• No results found

1e herziening bestemmingsplan Buitengebied - Bollelaan 6-8, Naarden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "1e herziening bestemmingsplan Buitengebied - Bollelaan 6-8, Naarden"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bestemmingsplan

1e herziening bestemmingsplan

Buitengebied - Bollelaan 6-8, Naarden

Gemeente Gooise Meren

(2)

2 Planstatus: vastgesteld

Plan identificatie: NL.IMRO.1942.BP2017N003006-va01

Datum: 2020-03-03

Contactpersoon Buro SRO: H.J.M. van Arendonk Kenmerk Buro SRO: SR170232

Opdrachtgever: Ruig-Design

Buro SRO 't Goylaan 11 3525 AA Utrecht 030-2679198 www.buro-sro.nl

BTW nummer: NL8187.16.071.B01

KvK nummer: 30232281

Rabobank rekeningnummer: NL44.RABO.0142.1540.24 t.n.v. Buro SRO B.V. te Utrecht

(3)

3

Inhoudsopgave

1 Inleiding ... 4

1.1 Aanleiding ... 4

1.2 Ligging plangebied ... 4

1.3 Geldend bestemmingsplan ... 5

1.4 Leeswijzer ... 5

2 Projectbeschrijving ... 6

2.1 Huidige situatie ... 6

2.2 Toekomstige situatie ... 8

3 Beleidskader ... 9

3.1 Rijksbeleid ... 9

3.2 Provinciaal beleid ... 10

3.3 Regionaal beleid ... 13

3.4 Gemeentelijk beleid ... 13

4 Randvoorwaarden omgevingsaspecten ... 15

4.1 Milieueffectrapportage ... 15

4.2 Milieu ... 16

4.3 Waterhuishouding ... 23

4.4 Verkeer en parkeren ... 23

4.5 Ecologie ... 24

4.6 Archeologie ... 28

4.7 Cultuurhistorie ... 29

5 Juridische toelichting ... 30

5.1 Algemeen ... 30

5.2 Verbeelding ... 30

5.3 Planregels ... 30

5.4 Wijze van bestemmen ... 31

6 Uitvoerbaarheid ... 32

6.1 Economische uitvoerbaarheid ... 32

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid ... 32

(4)

4

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het kadastrale perceel Naarden, Sectie C nr. 1755 (Bollelaan 6-8) is binnen het vigerend bestemmingsplan bestemd voor woningbouw. Initiatiefnemer wil op de locatie 3 vrijstaande woningen bouwen, waarbij met name de voorgestelde verdeling over het plangebied niet geheel past binnen de geldende mogelijkheden.

Om dit initiatief mogelijk te maken is een partiële herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Middels voorliggende bestemmingsplanwijziging wordt de beoogde ontwikkeling planologisch mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied aan de Bollelaan 6-8 ligt in de wijk Bosch van Bredius in de gemeente Gooise Meren. Het betreft één kadastraal perceel Naarden, Sectie C nr. 1755. Het plangebied is onderdeel van een villawijk en tevens een naoorlogs bos tussen de kernen Naarden, Bussum en Huizen. De Bollelaan betreft een doorgaande weg in deze wijk. Het plangebied ligt op circa 240 meter ten oosten van de A1.

De navolgende afbeelding toont de begrenzing van het plangebied:

Begrenzing plangebied (rood omkaderd) (bron: maps.google.nl)

(5)

5

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van de vigerende '1e herziening bestemmingsplan Buitengebied' van de voormalige gemeente Naarden. De raad heeft dit bestemmingsplan op 10 september 2008 vastgesteld. De navolgende afbeelding toont een fragment van het geldende bestemmingsplan:

Uitsnede bestemmingsplan '1e herziening bestemmingsplan Buitengebied', met in rood een globale begrenzing van het plangebied

In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Woondoeleinden I'. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend woningen toegestaan. Het onderhavige plangebied bevat drie bestemmingsvlakken, waarbij in een bestemmingsvlak het maximum aantal aaneen te bouwen woningen (2) is aangeduid. De nu voorgestelde opzet met drie vrijstaande woningen past niet geheel binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan. Om die reden is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.

Voorts geldt de dubbelbestemming 'Aandachtszone Wegverkeerslawaai'. Voor het bouwen van woningen (geluidgevoelige gebouwen) binnen de als 'Aandachtszone Wegverkeerslawaai' aangewezen gronden geldt dat de geluidsbelasting niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 komen de verschillende omgevingsaspecten aan de orde. Hoofdstuk 5 bevat vervolgens een juridische toelichting. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

(6)

6

2 Projectbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Bollelaan 6-8 in de villawijk Bosch van Bredius nabij de kern Naarden. De villawijk wordt gekenmerkt door royale villa's in het groen.

Het perceel heeft een omvang van circa 4.700 m². Op het onderhavige perceel was in het verleden een dubbele woning gesitueerd, maar die is in 2012 gesloopt. De toegang tot het perceel bevindt zich in de zuidwestelijke hoek van het plangebied. Het terrein is nadien 'verwilderd' en heeft geen functie meer gehad.

Aan de zijde van de Bollelaan is een rij volwassen bomen aanwezig, terwijl er verspreid over het terrein diverse volwassen bomen staan. Er is sprake van een hoogteverschil van ongeveer -4 meter met het aangrenzende perceel Bollelaan 10.

Aan de achterzijde van het plangebied ligt een open veld. Langs het plangebied loopt een onverhard pad.

De navolgende afbeeldingen tonen de huidige situatie van het plangebied, bezien vanaf het onverharde pad en de Bollelaan en gezien vanuit de lucht.

