• No results found

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond · dbnl"

Copied!
257
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Jan Feith

bron

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond. Met illustraties van Frits van Bemmel. Scheltens

& Giltay, Amsterdam 1943 (vijfde druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/feit004avon01_01/colofon.php

© 2012 dbnl / erven Jan Feith & erven Frits van Bemmel

(2)

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(3)

Voorwoord bij den vijfden druk van ‘De avonturen van Flip en z'n speurhond.’

Bij dezen vijfden herdruk moet ik de opmerking laten voorafgaan, dat ik Flip's honden-avonturen wellicht ànders zou hebben verteld, indien ik dit boek in dèzen tijd had geschreven.

De eerste uitgave is al meer dan dertig jaar oud... Is het boek daarom verouderd of ouderwetsch geworden? ligt de vraag voor de hand. Allerminst! En wel omdat het in dit boek beschreven type van speurhonden, zooals Spits, nooit verouderd raakt;

en omdat de jongenssoort als een Flip onwillekeurig 'n vleugje van het nieuwerwetsche bezit. Beiden veranderen, - en toch veranderen ze niet! Dat ze óóit uit den tijd zouden raken, - ik geloof 't niet, om de eenvoudige reden, dat - al stammen zij uit een vroegeren tijd - zij nog altijd best in een nieuwen tijd passen.

Met de omstandigheden, waaronder zij in dit verhaal voorkomen, is 't wat anders gesteld. Er hebben zich zoovele veranderingen voorgedaan sedert vroeger. Maar 't zijn juist die kleine trekjes en eigendommelijkheden van het oorspronkelijke boek, die stemming en sfeer van een verhaal bepalen. Waarom ze dan niet zooveel mogelijk gehandhaafd?

't Gaat immers om 'n veel vroegeren tijd, toen het in-dienst-stellen van speurhonden bij de politie als iets nieuws gold; tegenwoordig bestaat er geen dorpsveldwachter, of hij houdt er zoo'n trouwen helper

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(4)

op na. De eertijds ‘verplichte hondenpenning’, als zichtbaar te dragen bewijs, dat de

‘honden-belasting’ was voldaan, - die is allang afgeschaft. Agenten, uitgerust met een wapenstok, bestaan niet meer; ze zijn tegenwoordig met sabel en revolver bewapend. En dat zij een helm op het hoofd droegen, behoort al evenzeer tot den verleden tijd. Ook zijn de brandspuiten van vroeger vervangen door moderne motorspuiten. En dat een commissaris-van-politie zich in het openbaar vertoonde met een hooge-hoed, lijkt wel lang geleden, minstens uit den tijd, toen men nog gaskraantjes ter verlichting gebruikte. Dit alles dagteekent uit de jaren, dat 'n agent-van-politie soms met den oneerbiedigen naam werd betiteld: diender, klabak of smeris, - al erkent Van Dale's ‘Handwoordenboek voor de Nederlandsche taal’

deze smalende uitdrukkingen nog.

Dit is niet alles. Wanneer het boek nù zou zijn geschreven, dan was het slot wellicht anders uitgevallen. Bijvoorbeeld met de opneming van den schranderen speurhond in het officieele politie-verband; ook zou Flip's onmiskenbare aanleg voor politie-man hem als waardigen opvolger van zijn vader als commissaris-van-politie hebben aangewezen. Dan zou wellicht de verhouding van Flip ten opzichte van z'n zure Tante Jans anders zijn voorgesteld...

Maar ik heb aan het boek niet willen veranderen, omdat het dan een ander boek zou zijn geworden. En dit ging me, om der wille van Flip en Spits zelven, teveel aan het schrijvershart.

‘Hier zijn ze dus, zooals ze eenmaal waren. En zóó mogen ze voortaan blijven bestaan.

Dus: ‘Pssst! Spits!’... en: ‘Hup! Flip!’...

DE SCHRIJVER.

's-Gravenhage 1943.

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(5)

Eerste hoofdstuk.

...‘Er was eens 'n commissaris-van-politie, die een zoon had; en die heette Flip. En deze zoon had een hond, die...’

Ik weet waarlijk niet - want ik twijfel er zèlf aan - of dit wel de meest pakkende aanvang zou zijn voor deze verzamelde avonturen van Flip en zijn speurhond.

Ik zou stellig een dieperen indruk maken op de lezers van dit boek, wanneer ik dadelijk begon te vertellen, bijvoorbeeld van enkele der misdadige gebeurtenissen, waarbij Flip en zijn hond zulk een belangrijke rol speelden.

Maar ik heb dit niet willen doen, omdat de lezer bij het vorderen van het relaas van het eene avontuur, evenals bij menig ander, toch op zijn tijd wel zal zitten te griezelen. En dan vind ik het bovendien ongepast, aan een en ander niet vooraf te laten gaan, een duidelijke aanwijzing wiè Flip, en wàt zijn hond is.

Want om die twee gaat het, tot op de laat-

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(6)

ste bladzijde, die, helaas! in droefgeestigen toon zal klinken.

Daartusschen ligt de nauwkeurige beschrijving van menigerlei wederwaardigheid van Flip en z'n speurhond.

En, om nu behoorlijk aan te geven, hoe men zich dit, zooals blijken zal, waarlijk belangwekkend tweetal voor oogen heeft te stellen, wordt dit eerste hoofdstuk geschreven.

Voor mijn part mogen jullie het overslaan!

Er zullen lezers zijn, die door het lezen van ‘Sherlock Holmes’, ‘De oude en de jonge Wilson’, ‘Nick Carter’, G.G., en van zoovele dergelijke helden- en boeventypen, uitsluitend gespitst zijn op griezeligheden, die ook in dit boek noodzakelijkerwijs voorkomen. Er zullen ook lezers zijn, die gehoord, of gelezen, dan wel gezien hebben de staaltjes van knappe dressuur, waartoe sommige honden worden afgericht om politiediensten te verrichten; zoodat deze lezers alleen maar benieuwd zullen uitkijken naar de voorbeelden, die hier aanstonds gaan volgen van een buitengewoon

speurhondentalent. En ook zullen er lezers zijn, die zich bij voorkeur willen verbazen of verkneukelen, over de eigenaardige rol, door het jongmensch Flip dan bij deze, dan bij die gebeurtenis gespeeld, omdat elke jongens-lezer in den held van dit verhaal zich zelf wil herkennen.

Ik bedoel maar, dat het elk van mijn lezers vrij staat, het boek op te slaan, waar hij slechts wil.

Voor mij, als beschrijver van de vaak wonderlijke avonturen van Flip en z'n speurhond, geef ik er de voorkeur aan, het eigenlijke verhaal te laten vooraf-gaan door de volgende korte uiteenzetting.

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(7)

Flip is dan de zoon van een commissaris-van-politie. Dit verband tusschen vader en zoon dient nadrukkelijk te worden aangegeven.

Want indien Flip de zoon ware geweest van iemand, die een andere betrekking in de maatschappij bekleedde, dan zou de jongeling het waarschijnlijk nimmer gebracht hebben tot een graad van belangrijkheid om als hoofdpersoon te dienen van een naar hem genoemd boek. En bovendien zouden Flip en z'n hond, die in dit verhaal tot zulk een hecht tweetal verbonden zullen worden, nimmer met elkaar in aanraking zijn gekomen, indien de vader van dezen zoon niet de voornoemde betrekking vervuld had bij de politie.

Van de beschrijving van den vader van Flip wil ik mij in het kort afmaken.

De commissaris treedt in dit boek herhaalde malen op den voorgrond, zoodat zijn persoonlijkheid voldoende zal blijken. Naar het uiterlijk moet de lezer zich voorstellen een heerschap met een ongemakkelijk voorkomen. Zijn portret volgt hier, slechts met een paar vluchtige krabbels aangeduid, maar die hem voldoende kenschetsen.

Ja! vooral de wenkbrauwen en de knevels zijn het, die hem zijn vervaarlijk uiterlijk geven. Eigenlijk zou je gezegd hebben, dat hij twee paar knevels droeg, vier

konijnenstaartjes, boven elk van z'n oogen zoo'n ruig harig bosje en ook links en rechts onder den neus. Die knevels en wenkbrauwen mààkten den heelen

commissaris-van-politie. Hij kon z'n wenkbrauwen heel hoog ophalen, alsof ze aan touwtjes zaten, die hem over het voorhoofd liepen, en als hij er even aan trok, dan hieven zich deze borstelige dingen omhoog, tot halverwege zijn voorhoofd, om daar even te blijven dreigen, en dan weer diep omlaag te zakken, tot

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(8)

ver over zijn oogen, die er dan bijna geheel door overschaduwd werden.

Zijn twee snorren waren al even bewegelijk. Hij kon zijn bovenlip opkrullen, en dan lag zijn neustop geheel weggedoken in den ruigen knevel. Maar als hij zijn mondhoeken omlaag trok, borstelden die twee dikke haarstreepen grimmig naar links en rechts.

Ieder lezer begrijpt onmiddellijk welk een voordeel het voor een politie-beambte moet zijn, de beschikking te hebben over zulk een streng en indrukwekkend gelaat, dat bovendien met een feitelijk geringe inspanning in vier verschillende plooien te brengen is.

Deze commissaris-van-politie had dan ook ongetwijfeld een belangrijk deel van de gestrengheid, die van hem uitging, te danken aan zijn wenkbrauwen en knevels.

