelt en niet alleen over de zones waar adulten gezien worden.

Daarnaast geven eitellingen een geïnte- greerd beeld van de aanwezigheid geduren- de meerdere dagen, terwijl het waarnemen van volwassen vlinders erg weersafhankelijk is. Merk evenwel op dat de gebruikte tech- niek van het eitjes tellen op een reeks jonge knoppen alleen een steekproef uit de vlieg-

periode – en dus van de totale eiafzet – vormt.Absolute aantallen over de populatie- grootte kunnen we hier niet uit afleiden.

In totaal waren 21 van de 63 zones met Rode klaver bevolkt door het Klaverblauwtje (Figuur 6). De kernpopulatie langsheen het Albertkanaal ter hoogte van Gellik bevindt zich op een cluster van 16 bijna aaneenge- sloten deelzones (samen: 29,2 ha). Er dient opgemerkt te worden dat 21,1 ha hiervan wordt ingenomen door de brede talud langs het kanaal die op meerdere plaatsen sterk

Kanaal Belangrijke hoofdweg

Andere wegen Bestemmingsweg Lokale weg Belangrijke lokale weg Verbindingsweg Secundaire weg Andere hoofdweg Belangrijke oofdweg Types wegen

Studiegebied

1 0 1 2 Kilometers

Grasland en open vegetaties Akker Heide

Water Loofbos Naaldbos

Bebouwing

Figuur 4. Afbakening van het studiegebied rond het Albertkanaal in het oosten van Limburg met aanduiding van de biotopen op basis van de biologische waarderingskaart.

69

57 29 51

6 5

53

31 46

38 15

22 43

39

26 9

42

24

33 73 58

35 19

10

65 45

20

55 72

28 21

54 44

63

71

77 4

17

76 30 56

7

66

49 1

8 14

32

48 60 64

25

68 59

23

36 34 47 16

74 75

50 3

37 18 2

67

4041 70 11 13

12

27

1 0 1 2 Kilometers

Kanaal Belangrijke hoofdweg

Andere wegen Bestemmingsweg Lokale weg Belangrijke lokale weg Verbindingsweg Secundaire weg Andere hoofdweg Belangrijke hoofdweg Types wegen

Studiegebied

Figuur 5. Overzicht van de actueel en potentieel geschikte graslandvegetaties voor het Klaverblauwtje in het studiegebied. Het gaat vooral om bermen (vooral deze van het Albertkanaal) en enkele verspreide percelen grasland. Iedere zone heeft een apart nummer. Voor een gedetailleerde bespreking per zone verwijzen we naar het

onderzoeksrapport bij deze studie (Vanreusel & Van Dyck 2005).

(5)

verruigd tot verbost is. De kernpopulatie leeft dus op een totaalgebied van 8,1 ha. De verst uiteenliggende waarnemingen liggen op een afstand van 8 km in vogelvlucht (10 km langs het kanaal).

Tijdens ons onderzoek werden dus ook enke- le andere bevolkte plaatsen vastgesteld. Het betrof nooit erg grote populaties. De meest waarschijnlijke interpretatie is deze van satel- lietpopulaties gesticht vanuit de grote popu- latie aan het kanaal. Het gaat om: 1) een bre- de talud op een industrieterrein op 1600 m van de kanaalzone; 2) een natuurzone in recreatiepark Pietersheim (op 3900 m); 3) een zone langs het Albertkanaal ter hoogte van Veldwezelt-Maastricht (op 2500 m) en 4) een zone langs het Albertkanaal in de richting van Genk (op 2400 m). Er is een vijfde zone op een perceel in de dorpskern van Zutendaal op 4600 m van de kanaalzone waar we zowel in 2002 als in 2003 Klaverblauwtjes waarna- men, maar niet langer in 2004.

Kansen voor het Klaverblauwtje

Er zijn aanwijzingen dat standplaatscondi- ties in relatie tot weersomstandigheden een belangrijke invloed kunnen hebben op de waardplantkwaliteit van Rode klaver voor het Klaverblauwtje.Op drogere bodems kun- nen de rupsen een aanzienlijke sterfte onder- vinden door het vroegtijdig uitdrogen van de waardplanten (Rodriguez et al. 1994). Hoe- wel dit niet in detail onderzocht kon worden tijdens onze studie, bleken verschillende zones in het studiegebied sterk te variëren in het aandeel volledig verdorde bloemhoofd- jes. Vooral ter hoogte van de smalle berm- strook tussen het kanaal en het jaagpad ble- ken bloemhoofdjes sneller te verdrogen dan in andere delen van bermen of in graslanden.