Plangebied vanaf de Bollelaan, inclusief te koop bord (bron: Google Maps)

Achterzijde plangebied bezien vanaf onverhard pad (bron: Google Maps)

(7)

7

Bestaande situatie, met het plangebied rechts op de voorgrond (bron: Architectenbureau TULP, 07-07-2018)

(8)

8

2.2 Toekomstige situatie

Initiatiefnemer is voornemens een drietal vrijstaande woningen te realiseren. Voor wat betreft de opzet en de maatvoering van de hoofdgebouwen wordt aangesloten bij de woningen in de directe omgeving. De goot- en bouwhoogten zullen maximaal resp. 6 en 10 meter bedragen, wat eveneens aansluit bij de bebouwingskarakteristieken van de omliggende woningen. Overigens zal, door het hoogteverschil met het aangrenzende perceel van Bollelaan 10, de hoogte als bescheiden worden ervaren.

Teneinde een vrij doorzicht tussen de woningen te kunnen garanderen, worden de hoofdgebouwen minimaal 5 m uit de zijdelingse perceelsgrens gesitueerd. Hierbij worden de woningen zorgvuldig ingepast op het perceel, waarbij de volwassen bomen zo veel mogelijk behouden worden. Dat is gedaan op basis van een Bomen Effect Analyse (zie toelichting paragraaf 4.5.3). Dat zorgt er voor dat sprake blijft van een passende groene setting.

De woningen zullen één gezamenlijk toegangspad delen, gebruik makend van toerit in de zuidwesthoek van het plangebied. Die opzet is te verkiezen boven drie individuele inritten, aangezien de Bollelaan een doorgaande weg met een snelheidsregime van 50 km/u is en er een fietsstrook aanwezig is. Daarmee sluit het aan bij de principes van Duurzaam Veilig, waarbij hier de voorkeur uitgaat naar zo min mogelijk private aansluitingen op de straat. Ook heeft dan geen aantasting van de markante bomenrij aan de Bollelaan en van het aanwezige hoogteverschil plaats. De beoogde ontwikkeling voorziet in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein (zie: toelichting paragraaf 4.4).

De navolgende afbeelding toont de beoogde perceelindeling.

Beoogde perceelindeling (bron: Architectenbureau TULP, 28-02-2019)

(9)

9

3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In deze structuurvisie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'.

Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Planspecifiek

De aard en kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling maakt dat er, los van de ladder voor duurzame verstedelijking, geen raakvlak is met het Rijksbeleid. In toelichting paragraaf 3.1.3 wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd.

Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.

Planspecifiek

De voorgenomen ontwikkeling valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is de ontwikkeling dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die op 1 juli 2017 in werking is getreden.

(10)

10

De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:

2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

3. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.

4. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Planspecifiek

Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een 'stedelijke ontwikkeling' verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien ligt bij 11 woningen.

Onderhavig plan betreft de realisatie van een drietal wooneenheden en is daarmee in dit verband geen stedelijke ontwikkeling. Voorts maken de gronden waarop de ontwikkeling wordt gerealiseerd al onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied en zijn de gronden in het vigerend bestemmingsplan reeds bestemd voor woningbouw.

Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat.

Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving.

De hoofdambitie is opgedeeld in de volgende aspecten met bijbehorende ambities:

Leefomgeving

a. Klimaatverandering: een klimaat bestendig en waterrobuust Noord-Holland. Stad, land en infrastructuur worden klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.

b. Gezondheid en veiligheid: het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.

c. Biodiversiteit en natuur: de biodiversiteit in Noord-Holland vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt.

(11)

11 Gebruik van de leefomgeving

a. Economische transitie: een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor. De provincie biedt ruimte aan ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.

b. Wonen en werken: woon- en werklocaties dienen beter met elkaar in overeenstemming te zijn.

Woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends.

c. Mobiliteit: inwoners en bedrijven van Noord-Holland kunnen zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt verplaatsen.

d. Landschap: het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

Energietransitie

a. De ambitie van de Provincie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op hernieuwbare energie.

Daarnaast wordt er met de Omgevingsvisie NH2050 geprobeerd om een richting uit te zetten om houvast te bieden naar de onzekere toekomst. Daarvoor wordt een aantal bewegingen naar de toekomst toe benoemd:

1. Noord-Holland in beweging: Op weg naar een economisch duurzame toekomst 2. Dynamisch schiereiland: Benutten van een unieke ligging

3. Metropool in ontwikkeling: Vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend internationaal concurrerend metropolitaan systeem

4. Sterke kernen, sterke regio's: Sterke kernen houden regio's vitaal 5. Nieuwe energie: Economische kansen benutten van energietransitie

6. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving: vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agrifoodsector

Er wordt in de Omgevingsvisie NH2050 uitgegaan van het principe ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’.

Hierbij wordt gelet op de diversiteit aan regio's en wordt ruimte geboden aan maatwerk en ruimte om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving.

Planspecifiek

Een onderdeel is het ontwikkelen van 'sterke kernen, sterke regio's', op basis van eigen kracht en kwaliteiten. Het onderhavige gebied heeft bijzondere kwaliteiten, van het wonen in een royale groene omgeving. Villaparken vormen een kwalitatieve aanvulling op de centrumkernen, met een betekenis voor de leefbaarheid van de hele regio. Voorliggend plan draagt bij aan het versterken van de woningvoorraad.

Overigens gaat het hierbij om een reeds vigerende woonbestemming, op basis waarvan ter plaatse reeds meerdere woningen waren toegelaten.

Conclusie

Voorliggend plan is in lijn met de ambities van de Provincie Noord-Holland.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Tegelijk met de voormalige Structuurvisie Noord-Holland 2040 is op 21 juni 2010 de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de PRV regelmatig aangepast. De laatste wijziging van de PRV is op 14 januari 2019 door Provinciale Staten vastgesteld.

