Tarieven en capaciteiten voor storten en
verbranden
Actualisatie tot 2008,
evolutie en prognose
Documentbeschrijving
1. Titel publicatie
Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2008, evolutie en prognose
2. Verantwoordelijke uitgever 3. Aantal blz.
Danny Wille, OVAM, Stationsstraat 110, 2800 Mechelen 81
4. Wettelijk depot nummer 5. Aantal tabellen en figuren
D/2009/5024/110 27 tabellen en 10 grafieken
6. Publicatiereeks 7. Datum publicatie
Achtergronddocument januari 2010
8. Trefwoorden
storten, verbranden, tarieven, capaciteiten, aanvoer
9. Samenvatting
Deze publicatie is het resultaat van een marktstudie over storten en verbranden. De studie wordt jaarlijks
geactualiseerd op basis van een enquête. Het onderwerp van de studie zijn de stortplaatsen categorie 1, 2 en 3, en de verbrandingsinstallaties voor huishoudelijk afval en voor bedrijfsafvalstoffen, die afval van derden verwerken. Per type inrichting wordt het gemiddelde tarief en de spreiding gegeven. Mede op basis van de evolutie en perspectieven van de aanvoer en de restcapaciteiten bij de verschillende inrichtingen wordt een verklaring gezocht voor de
vastgestelde evolutie van de tarieven. Vooral wat betreft het huishoudelijk en de categorie 2-bedrijfsafval, i.e. wat toekomt bij de verbrandingsovens voor huishoudelijke afvalstoffen en de stortplaatsen categorie 2, wordt een
uitgebreide analyse gemaakt van de restcapaciteiten en de aanvoer per provincie. Het biedt onder meer inzicht in de afvaltransporten tussen de verschillende provincies, de relatie huishoudelijk-bedrijfsafval in het licht van de
intercommunale-private uitbating.
10. Begeleidingsgroep en/of auteur
OVAM: Michèle Kuppens, Katleen Van den Eynden, Luk Umans, Walter Werquin, Bart Thibau, Luc Beeckmans, Koen Smeets, Bart Vangilbergen, Anni Timmermans.
11. Contactperso(o)n(en)
Afvalstoffenbeheer, Katleen Van den Eynden (verbranden), Michèle Kuppens (storten)
12. Andere titels over dit onderwerp
De edities van de vorige jaren
Gegevens uit dit document mag u overnemen mits duidelijke bronvermelding.
1 Inleiding 1
1.1 Doel van het onderzoek 1
1.2 Voortzetting van de studie over voorgaande jaren 1
2 De tarieven voor storten en verbranden 5
2.1 Verbrandingsinstallaties alleen vergund voor de verbranding van
bedrijfsafvalstoffen 5
2.1.1 Capaciteit, aanvoer en tarieven 5
2.1.2 Heffingen 11
2.1.3 Verwachte evolutie 12
2.2 Verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2-
bedrijfsafvalstoffen 13
2.2.1 Situering 13
2.2.2 Capaciteit en aanvoer 13
2.2.3 Tarieven 15
2.2.3.1 Tarieven voor huishoudelijke afvalstoffen 15
2.2.3.2 Tarieven voor bedrijfsafvalstoffen 19
2.3 Stortplaatsen categorie 1 (gevaarlijke afvalstoffen) – stortplaatsen categorie 2 (niet-gevaarlijke, anorganische bedrijfsafvalstoffen) 25
2.3.1 Situering 25
2.3.2 Capaciteit en aanvoer 25
2.3.3 Verdeling van de categorie 1-aanvoer per afvalsoort en per provincie 29 2.3.4 Aanvoer uit andere provincies op categorie 1-stortplaatsen 30 2.3.5 Verdeling van de categorie 2-aanvoer per afvalsoort en per provincie 31 2.3.6 Aanvoer uit andere provincies op de categorie 2-stortplaatsen 32
2.3.7 Tarieven 32
2.3.7.1 Evolutie op de categorie 1-stortplaatsen 33
2.3.7.2. Evolutie op de categorie 2-stortplaatsen 34
2.3.7.3 Milieuheffingen 34
2.3.7.4. Toestand in 2008 categorie 1-stortplaatsen 37
2.3.7.5 Toestand in 2008 categorie 2-stortplaatsen 38
2.4 Stortplaatsen categorie 2 (voor huishoudelijk en vergelijkbare
bedrijfsafvalstoffen) 40
2.4.1 Situering 40
2.4.2 Capaciteit en aanvoer 40
2.4.3 Tarieven 41
2.4.3.1. Tarieven voor huishoudelijke afvalstoffen 41
2.4.3.2. Tarieven voor bedrijfsafvalstoffen 43
2.4.3.3 Tarieven voor verbrandingsas en slib 45
2.5 Vergelijking tussen stortplaatsen categorie 1 en 2 en verbrandingsinstallaties
voor huishoudelijke afvalstoffen 46
2.6 Stortplaatsen categorie 3 49
2.6.1 Situering 49
2.6.2 Capaciteit en aanvoer 49
2.6.3 Tarieven 50
2.6.3.1 Evolutie 50
2.6.3.2. Toestand in 2008 51
3 Verwerking van huishoudelijke en categorie 2-bedrijfsafvalstoffen 53 3.1 Verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2-
bedrijfsafvalstoffen 53
3.1.1 Capaciteit en bezetting van de verbrandingsinstallaties in Vlaanderen 53
3.1.2 Verdeling van de aanvoer per afvalsoort 55
3.1.3 Verdeling van de aanvoer en de capaciteit per provincie 56
Inhoudsopgave
3.1.4 Aanvoer uit andere provincies 58 3.2 Voorbehandelingsinstallatie voor huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2-
bedrijfsafvalstoffen 60
3.2.1 Biologisch drogen en mechanisch scheiden (IOK/IVAREM) 60 3.3 Stortplaatsen categorie 2 (huishoudelijke en vergelijkbare
bedrijfsafvalstoffen) 62
3.3.1 Restcapaciteit en aanvoer voor Vlaanderen 62
3.3.2 Verdeling van de aanvoer per afvalsoort 64
3.3.3 Verdeling van de aanvoer per afvalsoort en per provincie 66
3.3.4 Aanvoer uit andere provincies 68
3.4 Besluit: het verbranden en storten van huishoudelijke - en vergelijkbare
bedrijfsafvalstoffen in 2008 70
3.4.1 Totalen per afvalsoort 70
3.4.2 Totalen per provincie 71
4 Samenvatting 73
4.1 Tarieven 73
4.2 Aanvoer en restcapaciteiten 77
4.2.1 Aanvoer en restcapaciteiten op stortplaatsen van categorie 1 (gevaarlijke afvalstoffen) en van categorie 2 (niet-gevaarlijk, anorganische
bedrijfsafvalstoffen) 77
4.2.2 Aanvoer en restcapaciteiten op stortplaatsen van categorie 2 en
verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen 77 4.2.3 Aanvoer en restcapaciteiten op stortplaatsen van categorie 3 79
4.3 Tendens en prognose 79
1.1 Doel van het onderzoek
Dit document is het resultaat van een onderzoek naar de marktsituatie van de afvalstoffenverwijdering in Vlaanderen op basis van een jaarlijks wederkerende enquête gericht tot alle vergunde uitbaters van stortplaatsen en
verbrandingsinstallaties die afvalstoffen van derden aanvaarden. Een degelijke analyse van het beleidsveld vormt de basis voor elke concrete beleidsvoering.
In het bijzonder kadert het onderzoek in het Uitvoeringsplan milieuverantwoord Beheer van Huishoudelijke Afvalstoffen, dat voorziet in de programmering van de verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen en bedrijfsafvalstoffen die worden verwijderd in dezelfde inrichtingen, met name categorie 2-stortplaatsen en verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen. Het plan stelt een strikte opvolging voorop van het marktgebeuren, onder meer voor wat betreft
verwijdering. Restcapaciteiten, aanvoer, tarieven, marktverdeling, … vormen de basis voor de verdere afstelling van het uitvoerend beleid.
Toch wordt ook aandacht besteed aan de verbrandingsinstallaties die enkel bedrijfsafvalstoffen aanvaarden wat dan weer kadert in het Uitvoeringsplan houtafval en het Uitvoeringsplan hoogcalorische afvalstoffen.
De kennis van de economische aspecten van het afvalgebeuren is nuttig voor alle actoren die daarbij betrokken zijn, de afvalproducenten, ophalers en verwerkers en de overheid, bij het nemen van maatregelen die interveniëren in het
marktgebeuren.
1.2 Voortzetting van de studie over voorgaande jaren
Dit document moet gelezen worden als een actualisatie van en aanvulling op het gelijknamige document "Tarieven voor storten en verbranden, evolutie, huidige situatie en prognose" van de OVAM, over de jaren 1992 tot en met 2008. Dezelfde terminologie en indeling worden hernomen, tenzij expliciet anders bepaald. De belangrijkste bepalingen, nodig voor de juiste interpretatie van de gegevens, worden hierna herhaald.
Analoog aan de terminologie die is gebruikt in het Uitvoeringsplan
milieuverantwoord Beheer van Huishoudelijke Afvalstoffen, wordt gesproken over categorie 2-bedrijfsafvalstoffen, waarmee wordt bedoeld alle bedrijfsafvalstoffen die terechtkomen hetzij op categorie 2-stortplaatsen, hetzij in
verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen. Welke bedrijfsafvalstoffen dit zijn, wordt bepaald door de VLAREM-reglementering en de bepalingen in de individuele vergunningen en komt met geen enkele andere reeds bestaande gedefinieerde categorie bedrijfsafvalstoffen overeen (cf. gelijkgesteld, vergelijkbaar, niet-gevaarlijke afvalstoffen, …)
Bovendien wordt een onderscheid gemaakt tussen de term "huishoudelijke afvalstoffen" en "huisvuil", naargelang het grofvuil en het gemeentevuil er al dan niet zijn inbegrepen.
