• No results found

DE HEILIGE ZIEKTE. Leon Kleinveld

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "DE HEILIGE ZIEKTE. Leon Kleinveld"

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE HEILIGE ZIEKTE

Leon Kleinveld

(2)

HOOFDSTUK EEN

Het Zwaard Valt

Damokles trok zijn speer uit een levenloze Athener. Stukjes darm kwamen mee, maar hij besteedde daar geen aandacht aan. De slag was nog lang niet gewonnen. Hij keek woest om zich heen, de oorlogsroes hierde door zijn lijf. Hij zocht naar Kyrios, zijn ondercommandant. Gelukkig vond vochten ze in een brede vallei, met slechts hier en daar een struik of boom. Het duurde niet lang voordat hij Kyrios zag. Die had het zwaar te verduren. Omringd door gevallen kameraden nam hij het met alleen een schild op tegen twee Atheners, die ieder een speer droegen.

‘Kyrios!’ Damokles schreeuwde een waarschuwing. De man leek het nog net op tijd te horen en wisten zijn eerste aanvaller te ontwijken. Damokles rende naar zijn ondercommandant toe. Kyrios beukte zijn schild in de longen van de andere Athener die naar de grond viel, happend naar adem. Kyrios draaide op zijn hiel en liet zijn zwaard neerkomen op de schedel van de soldaat, die als een citroen

openbarste.

‘Bedankt’, hijgde Kyrios.

Damokles sneed met zijn speer de keel van de eerste Athener door. ‘Niets te danken.’ Hij grijnsde, het gevoel van broederschap tussen Kyrios en hem was oneindig groot. ‘Wat een chaos zeg, zo schieten we niet op.’ Overal om hen heen waren de twee strijdmachten van Sparta en Athene uit elkaar gebroken. Talloze kleinere gevechten en duels zorgden voor een onoverzichtelijk slagveld.

‘Voor ons Spartanen is chaos als een tweede natuur’, Kyrios knikte gretig,

‘laat de mannen ons een weg naar voren forceren.’ De kleine pauze tussen al het geweld was voorbij en hij stormde er vandoor, op zoek naar zijn volgende slachtoffer.

Deze choas had Damokles te danken aan zichzelf.Als commandant van twee bataljons was Damokles verantwoordelijk voor de kleine hoeveelheid strategie die het Spartaanse leger toepaste in haar oorlogen. Hij wist de Atheners te verassen door de typische falanx aan te passen. Damokles sneed door de pezen van een vijandige soldaat en zonder ook maar een seconde na te denken boorde hij zijn zwaard in het hart van de man.

Damokles had zijn sterkste troepen naar achteren gebracht, waardoor het leek alsof zijn troepen zwakker leken. Dit had ervoor gezorgd dat de Atheners

overmoedig waren geworden, waarna Damokles had toegeslagen. De doodsangst die op de Atheense gezichten stond, zou hem nog lang bij blijven.

(3)

Hoewel de Spartanen nu de overhand hadden, kon Damokles het gevoel dat er iets is niet in de haak was niet van zich afschudden.

Hij vond Kyrios in de menigte, rood doorweekt. ‘Kyrios! Verzamel de troepen. Terugtrekken!’ Damokles zwaaide met zijn armen naar achteren. ‘Naar de hoofdmacht!’ Die keek hem verward aan en hij opende zijn mond om een

weerwoord te geven. Het woord ‘terugtrekken’ kwam de Spartanen onbekend voor.

‘Adjudant’, vervolgde Damokles op een gevaarlijkere toon, ‘Heb je een stel hersenen of niet?’

De aarzeling verdween in zijn ogen en Kyrios herhaalde het bevel. Die man kon schreeuwen als een zuigeling die zijn moeders melk miste. Dat leek de meeste soldaten uit hun bloeddorstige oorlogsroes te trekken. Teleurgesteld namen zij weer formatie aan en begonnen terug te marcheren naar het centrum van de veldslag.

Damokles liep tussen zijn eigen soldaten. Alles leek zonder slag of stoot te verlopen. Toch begon zijn lichaam te tintelen. Wat raar, dacht hij, normaal

gesprokken wordt ik niet nerveus van zo’n eenvoudige terugtrekkende maneuvre.

Hij zocht de horizon af. Misschien hadden de Atheners erop gerekend dat hij zijn troepen nu terug liet trekken en hadden ze een hinderlaag gepland. Hij zag niks onopvallends, geen oorlogsbanieren die opeens opdoemden, geen menigte soldaten die op hen afstormden. Er leek niks aan de hand te zijn. Maar het tintelen werd steeds erger.

Plots lag hij in de bloeddoorlopen modder, midden tussen verloren ingewanden en urine. Zijn helm lag er ook. Hoe komt die daar? De tinteling veranderde in splijtende hoofdpijn, alsof Hephaistos hoogstpersoonlijk met zijn hamer op Damokles’ schedel stond te slaan. Zijn rechterarm en -been begonnen wild te schudden en de spieren in zijn ledematen trokken op een pijnlijke, onnatuurlijke wijze samen. Hij had geen controle meer over zijn eigen lichaam. De wereld om hem heen begon wazig te worden, alsof hij alles door water zag. Alles verstomde en het enige wat hij hoorde was iemand die telkens weer van vijf naar een terug telde. Het enige wat hij nog herkende was zijn helm.

‘Vijf, vier, drie, twee, een…’

Het brons leek haast wel oranje doordat het zonlicht weerkaatste. De vele

onvolmaaktheden op de helm werden erdoor benadrukt. De rechterkant had jaren geleden een flinke klap van een knuppel tegengehouden.

‘Vijf, vier, drie, twee, een…’

Het had Damokles zijn leven gespaard, maar de ravenversiering aan die kant zou daarna nooit meer het evenbeeld van zijn broer zijn. De normaal velrode kam van

(4)

paardenhaar, had de bruine kleur van opdrogend bloed.

‘Vijf, vier, drie, twee, een…’

Die stem kwam hem bekend voor, was het Kyrios die hem kwam redden.

Verwilderd probeerde hij om zich heen te kijken, maar zijn lichaam weigerde te gehoorzamen.

‘Vijf, vier…’ Dat was niet Kyrios’ stem. ‘Drie,twee...’ Die stem die hij hoorde, ‘een…’, was zijn eigen stem. Bij Zeus, wat was er met hem aan de hand? Waarom was hij begon te tellen? Hij proefde proefde de ijzeren smaak van bloed in zijn mond. Deze werd alleen maar heviger door de geur van dood om hem heen. Zijn ogen begonnen te tranen en het ontbijt van die ochtend baande zich een weg naar voren, waardoor het bloed plaatsmaakte voor de misselijkmakende geur van vijgen en halfverteerde geitenmelk. Het lukte hem nog net om alles binnen te houden. Damokles had geen idee hoe lang hij in al in de rode aarde lag te stuiptrekken. Elk besef van tijd was hij verloren.

Langzaam maar zeker werd zijn zicht weer scherper. Had hij in de ogen van de goden verkeerd gehandeld? Soldatensandalen kwamen in beeld, ze leken om Damokles heen te staan. Ook zijn gehoor kwam terug, wat eerst barbaars gemompel was, werd verstaanbaar Grieks. Zijn lichaam leek tot rust gekomen te zijn, hoewel hij er nog steeds geen controle over had.

‘Bij Tartarus’, zei een stem. ‘De commandant is geveld!’ schreeuwde een ander. Damokles voelde een ruwe hand op zijn linkerschouder, die hem op zijn rug draaide Kyrios, zijn trouwe onderbevelhebber kwam in beeld. Achter hem zag Damokles de voetsoldaten, die nerveus op hun plaats bewogen. De een speelde met een schelpenketting, terwijl de andere bedarend over zijn eigen schild wreef. Een derde had zijn ogen dichtgeknepen. Hij moest ze geruststellen, hij was hun commandant, hij…

‘Zijn nek, kijk naar zijn nek! Het lijkt wel een slang…’ De kreet sloeg over van angst. Damokles had geen idee wat de stem bedoelde. Totdat hij merkte dat zijn blikveld woest heen en weer slingerde. De stuiptrekkingen waren terug, heviger dan eerst. Nu zag hij ook de doodangst in de ogen van Kyrios. ‘ Help me… Kyrios…

help me…’, wist Damokles uit te brengen met een stem die niet de zijne was.

Die deed een stap terug, gezicht lijkbleek en vertrokken van schrik en afschuw. Het was een blik die alles en niets zei. Hij maakte een vuist en stak zijn pink en wijsvinger naar voren, hij probeerde boosaardige krachten af te weren. Een blik die erkende wat Damokles en Kyrios samen hadden gedeeld. Een blik die wist dat dat voor altijd voorbij was. ‘Jij bent Damokles niet meer, jij bent verloren’, zei hij

(5)

met een van angst trillende stem. Hij liep terug naar de soldaten die hen omringden.

Net als Kyrios maakten zij de beweging om het kwaad af te weren.

Er klonk instemmend gemompel om hem heen. ‘Kijk naar dat zielige hoopje dat daar ligt te trillen, dat ding is de naam ‘Damokles’ niet waardig.’

‘Daar ligt geen Spartaanse man, daar ligt afval te rotten’, voegde een ander toe.

Twee soldaten liepen naar Damokles toe. Hij hoopte op hulp, maar zag alleen maar haat. De eerste pakte Damokles’ helm op en keek bedenkelijk naar. De tweede trok aan de kam van paardenharen. Die kwam los en met een doffe klap landde hij in een plas bloed.

‘Zet dat beest die helm op, zo kan het anderen niet besmetten’, klonk het vanuit de groep. Zonder een verder woord te zeggen werd zijn helm ruw op Damokles’ hoofd gedrukt. Hun commandant voor dood achterlatend, liepen de soldaten verder.

De nachtmerrie was echter nog niet afgelopen. Opeens was de lucht oranje, hoewel de zon net over zijn hoogste punt heen was. Overval verschenen koolzwarte raven, die recht op hem leken te duiken. Hij probeerde op te staan, om zich zo te weren tegen de vogels, maar het lukte hem niet om op één been overeind te komen.

Zelfs met ondersteuning van beide armen, bleef Damokles aan de grond genageld.

Een voor een aten de raven van zijn lichaam. De pijn was onverdragelijk, waaraan had hij dit verdiend? Het vurige oranje en het pijnlijke zwart verdronken de rest van de wereld.

