• No results found

Natuur.focus 2014-1 Opmars van Gevlekte witsnuitlibel in Limburg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Natuur.focus 2014-1 Opmars van Gevlekte witsnuitlibel in Limburg"

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Windmolenparken

in de Noordzee Opmars van Gevlekte witsnuitlibel in Limburg

Natuur.focus

V L A A M S D R I E M A A N D E L I J K S T I J D S C H R I F T O V E R N A T U U R S T U D I E & - B E H E E R – M A A R T 2 0 1 4 – J A A R G A N G 1 3 – N U M M E R 1

V E R S C H I J N T I N MA A R T, J U N I, S E P T E M B E R E N D E C E M B E R

Exotische macro- invertebraten in Vlaanderen

Toelating – gesloten verpakking Retouradres: Natuurpunt,

Coxiestraat 11, 2800 Mechelen

(2)

Opmars van Gevlekte witsnuitlibel in Limburg

Verkenning van het habitatgebruik en suggesties voor beheer

Geert Beckers, Kobe Janssen & Tom Verschraegen

De Gevlekte witsnuitlibel werd lang als de heilige graal van de Vlaamse libellenfauna beschouwd. Niet alleen haar raadselachtig voorkomen, maar ook de Europese bescherming middels de Habitatrichtlijn, maakt dat deze soort bijzondere aandacht verdient. Het laatste decennium doken in Limburg meerdere kleine populaties van de soort op. In deze bijdrage wordt dieper ingegaan op het habitatgebruik in deze gebieden en worden suggesties gegeven voor beheer.

Een mannetje Gevlekte witsnuitlibel dat zijn territorium overschouwt. (foto: Geert Beckers)

(3)

Inleiding

De Gevlekte witsnuitlibel Leucorrhinia pectoralis werd lang als de heilige graal van de Vlaamse libellenfauna beschouwd. Zo werd de soort in het recente verleden maar zeer sporadisch opgemerkt en werden populaties meestal als ‘vermoedelijk’

gecatalogeerd. Volgens de Vlaamse Rode Lijst is ze ‘met uit- sterven bedreigd’ (De Knijf 2006), terwijl de Europese Rode Lijst de soort eerder als ‘momenteel niet bedreigd’ boekstaaft (Kalkman et al. 2010). Deze spreidstand doet vragen rijzen waarom de soort zich in Vlaanderen moeilijk kan handhaven.

De Habitatrichtlijn (HR) beschermt de soort op verschil- lende manieren. Enerzijds moeten de populaties integraal in Vlaanderen behouden en uitgebreid worden (vermelding op bijlage IV van de HR, gewestelijke instandhoudingsdoelstel- lingen, Paelinckx et al. 2009). Anderzijds moeten speciale beschermingszones (SBZ of beter gekend onder de naam Ha- bitatrichtlijngebieden) afgebakend worden (vermelding op Bijlage II van de HR), waar specifieke maatregelen vooropge- steld worden (specifieke instandhoudingsdoelstellingen, ANB 2013). Bovendien is de Gevlekte witsnuitlibel een typische soort van twee Europese waterhabitattypen (mesotrofe en eutrofe wateren, De Knijf et al. 2013), wat maakt dat een gun- stige staat van instandhouding van die habitattypen ook gun- stige populaties van de soort vereisen (Louette et al. 2013).

Gericht onderzoek naar de bescherming en uitbreiding van de soort in Vlaanderen is dus essentieel. Het recent opduiken van enkele populaties in Limburg (zie verder) en naburige re- gio’s (Antwerpen, Bart Hoeymans pers. med.; Noord-Brabant (Nederland), Termaat 2006) laat ons toe om een beter beeld te krijgen van verspreiding, biologie en gebruik van het leef- gebied, en om een voorzichtige inschatting te maken van de kwaliteit van aanwezige populaties ten opzichte van vind- plaatsvariabelen, analoog met Termaat (2006). De resultaten van dit onderzoek zullen dus een aanzet geven tot een beter inzicht in het voorkomen van de Gevlekte witsnuitlibel en haar biotoopvereisten. Daaruit volgend kan men in het na- tuurbeleid de klemtoon leggen op de juiste gebieden (kern- populaties) en via soortgericht beheer van deze gebieden een duurzame bescherming van de soort garanderen.

Historiek

Na het jarenlang quasi afwezig zijn van de soort in Vlaanderen (De Knijf & Anselin 1996) werden in 2000 op verschillende lo- caties in Vlaanderen mannetjes waargenomen (De Knijf 2001).

Maar het is pas de laatste vijf jaar dat er gestage uitbreiding lijkt plaats te vinden. Zo werd in 2008 in de Vallei van de Zijp- beek (Rekem) een populatie vastgesteld op dezelfde locaties waar de soort in 2000 reeds werd waargenomen (pers. obs.

& Jos Gorissen pers. med.). Op nagenoeg hetzelfde moment werden drie exemplaren waargenomen op het militair do- mein van Houthalen-Helchteren (INBO pers. med.). De jaren nadien bleek het in de Vallei van de Zijpbeek om een kleine maar stabiele populatie te gaan met tot negen exemplaren die samen op eenzelfde locatie vlogen. Dat de dieren ook ter plaatse tot voortplanting kwamen, werd verondersteld door de waarneming van verschillende tandems en ei-afzet (Figuur 1). Daardoor rees het vermoeden dat de soort op deze loca- tie altijd in lage aantallen wist stand te houden. De ‘populatie’

op het militair domein kon, ondanks gerichte zoekacties, niet meer worden bevestigd.