De agenten hadden het diepste ontzag voor hun chef; de burgerij zag met den diepsten eerbied tot hem op; en alle wetsovertreders sidderden van den ellendigsten angst, wanneer zij vóór hem geleid werden.

Daarbij kwam, dat deze persoon-van-gewicht een korte, gedrongen figuur bezat, met een paar vierkante schouders, die hij meestal naar achteren strekte, omdat hij de gewoonte had, de handen diep in z'n broekzakken te peilen. Daarbij had hij kort-affe manieren, een snel tempo om zijn stoere beenen te verzetten, en een luide, lage klank van stem.

Zoo was onze commissaris.

En wanneer de lezer zich hem nu nòg niet duidelijk voor oogen weet te stellen, dan kan ik 't waarlijk niet helpen!

Wat den zoon van den commissaris-van-politie

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(9)

betreft, ben ik niet van plan, van hem een ellenlange persoonsbeschrijving te geven.

In onze veelvroegere, langdradige boeken was het zeker gewoonte, den held van een verhaal van de zolen van zijn schoenen tot de krullen op zijn kruin te beschrijven.

En dan werd den lezer ook van te voren op het duidelijkst verteld, wiè zoo'n

hoofdpersoon was, hòè hij er uitzag bij regen en zonneschijn, wàt hij dacht bij waken en droomen, hòè de snit was van zijn pak en wèlk het nummer van zijn schoenen.

In den tegenwoordigen tijd hebben sommige schrijvers van dikke boeken wel hetzelfde geduld als hun voorgangers, om dit alles nog op te schrijven, maar de lezers van vandaag bezitten niet meer dit voorbeeldige geduld.

Kan 't één van mijn lezers wat schelen, of Flip zijn Zondagsche nieuwe pak aan heeft, dan wel, of hij zijn weeksche schoenen draagt? - of hij z'n ruiten pet altijd over zijn piekharen trekt, dan wel of hij op tijd naar den kapper kuiert, om z'n schedel te laten millimeteren?

Wat komt dit er nu in gemoede op aan voor den hoofdpersoon van zùlk een belangrijke reeks gebeurtenissen, als straks gaat volgen?

't Is, dunkt me, alleen maar de vraag, of Flip lijkt op de voorstelling, die jullie je van hem gaat vormen. En ik kan zonder voorbehoud daarop antwoorden met: ja.

Want zóó is Flip!

't Is Flip, zooals hij gewoon is daarheen te stappen, met lange, haastige schreden, alsof hij altijd het een of ander doel achterna zit... 't Is Flip, zijn armen wijd zwaaiend langs den romp, als 'n zwemmer door het water, z'n handen uitgestoken, z'n vingers tot grijpen klaar, omdat hij er eentje is van niet lang

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(10)

treuzelen of zaniken, maar een jongen van aanpakken... 't Is Flip met 'n volstrekt niet indrukwekkend, noch hart-veroverend jongenssnuit; maar met oogen en ooren, mond en neus op de goede plaats. Zijn oogen wat ondeugend spottend, met zoo'n vluchtig twinkeltje, als 't te pas komt, en ook 'n sterk vonkje van durf en wil, als 't moet. Zijn ooren als 'n paar sterke vierkante schelpen, die hem goed helpen om te hooren, te luisteren, in zich op te nemen wat hem straks door z'n slimmen bol zal gaan goesten.

Zijn mond is breed en met een kordaten trek van jongensflinkheid en afwezigheid van bangheid. En zijn neus lijkt wat gedrongen en stomp; maar toch, wat je zou kunnen noemen: een dùrfneus, een neus, die den wind snoeft, die 't avontuur ruikt, die snuift naar popeling, die niet wit wordt om z'n topje, als 't soms gaat knellen of spannen.

Zóó is Flip, de zoon van den commissaris-van-politie!

't Is Flip, opgegroeid bij de barsche wenkbrauwen en strenge knevels van zijn vader; die is groot geworden bij de verhalen-aan-tafel uit zijns vaders werkkring als ambtenaar van politie; die al gewend is geraakt aan verhalen van diefstal en inbraak op een leeftijd, als andere jongens net beginnen te dwepen met de ‘Roovers’ van Schiller of de ‘Musketiers’ van Victor Hugo.

Eigenlijk, zoo jong als hij nog is, zelf al zoo'n halve politie-man; dikke vriend met al de politie-agenten in de stad; kind-aan-huis op het politie-bureau, waar zijn vader als commissaris zetelt; kenner reeds van dieven-streken en inbrekers-werktuigen, van politie-slimmigheden en rechercheurs heldendaden; deskundige op het gebied van grendels, sloten en handboeien.

Zoo is deze zoon van den commissaris-van-politie,

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(11)

wiens portret ik niet ten overvloede nog laat volgen, en over wien ik overigens hier niets meer van plan ben te vertellen, om de eenvoudige reden, dat het heele boek over hem handelt, zoodat de lezer onzen Flip stellig wel van haver tot gort zal leeren kennen.

En daar is dan nog de hond van Flip.

Maar over dien hond moet ik wat uitvoeriger bizonderheden mededeelen.

't Gebeurde dan zoo, dat onze commissaris-van-politie in de stad Z. - ik noem opzettelijk geen namen, noch van den commissaris zelf, noch van de stad, waar hij zijn verantwoordelijke betrekking vervulde - naar het voorbeeld van tal van andere steden, zijn politie-corps wilde uitbreiden en versterken door de aanschaffing van eenige politie-honden.

Ieder van mijn lezers weet wel wàt een politie-hond is, en waartoe hij gebruikt wordt?

Laat ik slechts mogen aangeven: dat een politie-hond de viervoetige helper is van den politie-agent. Hij is afgericht om z'n meester, in wiens gezelschap hij de dag- en nachtronden volbrengt, te verdedigen tegen mogelijk onraad; om vluchtende misdadigers te achtervolgen en hen staande te houden tot zijn meester, de politie-agent, den arrestant van hem heeft kunnen overnemen; om zijn meester te helpen bij de arrestatie van een boosdoener, en dezen het vluchten te beletten, of hem te helpen overbrengen naar het politie-bureau; om duistere en verdachte plaatsen af te snuffelen, of zich daar ook onraad mocht verbergen, en zoo ja, door zijn geblaf de aandacht van zijn meester daarop te vestigen; om het spoor te volgen van onvindbare of onbekende misdadigers;... in één woord, om de politie-beambten bij te staan in al die gevallen, waarbij een misdaad moet worden opgespoord.

In de stad Z. waren tot nu toe nog geen politie-

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(12)

honden in werking gesteld. Doch omdat de tijden boos waren, en er van alle kanten zulke overtuigende verhalen verluidden omtrent de kunststukken, door politie-honden vertoond, had de commissaris besloten, dat men ook bij zijn politie-corps eenige van zulke honden zou inlijven.

Hij had dus een africhter van speurhonden in den arm genomen. En dagelijks hadden er proefnemingen plaats gehad met het vertoonen van staaltjes van politie-aanleg door deze viervoeters.

Zij moesten vermeende misdadigers in de beenen bijten, en onder den grond gestopte voorwerpen hadden zij op te sporen; zij moesten de aanvallen van nagebootste boosdoeners op hun meester verijdelen, en in hinderlaag gelegde deugnieten hadden zij uit hun schuilplaatsen te jagen; zij moesten het spoor zoeken van ontsnapte vluchtelingen, en gestolen voorwerpen hadden zij weer terug te brengen;

ook moesten zij over moeilijke hindernissen klauteren, en bewijzen van snelheid en uithoudingsvermogen hadden zij te vertoonen.

Al deze proefnemingen behaalden een behoorlijk succes.

In de stad Z. was men er dan ook zeer mee ingenomen.

De overheidspersonen waren er naar komen kijken, als naar een voorstelling; en ook het publiek werd in de gelegenheid gesteld, de proeven van dressuur van de nieuwe politie-honden te bewonderen.

Dat beloofde voortaan een flinke hulp te zullen geven voor de wakkere politie-agenten der stad Z.!

Want in den laatsten tijd was het daar niet pluis geweest. Er scharrelde raar volk rond bij nacht en ontij, er werd geklaagd over diefstal en onveiligheid;

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(13)

van eenige brutale inbraken waren de daders onbekend gebleven.

De politie kon haar werk niet meer af.

En of de commissaris zijn wenkbrauwen al hoog ophaalde, of diep over zijn oogen liet zakken, of hij zijn knevels al terzij borstelde, dan wel ze in een kwaadaardigen trek liet neerhangen, het hielp niets! De veiligheid van de burgerij van Z. diende beter te worden gewaarborgd.

En nu zouden de nieuwe politiehonden den ongunstigen toestand eens helpen verbeteren.

De goed-gedresseerde honden hadden hun best gedaan bij de door hen voor de autoriteiten afgelegde proefstukken!

Verkleede boeven hadden zij in de opgevulde kuiten gebeten, zóódat ze bijna niet meer van loslaten wisten... Diep in het zand bedolven zakdoeken hadden zij

opgegraven... Over hooge schuttingen waren zij geklommen... Uit 'n twintigtal toeschouwers hadden zij met hun blaffen aangewezen den man aan wiens schoenen zij te voren hadden mogen ruiken.

En nog veel meer van deze en dergelijke politie-honden-kunststukjes hadden zij vertoond, waarbij onophoudelijk het applaus van de talrijke toeschouwers had weerklonken!