De Provinciale Ruimtelijke Verordening stelt regels en voorwaarden waaraan de inhoud van onder ander (gemeentelijke) bestemmingsplannen moet voldoen. Er zijn regels voor het zowel het gehele provinciale

(12)

12

grondgebied als het landelijke gebied, de georegels voor uitsluitend het bestaand bebouwd gebied en regels voor uitsluitend het landelijk gebied.

Planspecifiek

Het voorliggende plan is een kleinschalige ontwikkeling: nieuwe bebouwing voor stedelijke functies die gelet op de kleinschaligheid en beperkte ruimtelijke gevolgen niet wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening. Bij een kleinschalige ontwikkeling is artikel 5c van de PRV van toepassing. Dit artikel regelt verstedelijking die zodanig beperkt van omvang is dat deze niet ladderplichtig is. De gedachte hierbij is dat er voor een kleinschalige ontwikkeling altijd ruimte te vinden is binnen het bestaand stedelijk gebied, terwijl er buiten bestaand stedelijk gebied wel beperkingen gelden. Uit toelichting paragraaf 3.1.3 blijkt dat het voorgenomen plan niet ladderplichtig is.

De definitie van bestaand stedelijk gebied is gelijk aan de definitie van artikel 1.1.1 eerste lid onder h, van het Besluit ruimtelijke ordening: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Volgens jurisprudentie kan een kavel met een stedelijke bestemming zoals 'Wonen' die aansluit op een bestaand woongebied worden aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. Omdat ter plaatse van de beoogde woningen reeds de bestemming 'Wonen' geldt en het plangebied aansluit op het woongebied Bikbergen, dient het plangebied aangemerkt te worden als bestaand stedelijk gebied.

Vanwege de ligging binnen bestaande stedelijk gebied zijn er geen beperkingen ten aanzien van het voorgenomen plan, dat een kleinschalige ontwikkeling betreft. Er dient gesteld te worden dat het plan in overeenstemming is met het provinciale ruimtelijke beleid.

3.2.3 Provinciale Woonvisie 2010-2020

Op 27 september 2010 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Provinciale Woonvisie 2010-2020 'Goed Wonen in Noord-Holland' vastgesteld. De woonvisie is een verdere uitwerking van de structuurvisie, waarin de kwaliteit van wonen centraal staat.

De doelstelling voor 2020 is dat de inwoners van Noord-Holland beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. Om hiertoe te komen zijn de volgende drie speerpunten benoemd:

1. betere afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten en vooral voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning;

2. betere afstemming van voorzieningen in de woonomgeving op de vraag van bewoners;

3. verbetering van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

De provincie zet zich hierbij vooral in op de rol van procesleider, aanjager en expert. Vanuit deze rol stuurt de provincie aan op het maken van bestuurlijke afspraken in de Regionale Actie Programma's. In deze actieprogramma's worden de speerpunten en opgaven uit de woonvisie nader uitgewerkt.

Planspecifiek

Het plangebied valt binnen het Regionaal Actie Programma voor de Regio Gooi- en Vechtstreek.

In toelichting paragraaf 3.3.1 wordt op dit actieprogramma verder ingegaan. Voorts maakt voorliggend bestemmingsplan in planologische zin geen extra wooneenheden mogelijk. Het betreft enkel een aanpassing van de bouwgrenzen en de bebouwingsmogelijkheden.

(13)

13

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020

Wethouders uit de negen regiogemeenten van de Gooi en Vechtstreek hebben op 5 september 2017 het Regionale Actieprogramma (RAP) vastgesteld. De regio Gooi en Vechtstreek heeft het RAP 2016- 2020 aangegrepen om de eigen woonvisie nog eens onder de loep te nemen en het actieprogramma uit die woonvisie te actualiseren.

Op basis van de herijking van de behoefte, opgave en ambities van de regionale woonvisie, de speerpunten als benoemd in het RAP, de bestaande verstedelijkingsafspraken en de woningbouwcapaciteit van de gemeenten in de regio, formuleert de regio de volgende voor het plangebied relevante conclusies voor het referentieprogramma in het RAP:

• Het kwantitatieve nieuwbouwprogramma voor de regio voor deze RAP-periode bedraagt 3.750 woningen;

• Voor de realisatie van het volledige programma (tot en met de tweede RAP-periode) lijkt er voldoende plancapaciteit, maar een groot deel van de plannen heeft nog en zachte planstatus;

• De kwalitatieve opgave voor de regio in de nieuwbouw blijft, mede op basis van behoeftecijfers van de provincie, 1/3 sociaal. De regio zet hierop in en verwacht – gezien de plancapaciteit – deze kwalitatieve invulling te kunnen realiseren.

Planspecifiek

In onderhavig geval wordt bijgedragen aan het 'hard' maken van plannen met een zachte planstatus. Het plangebied is reeds bestemd ten behoeve van woningbouw. Hier wordt nu een invulling aan gegeven.

Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan de woningbehoefte in de regio.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Woonvisie Gooise Meren

Op 12 juli 2017 is de Woonvisie Gooise Meren 2017-2025 vastgesteld door de raad van de gemeente Gooise Meren. In de lokale woonvisie schetst de gemeente haar visie op het wonen in de gemeente Gooise Meren.

