• No results found

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Samenvatting Economie Hoofdstuk 4"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

Samenvatting door een scholier 5e klas havo

1776 woorden 10 jaar geleden

4,8

1 keer beoordeeld

Vak Economie

Methode In balans

4.1 het aanbod van arbeid

Arbeid is een productiefactor. De arbeidsmarkt is de abstracte markt voor deze productiefactor

Het aanbod van arbeid = de beroepsbevolking = iedereen tussen 15 en 65 jaar die (minstens 12 uur per week) werkt, wil werken of kan werken

In Nederland behoorden (in 2007) 7,5 miljoen mensen tot de beroepsbevolking. Minder dan de helft, dit komt door kleine kinderen en 65+’ers.

Het aanbod van arbeid kan veranderen door:

 De bevolkingsgroei, aanbod stijgt. Er komen meer mensen bij.

 Méér immigratie, aanbod stijgt. Er komen meer mensen bij.

 Langere leerplicht, aanbod daalt. Je kunt minder snel werken.

 Vervroegd pensioen, aanbod daalt. Minder mensen kunnen gaan werken.

 Hogere arbeidsparticipatie, aanbod stijgt. Meer mensen kunnen werken.

 Meer subsidie kinderopvang, aanbod stijgt. Mensen met kinderen kunnen werken.

 Flexibele werktijden, aanbod stijgt. Het is aantrekkelijker om te gaan werken.

 Meer aangepaste werkplekken, aanbod stijgt. Gehandicapten kunnen gaan werken.

 AOW-leeftijd van 65 naar 67, aanbod stijgt. Mensen van 65 en 66 werken dan ook

4.2 de vraag naar arbeid

Bedrijven en de overheid vragen om arbeid.

De vraag naar arbeid kan veranderen door:

 Hogere bestedingen, vraag stijgt. Bedrijven vragen meer mensen.

 Hogere loonkosten, vraag daalt. Arbeiders worden duurder.

 De koopkracht neemt toe, vraag stijgt. Er moet meer geproduceerd worden.

 De arbeidsproductiviteit stijgt (4.2.3)

* Op korte termijn: vraag daalt. Er zijn minder mensen nodig.

(2)

* Op lange termijn: vraag stijgt. Meer werknemers nodig voor evenveel producten. Producten goedkoper ->

 investeren

 De loonkosten per product stijgen. = loonkosten gedeeld door de arbeidsproductiviteit.

Vraag daalt. Arbeiders worden per product duurder.

 Arbeidstijd per werknemer daalt, vraag stijgt. Ze hebben meer mensen nodig om hetzelfde werk te doen

 De bedrijfstijd neemt af, vraag daalt. Er zijn minder mensen nodig, omdat ze korter open zijn.

4.3 productie en werkgelegenheid in de economische sectoren

Alle producenten zijn in te delen in 4 sectoren Voorbeeld: de productie van suiker

1. Primaire sector boer produceert suikerbieten

2. Secundaire sector (industrie) fabriek produceert suiker

3. Tertiaire sector (commerciële diensten) supermarkt verkoopt suiker

Deze 3 sectoren heten samen de marktsector. De 4e sector (quartaire sector) is voor de niet-commerciële diensten, zoals scholen, ziekenhuizen en gemeenten. De quartaire sector is vrijwel gelijk aan de collectieve sector: de overheid betaald hiervoor.

Shell is een voorbeeld van een primaire, secundaire en tertiaire sector (alle 3)

In Nederland is de tertiaire sector het grootst. Deze sector heeft de grootste productie (= grootste toegevoegde waarde) en de meeste banen.

De primaire sector verliest werkgelegenheid doordat,

 De mijnen zijn gesloten

 Boeren teveel ruimte innemen

 Boeren niet worden opgevolgd door hun kinderen

 Boeren last hebben van buitenlandse bedrijven (concurrentie)

 Vissers vastzitten aan vangstquota

De secundaire sector verliest werkgelegenheid doordat,

 Lagelonenlanden goedkoper zijn

 Er steeds meer geautomatiseerd wordt (diepte-investeringen)

4.4 de werkgelegenheid en de werkloosheid 1 arbeidsjaar = hoeveel uur één fulltimer per jaar werkt Alfred: werkt 38 uur/week, 22 weken per jaar Alfred + Ben =

Ben: werkt 20 uur/week, 42 weken per jaar samen ongeveer 1 arbeidsjaar Hoe meet je werkloosheid en werkgelegenheid?

In personen of arbeidsjaren? Welke is hoger? Personen is hoger. Door: parttimers.

Hoe meet je werkloosheid?

Aanbod van arbeid = beroepsbevolking Vraag naar arbeid - = werkgelegenheid

(3)

werkloosheid

Maar het ligt eraan wie de werkloosheid meet! Het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) of het CWI (Centrum voor Werk en Inkomen). Het CBS maakt gebruik van het EBB > Enquête BeroepsBevolking. Niet iedereen krijgt deze enquête, dus grote verschillen tussen deze 2 metingen. CWI hoeft het aantal alleen op te tellen.