Terwijl de gehoorzame politie-honden aldus de resultaten van hun dressuur lieten bewonderen, had er iets plaats, dat een oogenblik den ernst der vertooning dreigde te storen.

De proeven werden gehouden op een open terrein, grenzende aan de stad. Iedereen, die wilde, had zich daarheen kunnen begeven, om met eigen oogen te aanschouwen de vaardigheid van de nieuwe politie-honden.

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(14)

Op het terrein, dat streng was afgezet, teneinde den toeschouwers, die er in het vierkant om heen stonden, allen een vrijen blik te gunnen op hetgeen door den dresseur en zijn honden te zien werd gegeven, - op dit terrein bevond zich, tusschen het talrijke publiek, ook een gewone hond.

Niemand lette op dien hond, omdat ieders aandacht geheel in beslag werd genomen door de andere, de gedresseerde, dus door de politie-honden!

't Was dan ook maar een gewone hond, allerminst een stipt afgerichte, geen knap gedresseerde politie-hond.

't Was 'n gewoon hondentype, een van gemengd ras, wat ruig in zijn slordig haar, grauw van ongewasschenheid; een vervallen, verwaarloosde, verloopen hond.

Men duidt zoo'n soort aan met den algemeen gangbaren, doch minachtenden naam:

strààthond.

Zoo'n beest is het eigendom van niemand; een baas heeft hij niet. Hij scharrelt als 'n bedelaar hier of daar z'n schamel voedsel op; hij slaapt 's nachts in 'n portiek, of onder 'n kar. Overdag schooiert zoo'n hond langs straat en plein. 't Is een ras-echte straatslijper. Hij is onverschillig en brutaal. Elken anderen hond besnuffelt hij, alsof 't 'n ouwe kennis van hem is. Hij ruikt aan elken boom; aan elken lantaarnpaal schenkt hij zijn belangstelling. Hij hunkert van den eenen slagerswinkel naar den volgenden.

Achter bakkerskarren en kruideniersfietsen draaft hij altijd 'n paar straten mee. Hij jankt het hoogste lied als 'n draaiorgel begint te spelen. Hij jaagt dommelende poesen op, en speelt krijgertje met de verschrikte musschen op het stationsplein. Hij blaft naar de glinsterende spaken van kinderwagens, en holt zich buiten adem achter 'n

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(15)

auto aan. Hij eet de kruimeltjes op, die voor de vogeltjes zijn neergestrooid, en vecht 'n robbertje met minder moedige buurthonden. Hij wroet met behagen in

vuilnisbakken, en is den koning te rijk met een afgeschraapt bot. Hij steekt zijn neus in elk stadsoploopje, staat vooraan bij elk brandje of relletje. Hij houdt den pas in voor het ziekenhuiskarretje, en draaft met de lawaaiïge brandweer mee. Hij loopt vooraan bij de tamboers, als de muziek langs marcheert, en bij het aangaan van de school ravot hij nog even met de te-laat-komers. Als 't regent vouwt hij zijn ooren in den nek, neemt z'n staart tusschen de pooten, en trekt 'n gezicht, of het hondenweer alleen zijn rug nat maakt. En als 't zonnetje kittigt, legt hij zich lui lang-uit op de warme stoepsteenen en laat zich lekker stoven.

Zoo'n honden-vagebond was 't, die op dezen laatsten dag van de

politie-honden-vertooning met het publiek naar het buitenterrein was meegeslenterd.

En deze hondsche zwerver was 't, die de belangrijke politie-honden-betooging in de war dreigde te sturen.

De hond had eerst onverschillig buiten het terrein gezworven; toen was hij op de lucht van z'n honden-kameraden afgekomen; al miste hij eerst den durf, om hen van vlak-bij zijn opwachting te gaan maken. Dus hield hij zich 'n beetje achter-af, tusschen de beenen van het publiek.

Van daar kon hij alles uitstekend zien. En hij keek dan ook met belangstelling naar hetgeen er te zien werd gegeven.

De politie-honden waren door hun africhter aan een touw vastgebonden, doch bij elke nieuwe proef, die zij van hun bekwaamheid moesten afleggen, maakte hun meester het touw los. Zij wachtten dan

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(16)

gehoorzaam op zijn bevel, en pas als hij geroepen had: ‘Los!’, dan vlogen zij er op af, om te doen wat hun bevolen was.

De politie-honden waren waarlijk prachtig gedresseerd. Zij zouden geen poot verzet hebben, wanneer hun baas het hun niet bevolen had; en bij elk van hun proefstukken leek wel, of zij geen beweging durfden maken zonder eerst daartoe het bevel van hun meester te hebben ontvangen.

Het publiek keek vol aandacht toe. En ook de straathond keek toe, hoe zijn gedresseerde soortgenooten ieders verbazing opwekten.

Maar zijn eigen verbazing scheen dit allerminst op te wekken!

Eerst had hij oplettend toegekeken, naar de wijze, waarop de politie-honden door hun meester achter een spoor werden gejaagd, om een op honderd meter afstand verborgen voorwerp op te zoeken. Maar toen de honden met veel drukte het terrein overholden en in alle richtingen snuffelden, zonder dadelijk het plekje te kunnen vinden, waar men een ouden schoen begraven had, - toen scheen wel, of de smerige zwervershond zijn ergernis slechts met moeite kon bedwingen over den omslag, dien de andere honden maakten, om het verstopte voorwerp voor den dag te halen.

Wanneer men op dezen verloopen schooiershond gelet zou hebben, in plaats van op de zenuwachtig over het veld rennende politiehonden, zou men hebben kunnen zien, hoe hij, evenals sommige ongeduldige menschen dit wel kunnen doen, zijn kop schudde, en ook de schouders een paar maal scheen op te trekken, ja, eigenlijk den indruk maakte, alsof hij van ergernis stond te stampvoeten op den grond.

Nu is 't waar, dat de politie-honden ditmaal een

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(17)

beetje ongelukkig waren met het snelle opzoeken van dien ouden schoen. Misschien had hun meester den schoen te diep in den grond begraven; wellicht waren de honden wat zenuwachtig door de vele en officieele belangstelling voor hun voorstelling;

mogelijk werden zij in de war gebracht door omstandigheden, die een mensch nièt en een hond wèl kan beoordeelen...

Maar hoe het zij, de politie-honden bleven zenuwachtig over het uitgestrekte terrein draven, snuffelden nu-eens aan deze graszode, en wroetten dan in dien molshoop.

De plaats, waar de oude schoen begraven lag, konden zij maar niet ontdekken.

't Was op dit oogenblik, dat de zwervershond ten tooneele verscheen. Deze hond is de held van ons boek, en dus zou ik, als zijn beschrijver, de volle aandacht moeten vestigen op dit eerste optreden. Laat ik echter mogen zeggen, dat zijn

ten-tooneele-treden volstrekt door niets heldhaftigs werd gekenmerkt. Integendeel!

De smerige straathond schoof zichzelf tusschen de beenen van het publiek door en stapte met een, voor een hond uiterst bedaarden tred het leege terrein op.

Niemand lette eerst op dien verwaarloosden rekel.

Maar toen het ongeborstelde, ongewasschen, onverzorgde beest onverschillig en ongemanierd voortstapte, maakten sommigen onder het publiek elkaar dadelijk opmerkzaam op het onbehoorlijke van zijn aanwezigheid. Ook de andere menschen zagen den hond, die rustig verder ging.

Het publiek begon te fluiten en te sissen naar den onbetamelijken indringer; men wierp met steentjes naar hem, men trachtte hem met wenken en roepen van het terrein te verjagen.

De onopgevoede hond stoorde zich evenwel aan niets.

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(18)

Hij wandelde ongestoord voort; in rechte lijn liep hij bedaard naar de plaats, waar iedereen wist, dat de oude schoen begraven lag.

De nog altijd zenuwachtig zoekende politie-honden hadden den vreemden hond opgemerkt; zij begonnen woedend tegen hem te blaffen. Maar de straathond schudde zijn ruige vacht overeind, en toen de nette politie-honden wat te dicht in zijn buurt kwamen, liet hij even zijn nijdig gebit met sterke blikkerende tanden zien.

De eene politie-hond haastte zich in vliegenden galop naar den overkant van het terrein; een ander van de gedresseerde honden haalde zijn staart tusschen de achterpooten en sloop verlegen uit de buurt; weer een derde bleef op den veiligen afstand van een behoorlijk aantal meters zenuwachtig blaffen.

De straathond stoorde zich noch aan den een, noch aan den ander. Hij negeerde de politie-honden. Hij wandelde ongemoeid verder naar den terreinhoek, waar de schoen begraven lag.

Daar hield hij stil.

Hij snuffelde even over den grond, berook met wat meer aandacht de versch gegraven aarde. Toen stak hij zijn ruigen, grijzen hondenneus recht vooruit, boog zich voorover, en begon met zijn voorpooten den grond weg te wroeten. Hij werkte handig en vlug. De losse aarde gooide hij onder zich door, langs zijn buik, tusschen zijn achterpooten, zoodat, van een afstand gezien, het den indruk maakte, of er een fontein aan het spuiten was. Zijn kop boorde hij als een mol vooruit in het steeds dieper wordende gat. Tot zijn ooren, tot aan zijn hals dook hij er in weg.

