Cover Page
The handle http://hdl.handle.net/1887/42750 holds various files of this Leiden University dissertation
Author: Verberk, B.J.M.
Title: De gemaskerde krijger : de menpō in de 16e en 17e eeuw
Issue Date: 2016-09-06
Inleiding
Japan kent de grootste diversiteit aan maskertypen ter wereld, mede dankzij het gebruik om maskers te eren en te preserveren in de vele tempels en schrijnen in het land. Maskers worden in Japan van oudsher voornamelijk gebruikt in een religieuze context. De Nihonshoki (日本書紀)
1vermeldt dat in het jaar 612 het klassieke gigaku (伎楽) via China en Korea in Japan werd geïntroduceerd
2en één van de oudste gemaskerde dansvormen in Japan is
3. De dansen werden opgevoerd op tempelterreinen en waren bedoeld als boeddhistisch dansritueel. In de 9e eeuw ontstond er een nieuwe vorm van gemaskerde religieuze dans, het bugaku (舞楽) een dansvorm die bestond uit een combinatie van oudere, uit het vasteland van Azië geïmporteerde
danskunsten. Verschillende Chinese en Koreaanse elementen uit het bugaku werden aan de Japanse smaak aangepast en op deze manier ontstond er een, voor Japan, unieke stijl. Dit gold ook voor de vele maskers die bij het bugaku gebruikt werden. Hoewel de gigaku-maskers nog voor een groot deel kopieën waren van maskers uit China en Korea, waren de bugaku-maskers uniek voor Japan. Het bugaku was in de Heian-periode buitengewoon geliefd bij het Japanse hof en wordt zelfs heden ten dage nog steeds opgevoerd. In de opvolgende perioden, toen de krijgers (bushi) in Japan aan de macht kwamen, ontstond er een gemaskerde podiumkunst die aansloot bij de
1 De kronieken van de Japanse geschiedenis uit het jaar 720, ook bekend als Nihongi (日本紀).
2 Kameda, p.192.
3 Door de ondersteuning van het boeddhisme door het hof in de Asuka-periode, werden opdrachten gegeven voor de bouw van tempels en aan het Boeddhisme gerelateerde beeldhouwwerken. Ook de introductie van het gigaku kan in deze context worden geplaatst en werd geïmporteerd vanuit Korea. Hoewel er lokale gebruiken waren waar maskers werden gebruikt was het gigaku de eerste officiële gemaskerde danskunst. Ibid.
behoefte van de krijgers, het nōgaku (能楽). Sinds deze kunst in de 14e eeuw de patronage van de Ashika-bakufu verkreeg is het nōgaku gelieerd aan de culturele ontwikkeling van de samurai elite. De maskers in het nōgaku, de nō- en kyōgen-men, zijn de meest verfijnde maskers die de Japanse maskercultuur kent. De grote krijgsheren en ‘herenigers’ van Japan uit de periode der strijdende staten, Oda Nobunaga (織田 信長, 1534-1582), Toyotomi Hideyoshi (豊臣秀吉,1536-1598) en Tokugawa Ieyasu (徳川家 康 , 1542-1616) waren alle drie grote liefhebbers van het nōgaku. Het was dan ook in deze periode dat het wapenrustingmasker, katchū-men (甲冑面), een belangrijke ontwikkeling doormaakte. De katchū-men zijn de enige maskers binnen de Japanse maskercultuur die niet in essentie worden gebruikt voor theater, religieuze dansen of processies. Wellicht worden ze daarom zelden genoemd binnen de bestaande wetenschappelijke werken over Japanse maskers. Echter, de wereld van de katchū-men is zeer rijk en kan met recht worden beschouwd als een volwaardige discipline binnen de Japanse maskercultuur. Er bestaan verschillende definities van het woord masker. In het geval van de podiummaskers kunnen we spreken van voorwerpen die voor het gezicht worden gehouden met de eigenschap iemand onherkenbaar te maken, dan wel een persoon op iets, of op iemand anders te doen lijken.
In de 16e eeuw ontwikkelde het Japanse wapenrustingmasker zich tot een masker met vergelijkbare eigenschappen. De wapenrustingmaskers van vóór deze tijd waren voornamelijk gericht op praktisch gebruik en hadden niet de gelaatskenmerken die bijvoorbeeld de podiummaskers wel hadden.
De ontwikkeling van de wapenrustingmaskers met gelaatskenmerken is gelijk opgegaan met het ontstaan van het tōsei gusoku (当世具足), ofwel de
‘moderne wapenrusting’ die in de periode der strijdende staten uit noodzaak
was ontstaan als antwoord op nieuwe methoden van oorlogvoeren
4.
Verschillende historische bronnen geven diverse benamingen voor dezelfde soorten maskers. In dit onderzoek worden de termen aangehouden zoals die door Iida Kazuo in Katchū-men – Mononofu no Kasō (甲冑面もののふの仮 装) zijn vastgelegd: de term katchū-men: is de overkoepelende term,
waarmee in principe alle vormen van gezichtbescherming worden bedoeld die onderdeel kunnen zijn van een wapenrusting.
Figuur.1.1
In deze studie ligt de nadruk op de wapenrustingmaskers mét
gelaatskenmerken, in het bijzonder de menoshita-bō en de sōmen en in
4 Zie hoofdstuk 1.1.
sommige gevallen ook de hanbō. De overkoepelende term voor deze drie typen is menpō die hier zal worden gebruikt om te refereren aan
wapenrustingmaskers met gelaatskenmerken.