Ik moet hier weg, ik moet hieraan kunnen ontsnappen, dacht hij. Het was de enige gedachte die Damokles nog kon vormen in deze hel. Vastbesloten om de controle over zijn lichaam te herwinnen probeerde hij overeind te komen. Maar hij spartelde alleen maar meer, voor altijd gevangen.

Hij lag op de grond, in de modder. Langzaam deed hij één oog open. Zijn hoofd kon nog steeds op ieder moment open splijten. Wat was dat zonlicht fel.

Zonlicht? Modder? De glooiende heuvels en bebloede velden waren er weer.

Damokles was weer terug. Zowel de Spartaanse als Atheense strijdmachten hadden de vallei al verlaten. Alleen de doden konden hem enige comfort bieden. Kijkend naar de blauwe hemel, zag hij dat de zon erg gezakt was en al oranje begon te kleuren. Die verschrikking had als een eeuwigheid geduurd, hoewel er maar een paar uur verstreken waren. Waarom hadden de schikgodinnen heb veroordeeld tot die verschrikkelijke ervaring? Misschien had hij wel Ares Enyalios kwaad gemaakt.

(6)

‘Ares Enyalios, hoor mijn gebed. Ik ben u dankbaar voor het vernietigen van de helse kettingen waarin ik gevangen zat. Ik zweer op het vuur in mijn hart, dat iedere vijand de scherpe tong van mijn zwaard zal proeven.’

Damokles keek hoopvol om zich heen, een signaal van zijn god zou ieder moment kunnen komen. Misschien viel er een speer om, of barstte een van de lijken open en kon hij in de ingewanden een everzwijn zien. Het enige wat Damokles te zien kreeg was een een zwerm raven, die uit de zon leken te komen.

‘DAMOKLES VAN GYTHEIO, MIJN BROER HEEFT JE VERLATEN.’

Uit het niets galmde er een melodieuze mannenstem door zijn hoofd. De stem had iets etherisch, iets goddelijks. Hij had ervaring met de stem van Ares, maar die was zwaarder, rauwer en meedogenlozer van aard. De stem van deze god klonk vriendelijker en zorgzamer, maar met een scherpe rand.

‘HIJ HEEFT JOU ALS AFVAL AAN DE KANT GEWORPEN. IK ZIE ECHTER NOG WAARDE IN JOU. BEREID JE VOOR.’

De stem verdween net zo snel als dat hij verschenen was. De stilte die volgde was oorverdovend. Zijn oren piepten ervan. Hij moest zich blijkbaar voorbereiden…

Waarop dan?

Zijn ledematen voelden raar aan, nu de tinteling was verdwenen. Langzaam maar zeker kwam hij weer tot zichzelf. Hoewel alles beweegde zoals het hoorde te bewegen. Was hij nog zeker niet de oude. Zo nu en dan leek het wel of het landschap begon te zwemmen. En de stank van de lichamen om hem was vele malen erger.

Weer vulde zijn mond zich met de prikkende smaak van zijn halfverteerde ontbijt, ditmaal kon hij het niet binnenhouden. Hij was doodop en dat was duidelijk te merken. Zijn handen trilden en zijn benen konden het op elk moment begeven. Maar hij moest terug naar het basiskamp. Een paar mijl van de vallei vandaan. Zonder ondersteuning zou hem dat niet gaan lukken. Damokles struikelde van het ene lichaam naar het andere, op zoek naar iets dat hem ondersteuning kon bieden.

Uiteindelijk vond hij een gebroken speer in de maag van een Atheense voetsoldaat.

Maar alleen een speer zou niet voldoende zijn om hem te beschermen tegen

verdwaalde Atheners. En dus hing hij ook een schild om zijn schouders. Het enige wat hem nu nog te doen stond, was naar huis lopen.

Doodvermoeid klopte Damokles aan op deuren onder de toegangspoort van het basiskamp. Een klein luik ging open. Hij was eindelijk thuis. ‘Wie is daar?’, zei een ruwe stem.

‘Commandant Damokles… van Gytheio…’ kreunde Damokles.

‘Harder man, dit is een legerbasis, wees duidelijk of maak je uit de voeten.’

(7)

Hij rechtte zijn rug en sprak ietwat harder: ‘Damokles van Gytheio…

Commandant van het dertigste en eenendertigste bataljon.’

‘Speel geen spelletjes met me. Die commandant in kwestie is dood verklaard.

Wie denk je wel dat je bent?’ Er verscheen een gezicht in het luik.

Damokles drukte zijn insigne in de neus van de poortwachter, niet luisterend naar wat de man tegen hem ze, hij had hier zo geen zin in. ‘…Damokles van

Gytheio, Commandant van het dertigste en eenendertigste bataljon. Laat me binnen.’

Het gezicht keek goed naar het gepresenteerde insigne. ‘Bij Zeus… Jij bent het echt, hoe heb je het overleefd?.’ De poortwachter opende geschokt de deur.

‘Hoe heb ik…’ was alles wat Damokles kon zeggen voordat de duisternis terugkeerde en hij op de grond viel.

Damokles voelde het verse hooi in zijn rug en armen prikken, ook rook hij de penetrante geur van oud zweet, opgedroogd bloed en leer. Langzaam deed hij zijn ogen open. Hoewel zijn zicht deels geblokeerd werd door de helm die hij op had, herkende Damokles de balken waar hij onder had gelegen. De groeven kwamen hem voor als oude vrienden. Hij was weer terug in het basiskamp, hij was weer thuis.

Maar hoe hem dat gelukt was, wist hij niet meer. Zijn geheugen was een witte muur, alsof hij door mist aan het lopen was. Het laatste wat hij zich kon herinneren was dat hij naar Kyrios rende om hem te helpen. Daarna was er… niks. Damokles probeerde overeind te komen, maar zijn lichaam werkte niet mee. Zijn hersenen dansten in zijn schedel. ‘Waarom heb ik nog steeds mijn helm op?’ Rustig haalde hij de helm van zijn hoofd, maar met een rechterarm die wel van wax leek ging dat niet zo soepel. De helm viel van zijn hoofd. Het metalen geluid dat het maakte toen het de grond raakte, zond een pijnlijke golf door Damokles’ lichaam, waardoor zijn hoofdpijn nog erger werd.

Het missende geheugen, het vreselijke kloppen in zijn hoofd en de staat van zijn ledematen kon maar een ding betekenen. Hij was vergiftigd. Maar waarom zou iemand hem willen vergiftigen? Hij was maar een klein steentje op de gigantische berg van het Spartaanse leger. Weinig mensen wisten wie hij was. Het zou een verrasing voor hem zijn als de generaal van zijn eigen leger wist wie hij was. Laat staan dat de Atheense generaal zou weten wie Damokles was.

Het vallen van zijn helm had de aandacht getrokken van een heler, die nu in de kameropening.

(8)

‘Commandant Damokles van Gyhteio, ik zie dat u weer wakker bent.’

Damokles knikte. ‘U heeft bezoek.’ De man draaide zich kordaat om en even later verscheen hij met een klein gevolg weer in Damokles’ vertrek.

Achter de heler stonden Kyrios en Thales van Pylos, de generaal van het Spartaanse leger, de man die alles regelde en controleerde. Hoewel zijn hoofd nog steeds bonkte, probeerde Damokles zijn hersenen aan het werk te zetten. Als Thales van Pylos in zijn kamer was, dan was er iets goed mis. Hij keek naar Kyrios, in de hoop dat hij iets aan zijn vriend kon aflezen. Kyrios had angstige, rode ogen, alsof hij niet geslapen had en hij was duidelijk van zijn stuk gebracht. Dit had Damokles nog nooit meegemaakt. Zijn tweede man was het toonbeeld van het Spartaanse

stoïcisme. Elke andere man zou een snikkend wrak zijn. Damoles, haren gingen ervan overeind staan.

Deze angst had waarschijnlijk te maken met de generaal. Thales van Pylos was een man met veel bijnamen. Door zijn eigen mannen werd hij ook wel de

‘Lijkschouwer’ genoemd, maar zijn vijanden verwezen naar de krijgsheer als

‘Hades’. Zelf had Damokles de man nooit gesproken. Damokles bekeek de generaal en zag het kleine mes met een breed lemmet aan de gordel van Thales hangen. Het lemmet was niet goed schoongemaakt en er zaten nog enkele bruine vlekjes aan de punt. Na een gewonnen strijd liet de generaal namelijk de lichamen van overleden soldaten ophalen, waarna hij ze met dat mes vilde. Om te kijken hoe het menselijk lichaam aan elkaar zat. De man deed niet onder aan de geruchten. De Lijkschouwer leek niet onder te doen aan de geruchten.

‘Generaal Thales, kapitein Kyrios, waarom mag ik mijzelf verblijden met jullie bezoek?’

‘Er is niet veel om blij over te zijn, commandant,’ antwoordde Thales kortaf.

‘Ons bezoek betreft uw acties tijdens de hinderlang van gisteren.’

‘Gisteren? Die was toch vandaag?’

Thales wreef geïrriteerd zijn neus. ‘Commandant Damokles. U zit al een dag niks te doen’, de toon van zijn stem was dreigend. ‘Kunt u mij uitleggen waarom?’

Hij keek Damokles aan met een blik alsof hij al wist wat Damokles zou gaan zeggen.

‘U doelt waarschijnlijk op mijn terugtrekbevel?’ Damokles kon het op de eerste plaats niet geloven dat zijn lokhagos die beslissing zo’n erg vergrijp vond, dat hij het doorspeelde naar boven. Op de tweebe plaats vond hij het verassend dat de legerleiding er zo’n heftig iets van maakte. Damokles wist dat het een on-Spartaans iets was om zo oorlog te voeren, maar dat zou hij nooit toegeven aan andere

militairen. Dat zou zijn positie alleen maar verzwakken. ‘Het was een puur

(9)

strategische beslissing zodat we konden hergroeperen. Ik zag dat mijn troepen hun formatie kwijt waren en…’

‘Damokles van Gyhteio!’ De krijgsheer voor hem schreeuwde zijn naam.

Damokles keek verbaasd naar zijn meerdere. Het was hem niet ontgaan dat de generaal Damokles’ rang was vergeten. Thales’ neusgaten en ogen waren wijd van woede. ‘Wie denkt u wel niet wie ik ben! Ik heb het natuurlijk over wat er tijdens die hergroeping gebeurde!’

‘…Tijdens de hergroepering?’

‘Tijdens de hergroepering ja!’

Damokles viel stil. Dit was erg, heel erg. ‘Komt er nog wat van, soldaat?’ De stratigos begon te spelen met zijn vilmes door een deel van de huid van zijn eigen arm op te tillen.

