• No results found

Recreatie. in de metropoolregio. Een gecombineerde analyse van de gegevens van het O+S onderzoek en de provinciale recreatiemonitor

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Recreatie. in de metropoolregio. Een gecombineerde analyse van de gegevens van het O+S onderzoek en de provinciale recreatiemonitor"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Recreatie

in de metropoolregio

O+S onderzoek en de provinciale recreatiemonitor

Een gecombineerde analyse van de gegevens van het

(2)

Twee instanties hebben de afgelopen jaren gegevens verzameld over het recreatiegedrag en het bezoek van recreatiegebieden in het zuidelijke deel van Noord Holland. De recreatieschappen in Noord-Holland houden sinds 2006 jaarlijks de “Recreatiemonitor” en de gemeente Amsterdam houdt met intervallen van 5-10 jaar “het Grote Groenonderzoek” (GGO) de laatste enquête stamt uit 2013 en had betrekking op het zomer seizoen 2012.

De onderzoeksopzetten van beide onderzoeken zijn aanvullend. Het Amsterdamse onderzoek onderzoekt de woongebieden en meet o.a. waar mensen recreëren. De Recreatiemonitor meet vanuit de gebieden. Via tellinten wordt gemeten hoeveel mensen de gebieden bezoeken, dit wordt aangevuld met enquêtes die de

recreatiegebieden centraal stellen. Het ene onderzoek (GGO) doet onderzoek naar de bron op het bezoeken van de bestemming, het andere onderzoek (recreatiemonitor) kijkt vanuit de bestemming en daarbij niet of beperkt naar de bron.

Hoewel beide methoden hetzelfde fenomeen (recreatie) onderzoeken zijn beide methoden niet op elkaar te leggen.

Dit heeft verschillende oorzaken. Ten eerste worden de recreatiegebieden door meer mensen bezocht, toeristen, mensen van verder, dan de onderzochte woongebieden uit GGO (Amsterdam, Amstelveen, Diemen, Ouderkerk a/d Amstel). Ten tweede zijn de vertaalslagen die bijvoorbeeld meten hoe vaak iemand ergens naar toe gaat grof, wat een flinke foutmarge veroorzaakt bij een vergelijking van de uitkomsten van beide methoden.

INTEGRALE RAPPORTAGE RECREATIEMONITOR EN HET GROTE GROENONDERZOEK.

WAAROM?

Beleidsmatig is het van belang dat beide onderzoeken tot vergelijkbare conclusies komen. Als dat niet zo is ontkennen beide onderzoeken elkaar immers en dat ondergraaft de mogelijkheden om beleid te formuleren.

Omgekeerd, als beide onderzoeken via een verschillende methode hetzelfde beeld opleveren versterkt dit de

Ligging van Waterland (bij Purmerend), Twiske (bij Zaandam), Spaarnwoude (bij Haarlem) en Amsteland (bij Amstelveen).

(3)

In deze rapportage is niet geprobeerd om de resultaten van de verschillende onderzoeken volledig vergelijkbaar krijgen. In plaats daarvan is gekeken of de hypothese uit het ene onderzoek bevestigd of ontkend kan worden uit het andere onderzoek. Hiervoor is een beperkt aantal beleidsrelevante hypotheses geformuleerd en onderzocht.

Achtereenvolgens wordt aandacht besteed aan de vraag:

1. Hoeveel mensen gaan waarheen en hoe druk worden de gebieden bezocht?

2. Hoe ontwikkelt het bezoek zich?

3. Hoe regionaal zijn recreatiegebieden?

4. Is het recreatiebeleid na de tweede wereldoorlog geslaagd? Een tussenbalans.

Met regionale recreatiegebieden wordt hier bedoeld: de recreatiegebieden om de stad, en niet de parken. Het onderscheid is dat parken in de stad liggen en regionale recreatiegebieden in stadsranden of in het landschap zijn gelegen.

Helemaal sluitend is bovenstaand onderscheid niet. Westerpark en Vondelpark zijn duidelijk parken. Het twijfelgeval Bijlmerpark wordt tot de parken gerekend, maar het twijfelgeval de Bretten tot de regionale recreatiegebieden.

Amsterdamse Bos, Diemerbos, Twiske en duinen zijn duidelijk voorbeelden van regionale recreatiegebieden. De keuze is uiteindelijk bepaald door het onderscheid dat gemaakt wordt in het GGO. De Gaasperplas wordt dubbel opgevat. Weliswaar rekent het GGO het tot de parken maar het heeft een regionale beheerder waardoor het in deze rapportage ook tot de regionale gebieden wordt gerekend.

Toeristen in Twiske. Deze groep is niet meegenomen in het GGO

(4)

Dit hoofdstuk gaat in op de geconstateerde tegenspraak tussen de Recreatiemonitor en Het Grote Groenonderzoek.

De bevinding is dat een groot deel van het verschil in de definiëring van regionale groen ligt. Daarnaast wordt aangetoond dat Amsterdammers minder vaak regionale recreatiegebieden bezoeken dan bewoners van Amstelveen, Ouder-Amstel en Diemen.

Er wordt bovendien een overall hypothese gepresenteerd die gevonden patronen verklaren Deze hypothese is: Sinds 1996 recreëren mensen steeds dichter bij huis. Hiervoor zijn drie onafhankelijke aanwijzingen gevonden

De Recreatiemonitor wijst uit dat het bezoek aan de regionale recreatiegebieden grosso modo stabiel is (tabel 1) terwijl Het Grote Groenonderzoek in 2012 een sterke afname van het gebruik van regionale recreatiegebieden meet.

Nadere analyse van het GGO wijst erop dat het gebruik van Amstelland is toegenomen, het Twiske en Spaarnwoude licht is afgenomen en dat vooral strand en duinbezoek sterk is afgenomen.

Tabel 1 recreatiemonitor in 2008 en 2012

1. KWANTITEIT, HOEVEEL MENSEN GAAN WAARHEEN?

1.1 NEEMT HET BEZOEK AAN REGIONALE RECREATIEGEBIEDEN WEL OF NIET AF?

Aantal bezoeken

recreatiemonitor 2008 2012 stijging / daling (%)

Het Twiske 1.096.732 1.139.661 104%

Spaarnwoude 5.646.011 5.412.899 96%

Groengebied Amstelland 2.732.621 2.960.072 108%

(5)

De gebieden die onderzocht zijn de Recreatiemonitor, te weten Het Twiske, Spaarnwoude, Waterland en Amstelland vertoonden in het GGO slechts een lichte afname in het bezoek met 6 tot 12%. De in de Recreatiemonitor

onderzochte recreatiegebieden verschillen daarmee niet van afname die in veel parken werd gemeten in de periode 2008-2012.