De prioriteiten tot 2025 zijn:

1. Woningaanbod

a. Voldoende woningaanbod b. Gedifferentieerd woningaanbod 2. Doorstroming stimuleren

3. Vergroten van kansen voor starters op de woningmarkt 4. Een toekomstbestendige woningvoorraad

5. Verduurzaming van de woningvoorraad

Woningbouwprogramma

De komende jaren blijft de druk op de woningmarkt van Gooise Meren hoog. Het woningbouwprogramma voorziet in de bouw van circa 2.800 woningen de komende jaren, waarvan 350 in het sociale (huur)segment. Met nieuwbouw wordt het aanbod op de woningmarkt direct vergroot, maar worden ook verhuisketens op gang gebracht. Dit zorgt voor de benodigde dynamiek op de woningmarkt, ook in de bestaande woningvoorraad. De uitgangspunten uit de regionale woonvisie worden daarbij (1/3 van alle woningtoevoegingen in betaalbare segment) overgenomen.

(14)

14 Planspecifiek

Voorliggend bestemmingsplan maakt ter plaatse de realisatie van een drietal vrijstaande woningen mogelijk. Met de beoogde ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de woningbehoefte.

3.4.2 Samen Sneller Duurzaam Gooise Meren

De gemeente De Gooise Meren streeft naar een toekomstbestendige en duurzame gemeente. De basis voor het bereiken van een toekomstbestendig Gooise Meren is samenwerken. Daarom heeft de gemeente op 31 mei en 1 juni 2017 het werkatelier Samen Sneller Duurzaam Gooise Meren georganiseerd. In twee dagen tijd is met inwoners, ondernemers, verenigingen, maatschappelijke organisaties, politici en ambtenaren de basis gelegd voor het actieplan Samen Sneller Duurzaam Gooise Meren. Het actieplan laat de uitdagingen zien: het creëren van een breed duurzaam bewustzijn bij iedereen die in Gooise Meren woont of werkt. Hierin zijn acht duurzaamheidsopgaven uitgewerkt:

• Alle gebouwen en woningen aangesloten op niet-fossiele energie

• Slimmere en groenere mobiliteit

• Een afvalloze samenleving

• Gezond lokaal voedsel

• Biodiversiteit als maat der dingen

• Een waarderende economie

• Duurzaam onderwijs

• Samen duurzaam voor(t)leven Planspecifiek

De gemeente Gooise Meren streeft naar duurzame ontwikkelingen. De nadere uitwerking hiervan vindt buiten het kader van de ruimtelijke procedure plaats. waar nodig wordt dit anterieur geregeld.

3.4.3 Welstandsnota Gooise Meren 2016

Het welstandsbeleid van de voormalige gemeenten Bussum, Muiden en Naarden is samengevoegd en waar nodig geactualiseerd. In de Welstandsnota 2016 zijn de beoordelingskaders opgenomen voor gebieden en objecten, die hun grondslag vinden in de samenhang van het bebouwingsbeeld en de historisch gegroeide structuren. Het doel van het welstandsbeleid is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen het aanzien van hun omgeving als algemene waarde.

Planspecifiek

De beoogde ontwikkeling valt onder het welstandsgebied "bosgebied". In het bosgebied ten oosten van Naarden staat afwisselende villabebouwing en enkele andere gebouwen in een lage dichtheid. Het bosgebied van Naarden is een gebied met een bijzonder welstandsniveau. Het beleid is terughoudend en gericht op behoud van onder meer het bosachtige karakter, individualiteit en representativiteit van de bebouwing. Bouwplannen worden in samenhang met de beschrijving en uitgangspunten getoetst aan criteria ten aanzien van ligging, massa, architectonische uitwerking en materiaal en kleur. In het kader van het voorliggende bestemmingsplan zijn criteria ten aanzien van ligging en massa relevant, zoals:

• het groene bosachtige karakter van het gebied behouden en versterken

• gebouwen liggen vrij op de kavel

• ruimte om het gebouw behouden

• villa’s bestaan uit een opbouw van één tot twee lagen en bij voorkeur een kap

• bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw

De beoogde ontwikkeling van een drietal vrijstaande woningen past, voor zover daar aan richting wordt gegeven middels voorliggend bestemmingsplan, binnen de welstandscriteria. De gebouwen komen vrij op de kavel te liggen met een ruime onderlinge afstand, waarbij de toegestane massa van de hoofdgebouwen aansluit op de omgeving.

(15)

15

4 Randvoorwaarden omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

a. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;

b. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;

c. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;

d. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.

Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:

• Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;

• Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;

• De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).

De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.

Planspecifiek

Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen.

De voorgenomen ontwikkeling van bevat namelijk een drietal woningen. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

a. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;

b. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.- beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.

(16)

16

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in dit hoofdstuk. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r.. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent voorliggend bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.

Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.- beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant.

De onderbouwing waarom geen m.e.r. is opgesteld wordt als bijlage bij het ontwerp uitwerkingsplan gevoegd. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.- plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.

Op basis van deze plantoelichting, welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie, kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

4.2 Milieu

4.2.1 Bodem

In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.

Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.

Planspecifiek

In 2008 is door Grondslag BV op het perceel een bodemonderzoek uitgevoerd. Volgens informatie van de opdrachtgever hebben er na het onderzoek in 2008, met uitzondering van de sloopactiviteiten van de voormalige woning, geen (bodembedreigende) activiteiten plaats gevonden. Desondanks is er in het kader van de beoogde ontwikkeling een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd (Grondslag BV, d.d. 28 maart 2017, zie: bijlagen bij toelichting, bijlage 1).

Chemisch onderzoek onverdachte terreindeel

De gestelde hypothese dat, buiten de twee zware metalen verontreinigingscontouren in de grond, maximaal lichte verhogingen aan zware metalen, PAK en/of minerale olie worden verwacht, is deels bevestigd.

