• No results found

Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap · dbnl"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gijsbertus van Sandwijk

bron

Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap. Broedelet & Rijkenberg, Purmerende ca. 1830-1840

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/sand026klei02_01/colofon.php

© 2011 dbnl

i.s.m.

(2)

Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap

(3)

Vlijt wordt beloond.

Wijze: Heft aan een vrolijk lofgezang.

Ik zing een vrolijk kinderlied;

Mijn vreugde is zonder end!

Daar ik van Pa dit boekje kreeg, Om dat ik, zoo hij zegt, ter deeg

Mijn lessen heb gekend.

‘Dat lieve boekje’ zei Papa,

‘Is voor u, lieve Jan!

Dit kransjen is aan vlijt gewijd;

Ik schenk het u, leer zoo altijd, Dan wordt ge een nuttig man.’

Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap

(4)

De landman.

Wijze: Kom vlug uit het bedde, enz.

Kom, vlug uit het bedde! de haan heeft gekraaid, Reeds zingen de vogels, de morgenlucht waar, Ik ga naar den akker, bearbeid den grond.

Het werken is nuttig en houdt ons gezond.

Haast ga ik aan 't zaaijen, 'k zaai allerlei soort, Van planten en kruiden, naar eisch, zoo 't behoort;

'K zaai wortels en rapen, salade en radijs, 'K zaai boonen en erwten, van allerlei prijs.

En komt dan eens de oogstijd, dan zamel ik in, Dan schenkt mij mijn arbeid een dubbel gewin;

Dan haal ik mijn vruchten van d'akkerbouw af, En dank mijnen Schepper voor 't geen Hij mij gaf.

Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap

(5)

Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap

(6)

Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap

(7)

De boerin.

Wijze: Aan d'oever van een snelle vliet.

Wanneer mijn man, des morgens vroeg, Zich naar den akker spoedt,

Dan trek ik naar mijn koeijen heên, Met een verheugd gemoed.

En brengt hij groenten naar de markt, Of 't vet gemeste zwijn,

Ik breng er kaas en boter heên, Die ook onmisbaar zijn.

Ik zing daarom zoo wel als hij:

Heil zij den boerenstand!

Hjj schenkt ons spijs in overvloed, Den bloei aan 't Vaderland.

Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap

(8)

De loterij-jood.

Wijze; 'k Zag een walvisch in de boomen.

Birgers! nah wie zal het wagen?

Koopt heen briefje voor hacht dagen.

Groote prijzen zijn her in.

Als het immers kan geberen, Als je rijk wordt, hait een treren,

Mit je gansche haisgezin.

Birgers! wil't baij Nathan wagen, Nah! je zilt je niet beklagen,

Als je zilt gelikkig zijn;

Als je een groote prijs zilt trekken.

't Loterijen his geen gekken, Als het is een zilvermijn.

Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap

(9)

Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap

(10)

Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap

(11)

De kanten jodin.

Wijze: Er is een tijd om braaf te leeren.

Nah, Birgers! de el voor vijftien centen Van d'hallerbeste kant;

Hik wil her af, 'k ben moê van 't venten, 't His 't laatste hait mijn mand.

Je kint het wasschen, zonder liegen;

Wat his het fijn en breed!

Geloof me, 'k zal je niet bedriegen, Zoo waar ik Rachel heet.

Komt Birgers! 'k zal je goed behandlen, Koopt vrij mijn mandje leeg.

Dan kan ik naar mijn haisje wandlen, Hin de ailenbirgersteeg.

Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap

(12)

De Turk.

Wijze: Jaag niet naar schatten overvloed.

Ik ben een Turk van de echte soort;

Een Muzelman, zoo als 't behoort;

Ik dien mijn God, 'k aanbid, vereer Steeds Mahomed en zijne leer.

Als Sultan Machmouds onderdaan, Vereer ik Mekka's halve maan;

Van al de boeken dezer aard' Is mij de Koran 't meeste waard.

Hoe trotsch ook, ga ik thans gebukt:

Mijn vaderland werd zeer gedrukt Door 't Russisch rijk en diens Cezaar, En Ibrahim d'Egijptenaar.

Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap

(13)

Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap

(14)

Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap

(15)

De Griekin.

Wijze: Tout est charmant, enz.

Een Grieksche vrouw ben ik geboren, En ben op dozen eernaam trotsch;

Ik sluit voor Mahomed mijne ooren, Ik Aanbid mijn' Heer, den Zoone Gods.

Door Turkschen euvelmoed, gedwongen Tot torsching van een knellend juk, Zijn wij dit juk met kracht ontwrongen

En juichen nu, na leed en druk.

Wij staan weêr in den rei der volken;

Beschermd door Koning OTTO'Shand;

De faam verheft, tot aan de wolken, Den roem van 't vrije Griekenland.

Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap

(16)

De schoenpoetser.

Wijze: Wat vraag ik toch naar geld of goed.

Ik smeer de schoenen net en glad En dit verschaft mij brood;

Vernoegdheid is de grootste schat, Die ooit een mensch genoot!

Ik haak naar aardsche grootheid niet:

Geld is de bron van veel verdriet.

O, voor een kleintje, dat men biedt, Bedien ik ieder Heer.

Vergeet mij, armen jongen, niet;

Dat ik uw schoenen smeer':

Dan draag ik vergenoegd mijn lot, En loof mijn' Schepper en mijn' God.

Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap

(17)

Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap

(18)

Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap

(19)

De zwavelstok verkoopster.

Wijze: Schep vreugd in 't leven.

Koopt zwavelstokken!