De Recreatiemonitor onderzoekt het aantal bezoeken aan de gebieden Amstelland, Spaarnwoude en het Twiske.

Terwijl in Het Grote Groenoznderzoek ook duinen, strand, de Vinkeveense Plassen en het Gooi tot de regionale recreatiegebieden rond Amsterdam worden gerekend. De gemeten afname in het GGO is voor de meeste gebieden minder dan 20%, maar strand en duinen werden maar liefst 50-60 % minder bezocht (zie tabel 2).

Tabel 2 procentuele verandering van het bezoek door Amsterdammers van regionaal groen tussen 2008 en 2012 gemeten in Het Grote Groenonderzoek. De vetgedrukte gebieden zijn ook onderzocht in de Rrecreatiemonitor.

1 Amstelland is het onderzoek van 2012 opgedeeld in deelgebieden. Het is onjuist om de gebieden bij elkaar op te tellen, maar de 6 belangrijkste deelgebieden scoorden als volgt: Amsteloever 23%; Gaasperplas 23% Ronde Hoep 11%; Ouderkerkerplas 9%; Hoge Dijk 9%; Diemerbos 8%. Gezien het geheel afwijkende aanbod binnen Amstelland, van typische fietsroutes tot zwem- en parkgebieden lijkt redelijk aan te nemen dat er beperkt overlap is. Daarom is vermoedelijk een toename in Amstelland (zie tabel 2).

Gebied 2008 2012 % 2012 vgl 2008

Amsterdamse bos 77 63 82%

Strand 68 37 54%

Duinen 59 34 58%

Het Twiske 32 30 94%

Spaarnwoude 31 27 87%

Amstelland 32 (geen totaal beschikbaar) 1 ws toename >100%

Vinkeveense Pl. 18 15 83%

Goois natuurres. 11 9 82%

Het gebruik van de meeste recreatiegebieden zoals Vinkeveen (foto) is licht afgenomen.

(6)

Kleinere steden hebben minder parken en zijn daarom meer aangewezen op regionale recreatiegebieden. Verder liggen ze dichter bij de regionale recreatiegebieden en is het autobezit en daarmee de regionale mobiliteit hoger.

Daarom is het de verwachting dat ze meer gebruik maken van regionaal groen.

Conclusie: de stevige uitspraken over de afname van het bezoek aan de recreatiegebieden in het GGO is voor een groot deel gebaseerd op de sterke afname van het bezoek aan duinen en strand. Ook het bezoek aan het Twiske, Spaarnwoude door Amsterdammers is afgenomen, maar met veel kleinere cijfers. Dat maakt andere verklarende factoren, zoals de andere recreatie patronen van Amsterdammers, en de andere samenstelling van het recreatieve aanbod voor Amsterdammer aannemelijk. Deze twee aspecten worden hieronder behandeld.

1.2 AMSTERDAMMERS RECREËREN ANDERS DAN ANDERE MRA BEWONERS.

Tabel 3 procentuele verandering van het bezoek door Amsterdammers van de meest gebruikte parken tussen 2008 en 2012 gemeten in Het Grote Groenonderzoek.

gebied 2008 2012 % 2012 vgl 2008

Vondelpark 86 74 86 %

Oosterpark 49 48 97 %

Westerpark 45 50 111 %

Sarphatipark 49 39 79 %

Amstelpark 41 38 92 %

Sloterpark 36 31 86 %

Rembrandtpark 24 26 108 %

Frankendael 22 26 118 %

(7)

Conclusie: Amsterdammers recreëren minder regionaal dan de bewoners van de andere onderzochte steden.

Tabel 4 Het Groot groenonderzoek 2012, % regionale groenbezoekers per woongebied. Dikgedrukt is buiten Amsterdam.

* exclusief Gaasperplas

Woongebied inwoners steekproef Bezoekers regionaal

groen in steekproef*

% regionale groenbezoekers

Amstelveen 84.379 522 368 71

Ouder-Amstel 13.249 305 224 73

Diemen 25.218 548 366 67

Zuid-Oost 83.743 502 232* 46*

Oost 122.847 522 310 59

Zuid 137.901 623 358 57

Centrum 85.618 450 237 53

West 138.568 599 346 58

Nieuw West 141.825 630 345 55

Noord 88.434 584 363 62

Het verschil in recreatie door een grote stad en kleinere steden/grote dorpen is kwantificeerbaar omdat er in 2013 gegevens zijn van 10 woongebieden. Daarvan liggen er 3 buiten Amsterdam die worden vergeleken met de 7 in Amsterdam gelegen woongebieden.

(8)

Dat vooral het gebruik van strand en duinen is afgenomen kan wijzen op een beleidsrelevant patroon. De hypothese is: Amsterdammers recreëren steeds dichter bij huis.

Aanwijzing 1: Reeds in 2008 werd in het GGO een enorme toename (verdubbeling tot verdrievoudiging) waargenomen van het parkbezoek ten opzichte van 1996. Het bezoek aan regionale gebieden steeg toen ook aanzienlijk maar minder explosief als bij parken. Naast de enorme groei van openluchtrecreatie was er in 2008 in vergelijking met 1996 een procentuele verschuiving zichtbaar naar nabij gelegen groen.

Aanwijzing 2: Tussen 2008 en 2012 word een toename van het gebruik van buurtgroen gemeten, naast een lichte afname van het parkgebruik en een grote afname van het regionaal groengebruik. We hebben al gezien dat dat laatste vooral wordt veroorzaakt door een afname van het gebruik van strand en duinen. Dit hele patroon duidt op een verschuiving van recreatie van verder weg naar dichter bij huis.

Aanwijzing 3: Binnen Amsterdam zijn er 3 sets metingen van het gebruik van de regionale recreatiegebieden tussen 1996 en 2012. In deze sets is een krachtige aanwijzing te vinden dat er tussen 1996 en 2012 een verschuiving heeft plaatsgevonden in de afstand die recreanten afleggen. De resultaten zijn samengevat in tabel 5 Verdere details zijn te vinden in bijlage 1.