‘…Ik vrees dat ik me daar niks meer van kan herrineren, generaal…’

Voorzichtig keek hij naar Kyrios en Thales, die beide met een blik vol ongeloof naar hem staarden.

‘Niks meer van herinneren? Niks meer van herinneren!’ Een ader in de hals van de krijgsheer was gevaarlijk begonnen te kloppen. ‘Hoe is een nietsnut als jij ooit zo hoog geklommen?’ Zijn stem droop van het venijn.

‘Ik gaf het bevel aan Kyrios en daarna werd ik wakker in het hooi… Waarom vraagt u niet aan mijn kapitein? Die zal het bevestigen.’ Hij keek naar zijn vriend, die zich had teruggetrokken in een hoek van de kamer. De man was doodsangsten aan het uitstaan. Damokles gaf de man geen ongelijk. De Lijkschouwer was een

verschrikking.Kyrios’ ogen waren niet op de generaal gericht, maar op hemzelf.

Kyrios was als de dood voor hem.

‘Kyrios, kijk me aan.’ Damokles probeerde zo zachtaardig mogelijk te zijn, het leek alsof Kyrios geestelijk gewond was geraakt tijdens de hinderlaag. Dat kwam wel vaker voor en Damokles had aan een heler gevraagd wat men het beste kon doen wanneer dat gebeurde. De man ontweek zijn blik. ‘Dat is een bevel, Kyrios.’

Kyrios rees zijn wenkbrauwen en rolde zijn ogen omhoog, het bevel weigerend. Dit verbaasde Damokles, die met uitgestrekte armen langzaam naar Kyrios liep, terwijl die dieper in de hoek van de kamer probeerde te krimpen en het symbool maakte om boze geesten af te weren. ‘Blijf van mij uit buurt, daimon. U hebt mijn vriend al van mijn ontnomen. Waarom moet u mij ook nog hebben?’ De angst was bijna voelbaar in zijn stem.

‘Wat is er in Zeus’ naam gisteren gebeurd?’ Damokles keek zijn vriend verbijsterd aan

(10)

‘Daar heb ik het dus over!’ De bulderende stem van Thales sneed door de spanning. ‘Het gros van jouw soldaten kwam gisteren jammerend terug. Ze hadden allemaal dezelfde, doodsbange uitdrukking op hun gezicht. En allemaal mompelden ze dat de commandant was ‘vermoord door een daimon’ en dat het lichaam

spartelde als een vis op het het droge, waarnaar het doodstil bleef liggen.’ De kamer om het drietal heen leek te krimpen en Damokles voelde een tinteling in zijn arm.

‘Bedenk je nu eens het schouwspel als datzelfde lichaam die avond het basiskamp vrolijk komt binnenwandelen en als een dode begint te slapen?’

Damokles stond met zijn mond vol tanden.

‘Wonderbaarlijk is het niet? Een normale man die terugkeert van de dood. Als dat daadwerkelijk het geval is. Ik begrijp dat sommige soldaten hun geloof

gebruiken om de daden die tijdens een oorlog uitvoeren te kunnen verwerken, maar dit gaat veel te ver. Zoiets kan simpelweg niet verzonnen worden.’ De generaal keek naar Kyrios, die inmiddels het angszweet om zijn voorhoofd had staan.

‘Kapitein Kyrios, zou u aan deze imbeciel exact kunnen vertellen wat u gisteren gezien heeft?’

‘J-j-jazeker generaal Thales,’ bibberde Kyrios. ‘Hoewel ik het niet eens was met de beslissing van mijn commandant, riep ik de troepen bijeen zodat we

gezamelijk terug konden trekken. De raven en kraaien waren al neergedaald om te feesten op onze slachtoffers. Ik zag er zelfs een paar witte tussen zitten. De

hergroepering verliep met de gebruikelijke onrust. Totdat ik opeens over mijn schouder keek en zag dat mijn commandant op de grond lag en niet meer bewoog.

Ik rende naar hem, hopende dat de wond niet al te erg zou zijn. Het was lastig te bepalen of hij bloedde of niet, aangezien de heel aarde rood was geverfd. Toen ik bij hem aankwam, zag ik geen wonden, helemaal niets. Uit het niets begon het lichaam te schudden, alsof een van de Furiën het lichaam had overgenomen.’ Het angstzweet glom op het voorhoofd van Kyrios en weer stak hij zijn pink en wijsvinger uit naar Damokles.

Kyrios ging gehaast verder, alsof hij niet aan dit gedeelte van het verhaal wilde denken. ‘Toen wist ik dat mijn vriend, mijn broeder verloren was en in de diepten van Tartarus was beland. Waarom zou Hades een van zijn Furiën naar onze wereld sturen? Dat ding leek wel een eeuwigheid met het lichaam van Damokles te spelen. Toen we eindelijk bij het lichaam durfden te komen was het ijskoud en levenloos, alsof we het net hadden opgegraven.’ Hij keek met lege ogen naar

Damokles, bijna alle emotie was eruit verdwenen, alleen haat en afgunst hadden het overleefd. ‘Maar nu heeft dat beest weer de controle over zijn lichaam. Gun mijn vriend zijn rust… jij vijand!’

(11)

Kyrios schreeuwde het uit en sprong naar voren en hij trok hem naar de grond. Steeds weer sloeg hij Damokles, de haat, woede en verdriet over het verlies van zijn broeder hadden het gewonnen van de angst die Kyrios in bedwang hadden gehouden. ‘Hoe durf je het gezicht van mijn vriend te dragen. Zijn lichaam te

gebruiken voor je snode plannen. Dat heeft Damokles niet verdiend!’

Damokles probeerde te reageren, maar zijn nog steeds kloppende hoofd liet hem dat niet toe. De generaal slaagde er in Kyrios van Damokles af te trekken.

‘Kapitein Kyrios van Sparta, hou uw emoties onder controle,’ waarschuwde de generaal hem.

Thales ging verder. ‘Ik heb tientallen rapporten die exact hetzelfde verhaal vertellen. Als zoveel man hetzelfde zeggen, dan ben ik geneigd ze te geloven.

Daarnaast hebben de helers geen sporen van vergif kunnen vinden, wat naast daimonen, de enige verklaring had kunnen zijn.’ De generaal begon nu ook een beetje te trillen van angst. Blijkbaar kon de hoogste pief van het onverwoestbare Spartaanse leger zijn emoties in de nabijheid van een daimon niet in bedwang houden.

Damokles wist wat er aan zat te komen. Het gebeurt niet vaak dat

mythologische krachten de oorzaak zijn, maar als dat wel het geval is dan zijn er altijd onschuldige slachtoffers. Kyrios was er al een van, hoeveel meer zouden er volgen wanneer Damokles er niet meer bij was.

De generaal rechtte zijn rug. ‘Damokles van Gyhtheio, zoon van Alkandros…

of diens lichaam…’ Thales keek achterdochting naar hem, alsof Damokles ieder moment de grond open kon splijten en de Styx door het legerkamp kon laten vloeien. ‘…Na aanleiding van meerdere rapporten en klachten omtrent uw gedrag op het slagveld en uw capaciteiten als leider, concludeerd Thales van Pylos, stratigos van het Spartaanse leger, dat u niet in staat bent om de staat verder te kunnen

dienen en is de beslissing genomen u door middel van een oneervol ontslag van uw positie te ontheven.’ De krijgsheer nam een diepe zucht. ‘U wordt verzocht uwzelf en mogelijke eigendommen binnen een dag te verwijderen van de legerbasis.’

Thales richtte zich nu tot Kyrios, alsof Damokles niet in de kamer stond.

‘Kyrios van Sparta, zoon van Polyas, Ares Enyalios is u positief gezind. Met diens gratie kan ik u van kapitein promoveren tot commandant. Moge Ares Enyalios u adviseren bij elk bevel end uw zwaard leiden bij elke slag.’

Kyrios slikte. ‘Ik zweer bij Ares Enyalios dat ik de Spartaanse waarden van het slagveld zal omarmen.’ Een paar tellen lang richtte hij zich tot Damokles. ‘Moge hij mijn vijanden in bloed en as veranderen.’

(12)

De pure haat in dat zinnetje was Damokles niet ongaan. Thales had een grijns op zijn gezicht. Haat leidde tot vechtlust en vevhtlust leidde tot meer dood en

verderf op het slagveld.

Zonder ook maar verder iets te zeggen liepen de twee Damokles’ kamer uit.

Die alleen achterbleef met een enkele vraag. Waarom hadden de Morai zijn levensdraad op deze manier in het kleed van de wereld geworven?

(13)

HOOFDSTUK TWEE Dwalend

De dichtslaande poort galmde nog steeds na in zijn oren. Damokles liep doelloos over de Spartaanse markt. De kraampjes met hun zeeblauwe en spierwitte daken, die over het plein verspreid waren, kaatsten het zonlicht altijd pijnlijk in zijn ogen, maar nu leek alles doffer, grijzer. De zon was waterig, de bladeren aan de bomen waren bruin, hoewel het lente was, de olijven waren grauw. De kakelende kippen, het gediscusieer van klanten en koopmannen was zachter, alsof ze ieder moment konden verstommen. Damokles liep door een waas, door een wereld die hem bekend voorkwam, maar waar alles anders was.

Een van de vele koopvrouwen was voor hem gaan staan. Ze deed hem aan een hen denken met haar lange nek en plompe figuur. De vrouw keek hem aan alsof ze iets van hem verwachtte. ‘Kan … olijfolie … Egeïsche Zee?’ Damokles staarde haar aan. ‘Ben je …ofzo? …niet wat ik vroeg?’

‘Zou u dat kunnen herhalen?’

‘Bij Zeus,’ Ze zuchtte. ‘Ik vroeg of je iets van deze heerlijke olijfolie wil kopen.’

Ze zette een ietste te strakke lach op. ‘De beste aan deze kant van de Egeïsche Zee!’

Maar hij luisterde niet meer, gefocust op de kruik die de vrouw in haar armen had.

Alleen die vreselijke helm en zijn fles met olijfolie. Dan had hij het weinige wat hij had, ingepakt. De fles had hij gekregen van Kyrios, nadat hij Damokles had geleerd te worstelen. ‘Deze olie heb ik zelf geperst, met de olijven van mijn vaders bomen. Perfect voor worstelen.’ Damokles wreef met zijn vingers over de hals van de fles. Vroeger had hij de twee worstelende mannen duidelijk kunnen zien. Nu waren de lijnen in het keramiek fijn en nauwelijks voelbaar, gesleten na jaren van gebruik.