Waar de ontwerpen en vormen van de eerste menpō precies vandaan komen is niet bekend. Soms is de identificatie van het ontwerp van een menpō duidelijk en zijn er in de Edo-periode benamingen aan gegeven, maar dat was lang niet altijd het geval. Soms lijken deze namen ook uit onwetendheid incorrect toegepast te zijn op reeds bestaande maskers, waardoor er veel onduidelijkheden zijn ontstaan
5.
Japanse maskersnijders voor podiummaskers werken vrijwel altijd vanuit een zogenaamd modelmasker of honmen (本面) en dat zal vermoedelijk voor de katchū-men niet anders geweest zijn. Er werd uitgegaan van één voorbeeld dat de uiteindelijke standaard bepaalde. Door de eeuwen heen ontstonden meerdere variaties, de basiselementen echter zijn te herleiden naar het oorspronkelijke ontwerp. We weten dat de honmen van nō-men soms aanmerkelijk afgeleid zijn van maskers die reeds bestonden, zoals de bugaku-men. Het is derhalve niet ondenkbaar dat bij de ontwikkeling van menpō de maskers uit andere disciplines als voorbeeld hebben gediend.
In dit onderzoek wordt bekeken hoe sterk de invloed van de reeds bestaande gemaskerde kunsten is geweest bij de ontwikkeling van de menpō. De aandacht zal vooral komen te liggen op de invloed die het nōgaku heeft gehad op de ontwikkelingsgeschiedenis van de menpō, zonder de andere gemaskerde kunsten daarbij uit het oog te verliezen.
Naast de verschillende historische bronnen behoort het werk van Iida Kazuo tot de voornaamste werken welke op uitvoerige wijze de menpō behandelt
5 Zie hoofdstuk 3.7.
en is van grote waarde voor dit onderzoek. Hoewel Iida in Katchū-men Mononofu no Kasō, dat geldt als het standaardwerk over katchū-men, de link tussen de podiumkunsten en menpō terloops aan bod laat komen blijft dit, ook in zijn werk, een onderbelicht onderdeel. Vroege 16e-eeuwse bronnen die melding maken van menpō zijn schaars. In de Edo-periode zijn er wel enkele bronnen die informatie bevatten over menpō zoals de Katchū Seisakuben van Sakakibara Kōzan (榊原香山, 1730?-1798?)
6uit 1801, één van de voornaamste werken welke de menpō behandelt. Iida haalt een citaat aan uit de Katchū Seisakuben waaruit blijkt dat er een connectie bestaat tussen menpō en dansmaskers. Het citaat beschrijft een volmasker (sōmen, 創面):
“「上下の頬を一つに合わせて楽の面の如くにして夫を半具と云」”
7“Een happuri is een masker dat de boven en onderkant combineert zoals een dansmasker”
Volgens Iida volgt hieruit dat er vermoedelijk een invloed moet zijn geweest vanuit de bugaku-men en merkt daarbij op dat er voor menpō meerdere zaken ontleend zijn aan nō-men. Hij doelt hier in het bijzonder op de benamingen die soms gelijk zijn aan de maskers uit het nōgaku. De invloed van nō-men is volgens Iida nooit één op één geweest en de uiterlijke kenmerken worden niet getrouw overgenomen. Het systeem van benamen naar de expressie van het masker is volgens Iida de grootste invloed die vanuit het nōgaku is nagevolgd, vooral in de Edo-periode.
Hierbij noemt hij de maskers van het type karura, tengu, lachende maskers
6 Sakakibara Kōzan was historicus en kenner van wapenrustingen.
7 Het woord happuri werd hier gebruikt voor een volmasker. Iida, p.192.
en maskers met een woeste uitdrukking
8. Bij zorgvuldige analyse van menpō uit de 16e eeuw valt echter op dat er meer overeenkomsten lijken te zijn dan Iida hier doet vermoeden en dat het juist de uiterlijke kenmerken zijn die in beginsel de menpō sterk hebben beïnvloed.
Geschreven bronnen uit de tweede helft van de 16e eeuw die aandacht wijden aan de menpō zijn schaars en de bronnen die wel menpō aan de orde laten komen dateren van minimaal anderhalve eeuw na de ontstaansperiode.
Om na te kunnen gaan hoe groot de invloed van het nōgaku op de menpō geweest is, is het noodzakelijk terug te gaan naar de periode waarin deze maskers zijn ontstaan. Contemporaine bronnen over de levens van de opdrachtgevers, de samurai-elite, kunnen inzicht geven in de modebeelden van de tijd en de mate waarin het nōgaku een rol speelde in de levens van de krijgers. Hierbij heb ik er voor gekozen de aandacht te richten op de grote krijgsheren uit de tweede helft van de 16e eeuw. Er werden regelmatig kronieken en registers bijgehouden die bepaalde gebeurtenissen rondom een grote krijgsheer in beschouwing nemen. Gedenkwaardige historische feiten werden in verschillende bronnen vastgelegd en beschreven hetgeen de informatie rondom een grote historische figuur relatief betrouwbaar maakt.
Men dient hierbij wel altijd rekening te houden met de aanwezigheid van censuur en te beseffen dat sommige zaken rooskleuriger werden
weergegeven dan zij in werkelijkheid vermoedelijk zijn geweest. Hierbij dient ook het eeuwenoude principe in acht te worden genomen dat de
geschiedenis vaak wordt geschreven door de machthebbers van dat moment.
Omdat de belangrijke feiten in de Japanse geschiedenis van grote invloed zijn geweest op de ontwikkeling van wapens en de kunsten, geef ik steeds
8 Ibid., p.223.