Het in voege treden van VLAREA op 1 juni 1998 heeft een verschuiving
veroorzaakt van "huishoudelijke" naar "bedrijfs-" afvalstoffen. Vóór VLAREA vond er een gelijkstelling plaats van een aantal bedrijfsafvalstoffen aan huishoudelijke afvalstoffen. Deze gelijkgestelden waren per definitie "huishoudelijke" afvalstoffen.
1 Inleiding
Het betrof in het bijzonder de afvalstoffen van kleinhandel, burelen, het klaarmaken van maaltijden, …
In de VLAREA (BS 1997) omvatte deze gelijkstelling het gemeentevuil (straat- en veegvuil, marktafvalstoffen, strandafvalstoffen) en papierafval waarvoor de aanvaardingsplicht geldt. Sinds de aanpassing van VLAREA (BS 30 april 2004) is de vroegere gelijkstelling nog meer beperkt tot enkel straat- en veegvuil.
Dit betekent dat afvalstoffen afkomstig van KMO's die (vaak tezamen met huishoudelijke afvalstoffen) door de gemeenten worden ingezameld, sinds 1 juni 1998 moeten beschouwd worden als bedrijfsafvalstoffen. Dit zal consequenties hebben naar de verdeling tussen huishoudelijke en bedrijfsafvalstoffen.
Sinds 1 januari 2007 is het hoofdstuk “heffingen” in het afvalstoffendecreet grondig vernieuwd. In de eerste plaats worden de meer dan 40 bestaande tarieven
teruggebracht tot 16. Het tarief hangt nu voornamelijk af van de aard van de afvalstof en van het storten of verbranden.
Van alle vergunde stortplaatsen en verbrandingsinstallaties worden alleen deze besproken die afvalstoffen van derden aanvaarden. De uitbaters van stortplaatsen of verbrandingsinstallaties die alleen voor eigen afvalstoffen worden gebruikt, zouden eventueel een kostprijs kunnen opgeven, maar geen marktprijs, en zijn om die reden niet aangeschreven.
Alle tarieven worden vermeld in euro per ton, exclusief 21 % BTW, exclusief milieuheffingen en exclusief gemeentelijke opcentiemen. De milieuheffingen worden telkens apart besproken: hun bedrag in 2007 en 2008, de wijzigingen ten opzichte van 2006 en hun rol en invloed binnen het milieubeleid.
De tarieven zijn gemiddelden, gewogen aan het respectievelijke belang van de verwijderingsinrichting zoals dit blijkt uit de aanvoer per jaar. De weging werd zo gedetailleerd mogelijk uitgevoerd: huishoudelijke, bedrijfsafvalstoffen of
verbrandingsassen werden gewogen aan de aanvoer per inrichting van dergelijke afvalstoffen.
De tarieven en de restcapaciteiten worden geactualiseerd voor het jaar 2008.
In het Elektriciteitsdecreet van 17 juli 2000 en het uitvoeringsbesluit van 28 september 2001 werd een systeem van groenestroomcertificaten, ter bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energie, ingesteld. Dit systeem is van start gegaan op 1 januari 2002 en verplicht iedere elektriciteitsleverancier om een minimum aandeel van zijn afzet te betrekken uit hernieuwbare energiebronnen. Dit uitvoeringsbesluit werd op 5 maart 2004 vervangen door het "Besluit van de Vlaamse Regering inzake de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen". Dit laatste had tot gevolg dat er ook voor het verbranden van het organisch-biologisch deel van het restafval groene stroomcertificaten kunnen bekomen worden op voorwaarde dat de betrokken verwerkingsinstallatie door energierecuperatie een primaire energiebesparing realiseert van minstens 35% van de energie-inhoud van de afvalstoffen verwerkt in de installatie.
verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen gevraagd hun aanvoer op te splitsen naar soort afval en naar provincie vanwaar het afval afkomstig is. Dit biedt de mogelijkheid conclusies te trekken over de aanwending van de capaciteit naar afvalsoort en oorsprong, en over interprovinciaal afvaltransport.
Het bedrag dat moet worden betaald aan uitbaters van verwijderingsinrichtingen is de som van het stort- of verbrandingstarief, vermeerderd met de milieuheffing, eventueel aangevuld met gemeentelijke opcentiemen. Op dat geheel moet nog eens BTW worden betaald. Alle tarieven zijn net als in vorige rapporten
opgenomen exclusief BTW, exclusief milieuheffing en gemeentelijke opcentiemen.
Sinds 1995 moet de BTW niet alleen op de stort- of verbrandingsprijs worden berekend, maar op de totale prijs inclusief milieuheffing en gemeentelijke
opcentiemen. Aangezien de niet-BTW-plichtigen de BTW niet kunnen recupereren, betekent de BTW op de milieuheffing en opcentiemen nog eens een extra fiscale druk. Sinds 1 januari 1996 is het BTW-tarief verhoogd tot 21 procent.
De jaarlijkse prijsstijgingen moeten tevens worden geplaatst in een economische context.
2.1 Verbrandingsinstallaties alleen vergund voor de verbranding van bedrijfsafvalstoffen
2.1.1 Capaciteit, aanvoer en tarieven
a. INDAVER nv
Indaver te Antwerpen beschikt over twee draaitrommelovens voor de verbranding van gevaarlijke afvalstoffen en een statische oven voor de verbranding van hooggechloreerde koolwaterstoffen.
De draaitrommelovens hebben een gezamenlijke capaciteit van ca. 110 000 ton/jaar. In 2008 werd er in het totaal 105 722 ton afval verwerkt.
Van de totale verwerkte hoeveelheid afvalstoffen in de draaitrommelovens was 11 % (11 926 ton) niet-gevaarlijk. 30 % (32 011 ton) was afkomstig uit het buitenland, 5 % (5031 ton) uit Wallonië.
De statische oven van Indaver heeft een maximale capaciteit van ca. 8000 ton/jaar Deze is uitsluitend in gebruik voor de verbranding van vloeibare en gasvormige koolwaterstoffen met een hoge halogeenconcentratie. De installatie werkt batchgewijs. In het jaar 2008 werd 1386 ton afval verwerkt in de statische oven.
96 % van de aanvoer was afkomstig vanuit Vlaanderen, de resterende 4 % kwam uit het buitenland (26 ton) en uit Wallonië (32 ton).
De aanvoer naar de statische oven is nog steeds gevoelig lager in vergelijking met een aantal jaren geleden (2000). Hiervoor kunnen een aantal redenen worden aangehaald. Het afval dat verwerkt wordt in de statische oven moet op vele punten voldoen aan de inputvoorwaarden van de oven. In de statische oven wordt er chloor gerecupereerd, voor deze chloor uit de recuperatie-eenheid is er momenteel echter geen tot weinig interesse tot afnemen. Omdat het voordeel van
chloorrecuperatie wegvalt door te weinig afzetmogelijkheden voor deze kwaliteit van chloor en omdat deze halogeenhoudende afvalstoffen ook verwerkt kunnen worden in de draaitrommelovens, is het soms makkelijker te voeden in de
draaitrommelovens dan de statische oven op te starten voor een beperkte stroom.
Sinds 2002 is de rookgasuitlaat van de statische oven aangesloten op de dioxinefilter van de draaitrommeloven 2. Op deze manier kunnen de
dioxineproblemen die er in 2002 zijn geweest met de statische oven in principe niet meer voorkomen.
2 De tarieven voor storten en
verbranden
Bij Indaver wordt het tarief vastgesteld op basis van de aard en de samenstelling van de aangeboden afvalstof, die wordt bepaald op basis van een analyse van een representatief staal. Het varieert naargelang het gaat om dierlijk afval, diermeel, CFK’s, KGA, laboratoriumafval, verfafvalstoffen in vaten, verpakkingen,
filterkoeken, vloeibare hooggechloreerde afvalstoffen, vloeibare of vaste afvalstoffen, hoogcalorische of laagcalorische afvalstoffen. Een differentiatie naargelang de aanbieder gebeurt alleen op basis van objectieve factoren zoals betalingstermijnen, solvabiliteit of andere factoren die een directe meerkost kunnen betekenen.
Het gemiddeld tarief per afvalsoort gaat van 100,00 EUR/ton tot 2085,00 EUR/ton, exclusief milieuheffingen.
b. SLECO nv
Volgens het uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 2003-2007 moest het tekort aan verwerkingscapaciteit voor niet-recycleerbaar, niet-gevaarlijk huishoudelijk en vergelijkbaar bedrijfsafval ingevuld worden door de bouw van mechanisch-biologische voorbehandelingstechnieken. Al deze geplande mechanisch-biologische afvalverwerkingstechnieken zijn echter
voorbehandelingstechnieken. Bij deze afvalvoorbehandeling wordt er een RDF (refuse derived fuel) geproduceerd. Dit is hoogcalorisch afval dat nog steeds thermisch moet verwerkt worden. De meest geschikte techniek voor de verwerking van dit hoogcalorisch afval is een wervelbedinstallatie.
Door de nv Indaver en de nv Sita werd een nieuwe vennootschap (verhouding 50- 50) met de naam nv SLECO opgericht. Deze nieuwe vennootschap heeft de vergunning (2001) op naam van Indaver B overgenomen. In september 2006 startte de nv Sleco de installatie op. De installatie bestaat uit 3 lijnen van elk 18 ton per uur en is uitgerust met een elektrofilter, een half natte wassing, een natte wassing, een mouwfilter, een actieve-kool-injectie en een niet-katalytische denox installatie. De energie die ontstaat wordt gerecupereerd onder de vorm van stoom en elektriciteit.
