De specificaties van de banden worden bepaald in functie van twee belangrijke geometrische kenmerken en de gebruikseigenschappen:
• de buitenafmetingen
• het profiel
• het aantal koorden en de opbouw
• de samenstelling van het loopvlak
• de last bij een bepaalde bandenspanning
• de kenmerken van de montage op de velg De afmetingen van de band worden op de zijkanten weergegeven door een aantal cijfers, in sommige gevallen gecombineerd met letters.
Het eerste getal geeft de breedte van de band in
opgepompte toestand aan en wordt normaal uitgedrukt in duim of in millimeter (1 duim = 25,4 mm). sommige banden hebben op elke zijde een beschermingsrand, waardoor hun totale breedte die van de eigenlijke doorsnede overschrijdt.
Het tweede getal geeft de diameter van de velg in duim aan.
Voorbeeld:
165R13
• 165: breedte van de band in millimeter
• R: radiaaltype
• 13: diameter van de velg in duim
Bij banden voor bedrijfswagens ligt de hoogte/
breedteverhouding tussen 100 en 45.
1. Bandmaat
185 = bandbreedte in mm
65 = hoogte-breedteverhouding: 65%
R = radiaalconstructie
15 = hiel- of velgdiameter in inch 87 = draagvermogenindex (load index) T = snelheidssymbool (speed index) 2. Fabrieks- of merknaam
3. profiel- of bandtype 4. Radiaalband 5. Tubeless uitvoering 6. M + s (winterband)
Fabricagedatum (46e week 1998): de driehoek duidt de periode 1990-1999 aan.
Vanaf 2000 wordt de fabricagedatum in vier cijfers aangegeven.
Bijvoorbeeld: 1201 (twaalfde week van 2001) 7. E-certificaatnummer
De band voldoet aan de Europese norm ECE R 30.
10. DOT (Department of Transport)
De band voldoet aan Amerikaanse voorschriften.
11. DOT-code
De band kan geïdentificeerd worden aan de hand van deze code (producent, plaats, bandafmeting en bandconstructie)
12. Voorschrift voor de maximale bandenspanning en de daarvoor geldende bandbelasting
13. Opgave van het aantal lagen en het daarvoor gebruikte materiaal
Tread = loopvlak: 1 laag rayon (karkas) + 2 lagen staal (gordel) + 1 laag nylon (stabilisatiegordel).
sidewall = zijwand/wang: 1 laag rayon 14. Aanwijzing voor de positie van de slijtage-
indicatoren (Tread Wear Indicators)
15. UTQG-voorschrift voor de relatieve levensduur 16. UTQG-voorschrift voor de relatieve
remeigenschappen op een nat wegdek
Runflat-banden zijn banden waarmee een bepaalde afstand veilig overbrugd kan worden ondanks een luchtverlies.
Hiermee wordt voorkomen dat iemand op een onveilige plaats banden moet wisselen.
Er zijn meerdere systemen (drie hoofdgroepen), waarvan de zelfsteunende band op dit moment het bekendst is. Dit systeem heeft verschillende benamingen, maar RFT (runflat tyre – runflat-band) en ssR (self supporting runflat) worden het meest gebruikt.
Zelfsteunende runflat-banden zijn banden met een speciale constructie, met verstevigde wangen, zodat er in geval van lekkage tijdelijk doorgereden kan worden op de banden.
Een ander systeem is het zogenaamde ’ring’-systeem, waarbij een derde deel toegevoegd wordt aan de velg en de band, de zogenaamde steunring. Voorbeelden hiervan zijn Tyron-, Rodguard-, CsR/BsR- en Hutschinson-banden.
Ook bestaan er speciale constructies waarbij de banden en de velgen geen van beide standaard zijn. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld het paxsysteem en het CTs- systeem.
In opkomst zijn de systemen die de band weer luchtdicht maken. Aan de binnenzijde van zulke banden zit dan een laag die het ontstane gat afdicht. De band zelf wordt echter niet gerepareerd, alleen de luchtdichte laag wordt hersteld. Eventuele karkasbeschadigingen worden niet gerepareerd. Ook moet het voorwerp verwijderd worden om vervolgschade te voorkomen.
Reparaties na het lekrijden zijn in vele gevallen mogelijk.
Bij zelfsteunende systemen ondersteunen Michelin, Goodyear, Dunlop en Bridgestone het repareren van de band na lekrijden onder bepaalde voorwaarden. Merken als Continental, Vredestein en pirelli adviseren om een nieuwe band te kopen.
Ventiel met ingebouwde druksensor
Een ventiel met een ingebouwde druksensor verzorgt op ieder wiel alle functies van een gewoon ventiel: het verhogen, verlagen en vasthouden van de bandenspanning.
Het zendt informatie over de bandenspanning uit, samen met een identificatiecode.
Het heeft:
• een lithiumbatterijtje voor de voeding van de eenheid
• een druksensor voor het meten van de bandenspanning
• een transponderspoel voor het uitzenden van de identificatiecode tijdens de bekrachtiging
• een microprocessor voor de verwerking van de informatie
• een zendcircuit voor het verzenden van de spanningsinformatie naar de ontvanger
• een rijcontact dat sluit vanaf 30 km/u onder invloed van de centrifugaalkracht
NB: De buitenkant van het ventiel is van aluminium en heeft geen rubberen omhulsel, waardoor hij als antenne werkt.
1. Microprocessor 2. Druksensor 3. Zendcircuit 4. Rijcontact 5. Batterij
6. Transponderspoel
Werking
Via een opening meet de sensor regelmatig de spanning in de band. Om te kunnen bepalen welke band bij welk verzonden signaal hoort, zendt de sensor bovendien een identificatiecode uit, evenals een ‘ventielstaat’. Deze informatie wordt via een radiosignaal (433 Mhz) verzonden naar de ontvanger.
Er zijn vier mogelijke ‘ventielstaten’:
• staat 1: gedwongen verzending
• staat 2: lek
• staat 3: snelheid > 30 km/u (informatie over het rijden)
• staat 4: batterij zwak
De verzending door de sensor is verschillend bij stilstaande en rijdende auto’s (met stilstaand wordt een rijsnelheid lager dan 30 km/u bedoeld; de informatie wordt geleverd door het rijcontact).
NB: De rijcontrolewerking blijft nog 30 seconden na de stilstand actief.
Belangrijk:
Voor een goede afdichting moet de ventielmoer met het juiste aantrekkoppel worden vastgezet.
Omdat de materialen van een gewoon ventiel en van een sensorventiel verschillend zijn, mogen de
ventielmechanismes niet onderling worden verwisseld. Bij het monteren van een nieuwe band moeten altijd de afdichtring, het mechanisme en het dopje van het ventiel worden vervangen.
Bij een rijdende auto (meer dan 30 km/u) wordt de spanning iedere 10 seconden gemeten. Als de drukverandering ten opzichte van de vorige meting niet hoger is dan 84 mbar, wordt de spanning elke minuut uitgezonden. Bij een stilstaande auto wordt iedere 15 minuten een meting uitgevoerd. Als de drukverandering ten opzichte van de vorige meting niet hoger is dan 84 mbar, wordt de spanning elk uur uitgezonden.