Met het oog op risicospreiding is het dus van belang dat bloeiende klaverplanten niet alleen te vinden zijn op de meest droge zones, maar best ook in wat minder snel uit- drogende zones waar de planten een lange-

Figuur 6. Structuur- en bloemrijke berm waarop Klaverblauwtjes werden aangetroffen. De berm maakt

deel uit van de bevolkte cluster van leefgebied langsheen het Albertkanaal (Foto: Maarten Jacobs)

Een bijzonder vlinderreservaat langs Albertkanaal

De bermen van het Albertkanaal tussen Bilzen en Kanne vormen een recent projectgebied voor het Agentschap Natuur en Bos van de Vlaamse overheid. Het Klaverblauwtje speelt daarbij een belangrijk rol. Maar deze bermen herbergen nog meer bijzondere dagvlinder- soorten van de Rode lijst waaronder het Bruin dikkopje, het Dwerg- blauwtje en het Boswitje. Uiteraard zijn er veel meer fauna- en flo- ra-elementen die deze taluds erg waardevol maken. Karaktersitiek voor dit gebied is de variatie van dagzomende geologische lagen; van zand in het noordwesten,over leem en grindlagen tot kalk in het zuid- oosten. De naar het zuiden georiënteerde taluds hebben een zuiders microklimaat dat tal van insecten waarderen.

Om het geheel op een gepaste wijze te beheren werd een overeen- komst afgesloten met de eigenaar, NV de Scheepvaart. Het gaat hier om ca 150 ha in de vorm van een langgerekt lint van 15 km (80%

binnen EU-habitatrichtlijnzone ‘Overgang Kempen-Haspengouw’).

Voor het gebied liet het Agentschap (voormalige Afdeling Natuur) een beheerplan opstellen (Indeherberg et al.2004).De uitvoering van het plan moet resulteren in 75% graslandvegetaties, 15% halfopen zones en 10% bos. In het verleden werden meerdere zones aange- plant met exoten. Er worden dan ook kappingen voorzien om opnieuw meer kruidenrijke terreinen met veel structuurvariatie te bekomen. Het basisbeheer van de graslandvegetaties zal uitgevoerd worden met een rondtrekkende schaapskudde (deels ingerasterd).

De aanvang van de begrazing wordt voorzien vanaf 2007; de slaap- rasters werden reeds geplaatst. Om de uitgesproken verruiging door afwezigheid van beheer terug te dringen, zal bijkomend vlekgewijs gemaaid worden.

In grote lijnen gaat het om de volgende doelvegetaties met enkele bijhorende doelsoorten:

- Kalkrijk kamgrasland en kalkgrasland: Bruin dikkopje, Dwerg- blauwtje, Klaverblauwtje, Boswitje, Veldparelmoervlinder, Kalk- doorntje, Dambordje, Grote centaurie, Wondklaver, Stengelom- vattend havikskruid, Kattedoorn

- Glanshaver- en kamgraslanden: Bruin dikkopje, Boswitje, Klaver- blauwtje, Veldparelmoervlinder, Koninginnenpage, Hooibeestje, Koevinkje, Veldkrekel, Grauwe klauwier, Geelgors, Roodborstta- puit, Grasmus, Kattedoorn

- Heischraal grasland, droge heide en schrale vegetaties op dro- ge zandgrond:Kommavlinder, Groentje, Heivlinder, Heideblauw- tje, Boompieper, Nachtzwaluw, Gevlekte orchis, Stijve ogentroost - Mantel- en zoomvegetaties (oa Klasse van doornstruwelen, Mar- joleinklasse): Groentje, Boswitje, Sleedoornpage, Patrijs, Grauwe klauwier, Roodborsttapuit, Knikkende distel

- Eiken-berkenbos: Das, Boomklever, Eikenpage

Het gebied heeft ook een voorname verbindingsfunctie tussen de Kempen en het Maasland (Nationaal Park Hoge Kempen - Voerstreek - Zuid-Willemsvaart - Grensmaas). Voor nadere informatie over dit projectgebied, kan u terecht bij volgende medewerkers van het Agentschap Natuur & Bos: Natuurwachter Koen Schreurs (koen.schreurs@lin.vlaanderen.be of 0479 79 93 81) of Tom Ver- schraegen (tom.verschraegen@lin.vlaanderen.be of 0479 79 93 83).