Oorspronkelijk was de installatie vergund voor het verwerken van 233 000 ton hoogcalorisch afval (onder andere RDF) samen met 233 000 ton
waterzuiveringsslib. In de loop van 2006 werd de vergunning van de nv SLECO aangepast tot de aanvoer van 1/3 slib en 2/3 hoogcalorisch afval.
In 2008 werden er 90 905 ton waterzuiveringsslib, 40 577 ton ander slib en 315 930 ton niet gevaarlijk hoogcalorisch afval verbrand. Dit is een stijging van 21 519 ton slib en 67 402 ton hoogcalorisch afval ten opzichte van 2007. Dit alles was goed voor 87 960 groenestroomcertificaten. De gemiddelde prijs voor aanlevering bedraagt 68 EUR/ton voor slibs en 111 EUR/ton voor hoogcalorische afvalstoffen, beide prijzen exclusief heffingen en taksen.
c. Indaver Medical Services (vroegere MACHIELS nv)
De verbrandingsinstallatie van Machiels nv te Leuven werd op 1 juni 2007
% uit Wallonië en 11 % uit Brussel. De overige 57 % waren afkomstig uit Vlaanderen.
4 % van het gevaarlijk afval komt uit het Brussels gewest, 8 % uit Wallonië en de overige 88% uit Vlaanderen.
In deze installatie werd er in 2008 ook 590 ton laagcalorische niet-gevaarlijke afvalstoffen verwerkt. Het gaat hier om anorganische belaste afvalwaters die (met de energie die vrijkomt bij de afvalverbranding) wordt ingedampt.
Het laagcalorisch afval werd aan 12 EUR/ton ingedampt, voor het medisch afval wordt een gemiddelde tarief van 435 EUR per ton gevraagd.
d. SOLVIN nv (het vroegere BASF)
Solvin nv te Antwerpen heeft een installatie voor de thermische oxidatie van chloorhoudende koolwaterstoffen met recuperatie van warmte en gasvormig HCl.
Deze gasvormige HCl wordt onmiddellijk ingezet als grondstof in de productie van dichloorethaan. De maximale totale capaciteit bedraagt ca. 24 000 ton/jaar. In 2007 werd 6372 ton gechloreerde koolwaterstoffen verwerkt, waarvan 6223 ton afkomstig van de eigen productie in Antwerpen en 149 ton was afkomstig uit het buitenland.
De restgassen van de thermische oxidatie worden samen met de restgassen van de dichloorethaanproductie-eenheid gereinigd. De energie die vrijkomt bij de oxidatie, wordt teruggewonnen.
De prijs die SOLVIN nv aanrekent, wordt contractueel vastgelegd, er werden geen gemiddelde verbrandingsprijzen meegedeeld.
e. MISA ECO (het vroegere RHODIA ECO-SERVICES)
MISA Eco te Gent bezit een thermische krakingsinstallatie voor de regeneratie van zwavelzuur. Deze installatie is in staat om jaarlijks ca. 30 000 ton zwavelhoudende afvalstoffen van derden te verwerken. In 2008 werd 3411 ton afval verwerkt. Het tarief varieert afhankelijk van de samenstelling van het afval. Voor industriële contracten op lange termijn wordt onderhandeld in functie van hoeveelheid, fysico- chemische eigenschappen en contractduur.
De energie die geproduceerd wordt, wordt intern gebruikt. Zowel onder de vorm van stoom als elektriciteit.
f. AQUAFIN-slibverbrandingsinstallatie
Aquafin beschikt over één mono-slibverbrandingsinstallatie, van het type wervelbedoven, te Brugge. In de slibverbrandingsinstallatie van Aquafin wordt geen slib van derden verwerkt.
De huidige slibverbrandingsinstallatie heeft een nominale capaciteit van 25 000 ton droge stof/jaar (ongeveer 100 000 ton ontwaterd slib). De warmte die ontstaat door het verbranden van het slib, wordt gebruikt om nieuw aangeleverd slib te drogen.
In 2008 werd in de wervelbedoven van Aquafin 91 728 ton ontwaterd slib verbrand.
g. Meeverbranding van afvalstoffen in de elektriciteitscentrales van ELECTRABEL
In 2008 waren er in Vlaanderen 3 elektriciteitscentrales van Electrabel waar er afvalstoffen worden meeverbrand met steenkool, meer bepaald de centrales van Ruien, Rodenhuize, Langerlo.
De installatie te Mol is ook vergund voor het meeverbranden van biomassa- afvalstoffen (69 000 ton), maar sinds 14 juni 2006 wordt er geen biomassa-afval meer meeverbrand in deze centrale.
Het meeverbranden van afvalstoffen staat in relatie met het “Besluit van de Vlaamse Regering inzake de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen van 5 maart 2004.
De centrale te Langerlo is vergund voor het meeverbranden van 96 000 ton ontwaterd RWZI-slib, 100 000 ton biomassa-afval en 100 000 ton houtstof van onbehandeld of niet-gevaarlijk behandeld houtafval. In werkelijkheid werd er in het jaar 2008 26 491 ton slib, 25 115 ton olijfpulp en 67 770 ton houtstof
meeverbrand. Het houtstof en het waterzuiveringsslib zijn overwegend afkomstig uit Vlaanderen, uitgezonderd 1212 ton waterzuiveringsslib uit Wallonië. De olijfpulp werd uit het buitenland aangevoerd. Voor deze meeverbranding ontving Electrabel Langerlo in 2008 162 019 groenestroomcertificaten, meer bepaald 31 548 voor de olijfpulp, 9077 voor het slib en 121 394 voor het houtstof.
De centrale te Ruien was in 2008 vergund voor de meeverbranding van gemiddeld 340 000 ton biomassa per jaar samen met steenkool op de groepen 3, 4 en 5. In 2008 werden er in de centrale van Ruien 12 524 ton houtstof, 69 576 ton
houtsnippers, 22 781 ton olijfpitten en 66 375 ton biostof meeverbrand. Hiervoor werden 230 174 groenestroomcertificaten ontvangen. Zowel de olijfpitten als een deel van het biostof en de houtsnippers worden aangevoerd uit het buitenland.
De centrale te Rodenhuize is vergund voor de meeverbranding van 68 000 ton olijfpitten en 300 000 ton houtpellets per jaar. Er werden in 2008 1534 ton olijfpitten en 399 112 ton houtpellets meeverbrand. Beide waren afkomstig uit het buitenland. In totaal werden hiervoor 592 522 groenestroomcertificaten ontvangen.
Electrabel is nog steeds bezig met een zoektocht naar andere (biomassa-) afvalstoffen om mee te verbranden in de steenkoolcentrales.
De tarieven voor de verbranding van zowel waterzuiveringsslib, olijfpitten als houtafval worden contractueel bepaald. Met dit verschil dat voor het
meeverbranden van waterzuiveringsslib een licht negatieve prijs wordt betaald. De biomassa(afval)stromen die worden meeverbrand, moet Electrabel zelf aankopen.
h. LEMAHIEU
Lemahieu is een kunststofverwerkend bedrijf gelegen te Beernem, dat zijn nodige processtoom produceert met de energie afkomstig van de verbranding van niet gevaarlijk behandeld houtafval. De installatie heeft een capaciteit van ca. 11 000
i. ELECTRAWINDS BIOMASSA
Electrawinds Biomassa te Oostende is sinds 2006 actief in het verbranden van plantaardige oliën en vetten. Ze zijn vergund voor het verbranden van 25 000 ton/jaar. De rookgaszuivering die geplaatst werd is een katalytische denox installatie. Ze produceren zowel stoom (intern gebruik) als elektriciteit (intern en extern gebruik).
In 2008 werden 8316 ton dierlijke vetten aangekocht. Deels in Vlaanderen (2111 ton), deels in Wallonië (9 ton) en tenslotte 6196 ton in het buitenland. De prijs waaraan de vetten en oliën worden aangekocht, werd niet meegedeeld.
In juli 2008 werden de motoren van Electrawinds uit dienst genomen en vervangen, zodat de aanvoer niet representatief is voor een volledig jaar.
Electrawinds ontving voor het verbranden van de dierlijke vetten 32 985 groenestroomcertificaten.
j. ROUSSELOT
De NV Rousselot te Gent is een bedrijf vergund voor de productie en verwerking van beenderen en varkenszwoerden en de bereiding van gelatine,
dicalciumsulfaat, vet, vleesmeel en beendermeel. Bijkomend werden zij vergund voor het verbranden van dierlijke vetten. De installatie waarin dit gebeurt, is niet uitgerust met een rookgasreiniging. De bij de verbranding geproduceerde energie wordt gerecupereerd in de vorm van elektriciteit.
November 2006 werd er bij hen gestart met de verbranding van dierlijk vet categorie 1. In 2008 verbrandden zij 10 417 ton dierlijk vet categorie 1. Zij ontvingen hiervoor 7273 groenestroomcertificaten.
k. RENDAC
Bij Rendac te Denderleeuw wordt dierlijk afval verwerkt. Meer bepaald wordt dierlijk afval verwerkt tot diermeel en dierlijk vet. Het dierlijk vet dat ontstaat wordt verbrand en de energie die hierbij ontstaat wordt onder de vorm van stoom gebruikt bij het thermisch verwerkingsproces van dierlijk afval.