Maar waren deze inventarisaties wel gericht genoeg om de aan- of afwezigheid vast te stellen? In 2012 werden in het vijvercomplex Midden-Limburg nieuwe locaties met tiental- len individuen ontdekt. Al snel bleken deze waarnemingen geen toevalstreffer. Gevlekte witsnuitlibel kende een onwaar- schijnlijk goed vliegseizoen met een sterke toename van de waarnemingen in heel België en omstreken. Dit vormde de aanleiding om nog gerichter op zoek te gaan naar nieuwe vindplaatsen. Aangezien hoge aantallen vaak louter worden toegewezen aan een influx van individuen uit Oost-Europa, werden in 2013 de meeste Limburgse vindplaatsen opnieuw gecontroleerd. De vaststelling van tientallen verse exempla- ren per locatie lijkt echter eerder het gevolg van residente populaties in de onmiddellijke of ruime omgeving. De onder- zochte valleien zijn immers voor een groot stuk onontgonnen terrein op het gebied van libelleninventarisatie. Bijkomend heeft de Gevlekte witsnuitlibel een twee- of meerjaarlijkse larvale cyclus (Groenendijk & van Swaay 2005), waardoor ima- go’s die in 2013 op dezelfde locaties vlogen niet het gevolg konden zijn van een influx van het jaar voordien.

Monitoring

Er werd gestart met een lijst van te onderzoeken locaties aan te duiden op basis van de gekende verspreiding van de soort in Limburg. Bijkomend werden overige wateren beoordeeld op basis van de resultaten uit de veldstudie in Noord-Brabant in Nederland (Termaat 2006). Het betrof een relatief aandeel van de complexen aan vijvers en vennen in Limburg, waarvan een groot aantal al lang niet meer doelgericht werd onder- zocht (Figuur 2). Hierbinnen is een grote variatie van verschil- lende watertypes, gaande van zure heidevennen tot eutrofe vijvers. Deze locaties werden bij geschikte weersomstandig- heden onderzocht. Bij iedere plas werd het aantal exempla- ren, het geslacht, het waarnemen van tandems of ei-afzet Figuur 1. De eerste gefotografeerde tandem van de soort in 2008. (foto:

David Herman)

(4)

genoteerd. Als er meerdere veldbezoeken plaatsvonden per locatie en per seizoen, dan werden de maximaal waargeno- men aantallen van hetzelfde seizoen tijdens een van de be- zoeken gebruikt. Telkens werd, analoog met het onderzoek in de provincie Noord-Brabant in Nederland (Termaat 2006), het voorkomen van de aantallen getoetst aan omgevingsvaria- belen, zoals de begroeiingsgraad, de waterdiepte, helderheid van het water en de aan- of afwezigheid van vis. Ook werden andere waargenomen libellensoorten genoteerd om een be- ter idee te krijgen van de libellengemeenschap die samen met de soort voorkomt.

De verschillende variabelen werden als volgt beoordeeld. (1) De helderheid van de plassen werd empirisch ingeschat. Plas- sen waar geen partikels het water vertroebelden werden in de categorie ‘helder’ geplaatst. Plassen waarin de zichtbaarheid toeliet om tot een zekere diepte (20-30 cm) planten of organis- men waar te nemen zijn in de categorie ‘vrij helder’ geplaatst.

‘Matig tot niet helder’ waren plassen met een zichtbaarheid van maximum 10-20 cm. (2) De begroeiingsgraad werd op ba- sis van het percentage open water beoordeeld. Plassen met >

50% open water zonder drijvende vegetaties behoren tot de categorie ‘laag’. Plassen met een goed ontwikkelde vegetatie over 50-75% van de oppervlakte behoren tot de categorie ‘ma- tig’. Plassen met een begroeiing tussen 75 en 100% van de op- pervlakte behoren tot de categorie ‘hoog’. (3) De diepte van de waterkolom werd ingeschat op iedere plek waar een mannetje territorium hield of waar ei-afzet werd waargenomen.

Met de dataset van het veldonderzoek werd een poging ge- daan om de onderzochte wateren in te delen in vier catego- rieën, al dan niet opgedeeld in ionenrijkere of voedselrijkere subtypes. Deze opdeling is gebaseerd op de systematiek van natuurtypen voor Vlaanderen (Haskoning 2003). In deze me- thodiek worden de verschillende watertypes opgedeeld op basis van karakteristieke plantensoorten. Tabel 1 lijst per ca- tegorie de karakteristieke plantensoorten op en maakt ook een vertaling naar de Europese habitattypes (Decleer 2007).

Er gebeurde geen volledige inventarisatie van macrofyten per locatie en ook geen fysicochemische typering van de wateren.

De indeling dient dan ook als ‘richtinggevend’ geïnterpre- teerd te worden. Voor een nauwkeurig inzicht naar de range van watertypen en hun abiotische typering waar de Gevlekte witsnuitlibel zijn optimum van voorkomen kent, is bijkomend onderzoek wenselijk.