‘Wat doe jij met dat ding?’ Kyrios sloeg tegen de fles aan die uit zijn handen viel en met scherp [gerinkel] sprong het in tientallen stukjes uit elkaar. ‘Hoe durf je dat ook maar aan te raken, jij slijmerige schavuit!’

Damokles durfde hem niet aan te kijken, maar hij hoorde Kyrios wel. Hij hijgde als een hongerige wolf. ‘…Wat heb ik jou ooit misdaan?’

‘Misdaan? Misdaan?’ Kyrios lachtte droog en emotieloos. ‘Ik had nooit

geweten dat daemonen zo dom konden zijn, nou omdat je…’ Hij maakte de zijn niet af. Damokles voelde hoe Kyrios’ vuist contact maakte met zijn slaap en voordat hij

(14)

het wist, torende Kyrios boven hem uit. ‘Je hebt mijn beste vriend vermoord, de man waarmee ik alles deelde. En nu paradeer je rond in zijn lichaam.’ Hij spuugde in Damokles gezicht. De klodder landde net onder zijn rechteroog. Hij zag de groenige klont langzaam richting zijn mond in kruipen. Hij tilde zijn arm op om het goedje uit zijn oog te wrijven, maar Kyrios knielde naast hem neer en nagelde hem aan de grond. Kyrios keek hem aan. Damokles rook het natte zweet dat om Kyrios walmde.

Zijn gezicht was zo vetrokken van wrok en rancune dat het Damokles wolfsachtig voorkwam, elke herkenning was eruit verdwenen.

Hij kon niet geloven dat Kyrios hem nu als een monster behandelde. Als een onmens.

De commandant gorgelde en stond op, waarna hij Damokles de rug toekeerde. ‘Therapon, Agis, verwijder dit ding van het legerterrein.’ De twee

soldaten keken wijfelend van elkaar naar Damokles en uiteindelijk naar Kyrios. Iets in diens ogen moet de twee aangespoord hebben. Ze stonden op het punt Damokles overeind te helpen, maar werden onderbroken door Kyrios ‘Niet zo zachtaardig!

Zijn jullie Spartaanse soldaten of niet? Laat deze slang zien wat wij met hun soort doen.’ Zonder ook maar een moment te happeren, schopten de twee de benen onder Damokles vandaan en sleepten hem over de grond naar buiten, naar het centrale plein. Hier werd hij twaalf maal gegeseld. Zo wist elke Spartaanse soldaat dat Damokles het leger was uitgezet. Dat hij Sparta had beschaamd. Dat hij geen Spartaan meer was.

De marktvrouw keek hem verveeld aan. ‘Zijn we er weer. Goden, jongen, waar denk jij aan?’ Damokles haalde schaapachtig zijn schouders op. ‘Het was deze wonderbaarlijke olijfolie, toch? Ik zeg het je, de beste olijfolie aan deze kant van de Egeïsche Zee!’ Ze had dezelfde lach weer op haar gezicht geverfd. ‘Maar vijf drachmen voor een liter.’

‘Dat is veel te veel, voor een liter. Ik zou er misschien drie voor over hebben’, antwoorde Damokles, ‘maar helaas heb ik geen geld.’ Hoe kon hij ook geld hebben?

Hij had zijn eigendommen niets een mogen houden. Laat staan de drachmen die het leger hem verschuldigd was. Ze hadden hem opgeven en achtergelaten, als een zuigeling die de eerste nacht niet had overleefd. Hij was niets meer waard. Een mislukkeling, niet man genoeg om het Spartaanse leger te mogen

vertegenwoordigen.

‘Sta ik hier een half uur voor je neus en dan heb je niet eens het fatsoen om te zeggen dat je geen geld bij je hebt, idioot.’ De vrouw stampte weg.

(15)

Damokles was geen soldaat meer. Zijn hele leven wilde hij soldaat worden, maar nu was hij dat niet meer. Hij was oneervol ontslagen. Al sinds zijn jeugd

droomde hij ervan te mogen dienen in het machtige Spartaanse leger. Zijn vader was zo trots geweest toen Damokles de positie van commandant kreeg toebedeeld.

‘Ga je nog wat kopen of niet?’ De schelle stem scheurde hem uit zijn

gedachtengang. Hij stond voor een viskraam. Hij was waarschijnlijk onbewust naar de vislucht gelopen, terwijl hij aan zijn ouders had gedacht. De eigenaar van de schelle stem, een oude man met nog maar een paar haar op zijn hoofd, keek hem verdacht aan. ‘Haal dat zilver tevoorschijn als je een baars of tong wil kopen, anders sodemieter je maar op.’

Zonder een woord te zeggen liep Damokles verder. De man sligerende nog

‘Gek’ naar zijn hoofd, maar daat besteedde hij geen aandacht aan. Zijn gedachten waren alweer verder gevlogen, terug naar betere tijden, terug naar de havenstad waar hij was opgegroeid, terug naar Gytheio.

Het was eeen koele zomermiddag, toch stond Damokles te zweten, Het jongetje was al de hele dag met een houten zwaard, zijn verjaardagscadeau, aan het spelen.

‘Speciaal voor jou, Damokles, zodat je later groot en sterk bent’, had zijn vader gezegd toen ze Damokles het speelgoed gaf.

‘Ik ben al groot en sterk!’ Trots stak Damokles zijn borst naar voren.

‘Niemand kan mij verslaan!’ Damokles begonnen op de benen van de tafel in te slaan. ‘Pak aan, jij barbaar!’

‘Damokles, stop daarmee. Dat is een dure tafel’, zijn moeder sprak hem berispend toe. ‘Alkandros, houd je zoon in bedwang.’

Zijn vader lachte alleen maar. ‘Kom, Iphia, Damokles is alleen maar

enthousiast.’ Toch pakte hij Damokles op. ‘Het heeft geen nut om de tafel te slaan.’

Alkandros fluisterde in het oor van zijn zoon. ‘Die is al dood. Als je echt een stoere soldaat bent, ga je tegen de grote bomen vecxhten die buiten staan. Dat zorgt er ook voor dat je moeder niet boos op ons wordt.’ Hij knipoogde en gaf Damokles een zetje, die lachend naar buiten rende.

Tegen de bomen slaan werd echter snel saai. Het was niet leuk om tegen een vijand te vechten die niet terug mepte. Hij ging op zoek naar zijn buurjongen. Het was altijd leuk om samen met Posides oorlogje te spelen. Die had hij ook snel

gevonden. Sparta moest tegen Athene vechten, en natuurlijk on Sparta elke keer. De jongens waren om de beurt Sparta, zodat ze allebei konden winnen.

(16)

‘Vuile Athener! Bereid je voor op een vreselijke dood!’ Posides rende op Damokles af, terwijl hij wild met zijn zwaard mepte. ‘Hoe durf je voet te zetten in het macthige Sparta!’ Posides stak zijn zwaard in de oksel van zijn buurjongen.

‘Aaaaargh!’ Hij lachte en viel op de grond. ‘Ik… ben… verslaaaagen.’

Damokles deed alsof hij kreunde.

Opeens was het ijskoud. Alsof iemand de zon had uitgezet. Ook Posides had dit opgemerkt, hij keek verward om zich heen. ‘Waarom is het zo koud? Het is toch zomer?’ Bibberde hij. ‘Waar is de zon heen?’ Damokles volgde de blik van Posides, die recht naar boven keek. Waar de zon eerst vrolijk in de lucht had gehangen, hing een arte bol, omringd door een oranje hemel.

‘Wie ben jij?’ Posides keek verschrikt naar Damokles. ‘Wat heb je met mijn vriendje gedaan?’ Hij begon te huilen. ‘Wa-hat he-heb je me-het mijn vriendje geda- haan?’ ‘Wa-haar is de zo-hon?’

Damokles keek naar zijn vriendje, die opeens veel kleiner was. ‘Waar heb je het over?’ Hij klonk anders, bijna als zijn vader. ‘Ik ben gewoon Damokles.’

‘Nie-hiet waar!’ De jongen schreeuwde nu. ‘Jij bent een of andere opa. Waar is mijn vriendje?’

Damokles zag zijn armen en handen, die nu lange haren hadden. De schrik sloeg hem om het hart. ‘…Wat is er aan de hand?’ Hij voelde tranen over zijn wangen stromen. ‘…Wordt ik een wolf? …Ik wil helemaal geen wolf worden. …Ik wil soldaat worden.’

Posides was stil geworden en staarde hem aan. ‘DAMOKLES’. Hij sprak met een stem die niet de zijne was. Zijn ogen waren twee vurige oranje bollen.

'GA NAAR DE BLINDE DIE ALLES ZIET LUISTER NAAR DE DUISTERNIS

ZWEM IN HET VUUR

EN SMEED JE EIGEN WAPENS’

‘Wat betekent dat?’vroeg Damokles met een trillende stem aan zijn buurjongen.

‘Dat Athene verloren heeft natuurlijk!’ Posides greep Damokles’ hand en hielp hem overeind. ‘Nu is het weer jouw beurt om Sparta te zijn.’ Zijn ogen waren weer bruin en hij gebruikte weer zijn eigen stem. Hij was weer het jongende dat Damokles al zijn hele leven kende. ‘Machtige Spartanen, ik kom jullie verslaan!’

Posides stak zijn zwaard in de lucht.

Damokles beantwoorde de strijdkeet van zijn vriendje. ‘Niemand zal Sparta de baas zijn!’ Zijn rechterarm en -been begonnen te tintelen.

(17)

Damokles lag op de grond, omringd door een bos van voeten en sandalen.

‘Gaat het wel meneer?’ Een jonge dame met ravenzwart haar keek hem bezorgd aan.

‘U zakte opeens in elkaar…’ De schrik in haar stem werd gedeeld door omstanders, die instemmend mompelden.

‘Nee hoor’, hij nam de uitgestrekte hand van een ander een ander aan. ‘Ik ben gewoon wat ziekjes, waarschijnlijk heb ik wat verkeerde lucht ingeademd.’ Hij werd tegengehouden door de oude man van de viskraam.

‘Jongen, ik ben de afgelopen vijftien jaar ziekjes geweest en dat is niet ziekjes.

Ga langs bij de Asclepiostempel. Daar hebben ze vast wat voor je.’ Damokles knikte instemmend. ‘Dan ga ik daar nu naartoe.’ Zijn gezicht begon te tintelen. Hij stapte om de oude man heen om zijn weg te vervolgen, maar weer werdt hij gestopt.