Bij Rendac zijn er 3 vergunde stoomketels in werking die samen 4,5 ton dierlijk vet categorie 1 per uur mogen verbranden. In 2008 werd er 5599 ton dierlijk vet verbrand. De verbrandingsinstallaties zijn voorzien van een NH3 en SO2 wasser.
l. STORA ENSO
Stora Enso te Gent is een papierfabriek die verschillende (biomassa)afvalstromen verbrandt om zichzelf te kunnen voorzien in (een gedeelte van) de energievraag voor de recyclage van papier. Stora Enso is vergund voor het verbranden van 328 500 ton (biomassa)afvalstoffen per jaar in een wervelbedinstallatie. Deze installatie is voorzien van een natte wassing, een mouwfilter en een niet- katalytische denox installatie. De energie die ontstaat bij de verbranding wordt omgezet in stoom en in elektriciteit.
In 2008 werd er 71 574 ton slib, houtafval en zeefoverloop verbrand. Stora Enso ontving hiervoor 75 288 groenestroomcertificaten.
m. FRAXICOR
Fraxicor is vergund voor het verbranden van 51 270 ton dierlijk vet per jaar. De installatie is uitgerust met een katalytische denox-installatie.
In 2007 startte de installatie op en werd er uiteindelijk 20 ton dierlijk vet verbrand.
In 2008 werd er 2 624 ton dierlijke vetten en GFO verbrand. De installatie is nog steeds in opbouw.
Bij de verbranding wordt er elektriciteit geproduceerd die gedeeltelijk intern wordt gebruikt en gedeeltelijk aan het net wordt geleverd. In 2007 was de installatie nog niet erkend als groene stroomproducent zodat er geen groene stroomcertificaten werden verkregen. In 2008 werden er 7153 groene stroomcertificaten verkregen.
n. LINOPAN
Linopan is een spaanplaatfabriek die voorziet in de eigen energie, in dit geval warmte door het verbranden van eigen houtafval.
Ze beschikken over 2 installaties, enerzijds een thermische olieketel met een capaciteit van 21 900 ton per jaar en anderzijds een ABS brander (spaandroger) met een capaciteit van 34 000 ton per jaar. Beide installaties zijn voorzien van cyclonen als rookgaszuivering.
Gedurende 2008 werd voor de productie van warmte die gebruikt wordt in het productieproces 18 470 ton niet-verontreinigd behandeld houtafval en niet-
verontreinigd behandeld houtstof, beide afkomstig uit de eigen productie, verbrand.
o. SPANO
Spano is een inrichting met als hoofddoel het produceren van spaanplaten. Zij beschikken over 3 combibranders - 11,6 MW, 17,5 MW, 18 MW – en 1 roosteroven – 10 MW – waarin niet verontreinigd behandeld houtstof van de eigen productie wordt verbrand.
In 2008 werd er 37 556 ton houtstof verbrand. De installaties zijn uitgerust met een electrofilter en zijn uitgerust om warmte te recupereren.
p. NORBORD
Norbord is een inrichting voor het produceren van spaanplaten. Bij het produceren van spaanplaten ontstaat er houtstof dat door Norbord in een
verbrandingsinstallatie wordt verbrand. De installatie is uitgerust met een cycloon filter, maar was niet uitgerust met één of andere vorm van energierecuperatie.
De installatie waarin in 2007 houtstof werd verbrand is begin 2008 uit dienst genomen en vervangen door een een nieuwe biomassa-centrale waarin verchipte OSB-platen en schors verbrand worden. Deze installatie is uitgerust met een elektrofilter en een mouwenfilter.
ongeveer 45 000 ton per jaar (24MW) waarin niet verontreinigd behandeld houtstof van de eigen productie wordt verbrand.
In 2008 werd er 15 986 ton houtstof verbrand. De installatie beschikt over een multicycloon en is uitgerust om warmte te recupereren.
r. OUDEGEM PAPIER
Oudegem Papier N.V. vervaardigt papier voor verpakkingsdoeleinden uit gerecupereerd papier en karton. In het productieproces wendt Oudegem Papier N.V. energie aan die ondermeer vrijkomt door het verbranden van residu’s die voorkomen uit de voorbereiding van de papierpulp (van ingezameld oud papier).
Het gaat hier om te korte papiervezels en stoorstoffen (vb plastiek).
In 2008 werden er 7163 ton residu’s verbrand. Het verbranden van deze residu’s leverde 780 groene stroomcertificaten op.
s. KLEINE VERBRANDERS
Na de beperkte respons 3 jaar geleden werd er in 2008 geopteerd de kleine verbranders niet aan te schrijven. In de toekomst zal bekeken worden hoe we deze leemte in de publicatie kunnen opvullen. Dit omdat meer en meer sectoren energie produceren door middel van (biomassa)afval verbranding door de steeds stijgende brandstofprijzen en door de stimulatie via groene stroomcertificaten.
2.1.2 Heffingen
2007
Sinds 1 januari 2007 is het hoofdstuk “milieuheffingen” in het afvalstoffendecreet grondig vernieuwd. In de eerste plaats worden de meer dan 40 bestaande tarieven teruggebracht tot 16. Het tarief hangt nu voornamelijk af van de aard van de afvalstof en van het storten of verbranden. Aangezien zowel de stortplaatsen als verbrandingsinstallaties in Vlaanderen aan de strengste eisen voldoen, wordt er geen onderscheid meer gemaakt in de aard van de stortplaats of
verbrandingsinstallatie (uitgezonderd de niet-vergunde verwijdering van afvalstoffen).
Voor het verbranden van zowel ongevaarlijk als gevaarlijk afval geldt voortaan één uniform tarief, namelijk 7 EUR/ton. Ook voor het meeverbranden geldt ditzelfde tarief. Voor het verbranden of meeverbranden van recyclageresidu’s van papier- en kartonafval geldt er een heffingstarief van 2 EUR/ton.
Voor de volgende afvalstoffen geldt een tarief van 0 EUR/ton:
- het verbranden of meeverbranden in een daartoe vergunde inrichting van afvalstoffen van bodemsaneringsoperaties waarbij overeenkomstig het advies van de OVAM andere saneringswijzen dan uitgraven en storten onredelijk hoge kosten met zich meebrengen;
- het verbranden of meeverbranden in een daartoe vergunde inrichting en met recuperatie van energie van verwerkte dierlijke vetten, eiwitten en meel die conform de Europese, federale en regionale regelgeving vernietigd moeten worden;
- het verbranden of meeverbranden in een daartoe vergunde inrichting en met recuperatie van energie van recyclageresidu’s van lompenafval en van recyclageresidu’s van bedrijven die glasafval afkomstig van selectieve
inzamelingen gebruiken of voorbehandelen als grondstof voor de aanmaak van nieuw glas;
Het verbranden of meeverbranden van houtafval in een daartoe vergunde inrichting en met recuperatie van energie is niet onderworpen aan een milieuheffing.
2008
De heffingtarieven van 2008 zijn de geïndexeerde tarieven van 2007. Meer bepaald 7,22 EUR/ton voor het verbranden en meeverbranden van afvalstoffen in een daartoe vergunde installatie.
Voor het verbranden en meeverbranden van recyclageresidu’s van papier- en kartonafval zal in 2008 een heffingstarief van 2,07 EUR/ton gelden.
2.1.3 Verwachte evolutie
Er zijn geen gebeurtenissen te verwachten die de huidige marktsituatie grondig zouden ontregelen.
Door de wijzigingen in het hoofdstuk “milieuheffingen” uit het afvalstoffendecreet ondersteunen de heffingen het afvalstoffenbeleid, meer bepaald de hiërarchie inzake de verwerking van afvalstoffen (ladder van Lansink). Door het verhogen van de heffingen voor storten van brandbaar afval wordt storten van dergelijk afval duurder dan verbranden. Dit kan mogelijk een effect hebben op de
verwerkingsprijzen of de gekozen verwerkingswijze.
2.2 Verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2-bedrijfsafvalstoffen
2.2.1 Situering
Het Vlaams Gewest telde in 2008 10 verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen. Bij de 10 installaties gaat het om 8 intercommunaal uitgebate installaties, de installatie van de nv DALKIA te Knokke-Heist en de installatie van de nv Indaver te Beveren.
De installatie van Regionale Milieuzorg veranderde in 2006 van naam en werd Bionerga.
In het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 2003 - 2007 werd er geen bijkomende capaciteit in huisvuilverbrandingsinstallaties voorzien. Het tekort aan verwerkingscapaciteit moest volgens het plan ingevuld worden door 4 tot 5 voorbehandelingsinstallaties met een gezamenlijke capaciteit van 600 000 ton tot 700 000 ton. Voor het verwerken van het residu uit deze
voorbehandelingsinstallaties is een wervelbedinstallatie voorzien. Deze
wervelbedinstallatie werd gebouwd om, naast deze voorbehandelingsresidu’s, ook nog waterzuiveringsslib en hoogcalorisch bedrijfsafval te verbranden; dit alles met een gezamelijke capaciteit van 466 000 ton.
Anno 2008 is slechts 1 voorbehandelingsproject gerealiseerd. Als gevolg van een doorgedreven afvalbeleid met verhoogde klemtoon op preventie en recyclage bleek uiteindelijk 1 bijkomende voorbehandelingsinstallatie voldoende te zijn om het storten van huisvuil vanaf 2006 een halt toe te roepen. Voor het verbranden van bedrijfsafval was er in 2008 nog wel een capaciteitstekort.
Het Uitvoeringsplan Milieuverantwoord Beheer van Huishoudelijke Afvalstoffen voorziet in de huidige planperiode (2008-2015) een bijkomende
verwerkingscapaciteit voor verbranding of voorbehandelingstechniek van 272 000 tot 434 000 ton (afhankelijk van de calorische waarde van het afval en de
technische beschikbaarheid van de verbrandingslijn). Doch deze bijkomende capaciteit moet steeds getest worden aan de op dat moment nodige capaciteit.