Dankzij het twee jaar durende veldonderzoek werd een goed beeld verkregen van de vliegplaatsen waar de soort minstens vanaf 2011 aanwezig was. Dit is nodig gezien de tweejarige ontwikkelingscyclus van de larven (Groenendijk & van Swaay 2005). Dit had als bijkomend voordeel dat eventuele effecten van verschillende beheerpraktijken konden worden afge- toetst aan het voorkomen van de soort.

Resultaten

Vindplaatsen in 2012

Tussen 2008 en 2012 werd de populatie van de Vallei van de Zijpbeek op regelmatige basis gecontroleerd. In 2012 werden in totaal 56 locaties bezocht (Figuur 2). Zoekacties concen- treerden zich op de Hoge Kempen (Maasmechelen-Lanaken), de bovenloop en de middenloop van de Laambeek (Houtha- len-Heusden-Zolder), de bovenloop en de middenloop van de Roosterbeek (Zonhoven-Hasselt) en de Zwarte beek (Beringen-Leopoldsburg). Daarnaast werden gericht locaties

bezocht in de Maten en de Dautenweyers (Diepenbeek), het Hageven (Neerpelt), de Kuil (Zutendaal) en het Zwart water te Nieuwenhoven (Sint-Truiden) om de variatie aan watertypes te maximaliseren.

Gedurende het veldonderzoek was het frappant in welke mate aan- of afwezigheid bepaald werd door de weersomstandighe- den. Bij lagere temperaturen (< 20 °C) of bij bewolking werden met moeite Gevlekte witsnuitlibellen aangetroffen. Meermaals bleken mannetjes bij bewolking hun territorium te verlaten en verdwenen ze in de omliggende bosranden. Dit in tegenstelling tot Noordse witsnuitlibellen Leucorrhinia rubicunda die present bleven boven het water, alsook de vaak honderden Viervlek- ken Libellula quadrimaculata en waterjuffers. Bij eerder ma- tige weersomstandigheden (door wind of bewolking) was het noodzakelijk om voormalige en potentiële vliegplaatsen meer- maals te bezoeken, alvorens conclusies te trekken. Dit weersef- fect is een belangrijk gegeven om mee te nemen bij een toe- komstige terreinstudie, temeer om een gestandaardiseerde monitoring te ontwikkelen. Dit plaatst de zoekacties in de peri- ode 2009-2011 ook in een ander daglicht. Dit weerseffect werd zo goed mogelijk uitgesloten tijdens dit veldonderzoek.

De Gevlekte witsnuitlibel werd in 2012 in heel de Limburgse Kempen teruggevonden (bron: www.waarnemingen.be). In totaal werden door de auteurs meer dan tweehonderd ver- schillende individuen waargenomen. Dit aantal is de som van de maxima die tijdens één veldbezoek per locatie in één jaar werden waargenomen (Tabel 2, raadpleegbaar op www.natuurpunt.be/focus).

• Kernen situeerden zich in de bovenloop van de Laambeek en de bovenlopen van de Kikbeek, Zijpbeek en Asbeek in de Hoge Kempen, waar de soort ook in 2008 reeds aanwe- zig was. In totaal werden in deze deelgebieden minimum 104 individuen gezien en op vijf locaties werd tandemvor- ming en/of ei-afzet waargenomen.

• Andere bovenlopen van beekvalleien waar de soort werd aangetroffen waren de Zwarte Beek en de Roosterbeek met respectievelijk 18 en 9 exemplaren met op beide loca- ties eveneens tandems.

• Verder werd naar de soort gezocht in de honderden vij- vers van het vijvercomplex van Midden-Limburg, gelegen in de middenloop van de Laambeek en de Roosterbeek.

Daar werd de soort eveneens in hoge aantallen aangetrof- fen, in hoofdzaak in de meer voedselarme vijvers. In totaal werden 21 exemplaren en drie locaties met tandems of ei- afzet gevonden in de Laambeekvallei en 29 exemplaren en één locatie met tandems in de Roosterbeekvallei.

• Daarnaast werd de soort gevonden in de Maten en de Dauteweyers in Diepenbeek (respectievelijk vijf en één exemplaar).

• De auteurs telden drie exemplaren op één locatie in het Hageven te Neerpelt (niet weergegeven in Figuur 2). Ook de beheerders deden dat jaar waarnemingen (Ghis Pal- mans pers. med., Gerard Jannis).

• Ondanks zoekacties in Zutendaal en Sint-Truiden kon de aanwezigheid van de soort in Haspengouw niet worden aangetoond.

• Verschillende exemplaren werden door Peter Gabriëls waargenomen in ’t Wik te Bokrijk, een ander zeer kansrijk gebied voor de soort.

(5)

Vindplaatsen in 2013

In 2013 werden, als een gevolg van de slechte weersomstan- digheden, 22 locaties opnieuw gecontroleerd. Desondanks bevestigden de waarnemingen dat de Gevlekte witsnuitli- bel in bepaalde gebieden reeds langer aanwezig was. Door het koude voorjaar vloog de soort minimum twee weken later dan in 2012 en in lagere aantallen. Om alsnog een goed beeld van de populaties te krijgen concentreerde het veldwerk zich op de deelgebieden met de grootste aantal- len in 2012 en aanvullend op plekken waarvan het beheer- type gekend was. Met deze aanpak werd getracht bruikbare info maximaal uit de dataset te destilleren. De soort werd opnieuw waargenomen in alle onderzochte deelgebieden.