Maar toen scheen hij beet te hebben. Men zag den hond uit alle macht rukken en schudden. Z'n achterpooten had hij schrap gezet op den rand van den zelf-

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(19)

gegraven kuil; met zijn voorpooten zette hij zich af, om alle kracht aan te wenden, en met heel zijn sterke hondenlichaam sjorde en sjouwde hij aan den nog gedeeltelijk in de aarde stekenden schoen.

Terwijl dus het publiek oplette, niet zonder goedkeurende belangstelling, hoe de vreemde hond de schuilplaats van den ouden schoen had ontdekt, was de

belangstelling aan den kant der officiëele personen, die op het terrein aanwezig waren, van geheel anderen aard.

Vooral de eigenaar van de politie-honden, een lange, magere man in een geruit sportpak, kon zijn verontwaardiging moeilijk bedwingen, omdat de voorstelling, die hij met zijn gedresseerde politie-honden gaf, aldus onderbroken werd door een vreemden hond, nog wel zoo'n smerigen straathond, die de geheele vertooning in de war dreigde te sturen!

Wat had dat vieze beest hier op het terrein te maken? Waarom liet men toe, dat zoo'n havelooze indringer zijn gedresseerde dieren van streek bracht? Waarom belette men niet, dat de eerste de beste hondenrekel het terrein maar opkuierde en er uit den grond haalde wat eigenlijk door zijn behoorlijk afgerichte, streng-geschoolde honden geapporteerd had moeten worden?

Dus wendde de politie-honden-dresseur zich eenigszins verontwaardigd tot den commissaris-van-politie, en sprak nijdig:

- ‘Meneer de commissaris! Ik zie geen kans met de politie-proefstukken van mijn honden voort te gaan, zoolang u geen zorg draagt, dat het terrein niet betreden wordt door den eersten den besten straathond!’

De commissaris-van-politie, die een scherpen blik

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(20)

bezat, had natuurlijk reeds opgemerkt, dat een vreemde hond tusschen het publiek was te voorschijn gekomen, en hoe deze ongenoode gast bezig was, het kunststuk uit te voeren, dat uitsluitend de officiëele politie-honden te verrichten hadden. Hij was daarover stellig ontstemd; vooral ook, omdat deze openbare vertooning, die hij in overleg met den dresseur had belegd voor de belangstellenden van de stad Z. aldus eigenlijk dreigde te mislukken. Daarom wendde de commissaris-van-politie zich met een nijdig gebaar naar den inspecteur-van-politie, die zich in zijn nabijheid bevond.

De commissaris had zijn stugge wenkbrauwen hoog opgetrokken en zijn ruige knevels hingen langs zijn mondhoeken neer; dit was zijn dreigendst uiterlijk. En daaruit begreep deze ondergeschikte, dat het zijn chef meenens was, toen hij tegen hem uitvoer:

- ‘Meneer de inspecteur! Ik zie geen kans mijn aandacht te bepalen tot deze belangrijke politie-honden-proefstukken, wanneer u geen zorg draagt, dat het terrein geheel ontruimd is en geen ongewenschte aanwezigen zich daarop bevinden!’

De inspecteur-van-politie kende den strengen aard van zijn commissaris, en onmiddellijk begaf hij zich naar den brigadier-van-politie, die voor de afzetting van het terrein verantwoordelijk was. Dit was een gemoedelijke, in den dienst vertaande en vergrijsde politie-beambte, op wiens plichtsbetrachting nooit de geringste aanmerking te maken was geweest. Het terrein was dan ook door hem met een aantal politie-agenten behoorlijk in het vierkant afgezet, zoodat het publiek als achter een menschelijken muur het middengedeelte omsloten hield. De aanmerking, dien hij echter van zijn inspecteur ontving, gold niet het publiek, doch den brutalen hond.

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(21)

De inspecteur foeterde:

- ‘Brigadier! Ik zie tot mijn leedwezen, dat de afzetting van het terrein niet voldoende is. De vertooning dreigt in de war te loopen door de aanwezigheid van een hond, die geen recht van toegang heeft tot deze afgezette plaats, welke door u behoorlijk afgezet had moeten zijn!’

De brigadier salueerde en stapte met bedachtzame schreden naar den kant van het terrein, waar de hond uit het publiek te voorschijn was gekomen. Twee agenten stonden bij die plaats op wacht. De brigadier kwam op hen af en beet hen toe:

- ‘Agenten! Wanneer ik jullie ooit weer betrap op het verzuimen van den plicht, welken ik als brigadier jullie heb opgedragen, dan maak ik melding van jullie plichtsverzuim op het dagrapport! Begrepen?!... En nu: voorwaarts-marsch! En zorg, dat die straathond onmiddellijk van het terrein verwijderd wordt!’

De agenten aarzelden geen oogenblik, aan het hun gegeven bevel te voldoen. Zij konden het anders waarachtig niet helpen, dat die hond tusschen de beenen van het publiek was doorgekropen en hun strenge afzetting verbroken had. Zoo ziet men, hoe de taak van de politie niet slechts een moeilijke is, doch ook een ondankbare!

De twee agenten waren den hond genaderd, die eindelijk na veel moeite den schoen had losgewroet en zijn vondst nu stevig in den bek hield.

- ‘Laat los!’ beval de eene agent.

- ‘Geef hier!’ commandeerde de andere agent.

Maar de hond dacht er niet aan, noch aan den eenen, noch aan den anderen agent te gehoorzamen. Hij keek onder zijn borstelige haren naar de twee geuniformde mannen, die op hem toetraden. Hij keek zoo onvriendelijk, dat beide agenten, zoowel

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(22)

de een als de ander, zich er op bedachten, hoe zij de noodige kracht zouden kunnen bijzetten aan hun bevel.

Zij riepen dus gezamenlijk: ‘Kiesjt! Kiesjt!’ en deden nog één stap vooruit.

Maar de hond stak zijn ongekamde, borstelige haren overeind en liet zijn tanden zien.

De agenten kwamen niet nader.

- 't Is een valsch dier!’ waarschuwde de een.

- ‘Hij is in staat, van zich af te bijten!’ riep de ander.

Toen trokken ze op hetzelfde oogenblik hun wapenstok, om met gewapend geweld den hond te dwingen, den ouden schoen los te laten en zich van het afgezette terrein te verwijderen.

De hond wachtte echter niet, tot de agenten hem met hun harde stokken zouden raken.

Hij sprong overeind, nog altijd met den opgegraven schoen tusschen de tanden.

En zonder veel acht te slaan op hetgeen de agenten verder zouden doen, rende hij weg.

Wat zou hij met den schoen doen?

De hond wist dit blijkbaar zelf niet.

Waarom had hij den schoen opgegraven?

Hij zou het zelf niet hebben kunnen zeggen!

Maar nu hij zijn buit eenmaal vasthield, wilde hij dien zoo dadelijk ook niet weer afstaan. En zooals een speelsche hond dit doen kan, schudde hij zijn ouwen schoen vroolijk heen en weer en holde met dwaze sprongen over het leege terrein.

De menschen aan den kant hadden er pleizier in.

De officiëele toeschouwers echter niet.

De agenten keken beteuterd, de brigadier keek streng, de inspecteur keek verontwaardigd, de commissaris trok zijn meest barsche gezicht.

- ‘Die hond draagt niet eens een honden-pen-

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(23)

ning!’ riep de commissaris, aan wiens blik geen enkele politie-overtreding ontging.

- ‘Hij moet naar het abattoir!’ beval de inspecteur, die een nieuwen uitbrander van zijn chef wilde voorkomen.

- ‘Brengt dien hond naar 't bureau!’ commandeerde de brigadier.

- ‘Kom hier!’ schreeuwden de twee agenten, terwijl zij in looppas achter den weghuppelenden hond draafden.

Van al deze kreten en bevelen trok de hond zich niet in het minst iets aan. Hij galoppeerde vroolijk en uitgelaten over het leege terrein, alsof hij daar in z'n eentje een voorstelling gaf en voor het publiek een aantal grollen en fratsen moest vertoonen.

Een gedeelte van de toeschouwers was wel verontwaardigd, dat die verloopen straathond hun aandacht afleidde van, en trouwens ook in de war dreigde te sturen, de door de andere honden te vertoonen proefstukken. Zij wisten, dat de gedresseerde politie-honden in staat waren, allerlei voorwerpen voor den dag te halen; dat zij zoo aanstonds een als boosdoener verkleede pop naar de keel zouden vliegen; dat zij daarna nog ever een drie meter hooge schutting zouden te klimmen hebben. Daarop wachtten zij vol ongeduld, ...maar eerst moest die landloopershond van het terrein worden verwijderd.

Maar het andere deel van het publiek had danig plezier in dit relletje met den door de agenten opgejaagden hond. Wat koekoek! redeneerden de toeschouwers, ze waren gekomen om staaltjes van hondenslimheid te zien; en of het nu gedresseerde honden waren, die hun dit vertoonden, of wel een brutale straathond, - wat kon hun dat eigenlijk schelen?

De laatste groep toeschouwers had gelijk. Want

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(24)

die brutale straathond scheen het er op toe te leggen, in z'n eentje aan het publiek te verrtoonen al wat op het officiëele programma van den politie-honden-dresseur voorkwam.

Tenminste men zag den hond nu in een kort galopje naar het midden van het veld springen, waar de opgezette pop gereed stond, toegetakeld als een smerige landlooper, met een leelijk mombakkes voor, en sjofele, gelapte kleeren aan.

Wat ging de hond nu doen?