De grootte van de reeds bestaande verbrandingsinstallaties op kaart 1 wordt bepaald door de jaarlijkse capaciteit in ton. Het betreft de praktische jaarcapaciteit van de installaties in 2008, rekening houdend met de normale onderhoudswerken, maar zonder rekening te houden met aanpassings- of uitbreidingswerken.
2.2.2 Capaciteit en aanvoer
Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 4, waarin de aanvoer en verwerking van huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2-bedrijfsafvalstoffen wordt besproken.
Zowel storten als verbranden komen er aan bod.
2.2.3 Tarieven
2.2.3.1 Tarieven voor huishoudelijke afvalstoffen
Grafiek 1: Tariefevolutie voor huishoudelijke afvalstoffen in verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen.
a. Tarieven
Voor huishoudelijke afvalstoffen die verbrand worden in een installatie van een intergemeentelijke vereniging zijn 2 soorten tarieven te onderscheiden, met name het tarief voor de gemeenten die vennoot zijn van de intergemeentelijke
vereniging, en voor de gemeenten die niet tot de intergemeentelijke vereniging behoren. Het tarief voor vennoten is geen marktprijs, maar een dekking van vooral de variabele werkingskosten. Veelal hebben de vennoten reeds een deel van de vaste kosten betaald bij de oprichting van de intergemeentelijke vereniging en dragen zij jaarlijks bij in de werkings- en beheerskosten van de intergemeentelijke vereniging. Vele intergemeentelijke verenigingen kunnen dan ook slechts bij benadering een tarief geven per ton voor de vennoten. Het overgrote deel van de huishoudelijke afvalstoffen dat wordt verbrand in de HVVI’s is afkomstig van vennoten.
Ter vereenvoudiging werd per afvalsoort een gewogen gemiddeld tarief berekend volgens de aanvoer van vennoten en niet-vennoten.
67,87
86,24
82,95
87,51 91,66 95,68 96,22 100,14 103,03 100,77 100,96 103
7 7,22 6,80 7,00
6,53 6,65 6,45
6,32 6,05 6,17
5,95 6,02
7,22 7
14,38 14,8 14,06 13,82
13,63 13,34
13,01 12,77
12,69 12,54
0 20 40 60 80 100 120
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 jaar
EUR/ton
heffing met energierecuperatie heffing zonder energierecuperatie tarief
Het tarief voor de verbranding van huisvuil bedraagt gemiddeld 103,00 EUR/ton, variërend van 79 tot 138,28 EUR/ton. Het gemiddelde tarief stijgt lichtjes ten opzichte van het voorbijgaande jaar (100,96 EUR/ton).
Ook grofvuil en gemeentevuil wordt in huisvuilverbrandingsinstallaties verbrand.
Deze worden samen met het huisvuil onder één noemer gezet. De prijs voor het verwerken van grofvuil ligt in de verbrandingsinstallaties hoger dan voor het verbranden van huisvuil. Dit kan verklaard worden door de bijkomende breking die moet gebeuren alvorens het afval kan verbrand worden.
b. Milieuheffing 2008
Sinds 1 januari 2007 is het hoofdstuk “heffingen” in het afvalstoffendecreet grondig vernieuwd. In de eerste plaats worden de meer dan 40 bestaande tarieven
teruggebracht tot 16. Het tarief hangt nu voornamelijk af van de aard van de afvalstof en van het storten of verbranden.
Aangezien de verbrandingsinstallaties in Vlaanderen aan de strengste eisen voldoen, wordt er geen onderscheid meer gemaakt in de aard van de
verbrandingsinstallatie. Voor het verbranden van zowel ongevaarlijk als gevaarlijk afval geldt voortaan één uniform tarief. Voor 2008 bedraagt dit tarief 7,22 EUR/ton.
Ook voor het meeverbranden geldt ditzelfde tarief.
2009
In 2009 worden de heffingen op het verbranden van afvalstoffen door indexatie gebracht op 7,41 EUR/ton. Ook voor het meeverbranden geldt ditzelfde tarief.
c. Groene stroomcertificaten
Overeenkomstig het besluit van de Vlaamse regering van 5 maart 2004 (BS 23 maart 2004) komen huisvuilverbrandingsinstallaties in aanmerking voor het
verkrijgen van GSC voor het aandeel organisch-biologisch afval uit het restafval op voorwaarde dat de betrokken verwerkingsinstallatie door energierecuperatie een primaire energiebesparing realiseert van minstens 35 % van de energie-inhoud van de afvalstoffen verwerkt in de installatie.
GSC worden maandelijks toegekend per schijf van 1000 kWh opgewekte elektriciteit op basis van hernieuwbare energie.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de energieprestatiemaat (EPM) van de installaties die een aanvraagdossier hebben ingediend en die voldoen aan de wettelijk vereiste:
Installatie Energieprestatiemaat (%)
ISVAG 56
IVOO 41
IVBO 39,5
IVM 52,4
IMOG 52,5
IVAGO 42
Bionerga 44,7
MIROM 50
Indaver 66
Tabel 1: Energieprestatiemaat van huisvuilverbrandingsinstallaties die in aanmerking komen voor groene stroomcertificaten.
In 2008 werden 179 176 groene stroom certificaten uitgereikt op basis van afvalverbranding in 9 huisvuilverbrandingsinstallaties. Dit is een daling van 7 276 certificaten in vergelijking met 2007, ondanks het feit dat er een installatie meer (MIROM) groene stroom certificaten heeft ontvangen. De meeste installaties verbranden in vergelijking met 2007 iets minder afval zodat ze ook minder groene stroom certificaten ontvingen.
In 2008 bedroeg de gemiddelde waarde van een verhandeld GSC 107 euro.
d. Verwachte evolutie
Een aantal factoren dat mogelijk een invloed kan hebben op de verbrandingsprijs voor huishoudelijke afvalstoffen wordt hieronder nogmaals op een rijtje gezet.
Het Uitvoeringsplan Milieuverantwoord Beheer van Huishoudelijke Afvalstoffen voorziet in de komende planperiode (2008-2015) een bijkomende
verwerkingscapaciteit voor verbranding of voorbehandelingstechniek van 272 000 tot 434 000 ton (afhankelijk van de calorische waarde van het afval en de
technische beschikbaarheid van de verbrandingslijn). Doch deze bijkomende capaciteit moet getest worden aan de op dat moment nodige capaciteit.
In navolging van voorgaande jaren zullen ook in de toekomst de stortafwijkingen voor brandbare afvalstoffen verder worden afgebouwd. Mogelijk kan dit een wijziging in verbrandingstarief te weeg brengen.
Het wijzigen van de heffingen voor verbranden en storten heeft tot gevolg dat het storten van brandbaar afval nu ook inclusief de milieuheffingen duurder wordt dan het verbranden van brandbare afvalstoffen. De wijzigingen in heffingstarieven kunnen hun invloed hebben op de verbrandingsprijzen.
In het kader van het besluit Groene stroom hebben VREG, VEA (vroegere ANRE) en de OVAM een formule opgesteld ter berekening van de EPM (energie prestatie maat). Aan de hand van deze formule berekenen de installaties hun EPM.
Wanneer de EPM groter is dan 35%, komen deze installaties in aanmerking voor groene stroomcertificaten voor het percentage organisch-biologisch afval dat verbrand wordt. Op basis van de sorteeranalyses van huisvuil (2000-2001) en de calorische waarden van de verschillende fracties heeft de OVAM het aandeel
“hernieuwbaar” vastgelegd. De fractie “hernieuwbaar” is de fractie waarvoor men groene stroomcertificaten krijgt. Dit betreft het GFT, papier- en kartonafval, het organisch-biologisch deel van luiers en het organisch-biologisch deel van drankkartons.
Op basis van de calorische waarden van de verschillende fracties komt dit neer op een aandeel hernieuwbare energie van 41,08 % van de totale energie. In de loop van 2008 kregen hierdoor ISVAG, IVOO, IVBO, IVM, IMOG, IVAGO, Bionerga, MIROM Roeselare en Indaver groene stroomcertificaten. Het ontvangen van groene stroomcertificaten betekent een vermindering van de netto-
verbrandingskost. Desondanks zien we gemiddeld niet echt een daling in de verbrandingsprijs.
Bij Besluit van de Vlaamse Regering werd dit aandeel hernieuwbaar met ingang van 01 juli 2009 vastgelegd op 47,75%.
2.2.3.2 Tarieven voor bedrijfsafvalstoffen
a. Tarieven
Binnen de verbrandingstarieven voor bedrijfsafvalstoffen onderscheidt men tarieven voor laagcalorisch afval, hoogcalorisch afval, tarieven voor vast niet- risicohoudend medisch afval, waterzuiveringsslibs en recyclageresidu's. Dit tariefverschil wordt door de exploitant zelf gehanteerd. Het gewogen tarief van al deze bedrijfsafvalstoffen bedroeg in 2008 105,47 EUR/ton. Dit is 0,65 EUR/ton meer dan in 2007. Hieronder volgt de opsplitsing per afvalsoort.
a.1 Tarieven voor laag- en hoogcalorisch afval
Grafiek 2: Tariefevolutie voor bedrijfsafvalstoffen in verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen.