Zes locaties in de bovenlopen van de Hoge Kempen, vijf lo- caties in de bovenloop en één locatie in de middenloop van de Laambeek, twee locaties in de bovenloop en twee locaties in de middenloop van de Roosterbeek (Figuur 2). Deze waar- nemingen tonen aan dat de soort al voor het ‘magische’ jaar 2012 ruimer verspreid was in de regio gezien de tweejarige cyclus van de larven (Groenendijk & van Swaay 2005). Vaak hielden de mannetjes zelfs territorium op nagenoeg dezelfde verlandingsvegetaties als het jaar voordien, soms zelfs met amper een meter verschil. De Vallei van de Zwarte beek werd in 2013 niet opnieuw onderzocht. Wel resulteerde een uitge- breider veldonderzoek door de beheerders in hogere aantal- len en een ruimere verspreiding in het Hageven en werd een vers uitgeslopen vrouwtje aangetroffen in Diepenbeek. Indi- caties dat hier ook effectief populaties van de soort aanwezig zijn (De Knijf & Adriaens 2008). Ook bevestigden anderen de aanwezigheid van de soort in de Maten.

Habitatgebruik van de Gevlekte wit- snuitlibel

Het inventariseren van territoriumhoudende mannetjes is bij de Gevlekte witsnuitlibel een gebruikelijke manier om het ge- schikt voortplantingsbiotoop te bepalen. De mannetjes keren steeds terug naar dezelfde uitkijkpost en van hieruit trachten ze een vrouwtje te strikken. De vrouwtjes komen naar het wa- ter als ze bereid zijn te paren. Dit werd meermaals vastgesteld tijdens dit veldonderzoek en ei-afzet vond vaak in de onmid- dellijk omgeving plaats. Meermaals bewaakte het mannetjes Figuur 2. Overzicht van de onderzochte locaties (paars) en de aantallen die per deelgebied werden waargenomen in de verschillende deelgebieden.

Het aantal per deelgebied is een sommatie van het maximaal aantal waargenomen individuen op eenzelfde moment op de verschillende onderzochte plassen. De aantallen zijn dus geen cumulatie van waargenomen individuen doorheen het vliegseizoen op eenzelfde locatie. De locaties waar tandems of ei-afzet werd waargenomen zijn rood omcirkeld.

Figuur 3. Alle bemonsterde locaties werden onderverdeeld in vier categorieën.

De blauwe balkjes sommeren het maximaal aantal waargenomen exemplaren per plas binnen de desbetreffende categorie. De rode balkjes geven het gemiddeld aantal exemplaren waargenomen op de resp. plas binnen deze categorie weer. Hiervoor zijn enkel de locaties weerhouden waar Gevlekte witsnuitlibellen werden waargenomen en als geschikt werden bevonden. Een gedetailleerde beschrijving van de typische plantensoorten in de verschillende categorieën wordt gegeven in Tabel 1.

  0

10 20 30 40 50 60 70

1 2a 2b 3a 3b 4a 4b

Range Gevlekte witsnuitlibel

(6)

het vrouwtje tijdens het afzetten van de eieren (pers. obs., Groenendijk & van Swaay 2005, Termaat 2006). De Gevlekte witsnuitlibel kwam in hoofdzaak voor op wateren die beho- ren tot categorie 2a, 2b, en 3a (Figuur 3 en Tabel 1). Hieronder worden deze categorieën en de resp. plassen of vennen kort besproken qua structuur en plantensamenstelling. Dit kan dienen als een leidraad voor toekomstige monitoring of doel- gerichte inventarisatie van nieuwe vindplaatsen.

Categorie 2a wordt enkel aangetroffen in de bovenlopen van Kempense beken waar oligotrofe verlandingsvenen in contact staan met zeer zwak gebufferde wateren van het drijvende waterweegbree-oeverkruidtype. Op de gradiënt tussen deze vegetaties staan vaak soorten als Snavelzegge en Draadzegge.

De ondergedoken vegetatie bestaat uit soorten als Knolrus, Veelstengelige waterbies, Klein blaasjeskruid en Moerasherts- hooi. De drijvende vegetatie kent vaak een hoge bedekkings- graad met Duizendknoopfonteinkruid en lokaal Drijvende wa- terweegbree. Topsoorten in dit type van vennen zijn Drijvende egelskop en in het verleden ook regelmatig Waterlobelia. De hoogste aantallen Gevlekte witsnuitlibellen binnen deze cate- gorie (> 20 exemplaren en een tandem op 29/05/2012) troffen we aan op een geëutrofieerde (en verzuurde) vorm van dit type met een ijle rietvegetatie en een goed ontwikkelde onderge- doken vegetatie van Waternavel en Veelstengelige waterbies (Figuur 4). Ook de vliegplaats in de Vallei van de Zijpbeek, waar de soort op z’n minst al sinds 2008 aanwezig is, kenmerkt zich enerzijds door een oligotroof verlandingsveen, anderzijds aan de beekzijde door een ijle vegetatie van Riet en Grote lisdodde en een drijvende vegetatie van Duizendknoopfonteinkruid en plaatselijk Drijvende waterweegbree.