2. KWANTITEIT, HOE ONTWIKKELT HET BEZOEK ZICH?

Het gebruik van buurtgroen neemt toe

(9)

In de onderstaande analyse ontvouwd zich het volgende beeld:

1) Tussen 1996 en 2008 versterkte de band tussen nabij gelegen recreatiegebieden en stadsdelen zich, maar ook ver weg gelegen gebieden namen toe in populariteit. Dit ging ten koste van de populariteit van het Amsterdamse Bos zowel bij dichtbij gelegen stadsdelen als versterkt bij verafgelegen stadsdelen. Ook het Twiske verloor populariteit, maar alleen bij veraf gelegen stadsdelen.

2) Tussen 2008 en 2012 nam het gebruik van recreatiegebieden nabij de woongebieden verder toe. Veraf gelegen recreatiegebieden werden minder populair.

Aanwijzing 4: Zaanpanel 2013. De bovenstaande aanwijzingen zijn allen afkomstig uit Amsterdams onderzoek.

Om iets kunnen zeggen over recreatie buiten Amsterdam is een uitstapje gemaakt naar de Zaanstreek, In dezelfde periode in Zaanstad onderzoek gedaan naar openluchtrecreatie in 2013 via het Zaanpanel. Het betreft géén vergelijkend onderzoek tussen verschillende jaren, maar het geeft een foto van het recreatiegedrag in Zaanstad gemeten in juni 2013. Bij een overzicht van de favoriete bestemmingen van Zaankanter springt het Twiske er duidelijk uit. Dit is een bestemming die voor veel bewoners van de Zaanstreek op korte afstand ligt (binnen 7 km afstand).

Het Twiske wordt door de bewoners van Zaanstad vaker bezocht dan duinen en strand. Dit is te duiden als een nabijheidseffect, de waardering van duinen en strand is namelijk wel hoger dan die van het Twiske.

In het Zaanse onderzoek is ook bekeken hoe een bezoeker zich vervoert. Heel duidelijk is dat verre gebieden met de auto bezocht worden, nabije gebieden met de fiets en zeer nabije gebieden lopend. Het gevonden patroon van nabijer recreëren kan worden veroorzaakt door de steeds geringere bereidheid of mogelijkheid om voor een recreatietochtje in de auto te stappen.

Tabel 5. Ontwikkeling van het percentage mensen per standsdeel dat het liefst gaat naar .. voor stadsdelen dichtbij waarvan voordeur minder of minder dan 0-7 km vanaf het begin van het regionale groengebied ligt of ver weg ligt (meer dan 4-30 km).

2 Omdat elk stadsdeel een vlak is en geen punt en de gegevens per stadsdeel verzameld zijn is dichtbij of veraf niet heel precies te definiëren. Vandaar dat 0-7 km voor een stadsdeel als dichtbij wordt omschreven en 4- 30 km als veraf.

Amsterdamse bos afname sterke toename sterke afname stabiel

Amstelland sterke toename sterke toename toename stabiel

Spaarnwoude toename toename stabiel stabiel

Twiske stabiel stabiel afname stabiel

Waterland sterke toename stabiel toename stabiel

Strand - - toename sterke afname

Duinen - - sterke toename sterke afname

Vinkeveense Plassen - - afname stabiel

Goois natuurreservaat - - stabiel stabiel

Balans (zero sum) 3x toename, 1x afname 3 x toename 3 x toename; 3x afname 2 x afname

Noord 88.434 584 363 62

(10)

Figuur 1 beeld van de favoriete bestemming van bewoners van Zaanstad juni 2013.

Figuur 2 wijze van vervoer van bewoners van Zaanstad naar het recreatiegebied.

Twiske.

(11)

Aanwijzing 5 Landelijk beeld. Landelijk onderzoekt het CVTO bestand wekelijks bezoeken aan recreatiegebieden.

Dit is een andere grootheid dan gemeten is in GGO of de recreatiemonitor. Op deze wijze gemeten is landelijk is het gebruik van alle groenblauwe gebieden tussen 2008 en 2012 gestegen, met uitzondering van bezoek aan zee.

Ondanks de verschillende methoden komt afname van strandbezoek in elk geval duidelijk overeen. Tussen het GGO en het landelijk onderzoek. Een zeer opvallende landelijke trend is de toename van het bezoek aan agrarisch gebied.

De toename van het bezoek van agrarisch gebied komt volgens het CVTO op conto van de sportieve recreant (wandelaar, fietser, jogger, wielrenner).

Deze groep bestaat voor een belangrijk deel uit mensen die vanaf hun adres, zonder extra vervoermiddel gaan recreëren. Dit is te zien in de strava heatmap. Deze heatmap komt tot stand door wielrenners die zich laten volgen via GPS. De heatmap toont dat het overgrote deel direct vanuit huis zijn of haar tocht onderneemt. Ook dit landelijke patroon bevestigt de overall hypothese van de vergelijking GGO-recreatiemonitor: Mensen gaan dichter bij huis recreëren. Ook bevestigt dit onderzoek dat de recreatiegebieden niet in een dalende trend zitten, zoals wel duidelijk zichtbaar is bij de zee.

Figuur 3 Presentatie van het landelijk beeld van recreatiegedrag.

Bron: CVTO, bewerking Alterra. WUR/feb2014

www.clo.nl/nl125806

(12)

Figuur 4 a en b Strava heatmap op 22-9-2014, op basis van 77 miljoen gegeotaggede fietstochten wereldwijd. De fietstochten rondom Amsterdam (geen voorvervoer) worden meer gebruikt dat die in het duingebied (deels met voorvervoer). Conclusie van deze kaart: Wielrenners doen hun meeste tochten zonder voorvervoer. Voorjoggers (19 miljoen tochten wereldwijd) verschilt het beeld niet wezenlijk.

4 a Fiets

(13)

Conclusie: Er zijn drie aanwijzingen dat Amsterdammers dichter bij huis recreëren. De aanwijzingen worden gevonden in de verhouding van gebruik van buurtgroen en ander groen; de verhouding parkgebruik en gebruik regionale recreatiegebieden; en de afstand woongebied-favoriet recreatiegebied. De toename van het gebruik vindt plaats bij gebieden die beginnen op 0-8 km van de voordeur, afnemende trends in 2008 en 2012 zijn te vinden vanaf ca. 4-30 km afstand vanaf de voordeur, dit is duidelijker in tussen 2008 en 201 dan tussen 1996 en 2008.