De capaciteit van een roosterverbrandingsinstallatie is afhankelijk van de thermische en mechanische begrenzingen. Verbranden van hoogcalorisch afval houdt in dat er minder massa per doorzettijd kan worden verbrand, wat rond de
182,45
174,94
118,25 116,11 116,80 116,96 121,38 120,11
111,69 114,13
109,91 110,94
105,07 104,91
109,37 104,87
99,08
107,89
23,10 23,37 24,18 24,51 24,93 25,50 26,24
7,00 7,22
7,00 7,22 8,97 9,23
8,62 8,77 8,33 8,50
8,13
0 20 40 60 80 100 120 140 160 180 200
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 jaar
EUR/ton
tarief laagcalorisch afval tarief hoogcalorisch afval heffing zonder energierecup. heffing met energierecup.
eeuwwisseling steeds aanleiding gaf tot een veel hogere prijszetting voor het verbranden van hoogcalorische afvalstoffen. In het jaar 2002 merken we echter een sterke daling in de prijs voor het verbranden van hoogcalorische afvalstoffen in een huisvuilverbrandingsinstallatie. Hierdoor komt sinds 2002 het vroegere
afgetekend verschil in verwerkingsprijs niet meer tot uiting.
In 2006 werd gemiddeld gezien het verwerken van 1 ton hoogcalorisch afval zelfs goedkoper dan het verwerken van 1 ton laagcalorisch afval. In 2007 herstelde de logica zich terug en die blijft ook in 2008 aangehouden. Het verbranden van hoogcalorische afvalstoffen wordt terug duurder dan het verbranden van
laagcalorische afvalstoffen. Het grote prijsverschil van een aantal jaren geleden is wel niet meer terug te vinden.
Voor het verwerken van 1 ton laagcalorische bedrijfsafvalstoffen moest je in 2008 gemiddeld 111,693 EUR/ton betalen, exclusief milieuheffingen. Dit betekent ten opzichte van vorig jaar een prijsdaling van 2,44 EUR/ton. Het tarief varieert tussen 80 en 121 EUR/ton.
Voor de hoogcalorische bedrijfsafvalstoffen bedraagt het tarief gemiddeld 120,11 EUR/ton. Ten opzichte van 2007 moest je in 2008 gemiddeld 1,27 EUR/ton minder betalen. Het tarief varieert tussen 116,00 en 214,8 EUR/ton.
De prijs voor het verwerken van hoogcalorische afvalstoffen wordt nog steeds sterk bepaald door één installatie. Dit omdat 92% van de hoeveelheid hoogcalorische afvalstoffen die verbrand worden in deze installatie verwerkt worden. De overige hoogcalorische afvalstoffen worden in 3 andere installaties verwerkt. Deze installaties hebben een veel hogere prijszetting dan de gemiddelde prijs. Bij hen varieert het verbranden van hoogcalorische afvalstoffen tussen de 132 en 214,8 EUR/ton.
Opvallend is wel dat de hoeveelheid hoogcalorische afvalstoffen die verbrand werden in huisvuilverbrandingsinstallaties bijna met 7500 ton gedaald is.
Uitgezonderd de installaties van ISVAG en Bionerga hebben alle huisvuilverbrandingsinstallaties eveneens bedrijfsafvalstoffen verbrand.
a.2 Tarieven voor vast niet-risicohoudend medisch afval
Alleen het vast niet-risicohoudend medisch afval mag verbrand worden in
huisvuilverbrandingsinstallaties. Het risicohoudend ziekenhuisafval moet verbrand worden in installaties die hier specifiek voor vergund zijn zoals Indaver te
Antwerpen of Indaver Medical Services (vroegere Machiels) te Wilsele. De tarieven en capaciteiten van deze installaties werden reeds eerder besproken (zie 1.1).
Vijf huisvuilverbrandingsinstallaties zeggen in de loop van 2008 vast niet-
risicohoudend medisch afval te hebben verbrand. In totaal gaat het om 12 689,66 ton. Het tarief schommelt tussen 100,6 EUR/ton en 114,02 EUR/ton. Gemiddeld bedraagt het verbrandingstarief 112,04 EUR/ton.
a.4 Tarieven voor het niet-gevaarlijk waterzuiveringsslib In 2008 werd er in 1 huisvuilverbrandingsinstallatie niet-gevaarlijk
waterzuiveringsslib verbrand. Het gaat hier om 5431 ton aan een tarief van 65 EUR/ton. De hoeveelheid verwerkt slib is gestegen met 1638 ton, de
verwerkingsprijs is gedaald met 45 EUR/ton.
b. Milieuheffing voor verbranding van bedrijfsafvalstoffen 2008
Voor het verbranden van zowel ongevaarlijk als gevaarlijk afval geldt voortaan één uniform tarief, voor 2008 bedroeg dit 7,22 EUR/ton. Ook voor het meeverbranden geldt ditzelfde tarief. Voor het verbranden of meeverbranden van recyclageresidu’s van papier- en kartonafval komt er een heffingstarief van 2,07 EUR/ton.
Voor de volgende afvalstoffen geldt een tarief van 0 EUR/ton:
het verbranden of meeverbranden in een daartoe vergunde inrichting van afvalstoffen van bodemsaneringsoperaties waarbij overeenkomstig het advies van de OVAM andere saneringswijzen dan uitgraven en storten onredelijk hoge kosten met zich meebrengen;
het verbranden of meeverbranden in een daartoe vergunde inrichting en met recuperatie van energie van verwerkte dierlijke vetten, eiwitten en meel die conform de Europese, federale en regionale regelgeving vernietigd moeten worden;
het verbranden of meeverbranden in een daartoe vergunde inrichting en met recuperatie van energie van recyclageresidu’s van lompenafval en van recyclageresidu’s van bedrijven die glasafval afkomstig van selectieve
inzamelingen gebruiken of voorbehandelen als grondstof voor de aanmaak van nieuw glas;
2009
Het heffingstarief voor het verbranden en meeverbranden van afvalstoffen onderging een loutere indexatie tot 7,41 EUR/ton. Voor het meeverbranden van recyclageresidu’s bedraagt de heffing na indexatie 2,12 EUR/ton.
c. Verwachte evolutie voor de tarieven voor verbranding van bedrijfsafvalstoffen
Het is zeer moeilijk om een prognose te geven van de verbrandingstarieven voor de komende jaren.
In het verleden was het zeer moeilijk om de beschikbare verbrandingscapaciteit voor 100 % te benutten. Dit vond haar oorsprong in het gegeven dat storten goedkoper was dan verbranden, zeker voor recyclageresidu's. Door het aanpassen van het hoofdstuk “Heffingen” in het afvalstoffendecreet ondersteunen de heffingen sinds 2007 meer het afvalstoffenbeleid, meer bepaald de hiërarchie inzake de verwerking van afvalstoffen (ladder van Lansink). Dit kan mogelijk een effect hebben op de verwerkingsprijzen of de gekozen verwerkingswijze.
Anderzijds kan ingevolge de verstrenging van de reglementering voor de stortplaatsen (ten gevolge van de implementatie van de Europese richtlijn) een lichte stijging van de stortkosten worden verwacht. Dat geldt echter ook voor de verbrandingskost die bijvoorbeeld door bijkomende investeringen lichtjes kan stijgen.
In het arrest C-458/00 van 13 februari 2003 wordt door het Europese Hof van Justitie duidelijk gesteld dat de verwerking van afvalstoffen in een installatie die initieel gebouwd is voor de verwerking van afvalstoffen, aanzien wordt als een verwijdering, zelfs wanneer de geproduceerde warmte geheel of gedeeltelijk wordt teruggewonnen. Dit heeft tot gevolg dat een deel van de (hoogcalorische)
afvalstromen die in het verleden als R1 (hoofdgebruik als brandstof) werden uitgevoerd, nu als D10 (verbranden op het land) moeten beschouwd worden.
Aangezien grensoverschrijdende overbrengingen van afvalstoffen voor verwijdering gebonden zijn aan het nabijheidsprincipe en het
zelfvoorzieningsprincipe kan/zal de concurrentie van installaties in de omgevende lidstaten minder invloed hebben op de verwerkingsprijzen.
Momenteel is de situatie in 2008 zo dat Vlaams huishoudelijk afval enkel in Vlaanderen kan verwerkt worden op basis van de principes van nabijheid en zelfvoorziening.
In 2009 zijn er echter al verschillende exportstromen van voornamelijk hoog calorisch afval op gang gekomen om deze principes voor een deel ontweken. Deze stromen gaan eventueel nog naar een voorbehandelingsinstallatie om bepaalde recycleerbare stromen uit te sorteren.
Wanneer in 2010 de Europese Kaderrichtlijn geïmplementeerd gaat zijn, wordt een andere definitie van R1 en D10 gehanteerd. Installaties met een zeker energetisch rendement zullen dan R1 worden waar deze vroeger D10 waren. Import en voornamelijk export van afval zullen een zeer belangrijk effect gaan hebben op de verwerking van afvalen de praktische exploitatie van de Vlaamse
huisvuilverbrandingsinstallaties.
2.3 Stortplaatsen categorie 1 (gevaarlijke
afvalstoffen) – stortplaatsen categorie 2 (niet- gevaarlijke, anorganische bedrijfsafvalstoffen)
2.3.1 Situering
Het Vlaamse Gewest telde in 2008 4 vergunde categorie 1-stortplaatsen (uitsluitend voor gevaarlijke afvalstoffen): Indaver-Antwerpen, Indaver-Beveren, Remo en Oost-Vlaams Milieubeheer (OVMB) en 4 vergunde categorie 2- stortplaatsen (voor niet-gevaarlijke, anorganische bedrijfsafvalstoffen): Inafzo, Indaver-Beveren, OVMB en Remo. De grootte van het symbool zoals
weergegeven op kaart 2 hiernaast, staat in verhouding tot de restcapaciteit op 31 december 2008.