De sterke verhoging aan PAK in de grond ter plaatse van boring G502 geeft aanleiding voor het uitvoeren van een nader onderzoek. Middels dit nader onderzoek dient meer inzicht te worden verkregen in de verontreinigingssituatie (omvang). Vastgesteld dient te worden of sprake is van een ‘geval van ernstige bodemverontreiniging’.

Grondwater verontreiniging met cadmium en zink ter plaatse van voormalige stortlocatie

Uit de resultaten blijkt dat in de afgelopen negen jaar de sterk verhoogde concentraties cadmium en zink zijn afgenomen in het grondwater tot maximaal de streefwaarde (lichte verhogingen).

(17)

17

Aanbevolen wordt om ook het grondwater uit de peilbuizen 1A, 126, 306, 307 en 402 van het onderzoek uit 2008 te herbemonsteren en te laten analyseren op cadmium en zink. Dit om vast te stellen of de gehele verontreiniging met cadmium en/of zink in het grondwater is afgenomen of verdwenen. Op basis van de resultaten kan definitief worden gesteld of er al dan niet nog sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging in het grondwater. Gezien de resultaten van onderhavig onderzoek, zal dat waarschijnlijk niet het geval zijn.

Asbest onderzoek gehele onderzoekslocatie

De gestelde hypothese dat de bovengrond verdacht is op het voorkomen van asbest, is deels bevestigd. Ter plaatse van gat G519 (gelegen in de zuidwesthoek) is asbest aangetroffen (grove en fijne fractie) boven de interventiewaarde in de bovengrond. Ter plaatse van de overige gegraven gaten is zintuiglijk en analytisch geen asbest aangetoond.

Op basis van de resultaten uit 2008 en het huidige onderzoek kan het grootste deel van de onderzoekslocatie als asbest-onverdacht worden aangemerkt. Ter plaatse van gat G519 is in verband met het aantreffen van een asbestgehalte boven de interventiewaarde ‘sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging’. Middels een nader onderzoek dient meer inzicht te worden verkregen in de omvang (zowel horizontaal als verticaal) van de aangetroffen asbestverontreiniging. Het gebied rondom gat G519 dat op basis van de resultaten uit 2008 en het huidige onderzoek nader onderzocht dient te worden bedraagt ca. 250 m².

Daarnaast is ter plaatse van de locatie een afvaldepot aangetroffen waarin asbestverdacht materiaal is aangetroffen. Aanbevolen wordt om dit afvaldepot af te voeren naar een erkende acceptant. Nadat het depot is afgevoerd dient de bodem ter plaatse van het afvaldepot onderzocht te worden op de aanwezigheid van asbest. De reden hiervoor is dat er asbestverdachte materialen van het afvaldepot vermengd kunnen zijn geraakt met de onderliggende bodem.

Door Inventerra is Nader bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 2). Het doel van dit nader bodemonderzoek is het vaststellen van de mate en omvang van verontreinigingen met zware metalen in het grondwater en in de grond, PAK en asbest in de grond en in de halfverharding.

1. Grondwater – zware metalen

Bij de herbemonstering van het grondwater uit de peilbuizen uit eerder onderzoek zijn ten hoogste lichte verontreinigingen met zink of cadmium aangetoond. Tijdens het actualisatie onderzoek uit 2017 zijn eveneens ten hoogste lichte verontreinigingen aangetoond. Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat de in 2008 in het grondwater aangetoonde sterke verontreinigingen niet meer aanwezig zijn. Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat geen sprake is van een 'geval van ernstige bodemverontreiniging' en daarmee ook niet van een saneringsnoodzaak in de zin van de Wet bodembescherming (Wbb).

2. Grond – zware metalen

Tijdens de eerder uitgevoerde onderzoeken is reeds vastgesteld dat over een oppervlakte van ca. 1.000 m² een sterke verontreiniging met lood en zink aanwezig is in de grond vanaf het maaiveld tot ca. 0,5 à 0,7 m - mv. De omvang van deze sterke verontreiniging werd geraamd op ca. 500 m³. De verontreiniging is, afgaand op boorprofielen, vermoedelijk veroorzaakt door het ophogen van het terrein met een partij sterk verontreinigd zand. Op grond van de hoeveelheid sterk verontreinigde grond kan geconcludeerd worden dat sprake is van een 'geval van ernstige bodemverontreiniging' en dus van een saneringsnoodzaak in de zin van de Wbb.

3. Aanvullend bodemonderzoek PAK

Bij het uitgevoerde gefaseerde onderzoek is de omvang van de verontreiniging met PAK in kaart gebracht.

De sterke verontreiniging bevindt zich in de bovengrond (0 – 0,5 m -mv), met uitzondering van een plek waar de verontreiniging tot 1,0 m -mv is aangetoond. De globale contour van de sterke verontreiniging is weergegeven op onderstaande afbeelding4. Bij de boringen rondom zijn plaatselijk matige verontreinigingen aangetoond, voor het merendeel is echter sprake van lichte verontreinigingen.

(18)

18

Resultaten nader bodemonderzoek, met in rood de contour van sterke verontreiniging met PAK (Bron: Nader bodemonderzoek Inventerra, 19 april 2019)

De totale oppervlakte van het sterk met PAK verontreinigde gebied bedraagt ca. 400 mN. Uitgaande van een dikte van de verontreinigde laag van 0,5 meter is sprake van ten minste 200 mP sterk verontreinigde grond. Op grond van de hoeveelheid sterk verontreinigde grond kan geconcludeerd worden dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en dus van een saneringsnoodzaak in de zin van de Wbb.

De verontreinigingscontour overlapt gedeeltelijk de verontreinigingscontour van zware metalen.