Zicht op de vlinderrijke kanaalberm langs het Albertkanaal in Oost-Limburg die nu door het Agentschap Natuur & Bos wordt beheerd (Foto: Tom Verschraegen)

(6)

re bloeiperiode kennen.

Over de minimaal benodigde oppervlakte voor leefbare populaties of netwerken van populaties (zgn. metapopulaties) is nog geen specifieke kennis voorhanden. In vergelijking met enkele andere dagvlinders vormt 5-10 ha een voorlopig richtcijfer voor de minima- le hoeveelheid habitat voor een duurzame populatie onder een optimaal beheersregi- me (Thomas 1995). Ook voor de maximale afstand tussen afzonderlijke habitatplekken of de rol van het tussenliggend landschap voor verplaatsingen en spontane kolonisatie is in de vakliteratuur geen specifieke kennis voor dit blauwtje beschikbaar.Voor het Gen- tiaanblauwtje wordt met een cijfer van 2 km gewerkt als bovengrens voor redelijke kolo- nisatiekansen (Maes et al. 2004). Natuurlijk speelt voor die kansen niet alleen afstand en de aard van het landschap een rol. De groot- te en toestand van mogelijke bronpopulaties blijft een belangrijke factor voor het aantal exemplaren dat die populatie verlaat. Gezien de ligging van deze populatie dicht bij Neder- land, is de uitbreiding van cruciaal belang om het Klaverblauwtje ook opnieuw in Neder- land kansen te bieden.

Naar een netwerk van

bloemrijke bermen en grasland

De inventarisatie van de graslanden en ber- men in het studiegebied maakte duidelijk dat het actueel deel geschikt leefgebied buiten de cluster van de kanaalbermen beperkt is.

Die cluster van het kanaal biedt mits een beter afgestemd beheer evenwel nog bedui- dende uitbreidingsmogelijkheden. Figuur 7 geeft een schematische voorstelling van een plaatselijk netwerk. Met de kennis van dit project en de implementatie voor de cluster van kernzones enerzijds en voor de satelliet- plekken anderzijds, is het volgens ons erg nuttig om een vergelijkbare screening naar geschikt leefgebied uit te voeren in een veel groter onderzoeksgebied. In dit verband die- nen ook samenwerkingsvormen met Neder- land bekeken te worden (Ellenbroek 1998).

De ontwikkeling van netwerken van bloem- rijk eerder voedselarm grasland met het Kla- verblauwtje als leidraad en uithangbord kan leiden tot een herstel en duurzaam behoud van dergelijke vegetatietypes en de geasso- cieerde insectensoorten. Bermen en graslan- den met meer wilde bloemen, vlinders, bijen en veel andere fraaie organismen zorgen bovendien voor een mooi zicht. De natuur-

belevingswaarde van deze regio waar veel gefietst wordt is een belangrijk maatschap- pelijk aspect. Het Klaverblauwtje kan zo ook een interessante publieke ambassadeur zijn voor een project waarbij de natuursector, toeristische sector en lokale besturen de handen in elkaar slaan. Meer initiatieven vooral ook buiten de natuurreservaten zijn absoluut dringend nodig om vele ‘gewone’

soorten kansen te bieden. Met dit project gaat de actie voor een bedreigde soort hand in hand met maatregelen in het wijdere land- schap. Dat het hier niet alleen gaat over een bedreigd blauwtje is duidelijk. De belangrij- ke zones langs het Albertkanaal herbergen inderdaad tal van andere interessante en ook bedreigde insectensoorten. Dit heeft het Agentschap Natuur en Bos (voormalige AMI- NAL-Afdeling Natuur) er toe aangezet om de brede kanaal talud als reservaat te gaan beheren (zie Box pag 84).