De overige plekken van categorie 2a worden soms geken- merkt door een sliblaag of staan in contact met diepere kwel- stroming, waardoor soorten als Holpijp en Gewone waterbies optreden. Rond de opstijgende stengels van deze planten overschouwen de mannetjes van Gevlekte witsnuitlibel bij voorkeur hun territorium (Figuur 5).

Categorie 2b zijn eveneens zeer zwak gebufferde systemen van het drijvende waterweegbree-oeverkruidtype die voorko- men in de bovenlopen van Kempense beken maar zonder de gradiënt naar verlandingsveen. De wateren worden ten dele gevoed door ondiepe kwelzones. De soortensamenstelling is echter zeer vergelijkbaar met type 2a, maar soorten als Oe- verkruid, Drijvende waterweegbree en Vlottende bies treden vaker op (Figuur 6).

Figuur 4. IJle rietvegetaties met een goed ontwikkelde ondergedoken vegetatie en typische soorten als Waternavel en Veelstengelige waterbies zijn het biotoop van de Gevlekte witsnuitlibel in het Laambeekven. (foto: Geert Beckers)

Figuur 5. In de Vallei van de Zwarte beek komt een oligotroof verlandingsveen voor met Veenpluis, Veenorchis, Kleine veenbes en een randzone met Snavelzegge in contact met matig gebufferd water en emerse soorten als Gewone waterbies, Holpijp en een goed ontwikkelde drijvende vegetatie met Witte waterlelie en Duizendknoopfonteinkruid.

(foto: Geert Beckers)

Figuur 6. De vliegplaatsen in de bovenloop van de Laambeek kenmerken zich door zeer uitgebreide drijvende vegetaties van Duizendknoopfonteinkruid en Vlottende bies. (foto: Geert Beckers)

(7)

Categorie 3a zijn vijvers die ten dele gevoed worden met beekwater in de middenloop van Kempense beken. Het be- treft vijvers die binnen de vijvercomplexen achteraan in de cascade gelegen zijn en door de zuiverende werking van vijver naar vijver steeds voedselarmer worden. Het soorten- spectrum bestaat uit een mix van soorten van het Drijvende waterweegbree-Oeverkruidtype en het Vlottende bies-Pilva- rentype. De emergente vegetatie beperkt zich tot ijle rietve- getaties en soorten als Holpijp en Gewone waterbies. De drij- vende vegetatie bestaat uit soorten als Drijvend fonteinkruid, Veenwortel en Drijvende waterweegbree. Ondergedoken vin- den we lokaal Oeverkruid en Moerashertshooi maar eveneens een grote abundantie van soorten als Pilvaren, Kruipende moerasweegbree, Vlottende bies, Veelstengelige waterbies en lokaal Naaldwaterbies of glaskrozen (Figuur 7).

Categorie 3b zijn de typische zwak gebufferde vijvers van het Vlottende bies-Pilvarentype. De emergente vegetatie bestaat uit een groot aantal soorten en zijn op veel plaatsen denser dan de voorgaande categorieën met soorten als Grote kat- tenstaart, Grote egelskop, Riet, Gele lis en een drijvende ve- getatie van Drijvend fonteinkruid en Veenwortel. Andere veel voorkomende soorten zijn Grote waterweegbree, Watertor- kruid, Waterlepeltje, Eivormige waterbies en bij droogvallen een nagenoeg volledige bedekking van Naaldwaterbies en glaskrozen. Door aanrijking ontbreken in de verschillende vijvercomplexen vaak andere typische soorten als Kruipende moerasweegbree, Pilvaren en Vlottende bies.

Een mooi voorbeeld van variatie van leefgebiedsgeschiktheid binnen een vijver vormde een vijver die behoort tot categorie 3a, maar met een duidelijk onderscheid tussen een zuurder, voedselarmer deel met een abundantie van Moerashertshooi en een meer gebufferd deel met ijl Riet, Holpijp en Kruipende moerasweegbree. Op deze vijver vlogen Gevlekte witsnuitli- bellen enkel op het meer gebufferde deel, in tegenstelling tot Noordse witsnuitlibel.

Categorie 4 zijn eerder voedselrijke, ionenrijke types die zich in Midden-Limburg vaak kenmerken door een ondergedoken ve- getatie van Stomp fonteinkruid en drijvende vegetaties van Witte waterlelie en Gele plomp. Emergente vegetaties zijn nagenoeg

uitsluitend zeer dichte vegetaties van Riet en Grote lisdodde. In deze eerder voedselrijke vijvers vonden we enkel een populatie op de overgang naar een verlandingsveen (Figuur 9).