Men zag hem z'n ouwen schoen loslaten. Daarop bekeek hij even van terzijde den vogelverschrikker. En met een vluggen sprong was hij die toegetakelde pop naar de keel gevlogen, rukte met groote happen de lompen van z'n karkas, sjorde hem de gerafelde broek van de opgestopte stroobeenen en knauwde de pop zóó geducht, dat in korter tijd, noodig om dit te vertellen, de pop van z'n flardige kleeren was ontdaan, het hoofd er bij bungelde, en armen en beenen slap neerhingen.

Als dat 'n echte boosdoener geweest was, zou de kerel te beklagen zijn geweest, - wat had die rakkert van 'n hond met 'm huisgehouden!

't Was zóó vlug gebeurd, dat de beide hijgende agenten de plaats nog niet genaderd waren, waar de ongelukkige vogelverschrikker door den hond was afgemaakt.

Maar toen zij vlak bij waren, hapte het beest vlug naar den ouwen schoen, dien hij blijkbaar niet prijs wilde geven, en maakte dat hij met een paar vlugge sprongen buiten het bereik raakte van de agenten.

Het publiek juichte onwillekeurig den overmoedigen hond toe. 't Was in elk geval 'n onvervaarde durf-al, om zoomaar onder het strenge oog van de politie, nota bene van den commissaris-van-politie

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(25)

zelf, de zorgvuldig opgestelde pop te durven vernielen!

Wat ging dat beest nog meer uithalen?

De hond keek werkelijk rond, of hij nog niet een anderen streek kon bedenken.

Daar kreeg hij de hooge schutting in het oog, waar straks de gedresseerde

politie-honden hun bekwaamheid in het klimmen over hindernissen zouden moeten toonen. De ongedresseerde straathond huppelde er lustig op af. Hij bleef er even, kwispelend met z'n korte staartje, voor staan. Toen, met een flinken aanloop, sprong hij recht tegen de planken schutting op, met z'n vier pooten steun zoekend tusschen de kieren. Zoo werkte hij zich er handig boven-op. Hij wachtte even, blafte met 'n brutalen, harden kef naar de agenten, die hem achterna zaten, en wipte met één vluggen sprong aan den anderen kant omlaag.

De agenten kwamen juist te laat om met hun stok naar hem te mikken.

Zouden ze de achtervolging nog voortzetten?

Maar dit scheen al niet meer noodig.

Want de hond dacht blijkbaar niet aan ontvluchten.

Hij hield den schoen nog steeds tusschen de tanden vast en kwam kalm toeloopen op de groep van officiëele personen, die aan den anderen kant van het terrein verontwaardigd hadden staan toekijken, hoe zoo'n onopgevoede straathond hun heele openbare vertooning met de politie-honden vandaag in de war stuurde.

De hond kwam kwispelstaartend naar den barschen commissaris-van-politie en legde den ouwen schoen voor diens voeten neer. Deze was een onversaagd man; hij was evenwel ook een voorzichtig man, die elken vorm van gevaar wist te beoordeelen.

- ‘Die hond is gevaarlijk!’ riep hij. En zich tot

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(26)

zijn inspecteur wendend, die zich naast hem had opgesteld, gelastte hij:

- ‘Inspecteur! Laat dat beest onschadelijk maken!’

Maar de inspecteur vertrouwde volstrekt niet op de gedragingen van dezen verwaarloosden hond, die minstens evenveel politie-eigenschappen vertoond had als de officiëele, gedresseerde politie-honden. En dus wendde hij zich tot den brigadier, die achter hem stond, en beval:

- ‘Brigadier! Laat dat dier onmiddellijk arresteeren!’

De brigadier was een vertrouwd en in zijn vak beproefd politie-beambte; hij had in zijn lange politie-loopbaan al honderden processen-verbaal opgemaakt, bekeuringen gegeven, arrestaties gedaan. Maar dit waren steeds menschen geweest:

fietsrijders-zonderlicht, ruziemakers, dronkaards, belletje-trekkende kwajongens, - maar nog nooit had hij zulk een, met wet en gezag spottenden hond te arresteeren gehad. Dus wendde hij zich tot de twee agenten, die puffend en blazend aangehold kwamen, en riep zoo barsch mogelijk: - ‘Pak dien hond in z'n kraag!’

De agenten gehoorzaamden zonder zich te bedenken. De hond gromde niet meer;

het beest liet zijn tanden niet meer zien; het dier stak zijn ruige haar niet meer zoo nijdig omhoog. Dus bukten de twee agenten zich, grepen tegelijkertijd toe, en hielden den hond vast.

Zij stonden er mee vlak voor hun commissaris en sloegen met de hand, die vrij was, aan den rand van hun helm; zoo wachtten zij af, welk bevel hun chef hun zou geven omtrent het lot, dat den gevangen hond zou wedervaren.

Er bestond geen twijfel, of de commissaris zou zijn

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(27)

strengste straf uitspreken De hond had het dubbel-en-dwars verdiend! Hij had het door de politie afgezette terrein betreden; hij had verzuimd, na aanmaning van de agenten, den opgegraven schoen onmiddellijk af te geven; hij had eerst geweigerd, zich door de agenten te laten arresteeren, zoodat zij buiten adem achter hem hadden moeten aan hollen; hij had den opgevulden vogelverschrikker uit elkaar gescheurd, zoodat er van de pop niet veel anders overbleef dan wat lompen en lappen; hij was zeer oneerbiedig over de, voor de politie-honden bestemde schutting geklauterd, alsof dit een kunstje was, geen sikkepit waard; en tot overmaat van zonden had hij de brutaligheid gehad, voor de voeten van den commissaris-van-politie den ouwen schoen neer te leggen.

De strenge commissaris fronste dan ook de wenkbrauwen en haalde zijn twee snorrebaarden tot onder z'n neus op, terwijl hij met harde stem beval:

- ‘Ingerukt marsch met dat mormel!!’

Dit bevel stond ongeveer gelijk met het doodvonnis van den hond. De agenten wisten wat het te beteekenen had. Deze straathond had de vertooning in de war gestuurd; hij had de politie-voorschriften overschreden; bovendien droeg hij geen hondenpenning!

Dus zou hij naar het politie-bureau worden overgebracht, om later, tegelijk met 'n armzalig troepje andere zwervershonden, te worden afgemaakt.

Zoo verwijderden de twee agenten zich van het terrein, nadat zij een stevig touw om den hondenhals hadden gebonden, met den hond als een misdadiger tusschen hen in.

En hiermede zou het kortstondig en eigenaardig

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(28)

optreden van dezen straathond een droevig eind hebben genomen...

Maar wacht wat!

Mijn lezers zullen toch wel begrepen hebben, dat ik niet de moeite genomen zou hebben, de ondeugende streken van een hond zoo uitvoerig op te teekenen, wanneer het slechts was, om een bladzijde verder zijn roemloozen dood te beschrijven?

Dezen straathond wachtte een belangrijker rol.

En hoe hij dus met Flip in aanraking kwam, om daarna gezamenlijk de volgende hoofdstukken vol jongens- en hondenavonturen mogelijk te maken, - dat is iets hetgeen ik nu afzonderlijk ga vertellen.

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(29)

Tweede hoofdstuk.

Flip had slecht geslapen.

Hij had wel geen nachtmerrie gehad; en een bepaalden droom kon je 't ook niet noemen. Maar telkens als hij wakker schrikte, herinnerde hij zich, hoe hij in z'n verbeelding bezig was geweest met iets akeligs.

Zoo had Flip een naren nacht doorgebracht.

Toen hij dan eindelijk 's morgens zou opstaan, wist hij maar al te goed wàt hem den heelen nacht zoo door zijn hoofd had gemaald: - het was die hond!

Flip had medelijden met het beest, want hij wist, dat zijn vonnis vast stond. 'n Hond zonder hondenpenning aan den halsband, 'n straathond, waarvoor niet eens

‘hondenbelasting’ betaald werd, is 'n vogelvrije! De politie heeft tot taak, zulke losloopende, zwervende, baaslooze honden op te pakken. De beesten werden dan op het politie-bureau in een hok gesloten, en wanneer binnen de vier-en-twintig uur hun eigenaar zich niet was komen aanmelden, dan werd het strengste vonnis aan zulke dieren voltrokken. ‘Ter dood!’ luidde steeds het onverbiddelijke politievoorschrift.

En òf door verdrinking, òf door gasverstikking werden zulke zwervershonden om het leven gebracht.

Dit had Flip den ganschen nacht door zijn brein gespookt...

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(30)

De straathond, die gisteren de voorstelling van de politie-honden in de war had gestuurd, was, op hoog bevel van den commissaris-van-politie zelf, door de twee agenten als 'n booswicht opgebracht naar het politiebureau; en omdat die

verwaarloosde zwerver er natuurlijk geen baas op na hield, zou de politie stellig korte metten met hem maken.

- ‘Arme drommel!’ peinsde Flip, terwijl hij zich traag aankleedde.

Hij was gedurende dezen onrustigen nacht in zijn gedachten voortdurend met den vreemden hond bezig geweest.

Waarom?

Eerlijk gezegd, omdat hij dezen losloopenden straathond, die op zichzelf het aankijken niet waard scheen, zoo'n leuk beest had gevonden!

Het kwam Flip voor, alsof er kwajongensaard in dien hond stak.