Actie voor Klaverblauwtje en co

Sinds ons onderzoeksproject werd de infor- matie opgepikt door een veelbelovend initia- tief rond soorten in de provincie Limburg. De groenste provincie is niet blijven wachten op de initiatieven rond biodiversiteit vanuit het Vlaamse beleidsniveau. De provincie is i.s.m.

drie regionale landschappen en met EFRO- steun (‘Europees Fonds voor Regionale Ont- wikkeling’) gestart met een actieprogramma rond ‘Limburgse soorten’. Er worden in over- leg met de gemeenten en andere lokale acto- ren actieplannen opgesteld waarin een aan- tal concrete acties voor de gekozen soorten worden uitgewerkt. Iedere gemeente adop- teerde een voor haar grondgebied relevante soort. Het Klaverblauwtje is voortaan het vlaggenschip voor Lanaken. Enkele andere voorbeelden zijn Overpelt met het Groentje, Maaseik met de Bosbeekjuffer, Tessenderlo met de Gekraagde roodstaart en Borgloon met de Gulden sleutelbloem. Die enthousi- aste aanpak waarbij communicatie, overleg, positieve actie en kennis van zaken rond enkele zorgenkinderen van de Limburgse fauna en flora samengebracht worden in een gericht lokaal actieplan nodigt uit tot navol- ging door de andere provincies.

Dit artikel tracht ook bij te dragen als stimu- lans voor gelijkaardige gerichte acties met veel kennis van zaken en andere gidssoorten elders in Vlaanderen. Een geheel van goed beheerde, bloem- en structuurrijke bermen kan immers op vele andere plaatsen in Vlaan- deren een bijzondere meerwaarde beteke- nen voor dagvlinders en tal van andere orga- nismen (Van Dyck et al. 2005).

Figuur 7. Schematische voorstelling van de aandachtspunten voor de uitbouw van een duurzaam habitatnetwerk voor het Klaverblauwtje. In groene kleur zijn de zones afgebakend waarbinnen de belangrijkste mogelijkheden voor

een netwerk van habitat voor het Klaverblauwtje te vinden zijn. Dit moet niet noodzakelijkerwijs gezien worden als continue Klaverblauwtjeshabitat, maar het kan bestaan uit een dicht geheel van habitatplekken waartussen frequente uitwisseling van individuen makkelijk mogelijk is. Blauwe cirkels: zones die mits verbetering of uitbreiding

van het leefgebied de verbinding tussen de deelgebieden kunnen verbeteren. Groene cirkels: zones waar mits aanpassingen in het beheer de kwaliteit van het bestaande leefgebied kan verbeteren. Rode cirkel: zone met beperkte huidige mogelijkheden tot verbetering van het netwerk van leefgebied. Blauwe pijlen: mogelijkheden tot

uitbreiding of uitwisseling. Rode pijlen: weinig kansen tot uitbreiding of uitwisseling.

(7)

SUMMARY BOX:

VANDYCKH.,VANREUSELW., CORTENSJ. & JACOBSM. 2005. The endan- gered Mazarine Blue butterfly (Polyommatus semiargus): perspecti- ves for a habitat network of warm and flower rich grassland in the province of Limburg. Natuur.focus 5(3): 81-86.

Over the last decades, land-use has changed dramatically in Flan- ders (N-Belgium). As a result, several wild-flower-rich vegetation types and landscape elements of the pastoral landscape have van-

ished.This is reflected in a severe species and population loss of but- terflies. We preliminary evaluated the potential for the restoration of a habitat network on road verges and scattered grassland parcels for the threatened lycaenid butterfly Polyommatus semiargus in the eastern part of the province of Limburg (Genk).This is currently the only region in Flanders with a large population of this species. Given its location close to the Dutch border, habitat restoration of semi- argus habitat and finally populations will also affect recolonization probabilities for The Netherlands.

DANK:

Dit onderzoek werd gefinancierd door de Cel Natuurtechnische Milieubouw van de Afdeling AMINABEL van de Vlaamse Overheid.

Dank aan Luc Janssens en Katja Claus van deze cel voor de goede samenwerking.

Referenties

Dennis R.L.H., Shreeve T.G. & Van Dyck H. 2006. Habitats and resources: the need for a resource-based definition to conserve butterflies. Biodiversity and Conservation 15: 1943-1966.