Deze conclusie is gebaseerd op de data uit het GGO en daarom alleen van toepassing op Amsterdam. Gegevens uit Zaanstad die een jaar later zijn verzameld en landelijke gegevens bevestigen het toenemend belang van nabije recreatie. De trend is van het nabije recreëren beperkt zich niet tot Amsterdam.

De gegevens uit Zaanstad en het landelijk beeld suggereren bovendien dat openluchtrecreatie vaker zonder voorvervoer van auto en trein plaats vindt, dus direct vanuit de woning. Dit is een verklaring voor het gevonden patroon.

Bakfiets op Marken. Recreatie direct vanuit de woning.

(14)

In het vorige hoofdstuk blijkt dat afstand een grote rol speelt bij het bezoek. Sommige recreatiegebieden trekken bijna alleen bezoekers uit de directe omgeving. Dit gegeven biedt een kans om nader te definiëren hoe regionaal het gebruik anno 2012 is.

We definiëren dit als volgt:

• een lokaal recreatiegebied wordt voornamelijk bezocht door recreanten uit de direct aanpalende woonkernen.

• een regionaal recreatiegebied ontvangt een belangrijk deel van de bezoeken ook uit verder gelegen woonkernen. De recreant heeft er dus reistijd voor over om het gebied te bezoeken.

We hebben ons hier nog niet gewaagd aan het kwantificeren van het percentage bezoekers van verder gelegen woonkernen dat nodig is om aan de eis voor ‘regionaal’ te voldoen. Dat is lastig gezien de verschillende

methodieken en beperkte data. Gevoelsmatig zal dat percentage tussen de 30% en 50% liggen.

In het GGO wordt het onderscheid ondersteund door de gemiddelde waardering van recreatiegebieden. Die wordt hoger naarmate een gebied een meer regionale functie heeft. (zie bijlage 2)

3. KWALITEIT: HOE REGIONAAL ZIJN DE REGIONALE RECREATIEGEBIEDEN?

Waterland heeft een hoge waardiering en een regionaal gebruik.

(15)

De vraag is welke (deel) gebieden een regionale functie hebben, en welke een lokale, en de vervolgvraag of dat aansluit op de beleid voor deze gebieden.

Tenslotte is de vraag die hierbij hoort in hoeverre gebieden in zichzelf alles moeten bieden (bij lokaal gebruik), of de verantwoordelijke bestuurders juist onderscheidende kwaliteit willen aanbieden (bij meer regionaal gebruik). Het geeft een begin van een antwoord in hoeverre de beheerders en ontwikkelaars van een gebied erin zijn geslaagd een onderscheidend karakter aan te bieden.

Daarnaast kan de vraag hoe wenselijk welke mate van regionaal gebruik is voor welk gebied nader worden gearticuleerd.

Gebieden die bezoekers weten te trekken uit de hele stad (GGO), blijken ook een hoog waarderingscijfer te hebben.

In bijlage 2 wordt dit meer detail beschreven. 4% of meer van de bewoners van elk stadsdeel komt wel eens in de onderstaande gebieden. Deze gebieden scoren als gemiddeld waarderingscijfer allen 7,5 of hoger. Deze gebieden hebben een regionaal gebruik. Andere gebieden scoren een lager waarderingscijfer van 7,2 of lager én trekken uit verder weggelegen stadsdelen minder bezoek. Deze gebieden hebben een lokaal gebruik. De tussencategorie tussen lokale gebieden en regionale gebieden is heel klein.

Regionaal én onderscheidend zijn:

• Duinen

• Strand

• Het Gooi

• Waterland

• Het Twiske

• Ronde Hoep

• Amsteloever

• Vinkeveense Plassen.

De recreatiemonitor geeft uit enquêtes informatie over de herkomst van bezoekers op het niveau van gemeenten. Er wordt geen onderscheid gemaakt naar wijk of deelgemeente. Een beoordeling van regionaliteit berust dan ook voor op het trekken van bezoekers uit gemeenten die niet direct aan het gebied grenzen. Dit is dus een andere invalshoek dan die van het GGO. Het aantal enquêtes is te laag om representatieve uitspraken te doen. De gegevens geven echter wel een indruk van het gebruik van een gebied. Uit dit onderzoek komen de volgende gebieden naar voren als regionaal:

• Oosterbroek Buitenhuizen (SPW)

• De Houtrak (SPW)

• Ouderkerkerplas

• Amstelscheg (geheel)

• Het Twiske

(16)

Tussencategorie

Een wat minder duidelijk beeld (uit het GGO) is er voor Spaarnwoude, dat met een waardering van 7,35 duidelijk achter blijft bij de overige regionaal bezochte gebieden. Het is echter wel zo dat Spaarnwoude wat perifeer ligt ten opzichte van de in 2013 onderzochte woongebieden. De resultaten zouden anders kunnen uitpakken als de woongebieden van Velsen, Haarlem en Haarlemmermeer onderzocht zouden zijn. Uit de verschillende enquêtes (recreatiemonitor) blijkt dat Spaarnwoude, en met name deelgebied Oosterbroek Buitenhuizen een boven regionale aantrekkingskracht heeft. Dit wordt toegeschreven aan de grote voorzieningen (golfbaan, skihal, festivals).

De Ouderkerkerplas blijft van de gebieden met een regionaal bezoek (alle stadsdelen meer dan 4% bezoek) achter in waardering met een 7,25. Dit gebied ligt wél centraal in het onderzochte gebied. Een keuze moet worden gemaakt om dit gebied meer regionaal of meer lokaal te ontwikkelen.

Gebieden met lokaal gebruik

Gebieden die in 2012 in het GGO én lager gewaardeerd zijn én minder regionaal gebruik kennen zijn:

• de gebieden rond Diemen te weten Diemerbos, Diemer Vijfhoek, Diemerpolder, Overdiemerpolder, Penbos, IJmeer kust;

• de minder bekende gebieden rond de Amstel: Bovenkerkerpolder, Hoge dijk en Elzenhoven

• de gebieden aan de Westrand van Amsterdam: Tuinen van West, Geuzenbos en de Bretten.

Ouderkerkplas. De waardering is relatief laag.