Verborgen werkloosheid:

Mensen die niet staan ingeschreven, maar best zouden kunnen en willen werken, bijvoorbeeld huisvrouwen met oudere kinderen die al alleen thuis kunnen blijven.

Verborgen werkgelegenheid:

 Werk in de informele sector (zwartwerken)

 Bedrijven die vacatures bewust openlaten Het werk is er wel, maar wordt niet geregistreerd.

4.5 oorzaken van werkloosheid Conjunctuurwerkloosheid

Er is minder vraag naar producten of diensten. Bedrijven lopen niet goed (genoeg). Het probleem ligt aan de vraagkant van de economie.

Denk aan de IT-medewerker uit Economie in Beeld.

Structuurwerkloosheid

Hier ligt het probleem aan de aanbodkant van de economie (de productie).

Denk aan de scheepsbouwer uit Economie in Beeld. De productie van schepen werd verplaatst naar een werf in Roemenië.

6 oorzaken van structuurwerkloosheid:

1. Internationale concurrentiepositie (belangrijkste)

Als deze verslechterd krijgen andere bedrijven in het buitenland onze opdrachten.

2. Lage scholingsgraad:

dit leidt tot een slechtere internationale concurrentiepositie en dus mogelijke werkloosheid. Producten zijn van slechte kwaliteit vergeleken met andere landen

3. Arbeids(on)geschiktheid:

als je niet kan werken krijg je een uitkering. Als er veel uitkeringen betaald moeten worden, worden mensen steeds duurder. Dit leidt tot internationale concurrentiepositie.

4. Geringe (arbeids)mobiliteit en slechte arbeidsbemiddeling

hoever ben je bereid om te verhuizen voor je werk? In Nederland is dit laag, omdat niemand verhuist vanwege het werk. Waar ze nu wonen willen ze blijven.

5. Frictiewerkloosheid (= tussen 2 banen in)

Eerste 3 maanden dat je werkloos bent geworden en werk zoekt.

6. Seizoenswerkloosheid

gevolg van onregelmatige vraag of productie. Vooral in de wintermaanden is dit in Nederland het geval.

4.6 het marktmechanisme en het budgetmechanisme

De centrale vraag is: wat wordt er geproduceerd?

Waar, hoe, hoeveel, door wie en voor wie?

1. Marktmechanisme

(4)

Wat er wordt geproduceerd wordt bepaald door vraag en aanbod -> de markt Voorbeeld: vraag en aanbod bij magnums

Als magnums duurder worden, daalt de vraag prijs vraag aanbod

0.00 1000 XX 0.50 900 300 1.00 800 400 1.50 700 500 2.00 600 600 2.50 500 700 3.00 400 800 3.50 300 900 4.00 200 1000

XX = ze maken er geen winst op!

Maak naast de tabel een grafiek!

Opmerkingen: - Als magnums goedkoper worden, daalt het aanbod.

- Hoe hoger de prijs hoe lager de vraag

- Hoe hoger de prijs hoe hoger het aanbod -> winst 2. Budgetmechanisme

Wat wordt geproduceerd wordt bepaald door de overheid, d.m.v. budgetplannen (budget = begroting -> begrotingsplannen)

In Nederland is de Rijksbegroting het budgetplan.

Bureaucratisch budgetmechanisme: Noord-Korea -> 1 baas Democratisch budgetmechanisme: zoals in de EU -> met overleg

4.7 nadelen van het marktmechanisme

6 nadelen + voorbeelden van het marktmechanisme:

1. Gebrek aan collectieve goederen:

gebrek aan justitie, openbaar bestuur, defensie, politie, brandweer en ambulance.

2. Milieuvervuiling:

door milieumaatregelen te nemen is de productie minder milieuvervuilend. Deze maatregelen kosten alleen wel veel geld. (de overheid kan je verplichten)

3. Starre markten en prijzen:

markten en prijzen veranderen niet snel. Prijzen worden hoog gehouden terwijl dit niet hoeft.

4. Varkenscyclus:

als varkens veel opbrengen gaan boren varkens houden. Hierdoor komen er zoveel varkens dat de waarde daalt.

Hierdoor is het aantrekkelijker om bijv. koeien te houden.

5. Individuele onzekerheid:

je kan ontslagen worden.

6. Sociale onrechtvaardigheid:

de grote verschillen tussen rijk en arm.

4.8 de gemengde economische orde in Nederland

(5)

= een combinatie van marktmechanisme en budgetmechanisme.

Dus: een vrije marktmechanisme met invloed van de overheid.