4. Verkennend en nader asbestonderzoek

Tijdens het nader onderzoek naar de verontreiniging met asbest in de bodem is vastgesteld dat het gewogen asbestgehalte in de vermoedelijke kern 5,7 mg/kgds bedraagt. Op basis hiervan en het feit dat rondom geen asbest is aangetoond, kan geconcludeerd worden dat er hier geen saneringsnoodzaak voor asbest in de bodem.

Opgemerkt wordt echter dat in de bodemlaag waarin asbest is aangetroffen ook glas, plastic en resten ijzer zijn aangetroffen. Er is waarschijnlijk sprake van (resten van) een afvalstort. Aanbevolen wordt om eventuele afvalresten te verwijderen, gelijktijdig met het nog te verwijderen afvaldepot.

Bij het uitgevoerde asbestonderzoek ter plaatse van het puinpad is vastgesteld dat het gewogen asbestgehalte in de vermoedelijke kern 88 mg/kgds bedraagt. Aangezien het gewogen gehalte in de vermoedelijke kern lager is dan de interventiewaarde van 100 mg/kgds is er ook bij het puinpad geen saneringsnoodzaak.

Onderzoek van de grond onder het afvaldepot op asbest is nog niet uitgevoerd omdat het afval nog niet is verwijderd. Derhalve kan deze vraag op dit moment niet worden beantwoord. Geadviseerd wordt om de bodem na verwijdering van het afvaldepot op een later moment te onderzoeken. Mogelijk dat dit gecombineerd kan worden met de uit te voeren bodemsaneringswerkzaamheden.

Advies

Het nader bodemonderzoek heeft (opnieuw) aangetoond dat, voor wat betreft zware metalen en PAK, sprake is van een 'geval van ernstige bodemverontreiniging' en dus van een saneringsnoodzaak. Hiervoor zijn verschillende saneringsvarianten mogelijk: verwijdering tot aan (lokale) achtergrondwaarden, isolatie/ophogen (door bijvoorbeeld leeflaag en/of bebouwing) of een combinatie van deze mogelijkheden.

(19)

19

Hiervoor dient een BUS-melding of een saneringsplan te worden opgesteld, waarbij ook het afvaldepot wordt betrokken. Dit dient te worden ingediend bij het bevoegd gezag; na goedkeuring kan overgegaan worden op de uitvoering van de sanering. Er is op dit onderdeel een voorwaardelijke verplichtingen opgenomen in de planregels.

4.2.2 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

• woningen;

• geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);

• andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):

o verzorgingstehuizen;

o psychiatrische inrichtingen;

o medisch centra;

o poliklinieken;

o medische kleuterdagverblijven.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Planspecifiek

Ten behoeve van het voorliggende initiatief is door Adviesbureau Van der Boom akoestisch onderzoek uitgevoerd ('Geluidbelasting wegverkeer Bollelaan te Naarden, d.d. 17 januari 2019); zie bijlagen bij toelichting, bijlage 3. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de gevels van de woningen door wegverkeer op de A1 ten hoogste 53 dB na aftrek bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden, maar dat geldt niet voor de maximale hogere waarde (53 dB, voor situaties langs autosnelwegen)).

De geluidbelasting op de gevels van de woningen door wegverkeer op de Bollellaan bedraagt ten hoogste 59 dB. Ook hier wordt de voorkeursgrenswaarde (48 dB) overschreden. De maximale hogere waarde van 63 dB (voor situaties binnen de bebouwde kom) wordt niet overschreden.

Een hogere waarde voor wegverkeer op beide wegen kan slechts worden vastgesteld als maatregelen tot het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, of als er ernstige bezwaren zijn op het gebied van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Hieronder zijn maatregelen beschreven om de geluidbelasting ten gevolge van de A1 en de Bollelaan op de woningen zo mogelijk tot de voorkeursgrenswaarde te doen afnemen.

Maatregelen aan de bron: stil asfalt

De A1 is reeds voorzien van stil asfalt (ZOAB). Deze maatregel is voor de rijksweg dus reeds getroffen. De Bollelaan is voorzien van het referentiewegdek (DAB). Door het toepassen van een stil wegdek zou de geluidbelasting met ca. 4 dB (dunne deklaag B) afnemen. Echter, diverse gemeenten en provincies geven aan dat zeer terughoudend wordt omgegaan met de aanleg van een stiller asfalt waar het gaat om korte weglengtes, omdat daarbij verschillende onderhoudsproblemen ontstaan (met name op overgangen van stil en gewoon asfalt, en als gevolg van wringend verkeer). Gezien de kosten van stil asfalt en gezien de problemen met onderhoud van stille wegdekken met een korte weglengte stuit deze oplossing voor het terugdringen van de geluidbelasting op de woningen op bezwaren van financiële en civieltechnische aard.

(20)

20 Maatregelen aan de bron: verlagen van de maximumsnelheid

De maximumsnelheid op de A1 bedraagt 100 km/u. Het terugbrengen van de verkeerssnelheid om de geluidbelasting op de woningen te reduceren ligt niet voor de hand gezien het karakter van de weg en de omvang van het project. De maximumsnelheid op de Bollelaan bedraagt 50 km/uur. Het verder terugbrengen van de verkeerssnelheid ligt niet voor de hand gezien het karakter van de weg.

Afscherming van de woningen geluidscherm

De woningen worden reeds afgeschermd van de A1 door een scherm met een hoogte van 4,6 meter. Het verhogen van deze afscherming ten behoeve van een project met drie woningen is financieel onhaalbaar.

De woningen kunnen in theorie van de Bollelaan worden afgeschermd door het aanbrengen van een geluidscherm met een hoogte van circa 7,5 meter. Een scherm op deze locatie binnen de bebouwde kom is echter stedenbouwkundig ongewenst en financieel niet haalbaar.