‘Zullen we je anders even naar de tempel begeleiden?’ De olieverkoopster keek moederlijk naar hem. Alsof hij een verloren kuikentje die de weg naar het henhok was kwijtgeraakt.

‘Oh nee, dankuwel, dat lukt wel, ik ben daar kind aan huis, sinds mijn moeder ziek geworden is.’ Het tintelen werd erger. Focus, Damokles, focus. Je schit er niks mee op als je hier weer neervalt. Kalmeer jezelf. ‘Bedankt voor jullie

medeleven, ik weet hoe bij de tempel moet komen. Maakt u zich geen zorgen.’ Met die woorden verliet hij het plein en liep hij richting de tempel. Zodra hij uit het zicht van de marktgangers maakte hij rechtsomkeerd. Hij wist wel degelijk waar hij naartoe moest. En dat was niet de tempel. Hij moest terug naar Gyhteio. Terug naar huis. Terug naar zijn ouders. Zij hadden altijd een oplossing gehad als zijn wereld aan diggelen lag.

Het regelen van een paard was moeilijker dan Damokles van tevoren had gedacht. Zelf had hij helemaal geen ervaring met de beesten. Het Spartaanse leger was geen voorstander van het militaire gebruik van de dieren, hoewel ze strategisch wel van waarde konden zijn. Damokles had dit meerdere malen aangekaart bij zijn meerderen. Maar elke keer weer kwam er een negatief antwoord. Paarden waren ‘uit de kluiten gewassen honden’, ‘het Spartaanse leger maakt geen gebruik van laffe taktieken en ‘Sparta is te goed voor die beesten.’

Damokles stond bij de een van de weinige stallen die Sparta had, op zoek naar een gulle stalmeester die hem een van zijn paarden wilde lenen. Hij klopte voorzichtig aan op de houten staldeur voor hem. ‘Iemand thuis?’ Stilte was zijn enige antwoord. Hij klopte harder.

(18)

‘…Ja ja, ik kom al…’ zei een vermoeide stem aan de andere kant van de deur.

Uiteindelijk verscheen er een jonge, zwangere vrouw in de deuropening. ‘Wie bent u? En wat komt u hier doen?’

‘Ik ben op zoek naar een paard, dat ik voor een week kan lenen.’

Het gezicht van de vrouw lichtte op. ‘Goden zij geprezen, eindelijk goed nieuws! Tellias, er is hier iemand voor je!’

‘Wat zei je schat?’

‘Er staat een klant voor de deur.’ Ze legde extra nadruk op ‘klant’, waardoor het in de lucht bleef hangen.

‘Hoorde ik dat goed?’ De mannenstem schoot de hoogte in. ‘Zei je dat er een klant voor de deur stond?’ Hoewel Tellias zijn best deed zijn enthousiasme te

verbergen, was deze overduidelijk. Blijkbaar had dit koppel weining klanten gehad.

Damokles voelde enige medelijden, hij had geen enkele drachme waarmee hij ze zou kunnen betalen. Misschien kon hij op een andere manier zijn schuld inlossen.

Tellias was inmiddels ook mij de staldeur verschenen. Hij had de leeftijd van Damokles, maar waar Damokles bijna zwart haar had, had hij golven van rood die voor zijn gezicht hingen. ‘Wat kan ik voor u doen?’

‘Ik zoek een paard voor een korte reis van ruwweg een week.’

‘Dan heeft u geluk meneer, deze stal heeft de beste rijdieren van Sparta.

Nergens anders vindt u betere rijdieren. Ik ben Tellius en ben u graag van dienst.’

‘Damokles.’

‘U kunt blij zijn dat u ons zo snel heeft gevonden. Het loopt storm.’ De man was overduidelijk zijn marktpraatje aan het afratelen. ‘Kijk naar deze

prachtexemplaren.’ Hoewel hij het probeerde lukt het hem niet. Damokles’ ogen waren volgeschoten, zo scherp was de stank die in de stal heerste. ‘Gewoon door uw neus ademen. Binnen een paar tellen merkt u die geur al niet meer.’ Damokles geloofde er niks van. Ikzelf vindt het hier naar lavendel ruiken’, voegde Tellius er lachend aan toe.

Damokles veegde de tranen uit en bekeek de vier paarden die voor hem stonden. ‘Wat zijn ze toch mooi, hè?’ Zuchtte Tellias.

‘Zeker, zeker’, antwoordde Damokles. De dieren voor hem waren alles

behalve dat. Oud en krakkemikkig zou een betere beschrijving zijn geweest. Een van de vier paarden had een nare, open wond aan zijn linkerschouder dat zwart zag van de vliegen. Het zou Damokles niks verbazen als het arme beestje binnen de komen dagen dood zou zijn.

(19)

Het paard dat achteraan stond, leek er nog het beste aan toe te zijn. Het was veel kleiner dan de rest, maar had in tegenstelling tot de rest geen doffe ogen en leek enigzins eigenwillig de wereld. ‘Hoe zit met deze jongen?’ Vroeg Damokles?

Tellias slikte hoorbaar, alsof hij even zijn woorden moest vinden. ‘Nou, dit is Laron, het beste dier van deze stal. Hij heeft het doorzettingsvermogen van tien paarden. Als het moet, rent dit beestje totdat hij er dood bij neervalt. Zoveel energie heeft hij, toch Laron?’ Tellius klopte het dier hoopvol op zijn schouders. Maar het dier staarde rustig voor zich uit. Van die vele energie was er nu geen sprake.

Damokles zag hoe de stalmeester vluchtig van het beest naar hem keek. ‘U moet me geloven, meneer, zodra dit paardje op de wei staat, wil hij niet meer terug in de stal.’

‘Ik neem hem.’ Damokles bewoog naar het beestje toe om hem zachtaardig op de rug te kloppen. Een diepe zucht ontsnapte uit de mond van Tellius. Dan breng ik Laron over een week weer terug!’

‘Ho, ho, ho’, zei Tillias, ‘eerst betalen. Als u hem een week wil gebruiken dan worden dat veertien… hmm, nee twaalf drachmen.’

‘Twaalf drachmen? Dat is pure afzetterij. Ik geef u er vier.’ Damokles

probeerde maar wat, afdingen was niet zijn sterkste punt, zeker ook omdat hij niet eens één drachme bij zich had. Hij moest op de een of andere manier deze

stalmeester overtuigen hem het paard gratis te laten huren.

‘Vier? U moet wel gek wezen, meneer. Dit exemplaar is op zijn minst tien zilverstukken waard.’

‘Dat is al beter maar, nog steeds veel te duur. Zes kunt u er van mij krijgen.’

Tellius was stil voor een paar seconden, maar uiteindelijk ging zijn mond open. ‘U heeft geluk dat ik u mag, meneer. Maar ik ga niet lager dan acht stukken.

Dat is mijn laatste offer.’

Op zijn beurt viel Damokles stil. Hopelijk denkt hij dat ik weet wat ik doe, dacht hij. ‘Deal, acht drachmes.’

Hij klopte zijn eigen lichaam af, op zoek naar een niet-bestaande geldbuidel.

‘Bij de baard van Zeus’, vloekte Damokles, ‘blijkbaar ben ik mijn geldbuidel vergeten.’

Hij zag hoe het lachende gezicht van de stalmeester verandere in koud steen.

Damokles keek hem aan en hoopte dat Tellius begrip voor hem had.

‘Jij vuile smeerlap, je maakt gewoon misbruik van me.’ Zijn stem was een fluistering nauwelijks hoorbaar, maar des te dodelijker. De man trok zijn arm naar achter, klaar om Damokles, geen paard maar een klap te verkopen. Iets hield hem

(20)

echter tegen. ‘Jij bent helemaal alleen en je hebt niks.’ Damokles kon alleen maar knikken. ‘Waarom zit je niet op de legerbasis?’

De schrik vloog om Damokles’ hart. Het nieuws van zijn ontslag had zich al snel door de stad verspreid, als deze man het al wist.Voorzichtig gaf hij antwoord.

‘Hoe weet u dat ik soldaat was?’

‘Kijk niet zo verrast. Een blik op jouw lichaam en een jongen van zes kan zien dat je in het leger hebt gezeten. Zulke spiermassa’s vindt men zelden buiten het leger. Of ken jij veel mannen die voor de lol elke dag in hun volle uitrusting meerdere stadia rennen?’ Tellius leek zichelf te herpakken. ‘Ik zat ooit ook in zo’n situatie, maar toen was er niemand die mij een hand aanreikte. Dit zou graag wel bij jou willen doen. Je mag de muilezel meenemen als je wilt.’

‘Muilezel? Welke muilezel.’

Tellius grijnsde zijn tanden bloot. ‘Laron is niet echt een prachtpaard te noemen. Het is namelijk een muilezel. Half ezel, half paard. Ik ben blij te zien dat mijn scherpte als koopman nog niet verloren ben. Je mag Laron meenemen, als je de vrouw en mij een gunst doet.’

Damokles haalde opgelucht adem. Dit was beter gegaan dan hij had kunnen verwachten. Hij mocht dit paard - nee, deze ezel, verbeterde Damokles zichzelf - lenen zolang hij de stalmeester en zijn vrouw een kleine dienst bewees.

‘Duizendmaal dank, stalmeester mogen de goden u voorspoed brengen.’

Tellius maakte een wijd gebaar. ‘Bedank me niet te snel. Want jij gaat deze stal schoonmaken en die zijn nog viezer dan de Augiasstalen. Dus ga aan het werk en begin schijt te scheppen.’ Tellias lachtte breed. ‘Succes.’

Damokles slikte.

(21)

HOOFDSTUK DRIE Naar Huis

Het schoonmaken van de stal van Tellias had veel langer geduurd, dan Damokles had gedacht. Toen hij samen met Tellias de stal inliep, leek het aanvankelijk weinig, totdat hij erachter kwam dat hetgene waar hij opliep hard aangestampte uitwerpselen waren en er al jaren lagen. De Augiasstallen waren de titel ‘vieste stal ter wereld’ verloren aan de Telliusstallen, als het aan hem lag.

Maar de stallen waren nu alleen nog maar een herinnering, afgezien van de stank die nog steeds in zijn neus leek rond te hangen. Hij was op weg naar huis, naar zijn ouders, naar de enige plek op de Peloponnesos waar hij zichzelf kon zijn. En Laron hielp hem daar te komen. Althans daar ging Damokles van uit.

Laron was een trouw en loyaal beestje, maar extreem koppig, zoals Tellius hem had verteld. Geregeld probeerde het dier zijn berijder van zich af te schudden door te bokken. Ook moest Damokles Laron vaak aansporen om verder te lopen. Als het dier ervoor in de stemming was reed hij verder en anders bleef hij gewoon staan.