Want telkens, als hij zich de verschillende gebeurtenissen van den vorigen dag weer voor oogen bracht, moest hij het uitproesten; zoo'n weergalooze rakker als die hond zich toen getoond had!

Niet alleen had hij de deftig-gedresseerde politie-honden 'n lesje gegeven in het opsporen van den begraven schoen, maar ook alle andere bewijzen van opperste bekwaamheid, die de zorgvuldig afgerichte speurhonden hadden moeten afleggen, waren door den slordigen straatrekel onberispelijk uitgevoerd!

Vandaar dan ook de heftige verbolgenheid van den dresseur van de ongelukkige politie-honden, dat zoo'n schooierige hond met de eer ging strijken, die heel alleen bestemd had moeten zijn voor zijn gedresseerde discipelen.

En vandaar ook de gestrengheid, waarmee de commissaris-van-politie had meenen te moeten op-

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(31)

treden, om den schuldige te straffen wegens de bij de officiëele vertooning verwekte stoornis.

- ‘Arm beest!’ piekerde Flip, met 'n zwaar hoofd na z'n tobberigen slaap; ‘moet je daarvoor nu zoo zwaar boeten, omdat je kans hebt gezien, je gedresseerde hondenkameraden 'n vlieg af te vangen...

Arme stakker, kun jij 't helpen, dat je geen baas hebt, die voor je zorgt, die je haren kamt, die elken ochtend je hondenportie voor je klaar zet, die éénmaal per jaar bij den gemeentelijken ontvanger je zooveel gulden hondenbelasting gaat betalen!...

Arme hond, kun jij 't helpen, dat je zoo guitig en leutig bent uitgevallen, zoodat je je niet kon inhouden, om aan die verwaande, eigenwijze politie-honden te toonen, hoe jij, al was je onopgevoed, ongemanierd, ongedresseerd, beter dan zij, in staat was, ouwe schoenen op te graven, opgevulde vogelverschrikkers uiteen te ritsen, over hooge schuttingen te klimmen en politie-agenten buiten adem achter je aan te laten hollen!... Arme drommel!’

Doch Flip bedoelde niet, hiermede een grafrede uit te spreken ter eere van den onbekenden hond, die vandaag met zijn honden-leven zou boeten voor zijn honden-euveldaden.

Want eer Flip geheel aangekleed was, had hij al besloten, het arme beest niet zonder vorm van proces ter dood te laten brengen.

Daartegen kwam hij in opstand!

Dit vond hij een onrechtvaardige straf! Daarvoor was die hond te goed! Zooiets had het beest niet verdiend met de wel ondeugende, maar dan toch onschuldige streken, die hij zich gisteren veroorloofd had.

- ‘Dat zal niet gebeuren!’ zei Flip tegen zich zelf, terwijl hij met den borstel z'n haar omhoog

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(32)

streek; Flip droeg namelijk een steil kuifje, omdat zijn haren plakken noch krullen wilden.

Hij wist wel niet, hoe hij het zou aanleggen, om het doodvonnis, dat reeds over den vreemden hond was uitgesproken, te doen herroepen. Maar Flip zou geen Flip heeten, Flip zou niet het zoontje geweest zijn van den commissaris-van-politie, en Flip zou niet waard zijn de hoofdpersoon van dit boek te worden, indien hij geen kans zag, hierop iets te bedenken!

Dus zat Flip wat in zichzelf gekeerd aan het ontbijt, omdat hij maar voortdurend aan het bedenken was, hoe hij het wel zou aanleggen, zijn nog vage plan ten uitvoer te brengen.

De huisgenooten letten niet op hem, omdat z'n vader de krant had opgenomen en met luider stem het verslag voorlas van de proefneming, die den vorigen dag was gehouden. De commissaris-van-politie las het verhaal voor met zijn gewone strenge gelaatsuitdrukking; hij had zijn zware wenkbrauwen halverwege over de oogen laten zakken en de ruige knevels bogen weer humeurig omlaag. Daartoe was wel reden, omdat de verslaggever van de krant, die de vertooning met de politie-honden had bijgewoond, 'n geestig artikel geschreven had, waarin de vele gedresseerde deugden en goede speureigenschappen van de nieuwe politie-honden in de lucht werden gestoken; maar waaraan vervolgens de vermakelijke opmerking was toegevoegd, dat de stad Z. zich gelukkig mocht rekenen, omdat zij bovendien de beschikking had over een sluimerend politie-honden-talent. En dan werd in kleuren en geuren het optreden van den straathond beschreven, die een extranummer ten beste had gegeven en kans had gezien, al de kunststukken, bestemd voor zijn gedresseerde

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(33)

honden-kameraden, met verbluffende zekerheid en gemakkelijkheid te vertoonen.

Het verslag eindigde dan ook aldus:

‘Indien onze hooggeachte commissaris-van-politie een raad van ons zou willen aanvaarden, dan zou het deze zijn: den onbekenden hond, die zich erop beroemen mag, gisteren het mééste succes te hebben gehad, eveneens bij zijn nieuwe politie-honden-corps in te lijven. Want bij dezen hond ging waarlijk het instinct boven de dressuur!’

De commissaris-van-politie scheen echter weinig gevoel te hebben voor de humoristische beschrijving in de krant, en ook den schamperen raad van den journalist scheen hij niet van plan op te volgen. Tenminste hij vouwde de krant driftig samen en mompelde tusschen zijn ruige knevels:

- ‘Die kranten toch!’

Flip begreep hieruit voldoende, dat hij er niet aan behoefde te denken, bij zijn vader een beroep te doen op genade voor den ter dood veroordeelden hond.

Maar het grappige verslag in de krant versterkte hem toch in zijn voornemen, te voorkomen, dat het strenge vonnis over den hond voltrokken zou worden.

Want die krantenmeneer had volgens Flip groot gelijk!... Wat de straathond gisteren vertoond had, was veel kraniger geweest dan het uit het hoofd geleerde lesje van de gedresseerde politie-honden!... En die zwervershond had in elk geval getoond, van huis-uit een onovertroffen speurhonden-talent te bezitten!

Na het ontbijt stond bij Flip als een paal boven water vast, dat hij, hoe dan ook, zich het veege lot van den vreemden hond moest aantrekken!

Het was op de volgende manier, dat Flip zijn reeds langzaam gevormd plan ten uitvoer wilde brengen.

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(34)

Omdat hij de zoon was van den commissaris-van-politie, kwam de jongen als kind-aan-huis op het hoofdbureau van politie. Hij kende iederen inspecteur-van politie, hij kende iederen brigadier-van-politie, hij kende iederen agent-van-politie, bij naam en van uiterlijk. En elk van deze politiebeambten kende natuurlijk Flip, den zoon van den commissaris-van-politie.

Toen dus Flip dien middag - 't was een vrije schoolmiddag - het politie-bureau binnen stapte, sloeg de agent, die voor den ingang op wacht stond, aan den rand van zijn helm; de hoofdagent, die den dienst had, knikte hem vriendelijk toe. 't Was niet ongewoon, dat Flip op het hoofdbureau binnen kwam. Meestal liep de jongen dan de gang door naar de kamer van den commissaris; soms wandelde hij de wachtkamer binnen, om een praatje met de agenten te maken; of wel zwierf hij het groote gebouw rond, zonder dat iemand op hem lette.

Flip kon zich daar overal vrij en ongehinderd bewegen.

En daarvan maakte hij ditmaal listig gebruik, om achteloos, de handen onverschillig in zijn broekzakken gestoken, zijn geruite pet achter op het hoofd, de binnenplaats over te wandelen, naar het bijgebouwtje, waar zich de lokalen van de arrestanten bevonden. Hij, begreep wel, dat in een van die kleine getraliede hokjes de hond moest zijn opgesloten.

Maar Flip wist niet, toen hij voor de gesloten deuren stond, in welk hokje de ter dood veroordeelde hond zich bevond.

Hij kuierde dus wat rond, alsof hij de steentjes van de binnenplaats liep te tellen.

Maar intusschen bleef hij voor elke deur even stil staan, en floot daarbij zachtjes tusschen de tanden.

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(35)

Er stonden daar elf hokjes op een rij. Voor de eerste tien deuren floot Flip zonder eenig antwoord te vernemen. Bij het elfde hokje bevond hij zich echter voor de hondencel. Want toen hij daar weer zachtjes floot, hoorde hij duidelijk hoe een zacht gejank hem antwoordde.

Dit moest de gevangen hond zijn!

Flip herhaalde zachtjes zijn gefluit. En even zachtjes antwoordde hem achter de gesloten deur het zachte gejank.

Hij moest nu probeeren, den sleutel machtig te worden. Maar dit was geen kleinigheid. De brigadier - dat wist Flip - bewaarde de sleutels van de

arrestanten-cellen.

Daarom slenterde Flip het gebouw weer binnen, opende de deur van de kamer van den brigadier. De man zat een pijpje te rooken, terwijl hij bedaard bezig was, processen-verbaal op groote foliant-vellen over te schrijven.

- ‘Wel, jongeneer?’ vroeg de brigadier.

- ‘Goeie middag, meneer de brigadier,’ antwoordde Flip.

- ‘Is er wat, jongeneer?’ vroeg de ander, terwijl hij met een dichtgeknepen oog over zijn walmend pijpje naar den zoon van den commissaris keek.

- ‘Ja, brigadier,’ zei Flip, die al een smoesje bedacht had, ‘papa laat u vragen, of u hem dadelijk kunt helpen aan het politie-rapport van 18 Maart -.’