Democratisch budgetmechanisme in Nederland:

 Grote bedrijven hebben verplicht een ondernemingsraad

 De SER (=sociaal economische raad) -> adviseert de overheid

 Het CPB (=centraal planbureau) berekent de toekomstige economische ontwikkelingen (zoals het Nationaal inkomen en werkloosheid)

 Het CBS berekent alle economische cijfers van de afgelopen jaren voor de overheid (Centraal Bureau voor de Statistiek)

Verschil CPB en CBS -> CBS berekent van het verleden en het CPB voor de toekomst 4.9 de collectieve arbeidsovereenkomst (CAO)

Individuele arbeidsovereenkomst: contract met afspraken voor 1 werknemer. (zoals: werkuren, opzegtermijn, werkzaamheden, loon, vakanties en proeftijd)

Collectieve arbeidsovereenkomst: een verzameling afspraken die geldt voor een hele bedrijfstak, bijvoorbeeld de horeca.

De CAO wordt afgesloten door vakbonden (zoals FNV en CN) en door werkgeversorganisaties (zoals VNO-NCW) In elke arbeidsovereenkomst staan primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden:

1. Primaire arbeidsvoorwaarden: loon en werktijden

2. Secundaire arbeidsvoorwaarden: alle afspraken die niet bij de primaire arbeidsvoorwaarden horen (bijv. kleding, scholing en korting op producten)

- Moet je een pet verplicht dragen?

- Mag er muziek aan staan?

- Wordt je ook opgeleidt?

- Krijg je korting op pizza’s?

Extra geld:

Prijscompensatie: de lonen stijgen mee met de inflatie (werknemers worden gecompenseerd voor de hogere prijzen een voorbeeld van volledige prijscompensatie:

Loonstijging: 3%

Inflatie: 2,3%

Initiële loonstijging: extra loonstijging bovenop de prijscompensatie hier 0,7%

Incidentele loonstijging: je krijgt een andere functie of je bent ouder (meer ervaren) geworden

Winstdelingsregeling: werknemers krijgen een klein % van de winst, bovenop hun loon. Deze bonus kan in geld of in aandelen zijn. (of eventueel in aandelenopties)

4.10 de jaarlijkse cyclus van het sociaal-economische overleg De sociale partners in de Stichting van de Arbeid

Sociale partners: vakbonden en werkgeverscentrales

Stichting van Arbeid: overleg tussen de sociale partners over hoofdpunten en richtlijnen voor de toekomstige CAO’s Er zitten 8 mensen namens de werkgevers en 8 mensen van de vakbonden. Nu volgenen 2 voorbeelden van

discussiepunten van de Stichting van de Arbeid.

Voorbeeld 1:

Moeten de lonen gematigd worden? (dat deze niet te snel stijgt)

(6)

Voordeel: de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven ten opzichte van buitenlandse bedrijven verbetert, omdat de lonen laag blijven.

Nadeel: de koopkracht daalt, omdat je niet meer kan kopen door inflatie.

Voorbeeld 2:

Moet het ontslagrecht versoepeld worden? (= het makkelijker maken om iemand te ontslaan) Voordeel: je komt makkelijker aan een baan.

Nadeel: je bent snel onzeker of je wel of niet goed doet. Je wordt dan te snel werkloos.

Op Prinsjesdag wordt door de overheid bepaald hoeveel geld er beschikbaar is voor de arbeidsmarkt (o.a. voor de CWI’s)

De Stichting van de Arbeid overlegt met de overheid. Vaak is dat in de lente -> voorjaarsoverleg. Het resultaat van dit overleg heet een Centraal Akkoord. Pas later gaan voor elke bedrijfstak de CAO-onderhandelingen van start.

Voorbeeld:

April 2010: in het centraal Akkoord wordt afgesproken de lonen te matigen

Augustus 2010: de nieuwe CAO voor de uitzendbranche bevat een kleine initiële loonstijging: prijscompensatie plus 0,5%.

Zie voor de samenhang de afbeelding in je werkboek op bladzijde 138 onderaan.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dingen die vaak stress kunnen opleveren bij mensen met autisme zijn onder andere: het niet begrijpen van sociale situaties, het niet kunnen voldoen aan verwachtingen van

a De snelheid waarmee het steentje het water bij K 1 raakt, bereken je met de formule voor de kinetische energie. b Als de luchtweerstand geen merkbare invloed heeft op

e Bereken de minimale arbeid die de raketkracht moet verrichten om de raket vanaf de aarde in een baan rond de aarde op de hoogte van 200 km

d De kracht die nodig is om met een constante snelheid langs de helling omhoog te gaan (F trap ) bereken je met de component van de zwaartekracht langs de helling (F zw,x ) en

Om de eerste en tweede onderzoeksvraag te testen, werd onderzocht in hoeverre tijdgerelateerde veranderingen in de mate van sociale participatie veranderingen in de

De belangrijkste inzet voor een nieuwe cao was voor zowel de PO-Raad en de vakbonden om afspraken te maken over vaste contracten en flexibele inzet van personeel.. Over de weg om

• Tous les efforts doivent être faits pour maintenir le pouvoir d'achat au même niveau et tous les membres de Febelfin traiteront cette question de manière constructive..

Opvallend is ook dat in 2015 het verschil in levensverwachting tussen mannen en vrouwen van 65 jaar 2,8 jaar bedraagt, terwijl het verschil in levensverwachting in goede