(17)

De lagere waardering en het beperkte gebruik komt niet altijd overeen met de ambities voor de gebieden. De ambities zijn torenhoog in Tuinen van West, maar dit gebied is in aanleg, de grootste voorzieningen zijn in 2012 opgeleverd. Er is waarschijnlijk wat meer geduld nodig. Het Diemerbos heeft een flinke impuls gehad de afgelopen jaren. Maar ook dit gebied is relatief jong en nog niet zo bekend. Ronduit teleurstellend is de waardering en het gebruik van de IJmeerkust. Er is daar in 2011 een fietspad aangelegd in een spectaculaire landschappelijke setting en met aantrekkelijke bestemmingen (Muiden en eventueel het Gooi voor de doortrapper). Het lage bezoek kan verklaard worden door korte tijd dat het pad bestaat, de lage waardering kan daar niets mee te maken hebben. Ten slotte is ook de Bretten voor het stadsdeel Nieuw-West en West een gebied waar veel van verwacht wordt. In 2012 is gebruik en waardering hier nog niet mee in overeenstemming.

De overige gebieden hebben een meer lokale functie. De gebieden rondom Diemen en rondom de Amstel liggen zeer gunstig ten opzichte van woongebieden. Daarmee is toch voldoende bestaansbasis voor deze gebieden.

Foto: Mariette Cars. Tuinen van West. Voorzieningen zijn net opgeleverd.

(18)

Qua waardering scoren alle gebieden en deelgebieden een rapportcijfer tussen 7,1 en 7,7 3.1 VERGELIJKING GEBIEDSWAARDERING GGO EN RECREATIEMONITOR

De meting van de waardering van de verschillende gebieden door face to face enquêtes, zoals in de

recreatiemonitor, heeft een aantal aandachtspunten. Het weer op het moment van enquêteren heeft grote invloed op de waardering net zoals andere lokale omstandigheden. Daarom is gekozen voor een gemiddelde over metingen in meerdere jaren. Voor de meeste gebieden geld dat N=400 (200 per jaar).

Het opvallen dat de Ouderkerkerplas in beide onderzoeken een (erg) lage waardering krijgt. De Diemerpolder daarentegen scoort in de recreatiemonitor verassend goed. De redenen hiervoor zijn onduidelijk. Wel is al eerder geconstateerd dat de Ouderkerkerplas als zwemgebied niet goed functioneert door de matige waterkwaliteit (verontreiniging met bacteriën door vogel- en hondenpoep en het voorkomen van blauwalg) en het ontbreken van een horeca voorzieningen.

* SPW = Recreatieschap Spaarnwoude

* GGA = Groengebied Amstelland

Recreatieschap of deelgebied Gemiddelde waardering

over meerdere metingen Raportcijfer in GGO 2013

Het Twiske 7,7 7,6

SPW* Oosterbroek - Buitenhuizen 7,6 7,35 (heel spw)

SPW Houtrak 7,5 7,35 (heel spw)

SPW Veerplas 7,5 7,35 (heel spw)

GGA** Elsenhove 7,5 ?

GGA Diemerpolder 7,5 7,2

GGA De Hoge Dijk 7,4 7,3

GGA Gaasperplas 7,4 opzoeken

GGA Ouderkerkerplas 7,1 7,25

Tabel 6 Vergelijking gebiedswaardering

(19)

Recreatiegebieden ontvangen meer of minder bezoekers uit de direct aangrenzende woonkernen afhankelijk van de bereikbaarheid. Ommetjesmakers en korte fietstochten zullen een gebied altijd opzoeken. Dat is echter lokaal gebruik. Zelf binnen een 1 gemeente trekt een gebied dat geen andere attracties biedt geen of weinig publiek van niet aangrenzende wijken.

Als een recreatiegebied een regionale functie nastreeft dan heeft het een trekker nodig. Dat kan een bepaalde landschappelijke kwaliteit zijn die uniek is voor de omgeving en daarom mensen trekt. Dat kan zowel een cultuurlandschap als een natuurlandschap zijn, als een gebied dat specifiek is ingericht voor recreatie. Al die aspecten uiten zich in hoge waarderingen.

Als die uniciteit niet aanwezig is betekent dat echter niet dat een recreatiegebied geen regionale aantrekkingskracht kan hebben. Ook attracties in het gebied hebben een aantrekkende werking op het publiek, zeker als het gaat om unieke faciliteiten die weinig of geen concurrentie hebben in de regio.

Er zijn drie aanwijzing voor deze veronderstelling:

1. Oosterbroek Buitenhuizen

Alhoewel het met zijn heuvels ook een landschappelijke kwaliteit heeft, is de waardering van het Oosterbroek Buitenhuizen, onderdeel van het Recreatieschap Spaarnwoude, op zijn best gemiddeld. Ook is de bereikbaarheid

3.2 ATTRACTIES ZIJN EEN BELANGRIJK ONDERDEEL VAN EEN REGIONAAL RECREATIEGEBIED

niet erg goed. Er is weinig bewoning in een straal van 1 a 2 kilometer, zeker in verhouding tot de omvang van het gebied.

Uit de recreatiemonitor weten we echter dat het bezoekers trekt vanuit de hele regio en ook van buiten de regio. Deze bezoekers komen voor een aantal attracties die Oosterbroek Buitenhuizen uniek maken in de wijde omgeving. De indoor skibaan en de grote openbare golfbaan zijn de belangrijkste trekkers. Ook de mogelijkheid door de modder te crossen met allerhande gemotoriseerde voertuigen is uniek in de regio.

Deze bezoekers komen voornamelijk vaak specifiek voor deze attractie, maar maken daarmee ook kennis met het gebied als geheel.

2. Verlies van attracties heeft een onmiddellijke impact in het aantal bezoeken

De Veerplas, aan de stadsgrens van Haarlem onder de rook van een bedrijventerrein heeft weinig intrinsieke kwaliteit, behalve de Zwemplas. Het aantal bezoeken is hier goed op gang gekomen door de aanwezigheid van een restaurant, en later een klimbos. Door

omstandigheden zijn deze in de loop van 2012 en 2013 verdwenen. In Klimwand Spaarnwoude.

(20)

Conclusie: Zowel uit het GGO als uit de recreatiemonitor blijkt dat de recreatiegebieden over het geheel

genomen goed functioneren als gebieden voor een hele regio. Kijkend naar deelgebieden zijn er lokaal gebruikte delen. De gebieden met een aantrekkingskracht die verder rijkt dan de aanliggende bebouwing blijken een hogere waardering te hebben dan de gebieden die vrijwel alleen gebruikt worden door aanwonenden. Er is één uitzondering namelijk het deelgebied Oostenbroek-Buitenhuizen van Spaarnwoude. Hier zijn attracties aanwezig die in de regio weinig worden gevonden (skihelling, grote festivals). Een gebied dat regionale aantrekkingskracht heeft ten minste één van de twee onderstaande kenmerken:

dezelfde periode is het aantal bezoeken sterk gedaald.