Hogere waarde

De maatregelen om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde zijn onvoldoende doeltreffend of stuiten op bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige of financiële aard. Voor de gevels van de woningen dient daarom een hogere waarde te worden aangevraagd van 53 dB voor wegverkeer op de A1 en 58 resp. 59 dB voor wegverkeer op de Bollelaan. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de woningen reeds mogelijk zijn op basis van het huidige bestemmingsplan.

Geluidwering

Volgens het Bouwbesluit moet de zgn. karakteristieke geluidwering GA;k van de uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied in een woning ten minste gelijk zijn aan de invallende geluidbelasting verminderd met 33 dB; voor verblijfsruimten gelden 2 dB lagere waarden voor de geluidwering GA;k. De voorschriften hebben tot doel de geluidbelasting binnenshuis in de verblijfsgebieden van een woning te beperken tot 33 dB.

Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex. artikel 110-g Wgh. De woningen ondervinden een geluidbelasting van meer dan 53 dB zonder aftrek. Voor de geluidbelaste gevels zijn aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig. De hoogste geluidbelasting bedraagt zonder aftrek 65 dB. De benodigde karakteristieke geluidwering voor deze gevel bedraagt dan GA;k 32 dB.

Voor gevels met een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek, bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering GA;k 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Voor deze gevels zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.

Er zal voor dit initiatief een hogere waarde procedure doorlopen worden. Indien tevens wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit zal voor het aspect geluid sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening.

4.2.3 Luchtkwaliteit

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur

‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 μg/

m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'. Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

(21)

21 Planspecifiek

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een drietal woningen. Het project is aan te merken als een project van ”niet in betekenende mate”. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Desalniettemin is met behulp van de Atlas Leefomgeving (o.a. ministerie I&M en RIVM) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied.

Uit de achtergrondconcentraties over 2015 van fijnstof (PM10) en stikstofdioxide over 2015 (NO2) blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse van de locatie voldoende is.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.4 Bedrijven en milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid.

Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

• het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;

• het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

Wonen wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige functie. Er is daarom gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van het plangebied. Uit raadpleging van omliggende bestemmingsplannen blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen relevante bedrijven en inrichtingen aanwezig zijn. De omgeving wordt vooral gekenmerkt als groene woonwijk. Er wordt dan ook voldaan aan de richtafstanden ten aanzien van de aanwezige (kleinschalige) bedrijvigheid.

Daarnaast bevindt zich op een afstand van ruim 850 meter, ten noorden van de Huizerstraatweg, het bedrijventerrein Givaudan, met geur- en smaakstoffenfabrikant Givaudan. Onderhavig plangebied valt ver buiten de geurcontour van dit bedrijf.

Geconcludeerd wordt dat er geen belemmeringen bestaan voor de uitvoering van de beoogde ontwikkeling in het kader van milieuzonering.

(22)

22 4.2.5 Externe veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:

• risicovolle (Bevi-)inrichtingen;

• vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;

• vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Planspecifiek

De navolgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart externe veiligheid:

Fragment risicokaart externe veiligheid (plangebied in zwart kader)

De locatie ligt in het effectgebied van rijksweg A1. Gezien de afstand en artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes kan verdere toetsing aan het Groepsrisico buiten beschouwing blijven.

Overeenkomstig de Regeling basisnet bedraagt de PR 10-6 contour 0 meter. Er wordt dus voldaan aan de grenswaarde genoemd in het Besluit externe veiligheid transportroutes.

(23)

23

Wel dient aandacht te worden besteed aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen (Bevt, art 7). Bij een incident met toxische stoffen op de A1 kan een giftige gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de Veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende.

Uit de risicokaart blijkt verder dat in een straal van 750 meter van het plangebied geen risicovolle inrichtingen en/of buisleidingen aanwezig zijn. Ook het bedrijf Givaudan aan de Huizerstraatweg, op een afstand van circa 850 meter, levert op dit onderdeel geen beperkingen op.

Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Waterhuishouding

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan en diverse beleidsnota’s. In de keur van het waterschap zijn geboden en verboden opgenomen voor de bescherming van de functionaliteit van waterlopen en waterkeringen. Met de Keur wil het waterschap de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veiligstellen en de dijken sterk houden. Bij de Keur horen Keurkaarten met informatie over wateren en waterkeringen.

Het waterschap hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1.000 m² verhard oppervlak in stedelijk gebied 10 % daarvan gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg.

Planspecifiek Watercompensatie

Als een toename van verhard oppervlak van meer dan 1.000 m² aan de orde is, is watercompensatie noodzakelijk. In de voorgestelde opzet met drie vrijstaande woningen neemt de oppervlakte van het verharde oppervlak met minder 1.000 m² toe. Watercompensatie wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Voorts is het perceel in het verleden (tot 2012) deels bebouwd geweest. Wanneer de beoogde situatie wordt vergeleken met de situatie tot 2012, is de netto toename aan verharding nog aanzienlijk lager.

Riolering en afkoppeling

Het hemelwater zal via de tuin in de bodem infiltreren. Er zal geen gebruik gemaakt worden van uitlogende bouwmaterialen. Voor het huishoudelijk afvalwater wordt aangesloten op de bestaande riolering.

4.4 Verkeer en parkeren

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Voor het maken van een inschatting van het benodigde aantal parkeerplaatsen en de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn parkeerkencijfers en kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren: van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen en kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij

(24)

24

ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen en wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.