- ‘Sapperdekrikkrak, jongeneer, dat ligt bij de ouwe paperassen op zolder! Maar als meneer de commissaris 't noodig heeft, zal ik er dadelijk zelf naar gaan zoeken!

Over 'n kwartiertje ben ik terug!’

- ‘Haast u maar niet, brigadier,’ zei Flip met een onschuldig gezicht; ‘ik zal hier wel zoolang op uw terugkomst wachten.’

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(36)

- ‘Dank u wel, jongeneer!’ sprak de oude brigadier om zijn pijpje heen, en hij stapte de kamer uit de trappen op, om op de archiefzolders de maand ‘Maart’ na te snuffelen.

Zoodra had de brigadier niet de hielen gelicht, of Flip keek naar de sleutels, die op een bord aan den muur hingen; op een papiertje, dat boven de spijkers hing, stond met vette letters geschreven:

‘ARRESTANTEN-LOKALEN No. 1 TOT No 11.’

De jongen zocht vlug naar den sleutel, waaraan het cijfer elf hing, en haastte zich door de gang; - het kon zijn, dat ‘Maart’ op zolder vooraan lag, en dan was het voor hem zaak, zoo vlug mogelijk den sleutel weer op zijn plaats te hebben opgehangen, eer de brigadier terug was.

Voor het arrestanten-lokaal gekomen, waarop het cijfer No. 11 geschilderd stond, bleef Flip even in gedachten staan.

Hij wist niets van dezen vreemden hond... Was het een valsch beest?... Zou het naar hem bijten?... Zou het hem aanvliegen?

Hij aarzelde even, al was hij anders niet bang uitgevallen.

Maar meteen hoorde hij achter de deur weer het zachte, klagende gejank, alsof de hond voorzichtig zonder dat anderen het mochten hooren, de aandacht van Flip op zijn deerniswaardig lot wilde vestigen. En tegelijk hoorde hij ook het rammelen van een ketting, die over den steenen vloer van het hok kraste.

De hond was dus niet slechts opgesloten; hij was bovendien aan een ketting vastgemaakt.

Voor Flip was dit voldoende reden, niet langer te

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(37)

aarzelen. Hij stak vlug den sleutel in het slot en opende de deur, die hij echter weer dadelijk achter zich dicht trok, omdat hij niet de kans wilde loopen, door een van de agenten op heeter daad te worden betrapt.

Flip stond in het donkere hok, en eerst kon hij geen hand voor oogen zien. Maar dadelijk bracht de vreemde hond hem op zijn gemak, want Flip voelde een natten hondenneus tegen zijn hand strijken en meteen krabbelde het beest hem met beide voorpooten aan zijn beenen.

- ‘Sst!’ fluisterde Flip, ‘je moet vooral niet blaffen, hond!’

Maar de hond dacht er blijkbaar niet aan, op deze ongewenschte wijze de aandacht op zich te vestigen. Het dier scheen veel te goed te begrijpen, dat zijn bezoeker hem wat afleiding en wellicht uitkomst in zijn duister lot kwam brengen; want hij bleef zachtjes janken van blijdschap, terwijl hij onophoudelijk den jongen over diens handen likte.

- ‘Braaf!! braaf!!’ haalde Flip hem aan, ‘maar hoe krijgen we je nu los?’

De hond scheen te begrijpen; hij rukte ten minste een paar maal aan zijn ketting, voordat Flip de hand uitstak, om in het donker te voelen, hoe de bevestiging vast zat.

Dat viel mee! De ketting was eenmaal om den hondenhals gewonden en met een gewonen knip was hij dichtgemaakt. De hond hield zich heel rustig, en zonder moeite wist Flip hem van den ketting los te maken.

Nu moest hij den hond ongemerkt uit het gebouw laten ontsnappen, zonder dat iemand dit bemerkte, hetgeen minstens evenzeer in het belang was van den gevangene als van z'n verlosser.

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(38)

Flip kreeg reeds een gelukkigen inval.

- ‘Kom 'rs hier,’ riep hij zacht.

De hond begreep hem dadelijk, en kwam op zijn achterste pooten voor Flip staan.

De jongen boog zich omlaag, tilde den hond in z'n armen, en stopte hem zoo goed mogelijk onder z'n wijden kiel. Flip moest er wel potsierlijk uit zien met zijn dikken, opgevulden buik. Maar wat kwam 't er op aan, wanneer hij op die manier den hond ongemerkt buiten het politiebureau kon brengen?

Hij opende dus voorzichtig de deur van het donkere hok en draaide achter zich den sleutel om. Dan liep hij langzaam, in voorover gebogen houding, alsof hij iets op den grond zocht, naar den achteringang van het hoofdbureau. 'n Agent, die van zijn middagronde op het bureau terugkeerde, kwam hem tegen in de half-duistere gang.

- ‘Wat draag je daar voor verdachts onder je buis, Flip?’ lachte hij.

- ‘Schoolboeken!’ jokte Flip.

- ‘'n Heele bibliotheek!’ spotte de agent, zonder argwaan verder gaand.

Voor den hoofdingang stond ook een agent op wacht, - dit wist Flip. Langs dien agent zou hij wellicht niet zoo gemakkelijk kunnen glippen. Vlug bedacht de jongen zich. In de gang stond een groote prullenmand. En den gehoorzamen hond

toefluisterend: ‘Hou je daar koest!’, liet hij uit z'n kiel den hond in de mand glijden, waar het beest zich onbeweeglijk hield.

Flip was nu weer vrijer in zijn bewegingen; de eene helft van de ontvluchting was gelukt, de tweede helft zou ook wel meevallen!

De jongen moest eerst den sleutel van No. 11 weer op z'n plaats hangen. Hij trad de kamer bin-

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(39)

nen; de brigadier was nog niet terug. Flip kon den sleutel dus weer onopgemerkt aan den spijker ophangen, onder het net-geschreven kaartje. En om geen schijn van argwaan te wekken, bleef hij wachten op den braven brigadier, die eindelijk terug kwam met een stoffig boek onder den arm.

- ‘Pff!’ zuchtte deze, ‘daar heb ik dat ding eindelijk gevonden... En wat wil uw pa nu op dien datum nagezocht hebben?’

Flip had niet verder gedacht aan het oude politie-rapport, dat hij den brigadier van zolder had laten halen! Nu moest hij dus iets bedenken, waarom het te voorschijn halen van het foliant noodig was geweest. Hij brabbelde vlug:

- ‘Papa wilde weten hoeveel dienstmeisjes er op 18 Maart door de politie bekeurd zijn wegens het kleedjeskloppen na den in de politie-verordening aangegeven tijd.’

- ‘Hm!’ bromde de brigadier. Hij vond het blijkbaar een zonderlinge

nieuwsgierigheid van z'n commissaris. Maar de toegewijde beambte had in zijn dienstjaren geleerd, zich over niets te verwonderen en steeds stipt te gehoorzamen.

Dus maakte hij zijn rechterduim en wijsvinger nat en begon ijverig de blaadjes van het groote boek om te slaan, om op te zoeken hoeveel dienstmeisjes in Z. na het vastgestelde uur op de stoepen van haar huizen kleedjes hadden staan uitkloppen.

- ‘Dat zal 'n heele opzoekerij zijn, jongeneer!’ mompelde de brigadier.

- ‘Weet u wat?’ antwoordde Flip; ‘ik heb hier nog 'n boodschap in de buurt te doen, en dan kom ik straks wel even terug, om van u den uitslag te hooren.’

En daarmee verliet Flip de kamer om te gaan

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(40)

kijken, of buiten de aftocht voor den hond vrij was.

Maar toen hij de gang doorgewandeld was en op de stoep van het politiebureau keek, zag hij daar nog altijd den agent op wacht staan.

Flip kende dien agent wel; 't was de minst aardige van alle agenten uit Z., een onvriendelijke, strenge man, die onverbiddelijk was op het punt van het

politiereglement.

Dat was 'n tegenvaller voor Flip! Hoe zou hij dezen agent met een kluitje in het riet kunnen sturen, zooals hij het den brigadier had gedaan?... De agent stond daar op schildwacht en geen voet zou hij verzetten van de plaats, waar z'n inspecteur hem gelast had te blijven staan.

Toch probeerde Flip het.

Flip was maar een jongen, zelfs maar een klein kereltje voor z'n leeftijd; en de agent was een stevige, wel zes voet lange man. Flip moest dus naar hem omhoog kijken, toen hij zijn gesprek aldus aanving:

- ‘Wel, meneer de agent...’, begon hij.

- ‘Wat moet je, ventje?... Je weet toch zeker wel, dat 'n agent op post niet spreken mag?’

- ‘O, dat wist ik niet,’ antwoordde Flip.

- ‘Dat moest je als zoon van meneer den commissaris toch weten!’ sprak de agent, die zelf elk artikel van de politie-voorschriften op z'n duimpje kende.

- ‘Ik zal dadelijk het reglement uit m'n hoofd gaan leeren,’ sprak Flip. ‘Kunt u me misschien helpen aan het boekje, waarin het staat?’

Hij hoopte den agent van de stoep weg te krijgen, om, wanneer hij even naar binnen, in de agentenkamer zou zijn gegaan om het boekje te halen, door den vrijen uitgang den ongelukkigen hond te kunnen laten ontsnappen.