In het Twiske speelt een soortgelijke ontwikkeling met het sluiten van Twiske Poort. Dit kan echter niet hard gemaakt worden met cijfers omdat er nog niet met dezelfde methode werd geteld toen Twiske Poort nog goed functioneerde. Wel is uit een eenmalige meting (met een andere methodiek) bekend dat in 2002 het gebied 1,7 a 1,8 miljoen bezoeken ontving.

3. Deelgebieden zonder attracties worden voor lokaal gebruikt

Dit is vooral terug te vinden in de kleinere deelgebieden van de recreatieschappen. Bijvoorbeeld in de Groene Weelde (in de Haarlemmermeer) en in de Diemerpolder. Deze gebieden combineren vaak een lage waardering met een gebrek aan attracties.

Historische foto van de blauwe poort in het Twiske. Toen deze voorziening nog functioneerde was het aantal bezoekers van het Twikse aanzienlijk hoger dan nu.

(21)

De aanleg van de regionale recreatiegebieden, het Amsterdamse bos in 1930, het Twiske en Spaarnwoude rond 1980 en het toegankelijk maken van het cultuurlandschap van Waterland en Amstelland rond 1990 zijn belangrijke ingrepen geweest om de leefbaarheid in zuidelijk Noord-Holland te verbeteren. Ze waren bedoeld om de

overbelaste natuurgebieden op de zandgronden (gooi en duinen) niet nog verder te belasten en reistijden voor recreatie te verkorten. In het begin was het succes van deze strategie nog niet zo duidelijk. Strand en duinen bleven veel hoger gebruik kennen dan de nieuwe gebieden, met uitzondering van het volgroeide Amsterdamse bos. Maar anno 2012 zijn de “nieuwe” gebieden voor het eerst vergelijkbaar populair in gebruik als duinen en strand, zie tabel 1. Overigens is de waardering van de traditionele gebieden nog steeds hoger. Strand, duinen en gooi scoren een 8 en dat wordt alleen benaderd door het Amsterdamse bos en Waterland. Maar in het gebruik zijn de nieuwe gebieden nu bijna net zo populair.

Wat betreft aantallen bezoeken functioneren de recreatiegebieden al vele jaren goed. Het aantal mensen dat naar de gebieden trekt, vooral met mooi weer voor activiteiten als zwemmen en zonnen is zeer groot. Op drukke weekenden trekt een gebied als het Twiske vele duizenden bezoeken. Als al deze recreanten naar strand en duinen zou trekken, zou de druk daar nog veel grote zijn dan nu het geval is. Het aantal bezoeken aan het Twiske was 10 jaar geleden vrijwel zeker minimaal op hetzelfde niveau als nu, en waarschijnlijk hoger dan de eerste 3 jaren na het invoeren van het betaald parkeren in 2005.

Het lijkt erop dat het decennia duurt voordat gebieden hun volledige potentie waar maken, niet alleen wat betreft bezoek, maar ook landschappelijke potentie. Het Twiske en Spaarnwoude hebben nu pas bomen die enig ontzag inboezemen. Gebieden die vooral ontsloten worden (Amstelland en Waterland) hebben ook tijd nodig om ontdekt te worden door een grote groep bezoekers. Dat lijkt ook zo’n 10-20 jaar in beslag te nemen. De reden hiervoor is niet helemaal duidelijk. Misschien dat bekendheid een rol speelt, in dat geval kan voorlichting de populariteit versneld doen toenemen bij de recent opgeleverde gebieden, zoals IJmeerkust en Tuinen van West.

Op basis van wat we nu waarnemen zijn drie factoren zijn van belang bij een succesvol gebied:

1. Nabijheid van recreatiegebieden ten opzichte van woongebieden, of goede bereikbaarheid met diverse vervoermiddelen.

2. Het aanbieden van onderscheidende kwaliteiten, en recreatieve trekkers.

3. Voldoende ouderdom om bekend te worden en te rijpen.

Het eerste punt moet leidend zijn bij de ontwikkeling van gebieden en het doen van investeringen. Daarbij is natuurlijk ook aandacht nodig voor de verbondenheid van woongebieden.

Het tweede punt moet wel of niet een expliciet doel zijn. Hierin moeten keuzen gemaakt worden. Dit rapport

signaleert dat dit mogelijk aan de orde is voor de Ouderkerkerplas, Tuinen van West, de IJmeerkust, het Diemerbos, 4. IS HET RECREATIEBELEID VAN NA DE TWEEDE WERELDOORLOG GESLAAGD? EEN

TUSSENBALANS EN EEN AANBEVELING.

(22)

delen van Spaarnwoude (De Houtrak, Oostrand Haarlem, wellicht Noordzeekanaalstrook) Het derde punt kan deels beïnvloed worden door promotie.

Conclusie: Bij het plannen van nieuwe recreatiegebieden is korte afstand tot woongebieden een doorslaggevende factor bij de locatiekeuze. Bij bestaande recreatiegebieden is verkorten van de weg naar recreatiegebieden een belangrijke ingreep. Bij bestaande gebieden is er niet altijd de waardering en het gebruik niet altijd in

overeenstemming met de gewenste situatie. Hoe hiermee om te gaan moet van gebied tot gebied bekeken worden.

Gebieden die verder van de woonkernen zijn gelegen moeten om gebruikt te worden een onderscheidende kwaliteit of een onderscheidende attractie bevatten.

Horeca voorzieningen maken het recreatiegebied aantrekkelijker.

(23)

In de onderstaande grafieken staat het favoriete gebruik uitgezet tegen de afstand. Het vormt de onderbouwing van de tabel 5 in de hoofdtekst. Per recreatiegebied is favoriet bezoek afgezet tegen de afstand tot het onderzochte woongebied.

Amsterdamse bos

Het belangrijkste regionale recreatiegebied voor Amsterdam is het Amsterdamse bos. In de bijgevoegde grafiek staat uitgezet welk percentage bewoners uit de diverse stadsdelen het bos het meest van alle regionale recreatiegebieden bezoeken in respectievelijk 1996, 2008 en 2012. De stadsdelen zijn zo veel mogelijk geordend naar afstand tot het bos.