Planspecifiek Verkeer

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de kengetallen uit publicatie 381 van het CROW (zie tabel). De beoogde ontwikkeling van een drietal vrijstaande woningen levert een verkeersgeneratie op van 24,6 motorvoertuigen per etmaal. De verwachting is dat de Bollelaan over voldoende capaciteit beschikt om de verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling op te vangen.

ontwikkeling crow aansluiting aantal verkeersgeneratie per etmaal (matig stedelijk, rest bebouwde kom)

totaal

woning koop, vrijstaand 3 8,2 24,6

Parkeren

Voor het parkeren in het plangebied worden, op basis van de nota Parkeernormen (d.d. 14 juni 2018) de parkeernormen uit de CROW publicatie 381 aangehouden. Voor een vrijstaande koopwoning wordt het gemiddelde van de bandbreedte gehanteerd: 2,2 parkeerplaatsen per woning. De benodigde parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd.

ontwikkeling crow aansluiting aantal parkeerplaatsen per

woning (matig stedelijk, rest bebouwde kom)

totaal

woning koop, vrijstaand 3 1,8 - 2,6 6,6

4.5 Ecologie

4.5.1 Gebieds- en soortenbescherming

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

In het kader van de beoogde ontwikkeling is ecologisch onderzoek uitgevoerd (Blom Ecologie, d.d. 30 januari 2018, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 4). Dit onderzoek heeft betrekking op een situatie met vier woningen; de bevindingen zijn eveneens van toepassing op de nu beoogde situatie met drie woningen, aangezien het gepaard gaat met vergelijkbare ingrepen:

• kap enkele bomen en verwijderen vegetatie: afvoer groen;

• egaliseren terrein; graafwerkzaamheden en grondtransport;

• terrein bouwrijp maken: aanbrengen puinbed, aanleg nutsvoorzieningen e.d.;

(25)

25

• realisatie nieuwe woningen: algemene bouwwerkzaamheden;

• revitalisatie en herinrichting terrein: algemene hoveniers- en overige werkzaamheden.

Hierbij komen alle thans aanwezige (ecologische) functies van de planlocaties geheel of deels te vervallen.

Negatieve effecten die op kunnen treden voor beschermde soorten zijn: vernietiging en/of afname van geschikt leefgebied (permanent of tijdelijk) en opzettelijke verstoring (tijdelijk).

Geconcludeerd wordt dat binnen het plangebied en/of de directe omgeving daarvan geen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor komen. Het plangebied heeft aannemelijk geen essentiële betekenis voor soorten die behoren tot het beschermingsregime habitatrichtlijnsoorten, vogelrichtlijnsoorten of overige soorten. Vleermuizen maken mogelijk gebruik van de planlocatie tijdens het foerageren en migreren. De locatie en omgeving ervan worden incidenteel betreden door algemene amfibieën en zoogdieren. Op de planlocatie zijn geschikte nestlocaties voor algemene broedvogels aanwezig.

De werkzaamheden en toekomstige situatie leiden niet tot aantasting van beschermde gebieden of beschermde natuurwaarden. Ondanks dat er geen effecten verwacht worden kan het, ten behoeve van een feitelijke rekenkundige onderbouwing, door de provincie wenselijk worden geacht een Aerius berekening uit te voeren. Verder dient tijdens de uitvoering van de werkzaamheden rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soortgroepen dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wet-Nb, overige soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde bestemmingsplanwijziging (vrijstellingsbesluit).

De realisatie van de nieuwe burgerwoningen aan de Bollelaan 6-8 te Naarden is uitvoerbaar zoals bepaald in de Wro (artikel 3.1.6. Bro).

Stikstofdepositie

De ontwikkeling gaat gepaard met de uitstoot van stikstof in de bouw- en de gebruiksfase, wat mogelijke effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ‘Eemmeer & Gooimeer Zuidoever', bevindt zich op een afstand van ca.

1,3 km. Natura 2000-gebieden 'Naardermeer' bevindt zich op een afstand van ca. 2,9 km.

In het kader van het hierboven genoemde ecologische onderzoek wordt hier kort op ingegaan, maar dit onderzoek dateert van voor de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 over het Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). In aanvulling hierop zijn Aeriusberekeningen uitgevoerd, gebruik makend van de nieuwe AERIUS Calculator waarin de bezwaren van de uitspraak van 29 mei 2019 zijn weggenomen. De bevindingen zijn weergegeven in de rapprtage 'Berekening t.b.v. Wet natuurbescherming Bollelaan 6-8, Naarden' (Buro SRO, d.d. 11 februari 2020); zie bijlagen bij toelichting, bijlage 8. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden. Daarmee is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Met het oog op de Wet natuurbescherming is het plan uitvoerbaar.

Conclusie

In de quickscan wordt geconcludeerd dat de volgende maatregelen getroffen dienen te worden in verband met de beoogde ontwikkeling op het terrein:

• Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).

• Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.

• Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te geven in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.

• Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur maken ter voldoening aan artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening bekend dat gedurende de periode van 28 oktober 2021 tot

Activiteitenbesluit milieubeheer die op 6 juli 2016 verscheen in de Staatscourant (nr. Op grond van het nieuwe artikel 3.78a Activiteitenbesluit milieubeheer is het met ingang van

Toelichting bestemmingsplan Buitengebied, herziening Heikant 3a 12 Voor elke ruimtelijke ontwikkeling geldt dat toepassing moet worden gegeven aan de basisprincipes voor

ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden

ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd,

Inmiddels is de ontwikkeling van een Expertisecentrum voor bijzonder onderwijs en de woonwijk Buurtschap Waaranders in De Vaandel Zuid zover gevorderd dat wij u de eerste

ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden

Deze uitgangspunten zullen, voor zover relevant, waar mogelijk als richtlijn voor de nadere uit- werking van de bouwplannen op het perceel Nieuwe Kerkstraat 14 worden