Figuur 7. De meest voedselarme plassen in het Vijvergebied vormen, ondanks (of dankzij) hun jaarlijkse korte, winterdrooglegging in functie van amfibieën, een geschikt leefgebied voor de Gevlekte witsnuitlibel. (foto: Geert Beckers)

Figuur 8. Foto van de emergente vegetatie in ‘het Winkelke’ (Zonhoven), een vijver behorende tot een aangerijkte vorm van het Pilvaren- Vlottende biestype. In dit type vijvers vinden we talrijk glaskrozen en Naaldwaterbies op droogvallende oevers en sporadisch Eivormige waterbies. De overige typische soorten ontbreken momenteel grotendeels. (foto: Geert Beckers)

Figuur 9. De contactzone tussen voedselarm verlandingsveen en meer voedselrijk vijverwater met een abundante ondergedoken vegetatie van Stomp fonteinkruid en een verlandingsvegetatie van Stijve zegge, Snavelzegge, Veenmossen, Veenpluis en Wilde gagel vormt een geschikt biotoop voor de Gevlekte witsnuitlibel in de middenloop van de Laambeek. (foto: Geert Beckers)

(8)

Biotoopvereisten van de Gevlekte witsnuitlibel en samenstellingen van de libellengemeenschappen

In de voedselarme systemen (categorie 2a, 2b) komt de Ge- vlekte witsnuitlibel voor samen met soorten als Speerwater- juffer Coenagrion hastulatum, Noordse witsnuitlibel en Ge- vlekte glanslibel Somatochlora flavomaculata. Deze soorten kennen hun zwaartepunt in dergelijke wateren. Indicatieve gidssoorten om naast deze drie soorten ook Gevlekte wit- snuitlibel te vinden, zijn Vroege glazenmaker Aeshna isoceles, Glassnijder Brachyton pratense en Variabele waterjuffer Coena- grion pulchellum. Deze drie soorten wijzen eveneens op een zekere bufferingsgraad van het water. Anderzijds zijn Noordse witsnuitlibel en Gevlekte glanslibel goede gidssoorten om populaties van Gevlekte witsnuitlibel te ontdekken op eerder voedselrijkere wateren (categorieën 3a, 3b en 4b).

De aantallen werden duidelijk niet alleen gestuurd door de aanwezigheid van populaties in de omgeving en de voed- selrijkdom, maar waren eveneens gebonden aan variabelen zoals helderheid van de waterkolom, waterdiepte en de be- groeiingsgraad (Figuren 10 en 11).

Het aantal onderzochte locaties met helder of vrij helder wa- ter was veel groter dan de locaties met een beperkte zicht- baarheid. Desondanks werd zelfs tussen deze twee categorie- en een groot verschil in het aantal waargenomen exemplaren empirisch vastgesteld (Figuur 10). De soort lijkt dus duidelijk een voorkeur te hebben voor helder water.

Gevlekte witsnuitlibellen zijn vaak te vinden in ijle emergente vegetaties met Riet, Holpijp en Gewone waterbies waartussen ruimte en licht is voor drijvende en ondergedoken vegetaties (Figuren 4 en 12). Op deze locaties werd meermaals ei-afzet ge- constateerd en werden vaak begeleidende soorten als Noordse witsnuitlibel en Speerwaterjuffer aangetroffen. Op deze goed opwarmende, structuurrijke plekken kan zoö- en fytoplankton goed ontwikkelen en bestaat er een kleinere kans op predatie door vis. In plassen met een lage begroeiingsgraad verschijnt de soort louter op de grens tussen emergente vegetaties en het open water. In volledig dichtgegroeide verlandingsvegetaties waarin de ondergedoken en drijvende vegetaties verdrongen zijn door dense emergente vegetaties of dichte drijvende mat- ten, werd de soort niet teruggevonden.

Een derde variabele die steeds genoteerd werd tijdens het onderzoek was de diepte van de plas op de plekken waar de mannetjes territorium hielden (Figuur 14). De soort vermeed duidelijk de diepere (delen van de) plassen en ei-afzet werd louter waargenomen in de ondiepere delen (< 50 cm). Wat op- viel tijdens de survey was de relatie tussen de waargenomen aantallen van alle libellensoorten en de watertemperatuur, die sterk verschilde tussen beide jaren. De waterdiepte is sterk ge- correleerd met de watertemperatuur en de ontwikkeling van een ondergedoken vegetatie. Het verschil tussen de warme voorjaarsmaanden van 2011 en 2012 en het koude voorjaar van 2013 was frappant qua watertemperatuur en leek niet alleen bepalend voor de aantallen van Gevlekte witsnuitlibel maar was ook duidelijk te merken in het uitzonderlijk lage aan- tal waarnemingen van algemene soorten als Viervlek.

De waarnemingen tijdens het veldonderzoek van 2013 gaven een beeld van de deelgebieden waar de soort reeds meerdere jaren aanwezig was, maar brachten ook inzicht in de effecten van beheer op de aanwezigheid van Gevlekte witsnuitlibel.