Anderzijds zijn de stortplaatsen van de nv Silvamo te Kortemark en van de nv Stevan te Lendelede eveneens vergund als categorie 2-stortplaats (voor
anorganische niet-gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen), meer bepaald voor de volgende afvalstromen: niet herbruikbare baggerspecie, residu’s van grondreinigingscentra en verontreinigde (niet reinigbare) gronden.
Daarnaast zijn er nog een aantal bedrijfsgebonden categorie 1-stortplaatsen vergund die alleen worden gebruikt voor afvalstoffen afkomstig van eigen bedrijvigheden en om die reden buiten het onderzoeksgebied vallen van deze publicatie.
2.3.2 Capaciteit en aanvoer
Naam Restcapaciteit (m³)
categorie 1-stortplaats
Restcapaciteit (m³) categorie 2-stortplaats
INDAVER-BEVEREN 104 550 341 530
INDAVER-ANTWERPEN 1 451 032 0
INAFZO nv 0 150 000
OVMB nv 1 903 087 1 268 725
REMO nv 189 055 1 071 315
Totaal 3 647 723 2 831 570
Tabel 2: Restcapaciteit op de categorie 1-stortplaatsen en op categorie 2-stortplaatsen, op 31 december 2008.
De totale vergunde restcapaciteit op 31 december 2008 op categorie 1-
stortplaatsen bedraagt ongeveer 3,6 miljoen m³. Dit is ca 0,9 miljoen m³ meer dan eind 2007. De vermeerdering van capaciteit is te wijten aan de uitbreiding van de stortcapaciteit van de categorie 1-stortplaats van de nv Indaver te Antwerpen door
de storthoogte van 30 m TAW naar 50 m TAW te brengen (vergund bij
deputatiebesluit van 14 februari 2008 tot 1 januari 2020). Voormelde 20 m extra storthoogte betekent een extra stortcapaciteit van 700 000 m³ (of ca 1 100 000 ton).
Bij de nv OVMB is er ook een lichte stijging van de restcapaciteit ten opzichte van vorig jaar. Dit is te wijten aan een recente herberekening van de capaciteit,
rekening houdend met een vermindering van de capaciteit voor de monostortplaats voor baggerspecie op dezelfde site (deze monostortplaats is echter nog niet ingericht).
De totale vergunde restcapaciteit op voormelde categorie 2-stortplaatsen bedraagt op 31 december 2008 namelijk ca 2,8 miljoen m³. In totaal is dit 6,4 miljoen m³ restcapaciteit op de categorie 1-stortplaatsen en categorie 2-stortplaatsen op 31 december 2008.
Aard van het te storten afval Hoeveelheid categorie 1- stortplaats
Hoeveelheid categorie 2- stortplaats
Drinkwaterslib 0 556
Ander niet gevaarlijk slib 37 40 942
Bodemas 20 217 85 870
Verontreinigde grond (bodemsanering)
1065 11 314
Recyclageresidu's 1304 43 555
Shredderafval 0 245 463
Ander niet-gevaarlijk, niet-gesolidifieerd afval (bedrijfsafvalstoffen)
0 57 145
Ander gevaarlijk, niet- gesolidifieerd afval (zoals ovenpuin, filterkoeken)
115 377 0
Ander niet gevaarlijk gesolidifieerd afval 0 3112 Ander gevaarlijk gesolidifieerd afval 88 730 0
Vliegassen 15 567 44 514
Asbesthoudend afval 13 989 0
Asbestcementafval 59 512 0
De aanvoer is opgesplitst in een aantal specifieke afvalstromen. In 2008 werd 315 798 ton gestort op categorie 1-stortplaatsen en 532 471 ton op categorie 2- stortplaatsen (voor niet-gevaarlijke, anorganische bedrijfsafvalstoffen). De totale gestorte hoeveelheid, namelijk 848 269 ton in 2008, is 69 712 ton minder dan de hoeveelheid die in 2007 werd gestort op voormelde categorie 1- en 2-stortplaatsen, namelijk 917 981 ton (in 2006 werd 766 681 ton gestort).
De aanvoer op de categorie 1-stortplaatsen is in 2008 lichtjes gestegen namelijk van 313 406 ton in 2007 naar 315 798 ton in 2008. Anderzijds is de aanvoer op de betreffende categorie 2-stortplaatsen (voormalige categorie 1-stortplaatsen) in 2008 gedaald met 72 107 ton ten opzichte van in 2007.
Voornoemde daling is voornamelijk te wijten aan de sterk afgenomen aanvoer van recyclageresidu's (ca 80 943 ton minder).
De daling van de aanvoer van recyclageresidu's situeert zich voornamelijk op de categorie 2-stortplaats van de nv Remo.
De daling van de aanvoer van shredderafval in 2008 (namelijk 245 463 ton) ten opzichte van 2007 (namelijk 264 407 ton) situeert zich voornamelijk bij Inafzo (namelijk 11 253 ton minder). Ook bij OVMB en Remo is er minder aanvoer van shredderafval in 2008.
Anderzijds is er een opmerkelijke stijging in de aanvoer van vliegas op de categorie 2-stortplaats van de nv Indaver te Beveren (ca 40 000 ton meer). Dit wordt
gecompenseerd door een daling in de aanvoer van vliegas op de categorie 1- stortplaatsen (voornamelijk bij de nv Indaver te Antwerpen).
Het aandeel bodemas is eveneens gestegen namelijk van 89 820 ton in 2007 naar 106 087 ton in 2008 (verdeeld over 20 217 ton op categorie 1-stortplaatsen en 85 870 ton op categorie 2-stortplaatsen). Voornoemde stijging doet zich voor bij Inafzo (namelijk 14 666 ton meer).
De aanvoer van de niet-gesolidifieerde bedrijfsafvalstoffen is verder gedaald namelijk van 66 634 ton in 2007 naar 57 145 ton in 2008. De aanvoer van
verontreinigde grond op de categorie 2-stortplaatsen is eveneens gedaald namelijk van 25 311 ton in 2007 naar 11 314 ton in 2008. De aanvoer van niet-gevaarlijk slib is lichtjes gestegen namelijk met ca 2000 ton.
46 % van de totale aanvoer op categorie 2-stortplaatsen betreft shredderafval, verspreid over 3 categorie 2-stortplaatsen, namelijk 24 996 ton bij Inafzo, 76 244 ton bij OVMB en 144 223 ton bij Remo.
Het gevaarlijk gesolidifieerd afval is gestegen van 64 732 ton in 2007 naar 88 730 ton in 2008. Het gevaarlijk, niet gesolidifieerde afval (zoals ovenpuin, filterkoeken en dergelijke) is eveneens sterk toegenomen (namelijk met ca 111 000 ton).
Daarnaast zijn de asbestcementhoudende afvalstoffen toegenomen met 13 874 ton (voornamelijk bij de nv Remo).
Van de genoemde afvalsoorten worden alleen het slib van bedrijven en de niet- gesolidifieerde afvalstoffen (zowel gevaarlijk als niet-gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen) gestort aan de normale milieuheffingen. Dit maakt ca 25 % uit van de aanvoer (213 464 ton) op de categorie 1-/categorie 2-stortplaatsen. De andere zijn residu's van een reeds aan milieuheffingen onderworpen verwijderingsbehandeling, afvalstoffen van bodemsaneringsoperaties en van grondreinigingscentra of recyclageresidu's.
Uit de vergelijking van de jaarlijkse aanvoer met de in exploitatie zijnde capaciteit en de vergunde capaciteit die nog niet in de exploitatie is, kan men besluiten dat er nog voldoende capaciteit voorhanden is voor de komende 7 jaar op de
categorie 1-stortplaatsen/categorie 2-stortplaatsen.
2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
Aanvoer 601 056 629 243 520 147 624 831 659 318 766 681 917 981 848 269
Tabel 4: Overzicht evolutie aanvoer vanaf 2001 in ton.
Tot 2005 schommelende de jaarlijks gestorte hoeveelheid op de categorie 1- stortplaatsen meestal tussen 500 000 ton en 660 000 ton. In 2006 is er echter een opmerkelijke stijging van de gestorte hoeveelheid op de categorie 1-stortplaatsen namelijk met meer dan 100 000 ton. Deze stijging zet zich verder in 2007 door (met meer dan 150 000 ton) op voormalige categorie 1-stortplaatsen (op heden
opgesplitst deels in categorie 1-stortplaatsen en deels in categorie 2-stortplaatsen).
In 2008 is er evenwel een daling van de gestorte hoeveelheid bedrijfsafvalstoffen op de categorie 1- en categorie 2-stortplaatsen (namelijk ca 70 000 ton minder).
Dit kan deels te wijten zijn aan de economische crisis eind 2008.
2.3.3 Verdeling van de categorie 1-aanvoer per afvalsoort en per provincie
Aard van het te storten afval Antw Vl Bra Limburg O Vl W Vl Brussel Wallonië Totaal
Ander niet gevaarlijk slib 21 0 0 0 0 0 16 37
Bodemas 18 199 0 0 2018 0 0 0 20 217
Verontreinigde grond 0 0 0 1065 0 0 0 1065
Recyclageresidu's 0 0 0 0 0 617 687 1304
Shredderafval 0 0 0 0 0 0 0 0
Ander niet-gevaarlijk, niet- gesolidifieerd afval
(bedrijfsafvalstoffen)
0 0 0 0 0 0 0 0
Ander gevaarlijk, niet- gesolidifieerd afval
114 497 0 29 557 9 0 285 115 377
Ander gevaarlijk gesolidifieerd afval
527 0 0 36 247 28 922 0 23 034 88 730
Ander niet-gevaarlijk - gesolidifieerd afval
0 0 0 0 0 0 0 0
Vliegassen 0 0 284 13 111 2172 0 0 15 567
Asbesthoudend afval (+ asbestcementafval)
45 736 9038 7780 8901 440 1190 416 73 501
Totaal: 178 980 9038 8093 61 900 31 543 1807 24 438 315 798
Tabel 5: Verdeling van de aanvoer per afvalsoort en per provincie op categorie 1- stortplaatsen.