'k Heb er niet veel in mijn mand:

Voor weinig centen Stel ik ze u ter hand.

Het is een onvoorzigtig man,

Die 't waagt, en zich onthoudt hiervan;

Men heeft bij nacht en ongeval Ze dikwijls toch van nooden.

Koopt zwavelstokken!

'k Heb er weinig in mijn mand;

Voor weinig centen Stel ik ze u ter hand.

Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap

(20)

De lakkei of heeren knecht.

Wijze: 't Is niet genoeg wanneer een kind.

Ik ben lakkei of heerenknecht, En dien mijn' meester trouw;

'k Ben aan den braven man gehecht, En 'k acht zijn goede vrouw.

'k Snel immer op hun wenken heên, 'k Volbreng wat men gebiedt;

Zoo zijn ze ook over mij te vreên, En 'k doe hun nooit verdriet.

Thans ga ik naar het postkantoor;

Maar wat me op straat ontmoet, Ik stap bestendig altijd door,

Wie dat mij wenkt of groet.

Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap

(21)

Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap

(22)

Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap

(23)

De kamenier.

Wijze: Die 't hart vol van gevoel en trouw.

Gij ziet in mij een kamenier;

Ik dien een eedle vrouw.

Ze is over mij gestaag te vreên;

Ik doe mijn werk ook, zoo ik meen, Volbreng mijn pligt getrouw.

't Is waar, veel wordt er toe vereischt:

Veel kunde, een rein gemoed, Beschaving, zindlijkheid en smaak;

Maar met een goeden wil, wordt vaak Ons pogen rijk vergoed.

Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap

(24)

De kastelein.

Wijze: Als ik hoor de Nachtegalen.

Vrienden, komt! treedt bij mij binnen;

'k Acht mij met uw komst vereerd;

Die 't gezelschap blijft beminnen, En na werken rust begeert, Vindt die hier naar zijne lust, Na den arbeid volgt de rust.

Binnen maar, kiest uit een plaatsje, Bij de kagchel, of bij 't vier, Rookt een pijp, en drinkt een glaasje

Van mijn krachtig lekker bier.

Buiten is het koud en guur;

Praat en kout wat met uw buur.

Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap

(25)

Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap

(26)

Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap

(27)

Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap

(28)

Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap

(29)

De zingende tamboerijn speelster.

Wijze: als voren.

Wie stierf den grootsten heldendood? van Speijk, Wie toch heeft Neêrlandsch vlag vergood? van Speijk, Wie heeft dat groote feit verrigt,

Waarvoor eene eerzuil wordt gesticht? van Speijk. bis.

Wie is in moed van Speijk gelijk? Hobein.

Wie gaf daarvan een treffend blijk? Hobein.

Wie redde eens Neêrlandsch dierbre vlag, Terwijl hij vloed noch vuur ontzag? Hobein. bis.

Welk volk is zulke helden waard? 't Zijn wij.

Dat zich zoo om zijn Koning schaart? 't Zijn wij.

Dat, hoe de laster vit en mort,

Door gansch Euroop' bewonderd wordt? 't Zijn wij. bis.

Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap

(30)

Het kransje van Vergeet mij niet.

Wijze: Hoor eens van de lieve Jet.

't Kransje van vergeet mij niet, Wil ik, lieve jeugd! u wijden.

't Kransje van vergeet mij niet Is het laatste kinderlied.

Lieve jeugd! vergeet het niet, Dat ge in Neêrland zijt geboren.

Lieve jeugd! vergeet toch niet 't Bloed, dat u in de aders vliet.

Neêrlandsch jeugd! vergeet ook niet, Dat ge ons eenmaal op zult volgen.

Neêrlandsch jeugd! vergeet ook niet, Dat men op u hopend ziet.

Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap

(31)

Gijsbertus van Sandwijk, De kleine mimiek, of De vrolijk zingende knaap

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als ik aanzie de heldere Stralen, Die uyt de Fles in ’t Glaasje dalen, Word ik geparst door Bachus-nat, Weg Venus, weg met uw geyle oogen, Mijn Bachus heeft veel meer vermogen Als hy

Heb dog deernis met mijn klagen, Hebt dog deernis met mijn smert, Want ik kon ’t niet langer verdragen, Daar ik van overrompelt wert, Maar adieu mijn tweede leven Daar nu wel

Zing ô Vaderlandsche Jeugd, Die gebooren voor de vreugd, Sombre droefheid blyft ontvlieden, Blydschap moet uw hart gebieden, Zing nu vroolyk zing nu bly,..

naast zich wil toewijzen; wie veel reist, weet zelf hoe moeilijk het is, om afscheid te nemen van een mooie vrouw, en de Kananitische zal zeker haar plaats in het Gan Eden aan

Al in een groen knol-le-knol-le-land, Daar za-ten twee haas-jes heel par-mant; D'een blies wat mooi de flui-te-flui-fluit En d'an-der sloeg

Nu moet hij den sikkel opvatten, om het koren te scheren; en zoodra hij dezen zegen zijner nijverheid in de schuur gebragt, en de overige veldvruchten ingezameld heeft, dan is de

Maar 'k zeg dat elk die zingen kan, ('t Zij vrouw of man,) Zich niet moet laten dwingen, En mêe moet dreunen, raak of mis, Dit eischt d' erkentenis.. (bis) Al zingt gij dan door neus

Eens zou bewogen zijn door uw smart, Mijn bange ziel nooit meer kan leven, Wat zou mij ooit weêr vreugde geven, Want nu verlang ik naar mijn dood, Maar ach, Colijn! als gij