De grafiek toont dat het bos door de hele stad bij veel mensen favoriet is (hoge percentages op de Y-as). Verder is af te lezen dat favoriet bezoek verminderd met de afstand tot het bos van de woning. Tussen 1996 en 2012 is de afname van de favoriete bezoekers groter naarmate het stadsdeel verder weg ligt. De toename van 2012 ten opzichte van 2008 wordt gezien bij stadsdelen die 2-6 km van het bos liggen. Het stabiele beeld is op 4-12 km afstand. De afname tussen 1996 en 2008 gaat om in forse dalingen van het percentages tot ca. 20%. Andere gebieden zijn daarmee dus favoriet geworden voor ca 20 % van de Amsterdammers. De maat “meest naar” kon elke geënquêteerde namelijk maar met één antwoord beantwoorden .

BIJLAGE 1 VERBAND BEZOEK EN AFSTAND IN DE AMSTERDAMSE STADSDELEN IN DE GROTE GROENONDERZOEKEN VAN 1996, 2008 EN 2012.

Verband bezoek en afstand voor het Amsterdamse bos

(24)

Er is een sterke groei in favoriet van bezoek van Amstelland in het stadsdeel Zuidoost tussen 1996 en 2008, Zuidoost wordt omringd door Amstelland. Voor de stadsdelen Oost, Zuid en Centrum, op ca 2 tot 5 km van Amstelland, is een verdubbeling zichtbaar tussen 1996 en 2008 en nogmaals een verdubbeling tussen 2008 en 2012. Opgeteld is dan een verviervoudiging in 17 jaar voor de stadsdelen op 2 tot 5 km. Er is een stabiel beeld voor de stadsdelen op grotere afstand. Het groengebied Amstelland is in de verre stadsdelen, verder dan 5 km (Noord, Nieuw West) geen favoriet recreatiegebied.

Spaarnwoude (ex Bretten en Tuinen van West) is vooral favoriet bij bewoners van het relatief nabije stadsdeel Nieuw West op 3-7 km van Spaarnwoude en West, op 7-9 km van Spaarnwoude . De groei zit bij stadsdeel Nieuw West.

Overige stadsdelen bevinden zich verder dan 8 km van Spaarnwoude.

Verband bezoek en afstand voor het groengebied Amstelland (ex Gaasperplas).

Groengebied Amstelland

Spaarnwoude

Verband bezoek en afstand groengebied Amstelland

Verband bezoek en afstand voor Spaarnwoude

(25)

Twiske

Waterland

Het Twiske is absoluut favoriet in stadsdeel Noord (afstand 1-8 km) in alle onderzoeksjaren. Tussen 1996 en 2008 nam het aantal bewoners die het liefst naar het Twiske ging in de andere stadsdelen (afstand 8-17 km) doorgaans af (uitzondering stadsdeel Oost). Het stedelijk belang van het Twiske is tussen 1996 en 2008 aanzienlijk afgenomen. Na 2008 is er ligt herstel van het favoriete bezoek uit Centrum en West.

Ook Waterland is alleen favoriet bij bewoners van de stadsdelen die er in buurt liggen (te weten Noord, Oost en Centrum). Onder de inwoners van het stadsdeel Centrum (afstand 4-6 km) en Oost (afstand 3-6 km) zien we een stijging van favoriet gebruik tussen 2008 en 2012.

Verband bezoek en afstand voor het Twiske

Verband bezoek en afstand voor Waterland

(26)

Noordzee strand

Duinen

Het Noordzeestrand ligt voor alle stadsdelen relatief ver weg. Het patroon voor het strand kent de volgende constanten:

1) Als favoriet gebied scoorde het strand het beste in 2008 en het minst in 2012. De verschillen tussen deze twee jaren zijn fors, tussen de 5 en 20 % daling.

2) Veel invloed van afstand en strandbezoek binnen de schaal van Amsterdam is niet te ontwaren.

Tussen 1996 en 2008 neemt diverse stadsdelen het aandeel mensen dat het liefst de duinen bezoekt sterk toe (Oost, West, Nieuw West, Noord). In andere stadsdelen is het stabiel (Zuid, tot sterk afnemend (Centrum en Zuidoost).

In 2012 lijkt het patroon op 1996 maar het aandeel ligt voor de hele stad iets hoger. In 2008 vinden we een sterk verschillend patroon. Tussen 2008 en 2012 neemt het favoriete bezoek in de meeste stadsdelen sterk af.

Verband bezoek en afstand voor het Strand

Verband bezoek en afstand voor de duinen

(27)

Vinkeveense Plassen

Voor weinig Amsterdammers zijn de Vinkeveense plassen favoriet recreatiegebied (lage waardes op de Y-as). In 1996 had stadsdeel West het hoogste aandeel van bewoners die het liefst naar de Vinkeveense Plassen gingen. Dit neemt in de drie onderzoeksjaren fors af. Ook in Nieuw-West zien we een dergelijk patroon. Volgens bronnen uit het gebied was er in die jaren een groep vaste kampeerders uit West die in het weekend op zandeiland 4 van Vinkeveen hun tent opzetten. Dit “verre” bezoek leverde een beeld dat sterk afweek van het huidige patroon in 2012. In 2012 is het aandeel bezoek keurig geordend naar nabijheid. In de stadsdelen Oost, Zuid en

Verband bezoek en afstand voor de Vinkeveense plassen

Verband bezoek en afstand voor het Goois Natuurreservaat

Goois natuurreservaat

Het aantal mensen dat het liefst naar het Gooi gaat is laag (lage waarden p de Y-as). Het heeft geen verband met de afstand (bij het wel eens bezoek zien we dat overigens wel). Centrum kent een stijgend aandeel en is 2008 en 2012 het leidende stadsdeel. Er zijn sterke schommelingen in Oost en Zuidoost. In de stadsdelen Zuid, West, Nieuw-West en Noord zien we een afname.

(28)

Hoe meet je afnemend gebruik van een gebied met de afstand? Op een kaart is deze maat overtuigend af te lezen, maar omdat zowel het maximale bezoek als het minimale bezoek tot het patroon behoren is dat niet zo eenvoudig in een getal uit te drukken.