Termaat (2006) haalt aan dat vijvers en vennen waar de soort voorkomt, gekenmerkt zijn door een stabiel waterniveau. In de middenloop van de Laambeek was de soort in 2012 en 2013 aanwezig op de overgang tussen een voedselarm verlandings- veen en een eerder voedselrijk water. In 2011 en 2012 stond deze locatie in de winter echter lange tijd droog (tot maart 2012), een indicatie dat de larven een (langdurige) droogleg- ging kunnen overleven, mogelijk in de venige randen van de vijver. Ook in de middenloop van de Roosterbeek was de soort in 2013 opnieuw (enkel) aanwezig op vijvers die een jaarlijkse winterdrooglegging met visvrije oplaat kennen, in functie van Boomkikker Hyla arborea. Het zijn bovendien de enige vijvers in dit deelgebied met een kleine maar permanente populatie van Noordse witsnuitlibel. Een van de waargenomen exem- plaren Gevlekte witsnuitlibel betrof hier een niet volledig uit- gekleurd mannetje wat de hypothese versterkt dat de imago’s wel degelijk uit deze vijvers zijn uitgeslopen.

Figuur 10. De helderheid van de plassen werd empirisch ingeschat tijdens de survey van 2012. Plassen waar geen partikels het water vertroebelden werden in de categorie ‘helder’ geplaatst (22 locaties).

Plassen waarin de zichtbaarheid toeliet om tot een zekere diepte (20-30 cm) planten of organismen waar te nemen zijn in de categorie ‘vrij helder’ geplaatst (18 locaties). ‘Matig tot niet helder’ (2 locaties) waren plassen met een zichtbaarheid van maximum 10-20 cm.

Figuur 11. Plassen met > 50% open water zonder drijvende vegetaties behoren tot de categorie ‘laag’. Plassen met een goed ontwikkelde vegetatie over 50-75% van de oppervlakte behoren tot de categorie

‘matig’. Plassen met een begroeiing tussen 75 en 100% van de oppervlakte behoren tot de categorie ‘hoog’. De balkjes geven het gemiddeld aantal Gevlekte witsnuitlibellen aan dat per locatie werd waargenomen zonder de oppervlakte van de plassen in rekening te brengen.

80 100 120 140

Helderheid waterkolom

aantal ex

0 20 40 60

helder vrij helder matig tot niet

helder

aantal ex

4 5 6 7

Begroeiingsgraad

0 1 2 3

laag matig hoog

gemiddeld aantal/ven

(9)

Bespreking en conclusie

Territoriumhoudende of zich voortplantende Gevlekte wit- snuitlibellen werden in beide jaren van het veldonderzoek op een groot aantal wateren aangetroffen. In 2013 werden op amper vier inventarisatiedagen maar liefst achttien loca- ties (ca. 40% van de onderzochte locaties) geverifieerd waar mannetjes Gevlekte witsnuitlibel een territorium verdedigden (Tabel 2, zie www.natuurpunt.be/focus). Opmerkelijk genoeg gebeurde dit vaak op dezelfde kleine oppervlakte (vierkante meters)als het jaar voordien. Daarnaast werd de soort in 2013 ook nog door andere waarnemers op tal van andere locaties waargenomen. Aangezien de larven van de Gevlekte witsnuit- libel er twee of meer jaar over doen om zich te ontwikkelen

tot imago, zijn de exemplaren van 2013 minimum het gevolg van voortplantende individuen van voor 2012. De grote aan- tallen die tijdens het veldonderzoek werden waargenomen zijn vermoedelijk eerder te wijten aan een goed vliegseizoen (geschikte weersomstandigheden gekoppeld aan gunstige abiotische condities) dan een influx van Oost-Europese indivi- duen. Waarnemingen van hogere aantallen van andere laag- veensoorten, bv. > 20 Vroege glazenmakers op de Dillekens- wijer in de Maten (Diepenbeek) versterken dit. Gelijkaardige piekjaren zien we ook bij andere ongewervelden, zoals tal van dagvlinders (vb. Veldparelmoervlinder, jaarlijkse monitoring Jos Gorissen). Als gevolg van de moeilijkheid van inventari- satie, het ontbreken van soortgerichte inventarisaties in de onderzochte deelgebieden en het voorkomen in vaak ontoe- gankelijke gebieden bleef de Gevlekte witsnuitlibel wellicht meerdere jaren onder de waarnemingsradar verborgen. Deze veronderstelling wordt ondersteund door het ontdekken van nieuwe vindplaatsen van andere zeldzame soorten tijdens deze terreinstudie zoals Maanwaterjuffer Coenagrion lunu- latum (Zijpbeek), Speerwaterjuffer en Hoogveenglanslibel Somatochlora arctica (Ten Haagdoornheide), Gevlekte glan- slibel (Laambeekven) en Gaffelwaterjuffer Coenagrion scitu- lum (Zonderik) (pers. obs.). Al deze soorten hebben eveneens nood aan een goede waterkwaliteit, met structuur en weinig (vis)predatie.

In het verleden was de Gevlekte witsnuitlibel, niet verrassend, de algemeenste witsnuitlibel in (Midden-) Limburg (Bamps &

Claes 1893). Wel verrassend is dat Bamps & Claes (1893) aan- halen dat Venwitsnuitlibel Leucorrhinia dubia de zeldzaamste van de vier soorten witsnuitlibellen in Limburg was, dus zeld- zamer dan de Sierlijke witsnuitlibel Leucorrhinia caudalis. Dit is anno 2013 nog moeilijk voor te stellen. Dit geeft een indica- tie dat alle wateren in die periode nog van nature voldoende gebufferd waren of actief gebufferd werden door bevloeiing.