- ‘Ik heb die boekjes niet noodig!’ antwoordde

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(41)

de agent grimmig; ‘ik ken die voorschriften en reglementen woord voor woord uit m'n hoofd. Ik heb mijn politiebepalingen zóó vast in m'n geheugen, dat ik dat reglementboekje zelfs in de prullemand heb gegooid.’

Ai! dacht Flip, die prullemand, daar zit de hond juist in!

De agent scheen nu toch even te vergeten wat hij zelf gezegd had over het zwijgen van een agent, die op post staat voor het hoofdbureau van politie. Hij vervolgde tenminste:

- ‘Zal ik je eens een voorbeeld geven, hoe precies ik m'n politie-reglement ken?...

Welnu, haal dan eens dadelijk het boekje, dat ik in de prullemand heb gegooid, en noem het eerste het beste artikel op; dan kun je zelf nagaan, of ik niet woordelijk weet te zeggen, wat daarin gedrukt staat.’

Flip, die het gesprek met den strengen agent was begonnen, kon wel niet anders doen dan het boekje nu uit de prullemand te gaan opdiepen. Daarmee had hij echter den hond niet verlost. Hij stond zich dus even te bedenken.

- ‘Allo!’ beval de barsche agent, ‘sta daar niet te kijken, of je niet tot tien kunt tellen, - en haal die heele prullemand hier, dan zal ik het boekje zelf wel even opzoeken!’

Lieve hemel! dacht Flip, daar ben ik met dien agent van den wal in de sloot geraakt.

Wat nu?

Maar de agent was een kort aangebonden man; hij hield er van, gehoorzaamd te worden. En toen Flip zich nog stond te beraden, hoe hij het moest aanleggen, een geschikte uitvlucht te vinden, commandeerde de agent reeds:

- ‘Eén, twee, drie, marsch! En breng onmiddellijk die prullemand hier!’

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(42)

Flip moest wel gehoorzamen.

Maar de jongen zat in onbeschrijfelijken angst wat er nu wel ging gebeuren. Terwijl hij schoorvoetend de gang in liep, op de prullemand af, om die naar de stoep te sleepen, begreep hij wel wat er zou gebeuren: de hond, die zich onbeweeglijk had gehouden, zou natuurlijk door den agent ontdekt worden; hij zou het beest herkennen als den arrestant over wien de commissaris-van-politie het doodvonnis had

uitgesproken; en Flip's moeite en slimheid zou vergeefs zijn geweest...

Hij greep toch de prullemand bij een oor beet en sleurde de mand naar den uitgang van het gebouw.

De agent boog zich in heel zijn lengte voorover, om den inhoud van de prullemand na te kijken. Er lagen kranten in, snippers papier, proppen, vette boterham-omhulsels.

De mand was hoog opgestapeld met al dien papierrommel.

En daaronder hield de arme hond zich verborgen!

De agent scharrelde tusschen de papieren rond, om naar het weggesmeten boekje te zoeken. Hij vond het niet zoo vlug. Het moest zeker onder-in, op den bodem liggen.

Dus boog hij zich dieper voorover, om zoo laag mogelijk te tasten.

Plotseling uitte hij een kreet van schrik en pijn.

- ‘Au!’ schreeuwde hij, ‘wat is dat nou!’

Hij wilde vlug overeind komen, maar zijn helm was vastgeraakt tusschen al die papieren. Toen hij zich oprichtte, droeg hij de mand op zijn hoofd, terwijl de rand van de mand hem tot over de schouders was gezakt. Onder dien zonderlingen tooi, die hem als een stolp overdekte, klonk zijn nijdige stem:

- ‘Au!... au!... help! help!... Wat zit daar toch in!...’

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(43)

Hij had de armen vrij, en daarom trachtte hij de mand van zijn hoofd te rukken.

De agent stond te stampvoeten van woede en pijn.

Eindelijk wist hij zich zelf toch te bevrijden uit de prullemand. En met een driftigen ruk slingerde hij de mand van zich af. Maar een warreling van papieren daalde langs hem neer en over zijn helm wapperden nog een paar groote krantenbladen.

Op dit oogenblik zag Flip, die met de grootste aandacht had toegekeken, hoe tusschen de proppen uit de prullemand, de kop van den hond te voorschijn kwam;

het beest had zijn ooren opgestoken, zijn oogen glinsterden en zijn bek was een weinig geopend, zoodat het Flip net voorkwam, of de hond lachte. Toen het beest den zonderling toegetakelden agent zag, die nog woedend bezig was, zich de papieren aanhangsels van het hoofd te rukken, bedacht het zich geen oogenblik. Vlug zag Flip den hond te voorschijn kruipen uit de diepe mand. Even schudde de hond zich af.

En dan, als een pijl uit de boog, schoot hij uit de omgevallen mand vooruit, rende de straat over, en was, eer de jongen tot drie kon tellen, om een steeghoekje verdwenen.

Meteen had de agent de laatste krant van zijn helm gerukt.

Hij zag vuur-rood van kwaadheid, en hij bracht zijn hand aan den mond, want een van z'n vingers bloedde.

- ‘Wat is dat!’ riep de barsche agent met bulderende stem; ‘toen ik mijn hand in de mand stak beet 'r iets in m'n vinger!’

- ‘Zeker 'n scherf, of 'n spijker!’ opperde Flip aarzelend.

De agent keek zoo kwaad als 'n nijdige agent slechts kan kijken.

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(44)

- ‘'t Was net, of iemand me beet!’

- ‘Hoe kan dat nu?’ vroeg Flip met z'n onschuldigste gezicht.

De agent hield zijn hand nog in den mond.

- ‘Weet u wat,’ zei Flip, ‘ik zou maar liever niet meer in de prullemand rommelen.

Wie weet, of u of ik ons niet weer in onze vingers snijden. En wat uw

politie-reglement aangaat ben ik stellig overtuigd, dat u 'n uitstekende agent van politie is, en dat, als u voor het hoofdbureau op post staat, er geen kat of hond in of uit kan’.

Terwijl hij nog sprak, kwam de brigadier de gang door.

- ‘Jongeneer!’ riep hij, op zijn pijpje lurkend; ‘ik heb 't eindelijk gevonden, hoor!’

- ‘Wat?’ vroeg Flip, die al niet meer aan den brigadier dacht.

- ‘Dertien dienstmeisjes!’

- ‘Dank u wel!’ sprak Flip. ‘Ik zal 't aan papa zeggen, - al is 't een ongeluksgetal!’

En Flip stapte met z'n korte beentjes, maar met z'n kordaatste stappen de straat over, naar huis, met het streelend gevoel, dat hij, alhoewel tegen de strenge politie in, toch een goed werk had verricht, door dien armen straathond de vrijheid terug te geven.

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

(45)

Derde hoofdstuk.

'n Mooie voorjaarsmiddag, - en Flip zwierf dus naar buiten.

Hij wandelde alleen.

Flip had eigenlijk geen enkelen ‘dikke vriend’. Dit lag meer aan deze niet bestaande vrienden, dan aan Flip. Want dezen knaap zou ik elk van jullie als boezemvriend gegund hebben! Hij was wel een stille jongen, ook een weinig in zichzelf gekeerd, maar dat kwam, omdat hij het eenige kind thuis was; en het kwam ook, omdat er thuis altijd over zulke ernstige onderwerpen werd gesproken door zijn vader.

Misschien was zelfs het feit, dat Flip's vader commissaris-van-politie was, ook wel een van de redenen, waarom de andere jongens zich minder tot dezen kameraad voelden aangetrokken. De meeste jongens in de stad Z., waar dit boek zich afspeelt, waren niet weinig bang voor de plaatselijke politie. En vooral de strenge commissaris had er ongemakkelijk den wind onder.

Daarbij kwam, dat Flip zijn tijdgenooten een heel stuk voor was in algemeene ontwikkeling. Dit was ook alweer een gevolg van de manier, waarop zijn

Jan Feith, De avonturen van Flip en zijn speurhond

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

3p 28 Geef in de figuur op de uitwerkbijlage de verwerkers, instellingen en verbindingen aan die nodig zijn voor

De Britse kunstenaar Mark Wallinger maakte deze reconstructie en stelde het in 2007 tentoon in een museum voor moderne kunst onder de noemer

− Picasso verwijst door zich te beperken naar de oorlog in algemene zin / in alle tijden en/of naar de universele strijd tussen goed en kwaad (de oorlog in Korea is in zijn ogen

Toen ze, na Moeder gekust te hebben, weer gauw naar beneden moesten en Vader naar zijn patienten ging, zei Flip: ‘Ik wou, dat 't zusje in de vacantie gekomen was, dan hadden we

Want nauwelijks had zij haar besluit medegedeeld of Flip-Flap-Floep trok den jongeling naar zich toe, schreeuwde met van woede vertrokken gezicht: ‘De knaap behoort mij!’ knikte door

Nu schept Mam voor kleine Hans Weer een bordje vol, maar thans Zegt de dikkerd, neen hoor, neen, Ik lust die nare soep niet, neen.. 't Woudvogeltje,

In hoofdstuk 3 bekijken we op basis van twee nieuwe methoden welk spel een unieke oplossing heeft en welke niet.. In hoofdstuk 4 bekijken we drie verschillende methoden om een

Maar op dien zekeren dag, of het een Woensdagof Zaterdagmiddag was zou Piet later heusch zelf niet hebben kunnen vertellen, al was het zeker geen Zondagmiddag, want dan werd er vast