Zo had de muilezel gisteren, vlak na het middagmaal, besloten geen stap meer te verzetten. Wat Damokles ook probeerde het dier was niet meer te porren om ook maar een centimeter naar voren te zetten. Het forceerde hem om zijn kamp direct aan de weg op te zetten, geen ideale plek. Het offert geen enkele bescherming tegen kwaadwilligen die de handelsroutes bewandelen op zoek naar een makkelijk doelwit of twee. Damokles had geen oog dicht gedaan, bang dat het winige dat hij had, nog minder zou worden.

Hij betrapte er zichzelf op dat hij, door het ritmische bewegen van Laron en het monotone Griekse landschap begon hij langzaam te dagdromen. Dat gaf hem een rust die hij al dagen zocht. Het zachte geruis van de bladeren aan de bomen en het getjirp van de vogels gaven Damokles een rust die hij al dagen zocht. De hoppen om hem heen deden hem denken aan de bossen rondom Gytheio. Hij werd uit zijn gedachtengang gerukt doordat Laron opeens stil was blijven staan. Er was een boomstam op de weg beland, waarschijnlijk door een of andere storm. Damokles steeg met moeite af. Hij was er al snel achtergekomen dat paardrijden niet zijn forte was. Al na een paar uur had hij last van spieren, waarvan hij dacht dat hij ze niet had. Terwijl hij naar de gevallen boom liep, wreef hij over zijn dijen. Hopelijk zorgde dit ervoor dat de pijn afnam. Of dat hij op zijn minst wat soepeler kon bewegen. De boomstam was gelukkig niet al te groot en met een beetje inspanning moest

Damokles het pad weer vrij kunnen maken. Als zijn spieren het toelieten.

(22)

Langzaam boog hij door zijn knieën. Zodra hij zijn handen onder de

boomstam had geplaatst, begon een van de struiken achter hem te ritselen. Iemand stapte eruit. Natuurlijk dat kan er ook bij, een valstrik en overval. Hoe had hij zo dom kunnen zijn?

‘Eindelijk, verse prooi, ik was al bang dat dit een magere week zou worden.’

Damokles liet de boomstam weer vallen. En draaide zich om naar de stem toe.

Meteen voelde hij het ruwe ijzer dat losjes tegen zijn ademsappel werd gedrukt. Net als de stem was deze van de man die voor hem zijn rotte tanden bloot lachte. De was stond voorovergebogen en had kleine zwarte knoopoogjes. Hoewel de man duidelijk de overhand had in de situatie, keek hij schichtig om zich. Het deed hem op een rat lijken.

Daar kon Damokles gebruik van maken. ‘Jij wil mij gaan bestelen? Weet je dat wel zeker?’ Dit mannetje was niks vergeleken met de kasten waarmee hij vroeger sparde.

‘Jij klinkt zeker van je zaak’, hoonde het ratachtige mannetje.

‘Je hebt een soldaat van het Spartaanse leger voor je staan.’

‘Het Spartaanse leger? Poeh, daar wordt ik echt bang van.’ De stem van de rat droop van het sarcasme. ‘Maar wat doet een enkele soldaat met een mislukt paard?

Als jij een soldaat bent, dan moet je wel - ‘ Midden in de zien haalde hij het mes van Damokles’ keel. Meteen daarna sloeg de man hem met zijn vrij hand op de kaak.

Damokles struikelde naar achteren en viel over de boomstam heen. ‘- heel zielig zijn, als je in zo’n val loopt.’

Weer vervloekte Damokles zichzelf. Dit miezerige mannetje had hem op de grond weten te krijgen door middel van de twee eenvoudigste streken in een een-op- eengevecht. Hoehaf dit zover kunnen komen?

Iets verduisterde het zonlicht en even vreesde Damokles dat hij weer weg zou zakken. Maar ht waren twee berengrote mannen die het zonlicht wegnamen en hem bestudeerden. ‘Wat moeten we met hem doen, Urai?’ Vroeg de linker.

‘Die nemen we gewoon mee, met wat geluk kunnen we hem verkopen als slaaf.’ De ratachtige man, Urai, sloeg een diepe zucht.

‘En het paardje?’ Nu sprak de rechter, op de zelfde logge toon als de eerste beer.

‘Die nemen we natuurlijk ook mee.’ Damokles hoorde voetstappen en even later stond ook Urai boven hem. ‘Geef hem nog wel een paren lellen op zijn kop, todat hij slaapt.’

‘Waarom?’

‘Dan weet hij niet waar we naaartoe gaan, jij dom beest.’

(23)

‘Klinkt logisch ja…’ En met die woorden sloeg de linker Damokles aan de zijkant van zijn hoofd, waarna het donker Damokles benam.

Hij kwam weer bij en voelde de warmte van het vuur aan zijn tenen likken.

Dat tuig had hem naast het open vuur gelegd, waarschijnlijk in de hoop dat de vlammen hem zouden opeten voordat hij wakker werd. Het idee was redelijk, alleen vreselijk uitgevoerd. Ze hadden hem eigen ergens aan moeten vastbinden. Hij prees de goden dat het drietal maar een stel hersenen had. Hij stond op en schudde een eenzame spin van zich af. Blijkbaar bevond hij zich in de grochten van een of andere grot. Hier en daar hingen fakkels aan de muur en in het open vuur waar hij naast had gelegen was centraal gelegen. Het was duidelijk te zien dat de drie mannen hier al enige tijd vertoefden. De vier hooibergen zagen er wild en beslapen uit. Damokles fronste, vier? Ze waren toch maar met z’n drieën?

De vierde hooiberg lag er ook veratener bij, alsof het al enige tijd niet meer een gebruik was. Het enige wat er nog lag was een roestige zeis. Waarschijnlijk was de vierde man een boer geweest. Net als de andere drie, bedacht Damokles zicht nu.

De belagingen zouden een noodregel kunnen zijn geweest om families te voeden.

‘Hades mag me verbranden! Hij is al wakker! Pak de touwen en bind hem vast. En snel een beetje.’ Urai schreeuwde naar de twee vleeszakken, die net de grot in waren gekomen, armen beladen met fruit.

‘Wat moeten we doen met dit fruit?’ De twee keken elkaar verward aan.

‘Vergeet het fruit! Als hij weet te snappen, dan is het gedaan met ons.’

‘Dus je wilt dat we het fruit laten vallen?’

‘Ja!’ Urai tierde in het rond. ‘Pak die touwen en bind hem vast. Anders stuur een hellehond op je af.’

Dat leek de twee eindelijk in beweging te brengen. Tegelijkertijd lieten ze het fruit uit hun handen vallen en grepen ze naar de touwen. Hun hoofden knalden tegen elkaar en er galmden twee pijnlijke kreten door de grot. Damokles had het inmiddels op een lopen gezet. De ratachtige Urai probeerde hem nog tegen te houden, maar de man deze keer geen trucjes bij de hand en werd door Damokles omver gerend. Helaas had een van de twee bruten door dat Damokles langs hem heen sprinte en het lukte de woesteling zijn rechterbeen te pakken, waardoor die op zijn mond ging. Hij zag nog net een man in de opening verschijnen voordat hij neerging. Ook hoorde hij Urai vloeken. ‘As en bloed, wat doe jij hier?’ De klap was zo hard, dat het zwart Damokles voor de tweede keer die dag opslokte.

(24)

Hij werd met de schrik wakker, koud water drupte van zijn kin. Iemand had koud water in zijn gezicht gegooid. Terwijl hij zijn kin droogde stond hij op. Voor hem, stond een man die geheel in het donker was gekleed, afgezien van een witte lap stop die zijn gezicht gedeeltelijk bedekte. Snel keek hij om zich heen. Waar

waren Urai en zijn handlangers? Die hadden zich vast weer ergens verscholen, zodat ze hem konden bespringen. Damokles keek gehakt en zijn darmen hadden de grot rood en bruin geverfd. Zijn twee handlangers waren alleen te herkennen aan de meerdere ledematen die verspreid over de grot lagen. De aanstichter van dit alles zat nonchalant op een rots, alsof hij dit klusje al duizenden malen eerder hand geklaard.

‘Ik weet niet waaraan ik dit verdiend heb, maar ik dank u uit de grond van mijn hart.’ Hij kon maar beter zo respectvol mogelijk naar de vreemde zijn. Het bloedbad om hem heen suggereerde dat de man een kort lontje had en dat hij verschrikkelijk goed overweg kon met een wapen in zijn handen.

De man bleef hem lang aankijken en boog heel lichtjes naar voren. Hij

overhandigde Damokles wat zilverstukken en een klein, gebogen mes. De punt was vlijmscherp. Hiermee kon je gemakkelijk door de leren uitrusting van een soldaat snijden. Of door vlees en been als de ongelukkigen niks ter beschereming hebben…

Damokles keek nog een keer naar de verminkte lichamen. Dit was het werk van iemand die wist, waar een mes de meeste schade toe zou brengen. ‘Voor mij?’

De man bleef stil, maar knikte langzaam. Daarna liep hij naar een hooiberg en pakte de roestige zeis, die hij bijna liefkozend streelde. Zonder een woord te zeggen liep hij langs Damokles heen de grot uit.

‘Kun je op zijn minst vertellen hoe je heet?’ Maar het enige wat Damokles terugkreeg was stilte.

Gedesoriënteerd van de twee klappen die hij geïncasseerd vandaag, liep Damokles de grot uit. Het lage ochtendlicht blindde hem bijna, vergeleken met de duisternis van de grot. Blijkbaar was hij een hele dag kwijt aan deze rare

gebeurtenis. Hij opgelucht adem niet alleen stond Laron rustig bij een boom te

grazen, hij herkende het uitzicht, hij was nog maar een uur of twee naar Gyhteio, dat hij in de verte zag liggen.

De twee bruten van Urai waren gelukkig wel op het idee gekomen om Laron ergens aan vast te binden. Damokles had het Tellius niet kunnen maken om zonder het dier aan te komen zetten en uit te leggen hoe hij Laron was kwijtgeraakt.

Gerustgesteld dat het dier nergens naar toe kon gaan, liep Damokles terug de grot in om het fruit dat de dieven hadden verzameld op te pakken. Hij vond een ruwe zak, waarin de stukken fruit in konden. Zo had hij wat te eten voor onderweg.

(25)

Damokles sneed Laron los en bepakte hem. Nog even en hij was weer in de havenstad waar hij was opgegroeid.