Kwantiteit

De tabel hieronder valt het onderscheid samen. Nadrukkelijk gaat het hier om het patroon binnen de 10 onderzochte woongebieden ofwel de 4 onderzochte gemeenten. Gemeten is: bent u wel eens in het gebied geweest.

Waardering

In het algemeen zijn de meer regionaal bezochte gebieden beter gewaardeerd dan de meer lokaal bezochte gebieden. De getallen zijn de gemiddelde waarderingen van de 10 woongebieden.

De eerste groep zonder afname van bezoek met de afstand heeft een hoge waardering is er voor.

Duinen (8,2)

Noordzeestrand (7,8)

BIJLAGE 2 HET METEN VAN DE MATE VAN REGIONALITEIT VAN DE GEBIEDEN

criterium gebied Minimaal en maximaal bezoek (wel eens)

Geen afname met afstand = duidelijk regionaal

Strand Duinen

22% (Zuidoost) - 54% (Ouder-Amstel) 20% (Zuidoost) - 45% (Amstelveen) 1) Geringe afname met de

afstand, maar niet > 4 % (min en max genoemd) én

2) aanliggende woongebieden

<2x hoger dan verder = regionaal

Amsterdamse bos Vinkeveense Plassen Het Twiske

Amsteloever Spaarnwoude Gooi

Ronde Hoep Waterland Ouderkerkerplas

38% (Zuidoost) – 70% (Amstelveen) 11% (Noord) – 31% (Ouder-Amstel) 10 % (Zuidoost) – 56% (Noord) 9 % (Zuidoost) – 46% (Ouder-Amstel) 9% (Zuidoost) – 35 % Nieuw West) 6 % (Nieuw West) – 21 % (Diemen) 5 % (Nieuw West) – 52 % (Ouder-Amstel) 5% (Zuidoost) – 26 % (Noord)

4% (Noord) – 61 % (Ouder-Amstel)

Er tussen in (het gebruik neemt wel af tot 4%, maar het aanliggende stadsdeel heeft geen 2 x hoger gebruik dan verder gelegen stadsdelen

=?

uinen van West IJmeerkust Geuzenbos

1% (div stadsdelen) - 14% (Nieuw West) 2% (Nieuw West) – 11 % (Oost)

1 % (div stadsdelen) – 8% (Nieuw West)

1) Afname tot >4 % bij verder afgelegen stadsdelen én

2) aanliggende woongebieden en > 2x hoger, dan verder afgelegen gebieden = duidelijk lokaal

Diemerbos Bovenkerkerpolder Elzenhove

Diemer vijfhoek Hoge dijk Diemerpolder Overdiemerpolder Penbos

De Bretten

3% (Nieuw West) – 55 % (Diemen) 2 % (Noord) – 35 % (Amstelveen)

1% (div stadsdelen) - 45% (Ouder-Amstel) 1% (div stadsdelen) – 33 % (Diemen) 1% (West) – 25 % (Ouder-Amstel) 1% (div stadsdelen) – 35 % (Diemen) 1% (div stadsdelen) – 40 % (Diemen) 1% (div stadsdelen) – 35 % (Diemen) 1% (div stadsdelen) – 10 % (Nieuw West)

(29)

Gooi (8,0)

Het Amsterdamse Bos (7,9) Waterland (7,8)

De Ronde hoep (7,7) Vinkeveense Plassen (7,59), Het Twiske (7,58)

Amsteloever (7,50) . Spaarnwoude (7,35) Ouderkerkerplas (7,25)

De tussengebieden zijn gebieden met laag bezoek en daarom voor de meeste woongebieden een te lage

steekproef om een gemiddelde waardering te meten. In de woongebieden waar de waardering wel te meten is deze vrij laag.

Tuinen van West (7,2) IJmeerkust (7,1) Geuzenbos (7,1)

De gebieden met een lokaal gebruik hebben de volgende waardering, deze was overigens alleen betrouwbaar te meten bij de nabij gelegen woongebieden:

Diemerbos (7,2)

Bovenkerkerpolder (7,3) Elzenhove (?)

Diemer vijfhoek (7,2) Hoge Dijk (7,3) Diemerpolder (7,2) Overdiemerpolder (7,2) Penbos (7,2)

De Bretten (?)

Al met al is het zo dat gebieden die bezocht worden op grotere afstand gemiddeld een hogere waardering

hebben. Vanuit de zuidelijke agglomeratie van Amsterdam zijn de recreatiegebieden grofweg te verdelen in verdere gebieden met een hoge waardering en een grote regionale spreiding in bezoek en nabije gebieden met een lagere waardering en lokaal gebruik. Twijfelgevallen zijn er ook. De Ouderkerkplas en de IJmeerkust kennen een regionaal gebruik maar hebben een gemiddelde waardering.

(30)

COLOFON

Tekst: Jasper Beekhoven (recreatie Noord-Holland) Ed Buijs (gemeente Amsterdam)

Foto’s Ed Buijs met uitzondering van de foto’s Marieke Mertens op p.17, p. 19 en p. 20 (recreatie Noord Holland) . Meer informatie: Jasper Beekhoven (06-51183528) en Ed Buijs (020-2551902)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Alle resterende voorwaarden worden via de LSVI-rekenmodule berekend op basis van de gegevens van de vegeta eopname (die ingevoerd worden via a ribuut data_soortenKenmerken,

Dit wordt bevestigd door het Ruimtelijk Structuurplan Voeren (Omgeving, 2008) waarin wordt gesteld dat het Voerense landschap beschermd moet worden ten behoeve van toerisme

étage noble, niveau de service ou de nuit et enfin comblesou plate-forme de combat. Au sud et à !'est, les parois taillées à la verticale sur une hauteur de 1,75 m

Veel van dit materiaal is heden ten dage voor de bouw in- teressant; tras, gemalen tuf is zeer geschikt als specie voor waterdicht metselwerk.. Bims, puimsteenkorrels tot

nog een dispuut met zo’n jong ding die het echt nog niet had begrepen dat als het mooi wordt de vondst dient te worden aangeboden aan de meer ervaren rotten, als ik het zo maar even

De suggestie wordt gedaan door een aanwezige dat mensen pas toe komen aan niet-technische revalidatie als de opties voor technische revalidatie uitgemolken zijn. Afsluiting

[r]

- Het is onduidelijk welke inventarisatiemethode gevolgd wordt: op welke manier de trajecten afgebakend worden en welke kensoorten (gebruikte typologie) specifiek worden