Van de in 2008 totaal gestorte hoeveelheden op categorie 1-stortplaatsen is 57 % afkomstig van de provincie Antwerpen (voornamelijk gevaarlijk, niet-gesolidifieerd afval, asbestcementhoudend afval en bodemas), 20 % is afkomstig van Oost- Vlaanderen (bestaande uit gevaarlijke gesolidifieerde bedrijfsafvalstoffen, vliegas en asbestcementhoudend afval), 10 % van West-Vlaanderen (voornamelijk gevaarlijk gesolidifieerd afval).
Zowel uit Vlaams-Brabant als uit Limburg wordt telkens 3 % (voornamelijk asbestcementhoudend afval en asbesthoudend afval) van de afvalstoffen aangeleverd.
Het aandeel uit Wallonië tegenover het totale tonnage bedraagt 7 % en bestaat hoofdzakelijk uit gevaarlijk gesolidifieerd afval.
2.3.4 Aanvoer uit andere provincies op categorie 1-stortplaatsen
Herkomst van de afvalstoffen Provincie van
verwerking
Antw Vl Bra Limburg O Vl W Vl Brussel Wallonië Totaal
Antwerpen N.V.T. 1651 29 13 697 2 949 729 17 057
Limburg 11 132 2744 N.V.T. 0 75 506 23 252 37 709
Oost-Vlaanderen 25 977 4642 285 N.V.T. 31 466 352 457 63 179
Totaal 37 109 9037 314 13 697 31 543 1807 24 438 117 945
Tabel 6: De bestemming per provincie van het categorie 1-afval dat in andere provincies wordt gestort in ton.
Op de vergunde categorie 1-stortplaatsen wordt 37 % van de gestorte afvalstoffen geproduceerd in andere provincies. West-Vlaanderen voert grote hoeveelheden gevaarlijk, gesolidifieerd afval af naar de categorie 1-stortplaats van de nv OVMB.
De grootste stroom komt echter uit Antwerpen en bestaat grotendeels uit
asbestcementafval (gestort in Oost-Vlaanderen en Limburg). Wallonië exporteert naar Limburg (namelijk gevaarlijke, gesolidifieerd afval). Oost-Vlaanderen voert naar Antwerpen af (namelijk vliegas), Vlaams-Brabant voert afval af naar Oost- Vlaanderen, Limburg en Antwerpen. Limburg en Brussel voeren slechts kleine hoeveelheden categorie 1-afvalstoffen uit naar andere provincies.
2.3.5 Verdeling van de categorie 2-aanvoer per afvalsoort en per provincie
Aard van het te storten afval Antw Vl Bra Limburg O Vl W Vl Brussel Wallonië Totaal Ander niet gevaarlijk slib 3028 6373 25 803 5699 18 0 20 40 942
Bodemas 0 38 226 0 11 355 36 088 0 201 85 870
Verontreinigde grond 5078 2062 249 2836 983 0 106 11 314
Recyclageresidu's 19 632 1286 22 443 202 0 0 0 43 555
Shredderafval 13 974 0 17 527 40 967 52 983 13 574 106 438 245 463 Ander niet-gevaarlijk, niet-
gesolidifieerd afval (bedrijfsafvalstoffen)
16 452 8817 18 089 3295 6923 1021 2548 57 145
Ander niet-gevaarlijk, gesolidifieerd afval
0 0 0 3112 0 0 0 3112
Vliegassen 240 1115 0 39 652 3053 454 0 44 514
Asbesthoudend afval (+ asbestcementafval)
0 0 0 0 0 0 0 0
Drinkwaterslib 556 0 0 0 0 0 0 556
Totaal: 58 952 57 878 84 112 107 119 100 048 15 049 109 313 532 471
Tabel 7: Verdeling van de aanvoer per afvalsoort en per provincie op categorie 2- stortplaatsen.
Van de in 2008 totaal gestorte hoeveelheden op categorie 2-stortplaatsen is 20 % afkomstig van Wallonië (voornamelijk shredderafval), 20 % is afkomstig van Oost- Vlaanderen (bestaande uit shredderafval, vliegas en bodemas), 19 % van West- Vlaanderen (voornamelijk shredderafval en bodemas) en 16 % van Limburg (voornamelijk niet-gevaarlijk slib, recyclageresidu's, shredderafval en niet- gevaarlijk, niet-gesolidifieerd afval).
Het aandeel uit Antwerpen tegenover het totale tonnage bedraagt 11 % en bestaat hoofdzakelijk uit recyclageresidu's, niet-gevaarlijk, niet-gesolidifieerd afval,
shredderafval en verontreinigde grond. Uit Vlaams-Brabant wordt eveneens 11 % (voornamelijk bodemas, niet-gesolidifieerde afvalstoffen en niet-gevaarlijk slib) van de afvalstoffen aangeleverd.
Het aandeel van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tegenover het totale tonnage is slechts 3 % en bestaat voornamelijk uit shredderafval.
2.3.6 Aanvoer uit andere provincies op de categorie 2-stortplaatsen
Herkomst van de afvalstoffen Provincie van
verwerking
Antw Vl Bra Limburg O Vl W Vl Brussel Wallonië Totaal Limburg 47 696 7946 N.V.T. 1378 307 13 592 108 268 179 187 Oost-Vlaanderen 8531 7604 4847 N.V.T. 31 955 1457 843 55 237
West-Vlaanderen 2724 42 329 0 7976 N.V.T. 0 201 53 230
Totaal 58 951 57 879 4847 9354 32 262 15 049 109 312 287 654
Tabel 8: De bestemming per provincie van het categorie 2-afval dat in andere provincies wordt gestort in ton.
Op één categorie 2-stortplaats worden grote hoeveelheden afvalstoffen aanvaard die geproduceerd zijn in andere provincies, 179 187 ton op een totaal van
532 471 ton, of 34 % van het totale aanbod op categorie 2-stortplaatsen.
Wallonië exporteert en voert grote hoeveelheden shredderafval af naar een stortplaats in Limburg. Een tweede grote stroom komt uit Antwerpen en bestaat enerzijds uit recyclageresidu’s, niet-gesolidifieerde afvalstoffen en shredderafval (gestort in Limburg) en anderzijds uit niet-gevaarlijk, niet-gesolidifieerd afval en verontreinigde grond (gestort in Oost-Vlaanderen). Vlaams-Brabant verdeelt zijn export over West-Vlaanderen (37 %) en de rest over Limburg en Oost-Vlaanderen.
West-Vlaanderen exporteert naar Oost-Vlaanderen. In West-Vlaanderen wordt afval ingevoerd vanuit Vlaams-Brabant. Vanuit het Brussel Hoofdstedelijk Gewest wordt hoofdzakelijk shredderafval gestort in Limburg. Limburg en Oost-Vlaanderen voeren slechts beperkte hoeveelheden categorie 2-afvalstoffen uit naar andere provincies
2.3.7 Tarieven
Op de categorie 1- en 2-stortplaatsen wordt het tarief berekend op basis van de samenstelling van de aangeboden vracht, die door bemonstering wordt bepaald.
Tussen de verschillende inrichtingen bestaan grote verschillen in de wijze van tarifiëring. Er is aan de stortplaatsen van categorie 1 en 2 gevraagd een gemiddeld tarief te vermelden, waarbij elk tarief gewogen is aan zijn respectievelijke aanvoer in 2008.
Deze gewogen gemiddelde tarieven zijn door ons op hun beurt gewogen aan het aandeel van de verschillende stortplaatsen in de totale aanvoer van afval op de categorie 1- en 2-stortplaatsen in Vlaanderen.
2.3.7.1 Evolutie op de categorie 1-stortplaatsen
Grafiek 3: Tariefevolutie van de gewogen gemiddelde stortprijs op een categorie 1-stortplaats.
a Tarieven
Het gewogen gemiddeld tarief, exclusief milieuheffingen en gemeentelijke
opcentiemen, bedraagt 52 EUR/ton, wat ongeveer gelijk is aan het tarief van 2007 (namelijk 53 EUR/ton).
2 2 ,3 1
6 1 ,8 26 3 , 6 0
4 0 ,0 04 1 ,2 4 3 2 ,5 5
4 3 ,0 0 3 9 ,0 04 2 , 0 0
5 3 ,0 0
3 7 ,1 8
4 2 ,8 1 3 8 ,1 3
5 2 ,6 3
5 3 ,9 75 4 ,5 9 5 4 ,9 1
5 7 ,3 6
5 5 ,9 7
5 8 ,6 1 6 0 ,4 4
5 9 ,4 1
5 2 ,0 0
3 3 ,8 4
3 8 ,6 73 7 ,8 8 4 1 ,1 5
4 1 ,6 74 4 ,7 0 5 2 ,5 5
4 9 ,3 84 3 ,0 0
4 3 ,0 0 4 4 ,0 0
0 2 0 4 0 6 0 8 0 1 0 0 1 2 0
1 9 9 2 1 9 9 3 1 9 9 4 1 9 9 5 1 9 9 6 1 9 9 7 1 9 9 8 1 9 9 9 2 0 0 0 2 0 0 1 2 0 0 2 2 0 0 3 2 0 0 4 2 0 0 5 2 0 0 6 2 0 0 7 2 0 0 8
EUR/ton
s to r tta rie f m ilie u h e ffin g