Larons hoeven klonken luid op de stenen onder de toegangspoort van Gytheio, het arme beest was zo langzaam aan het lopen dat Damokles zijn best moest doen om niet stil te staan. De muilezel was blijkbaar in een slechtere conditie dan Damokles had gedacht. Maar nu waren ze er eindelijk. De zilte lucht van de zee en de onmiskenbare geur van rottende vis. Dit was Gyhteio. Hij kon eindelijk tot rust komen. Het leek wel of de tijd had stil gestaan in het drukke havenstadje. De poortwachters zagen er hetzelfde uit en ook de kraampjes op de straten werden door dezelfde mensen bemand. Er was helemaal niks veranderd, em toch was niets

hetzelfde.

‘Damokles, ben jij dat?’ Hij draaide zich naar het geluid toe. ‘Goden, je bent het echt. Mijn ogen zijn niet meer wat ze ooit geweest waren. Wat doe jij hier? Hoor je niet Atheners de grond in te stampen?’ Het was de oude vrouw die in dezelfde straat had gewoon als Damokles.

‘Hoe gaat het er mee, Hermine? Kakelen de kippen nog net als vroeger?’

‘Dat zou je wel willen weten hé? Ik weet nog goed hoe een bepaalde jongen die kippen altijd achterna zit’, Hermine zuchtte, ‘arme Helena legde daarna nooit meer lekkere eieren’. Haar ogen verloren focus en even leek het dat ze vergeten was dat ze met iemand stond te praten. ‘Maar wat doe je hier? Je hebt toch geen verlof gekregen, of beschamender nog ben je gewond geraakt?’ Ze bekeek Damokles van top tot teen. ‘Je ziet eruit alsof Charon je persoonlijk terug heeft gebracht van de Hades. Waarom ben je zo bleek?’

Hij slikte, niet wetende hoe hij op die vragen moest reageren. Ontslagen worden was de grootste schaamte die een jongeman niet aleen zichzelf maar zijn hele familie kon brengen. Liegen was de veiligste optie. ‘Ik ben inderdaad gewond geraakt, Hermine.’ Hij liet zijn hoofd beschaamd hangen. ‘Een vijandige soldaat raakte mij op een zeer speciale plaats. Waarom denk je dat ik naast dat paard aan het lopen ben?’

Hermine keek hem met een serieus aan voor een tel of twee, daarna begon ze te schaterlachen op die manier waarop alleen oude vrouwtjes konden lachen. ‘Dat meen je niet! Je bedoelt toch niet?’ Ze knikte met haar hoofd naar de regio tussen zijn benen. ‘Hahaha, is de kleine niet al teveel geschrokken? Daarom ben jij vast zo

bleek!’

Meer mensen kwam nu op de twee af, zo’n lach werkt namelijk aanstekelijk.

(26)

‘Wat valt er te lachen?’ Neres, de oude scheepsbouwer kwam tussen Hermine en Damokles staan.

‘Onze Damokles is terug en hij heeft…’ Het lukt de vrouw niet om de zin af te maken door het schuddebuiken.

‘En Damokles heeft?’

‘…hij heeft een klein probleemje, iets waar jij vast begrip voor hebt’, hijgde ze.

‘ Een klein probleem? Waarom is hij dan helemaal hier naartoe gekomen?’

Neres keek naar Damokles, die schaapachtig lachtte. Het gezicht van de oude man vertrok van pijn toen hij realiseerde waarop Hermine doelde. ‘Au, ik hoop dat de mannen en vrouwen niet treuren om het verlies?’

‘Wees gerustgesteld Neres, alles werkt nog naar behoren. Ik mag alleen geen plotse bewegingen maken’, antwoordde Damokles.

Die laatste zin was de klapper voor de oude vrouw, die nu echt de slappe lach had gekregen. ‘Plotse bewegingen, dat is het enige dat die dingen doen! Succes ermee!’ Het duurde nog enige tijd voordat het lachen ophield, maar uiteindelijk herpakte ze zichzelf en liep ze verder, de twee mannen achterlatend.

‘Hoe gaat het verder met je? Hoeveel man heb je al onder de groene zoden weten te stoppen?’

Damokles kreeg een brok in zijn keel. Waarom stelden ze toch al die vragen?

Zagen ze niet dat het slecht met hem ging. ‘Genoeg, het lukt best aardig’, wist hij uit te brengen.

‘Jongen, wat doe je toch moeizaam? Je trekt wit weg… Je bent toch niet bang?’

Neres keek beschuldigend naar de man die tegenover hem stond. ‘Ben je een slappeling of een soldaat die het Spartaanse leger waardig is? Nou?’

De mensen die om hen heen hadden gestaan, begonnen nu langzaam weg te lopen. Dit gesprek had plotseling een veel persoonlijkere en zwaardere toon

gekregen dan ze hadden verwacht. Ze bleven echter nog net binnen gehoorsafstand hangen. Ook in Gyhteio was roddellen een van de meest geliefde activiteiten om de dag mee te vullen. Niks was te sappig voor de inwoners van het havenstadje.

Waarom was Damokles teruggekomen? Had hij werkelijk last van een wond bij zijn kleine heer of speelde er meer? Was hij uit het leger gedeserteerd? Had hij een lief gevonden? Of was hij gewoon een lafaard die de hardheid van het slagveld niet aankon?

Hij keek Neres aan. De oude man had door zijn façade heen geprikt. Zoals hij dat ook toen Damokles nog een jongen was geweest, elke leugen die hij vertelde

(27)

werd meteen als dat herkend door de scheepsbouwer. Het was gebruikelijk dat de jeugd van Gytheio er een wedstrijd van maakte om te zien wie als beste een leugen aan Neres kon verkopen. Tot nu toe waren er geen winners. Maar Damokles ging zijn best doen. Neres was Neres niet meer, maar gewoon een rekruut, een niemand die geen recht van spreken had in deze situatie.

‘U beweerd dat ik zo laf zou zijn om mijn eigen troepen de rug toe te keren?’

Hij verkleinde de afstand tussen hem en zijn aanklager. ‘Wie denkt u wel dat u bent, om mij, Damokles van Gyhteio, zoon van Alkandros, Commandant van het dertigste en eenendertigste bataljon zo te beschuldigen? De man deinsde terug, duidelijk geïntimideerd door de kracht die Damokles uitstraalde. ‘Ik zou maar snel een offer gaan brengen aan Ares voordat hij u kastijd om vanwege uw ongeloof in een van zijn zonen.’

Neres was in de hoek gedreven, hij boog diep en met een ‘Excuses

Commandant, ja natuurlijk ga ik dat doen’, snelde de oude man richting ee van de tempels van Ares om zijn verontschuldigingen richting Olympus te sturen.

Damokles richtte zich tot de mensen die nog steeds stonden te luisteren

‘Mocht iemand anders mijn motivatie en beweegredenen voor mijn aanwezigheif in Gyhteio in twijfel trekken, spreek nu of zwijg. Ik geen behoefte aan deze onzin.’ Ze stonden enkele tellen als bevroren, waarna ieder zich haastig uit de voeten maakte.

De speculaties van daarvoor waren bijna als sneeuw voor de zon verdwenen.

Damokles haalde opgelucht adem, niemand leek ook maar iets door te hebben. Alleen nog de hoek om, dan was hij thuis. Slonsend nam hij de laatste stappen. Zachtjes klopte hij aan op de deur die hij maar al te goed kende.

‘Iphia, volgens mij klopte er iemand aan’, hoorde hij zijn vader zeggen, ‘ga eens kijken wie ons een bezoek komt brengen.’

‘Natuurlijk, schat’ antwoorde zijn moeder, een bekende trede volgde en de deur ging langzaam open. ‘Wie is daar..?’, Iphia’s stem viel weg toen ze zag wie er voor de deur stond. ‘Damokles? Wat doe jij hier? En wat ze je er slecht uit… wat is er in hemelsnaam gebeurt?’

Damokles kon alleen nog maar zijn schouders ophalen.

‘Kom binnen, kom binnen, arme jongen toch’

‘Wie is het Iphia?’

‘Het is je zoon Alkandros.’

Damokles? Maar wat doet hij hier? Hij hoort in Sparta te zitten?’

‘Zeus mag het weten, maar hij ziet eruit als de Dood zelf.’

(28)

HOOFDSTUK VIER Verbannen

De lijnen in het gezicht van zijn moeder waren dieper geworden maar afgezien van zijn grijze haren kon je aan zijn vader niet zien dat er vijf jaar waren verstreken sinds Damokles van huis was vertrokken. Beiden keken echter wel bezorgd naar hun zoon, die al enige tijd in de leegte zat te staren.

Alkandros’ oog viel op de uitrusting die Damokles droeg, of beter gezegd de uitrusting die hij niet droeg. Het bronzen harnas en het zwaard die al generaties in de familie zaten ontbraken. Hij droeg alleen maar een chiton, die gescheurd en bebloed was. Daarnaast zag hij er ook lijkbleek uit, iets wat Alkandros nog nooit bij zijn zoon had gezien. Iets was vreselijk misgegaan.

‘Zoon, gaat het wel met je? Je ziet er nogal uitgeput uit, wat is er met je gebeurd?’ Hij keek naar zijn vrouw, vragend om hulp. Maar Iphia keek zo radeloos, dat het leek alsof ze haar eigen zoon niet eens kende. De Damokles die zij voor zich zagen was niet de zelfvertrouwde, vrolijke jongeman die zichzelf wilde bewijzen in het Spartaanse leger. Dit was iemand die bang leek voor alles, hij zat in elkaar gedoken, zijn armen beschermed over zijn opgetrokken knieën, alsof de hele wereld het op hem had voorzien.

Iphia begon haast te smeken. ‘ Praat met ons Damokles, goden alsjeblieft, zeg iets, vertel ons wat er is gebeurd.’ Haar zoon schudde alleen maar zijn hoofd.

Damokles wist niet wat hij ze moest vertellen. Uit het niets ‘Vader, moeder ik ben oneervol ontslagen’ naar buiten brengen zou veel te ruw en te hard zijn, zowel voor hen als zichzelf. Hij zat hier al een paar uur bij te komen van de afgelopen dagen, met hier en daar een knikje, om vooral zijn moeder gerust te stellen, maar dat leek nu averechts te werken.

Hoewel het voor zijn ouders waarschijnlijk gelijk was aan een reis door de Onderwereld, was het voor hem een moment van een relatieve geborgenheid die hij de afgelopen dagen had gemist. Hier voelde hij zich veilig.