Ellenbroek F. 1998. Terugkeer van het Klaverblauwtje in Nederland. Vlinders 13(2): 10-13.

Indeherberg M., Lambrechts J., Hendrickx P. & Verheijen W. (2004) Beheerplan voor de taluds van het Albertkanaal tussen Kanne en Bilzen. Aeolus i.o.v. AMINAL-Afdeling Natuur Limburg.

Maes D. & Van Dyck H. 1999. Dagvlinders in Vlaanderen. Ecologie, verspreiding en behoud. Stichting Leefmilieu i.s.m. Instituut voor Natuurbehoud en Vlaamse Vlinderwerkgroep, Antwerpen/Brussel.

Maes D. & Van Dyck H. 2001. Butterfly diversity loss in Flanders (north Belgium): Europe’s worst case scenario? Biological Conservation 99: 263-276.

Maes D.,Vanreusel,W.,Talloen,W. & Van Dyck, H. 2004. Functional conservation units for the endange- red butterfly Maculinea alcon in Belgium (Lepidoptera:Lycaenidae).Biological Conservation 120:229- 241.

Rodriguez J., Jordano D. & Haeger J.F. 1994. Spatial heterogeneity in a butterfly-host plant interaction.

Journal of Animal Ecology 63, 31-38.

Thomas C.D. 1995. Ecology and conservation of butterfly metapopulations in the fragmented British landscape. In: Pullin A.S. (ed), Ecology and Conservation of Butterflies. Chapman & Hall, London, pp.

46-63.

Van Dyck H., Oostermeijer J.G.B., Talloen W., Feenstra V., van der Hidde A. & Wynhoff I. 2000. Does the presence of ant nests matter for oviposition to a specialized myrmecophilous Maculinea butterfly?

Proceedings of the Royal Society of London B 267: 861-866.

Van Dyck H., Cortens J. & Jacobs M. 2005. Biodiversiteit in Herentalse bermen. Over bermtypes en bio- indicatoren voor enkele insectengroepen. Natuur.focus 4(4), 116-120.

Vanreusel W. & Van Dyck H. 2004. Uitbreidingsmogelijkheden voor een bedreigde soort langsheen een netwerk van bermen.Verkennende case-study van het Klaverblauwtje in de omgeving van Gellik (Lim- burg). Rapport Universiteit Antwerpen (i.o.v. Ministerie Vlaamse Gemeenschap, Afdeling AMINABEL, Cel NTMB), Wilrijk.

Van Swaay C. 2006. De nieuwe Rode lijst dagvlinders. Vlinders 21(3): 7-9.

Van Swaay C., Warren M.S. & Loïs G. 2006. Biotope use and trends of European butterflies. Journal of Insect Conservation 10, 189-209.

Zwaenepoel A. 1998. Werk aan de berm! Handboek botanisch bermbeheer. Stichting Leefmilieu vzw, Antwerpen.

AUTEURS:

Hans Van Dyck is professor ecologie en natuurbehoud aan het Biodiversity Research Centre van de Universiteit van Louvain-la-Neuve (UCL). Wouter Vanreusel was tijdens dit onderzoek wetenschappelijk medewerker (UA, UCL) en Joeri Cortens en Maarten Jacobs waren als veldmedewerkers verbonden (UA). Nu zijn Vanreusel, Cortens en Jacobs beroepshalve bij Natuurpunt actief.

CONTACT:

H. Van Dyck, Biodiversity Research Centre (UCL), Unité d’Ecologie & Biogéographie, Croix du Sud 4, B-1348 Louvain-la-Neuve; vandyck@ecol.ucl.ac.be

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Sommige kunnen we tijdens de dag niet zien omdat ze slapen en pas wakker worden, als het buiten donker is.. Deze dieren worden

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

 laat in de stad braak lekker braak (verspringend

Ze richt de lichtbundel van een rode laserpen schuin naar boven op de onderkant van een glazen bak met water.. Bij het wateroppervlak breekt

Er kan een formule voor z n ( ) opgesteld worden waarmee je direct de lengte van een zijde

Er kan een formule voor z n ( ) opgesteld worden waarmee je direct de lengte van een zijde

Maar met de opdracht aan Studio Ramin Visch had het museum nóg een