Damokles zuchtte. ‘…Van de ene op de andere dag ben ik alles verloren, is mijn wereld op zijn kop gezet.’ Hij voelde zijn wangen nat worden. Dat leverde een bozig gemompel van vader op.

‘Zoon’, begon zijn moeder, ‘wat is er dan veranderd?’ Haar stem en toon, deden Damokles doen denken aan zijn jeugd, aan de warme geitenmelk die hij kreeg nadat hij zijn knie had bezeerd of weer eens een blauw oog had opgelopen.

(29)

‘Je kunt ons alles vertellen’, zei zijn vader, ‘en stop met huilen, ben je nou een man of niet’.

Damokles haalde diep adem. ‘Het begon allemaal aan het begin van deze week. We hadden een nieuwe manoeuvre gepland in de strijd tegen de Atheners en alles ging volgens plan. Het lukte om hun aandacht te spreiden tussen mijn flank en de hoofdmacht van ons leger. De grote veldslag was al voorbij en er waren alleen nog maar een wat vechtpartijen hier en daar. Ik gaf het bevel tot hergroepering, waarna we ons samen zouden voegen met de rest van het leger. En daarna…’

Zijn vader keek hem bedrukt aan en maakte ongdeduldige handbewegingen, terwijl zijn moeder met een angstige frons op haar gezicht stilletjes zat mee te

luisteren.

Waarom was dit zo moeilijk? Toch slikte Damokles voordat hij verder ging.

‘Daarna werd ik wakker in de ziekenboeg met het gevoel alsof een smid met een hamer mijn hoofd als slagijzer stond te gebruiken. Ik vond geen enkele wond op mijn lichaam, wel waren mijn rechterarm en -been enigzins gevoelloos en had geen idee hoe ik daar was beland.’

Het gezicht van zijn vader betrok. ‘Misschien was je wel vergiftigd, een hele lichte dosis van gevlekte scheerling, lijkt te passen bij je beschrijvingen.’ Damokles wist dat Alkandros een grote tegenstander van vergiftingen was. Hij vond het ‘een lafaards zwaard’.

Iphia pinkte een traantje weg: ‘Arme jongen, toch. Dat je zoiets hebt moeten doorstaan.’ Ze liep naar haar zoon toe, maar haar man hield haar tegen. Eerst moest hun zoon zijn verhaal afmaken.

‘Zoiets dacht ik eerst ook, maar ik voelde mijn ledematen nog wel en over de linkerhelft had ik nog volledige controle, dus scheerling was het niet’, vervolgde Damokles.

‘Net nadat ik was opgestaan kwam een groep soladten, waaronder mijn ondercommandant Kyrios en de generaal zelf mijn kamer binnen.’ Daar keek zijn vader vanop, duidelijk verrast.

‘De generaal, dat is nog steeds Thales van Pylos toch?’

‘Jazeker, wat een vreselijke man is het toch.’

‘En wie is deze Thales dan?’ Iphia had geen idee over wie ze het hadden.

Alkandros keek zijn vrouw aan met angstige ogen. ‘Voor de meesten is oorlog een catastrophe, voor sommigen is het een mogelijkheid. Maar voor weinigen is het een genot. Thales van Pylos is er zo een.

Iphia schudde met haar schouders. ‘Dat klinkt als een akelige man.’

(30)

Damokles knikte. ‘Na elke slag laat hij een lading verse rekruten all het goede materiaal én de lijken ophalen. Deze worden naar zijn persoonlijke vertrekken gebracht zodat hij ze daar kan villen en bestuderen.’ De generaal achter zich latend ging hij vertelde hij door. ‘Kyrios kwam binnen met een gezicht alsof hij net Medusa tegen het lijf was gelopen. Verstijfd van angst. Hij stond immers direct naast de generaal. Maar daar was hij niet bang voor. Kyrios was bang voor mij. Volgens hem en tientallen anderen soldaten was ik gestorven op het slagveld, en toch stond ik daar als levende dode voor hem…’

In de stilte die volgde was oorverdovend. Beide ouders stonden met hun mond vol tanden. Damokles friemelde met de rand van zijn chiton. Na wat een eeuwigheid leek wisten beide ‘Wat?’ uit te brengen.

‘Ze dachtten dat ik dood was. Tijdens de hergroepering zou ik plotseling zijn omgevallen, waarna mijn lichaam begon te trillen en te schudden. Zo vertelde Kyrios. Ook had hij het over een slang die mijn zou zijn binnengedrongen. In de rangen om mij heen onstond paniek en die heldhaftige Kyrios nam het op zichzelf om deze te stillen en mij als ‘verloren’ te verklaren.’ De furie klonk door in zijn stem.

‘Ze hebben me daar gewoon voor dood achtergelaten. Alsof ik niets meer voor ze betekende. Ik was Damokles niet meer, maar een daemon uit de diepste grochten van Tartarus.’ Zijn chiton had inmiddels wat scheurtjes van zijn verwoede

gefrunnik.

‘Dat maakten ze in mijn kamer nog een keertje duidelijk. Thales nam het over van mijn ondercommandant. Hij vertelde dat hij iets kwam rechtzetten. Volgens de overlevering was Damokles van Gyhteio, zoon Alkandros, gestorven op het

slagveld, maar het lichaam liep nog vrolijk rond. Dit was een tegenstrijdigheid en de enige logische conclusie volgens de generaal en zijn gevolg was dat het lichaam van die arme Damokles was bezeten door een daemon.’

Zijn moeder was inmiddels haar ringen aan en uit aan het doen, zo gespannen was zij van zijn verhaal geworden. Daarentegen was zijn vader stil gevallen en keek hij simpelweg naar zijn zoon. Damokles herkende echter de stromachtige blik in zijn ogen. Zijn vuisten hadden zich aangespannen

‘Daar bleef het echter niet bij…’ Zijn stem begon te trillen. ‘De generaal was onafgebroken verdergegaan, alsof hij iedere offerdag een door een daemon bezeten lichaam tegenkomt. Hij verkondigde dat het lichaam van Damokles van Gyhteio, zoon van Alkandros oneervol wordt ontslagen op grond dat het de religieuze stabiliteit van het leger in gevaar brengt en het paniek in de gelederen veroorzaakt.’

(31)

Hij begroef zijn gezicht in zijn handen, zodat zijn vader niet zou doorhebben dat de waterwerken waren begonnen.

Alkandros kon zijn oren niet geloven. Hij staarde naar zijn zoon. Iphia had haar ringen inmiddels aan de kant gelegd en was opgestaan om hun zoon in haar armen te nemen. Die was natuurlijk weer begonnen te huilen, de slappeling, zo had hij zijn zoon niet opgevoed. Haar moederinstinct was altijd sterker geweest dan haar logisch denkvermogen.

‘Damokles, mijn zoon, ik kan me niet voorstellen hoe jij je nu moet voelen’, begon hij zachtjes, ‘maar hoe durf jij je moeder en mij zo voor te liegen!’ Hij kon de stille woede in zijn borst niet meer onder controle houden. Hij zag hoe Iphia fysiek in elkaar kromp door de kracht van zijn stem. Zijn vrouw hoefde hier niet meer van aan te horen. ‘Schat waarom ga je niet even de dieren voeren? Ik moet even met Damokles praten.’ Ze knikte langzaam en ging behoedzaam naar buiten.

‘Oneervol ontslagen is een schande an sich, maar als je die schande als een man gedragen had, dan had ik je uiteindelijk weer in de armen gesloten. Maar dit - ’ Alkandros moest zichzelf ervan weer houden om met dingen te gaan gooien. ‘- Dit slaat alles. Bezeten door een daemon? Dat is de beste smoes waar je op kon komen?

Je bent niet alleen een vuile lafaard en een charlatan, maar ook respectloos. Dacht je echt dat ik deze leugen zou geloven. Jij bent triest. Mijn zoon onwaardig.’

‘Onwaardig’, Damokles kon niet bevatten dat zijn eigen vader dit had gezegd.

Hij zakte op zijn knieën. De tranen konden ieder moment weer komen.

Zelfs zijn vader zag het aankomen. ‘Wat ben jij een huilebalk zeg.’ De woorden waren als een dolk in zijn al fragile hart. Maar de tranen bleven uit. Het was alsof hij droog stond. Damokles had geen druppel meer over, maar het onbegrip, de angst en de woede zaten er nog wel. Hoewel deze nu allemaal ten onder deden aan het rauwe verdriet dat in zijn borst borrelde.

Zijn moeder kwam terug naar binnen, een bange blik in haar ogen. ‘Schat, er staat iemand voor je buiten.’

Dat nieuws leek zijn vader uit de roes te halen. ‘Bij Zeus, Iphia, ik zei toch dat je me niet moest storen terwijl ik jóúw zoon aan het opvoeden ben.’

‘Ik weet het, lieverd’, zei ze bedarend, ‘maar het Spartaanse leger staat buiten.

Commandant Kyrios wil me niet vertellen waar het over gaat.’ Damokles sprong op bij het horen van die naam. Waarschijnlijk kwamen ze hem halen. ‘Hij wacht op de heer des huizes en stuurde mij om jou te halen.’

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

over u doen schijnen en u genadig zijn, moge de Eeuwige u zijn gelaat toewenden en u vrede geven.”.. Als zij mijn naam over het volk uitspreken, zal ik de

Voordat je jongeren gaat betrekken bij de organisatie is het goed om te weten dat jongeren verschillende motivaties hebben om zich in te zetten voor natuur, milieu en

Met jouw steun via het sociaal fonds van Free-Time vzw kunnen wij extra acties ondernemen die bovengenoemde doelgroepen kennis kunnen laten maken met onze proeftuin.. Je kan

Als algemene regel kan je stellen dat een luisterend oor, begrip en een lief woord vaak de belangrijkste 'eerste hulp' zijn. Let op de signalen die je kind geeft en vraag regelmatig

Jantine heeft van Karel gehoord dat hij met zijn zus heeft opgeschreven wat hij belangrijk vindt.. En dat hij ook een testament

Meestal drinken wij in het ziekenhuis ook wat, maar door alle maatregelen vanwege het coronavirus wil het ziekenhuis dat iedereen zo kort mogelijk binnen is en ook dat er

ren, die zich een slag in de rondte werkt (dat zei moeder ook altijd over zichzelf), iemand die haar kinderen vaak op bezoek vraagt of bij hen langsgaat met cadeautjes – een

Amba moet lachen en zelfs ik kan een glimlach niet onderdrukken als ik denk aan Darth Vader die de Daleks verslaat met zijn stinksokken.. Iedereen op school is verkleed vanwege het