Door de verzuring en door een verslechtering van de water- kwaliteit van de beken en de kunstmatige aanrijking van vele vijvers was de Gevlekte witsnuitlibel echter volledig verdwe- nen in het Vijvergebied en op de meeste heideterreinen. De verzuring en aanwezigheid van grote aantallen exotische vissoorten, zoals Amerikaanse Hondsvis Umbra pygmaea en Zonnebaars Lepomis gibbosus, is de waarschijnlijke oorzaak van aanzienlijk lagere aantallen in de bovenloop van de Roos- terbeek dan in de bovenloop van de Laambeek en de Hoge Kempen. In 2013 werd de soort in de bovenloop van de Roos- terbeek enkel nog aangetroffen op twee meer gebufferde vennen waar in 2012 meerdere exemplaren en ei-afzet werd Figuur12. Detailopname van een ijle emergente vegetatie in de vallei

van de Zwarte beek met voldoende ruimte voor de ontwikkeling van een drijvende en ondergedoken vegetatie. Een potentiële voortplantingsplaats voor Gevlekte witsnuitlibel. (foto: Geert Beckers)

Figuur 13. De dichte verlandingsvegetatie in het Asbroek met een scherpe grens tussen een dichte holpijpvegetatie en het diepere open water werd vermeden door de Gevlekte witsnuitlibel ondanks het feit dat ze talrijk vloog op een aangrenzende plas. (foto: Geert Beckers)

Figuur 14. De diepte van de waterkolom werd ingeschat op iedere plas waar een mannetje territorium hield of waar ei-afzet werd waargenomen.

80 100 120 140

Diepte waterkolom

aantal ex

0 20 40 60

0-50 50-80 >80

aantal ex

(10)

waargenomen. Actueel komt ze in het Vijvergebied enkel opnieuw voor op de meest voedselarme vijvers, vaak in goed gezelschap van andere faunistische topsoorten, zoals Heikikker Rana arvalis, Boomkik- ker, Kamsalamander Triturus cristatus en Knoflookpad Pelobates fuscus, en plantensoorten zoals Drijvende waterweegbree en Oeverkruid. On- danks het feit dat de soort een bredere range heeft dan deze planten- soorten en de habitattypes waarin ze groeien, is ze een topindicator voor de meest biodiverse systemen in de Limburgse Kempen. Verder is de Gevlekte witsnuitlibel vermoedelijk in staat om tijdens droogleg- gingen in het winterhalfjaar in verlandingsvegetaties te overleven.

Een hypothese die zeker verder onderzocht dient te worden om het vijverbeheer optimaal af te stemmen op de verschillende doelsoorten.

De Gevlekte witsnuitlibel kent het optimum van haar verspreiding in Limburg in zeer zwak tot zwak gebufferde watertypes typerend voor de boven- en middenlopen van beekvalleien die aan de oost- en westzijde van het Kempens Plateau ontspringen. Deze watertypes kenmerken zich door ondiep, helder water en vegetaties die door het voedselarme karakter vaak een grote structuurrijkdom hebben met ijle emergente vegetaties verweven met goed ontwikkelde drijvende en ondergedoken vegetaties. Het warme microklimaat in dergelijke vegetaties zorgt voor een hoog voedselaanbod en de dichte vegeta- tie biedt bescherming tegen predatie van vissen. Ei-afzet werd enkel waargenomen in ondiepe delen van deze structuurrijke plekken. Bij een verdergaande successie verdwijnt dit typische microklimaat en deze vegetatiestructuur. Dergelijke dense, emergente vegetaties zien we vaak terug in de eerder voedselrijke watertypes of geëutrofieerde vormen van de zwak gebufferde watertypes. In deze condities werd

de soort echter nauwelijks waargenomen. De grote structuurrijkdom in de zeer zwak gebufferde systemen is vaak te wijten aan een al dan niet natuurlijke vorm van aanrijking. In de meer voedselrijke sfeer werd het tegenovergestelde vastgesteld en komt de soort enkel voor op contactzones met zuurdere en voedselarme systemen. Het maxi- maliseren van gradiënten en het tot ontwikkeling laten komen van mengvormen tussen de verschillende watertypes vormt een belang- rijke meerwaarde voor de Gevlekte witsnuitlibel en andere typische laagveensoorten. Deze resultaten komen grotendeels overeen met de resultaten van een studie in het Nederlandse Noord-Brabant (Ter- maat 2006). De onderzochte vennen in deze studie behoorden allen tot categorieën 1 en 2 (inclusief verzuurde of geëutrofieerde vormen) en de geschikte locaties kenmerkten zich allemaal door een stabiele waterstand en een combinatie van vijf verschillende vegetatiestructu- ren: veenmosvegetaties (verlandingsveen), ondergedoken vegetaties (vaak met blaasjeskruiden), veldjes van Snavel- of Draadzegge, drijf- bladvegetaties (Drijvend of Duizendknoopfonteinkruid, Witte water- lelie) en hoge emerse vegetaties in lage dichtheid (Riet, Mattenbies of lisdoddes). Vergelijkbare wateren scoorden eveneens goed tijdens dit veldonderzoek, maar de soort is in Limburg eveneens in grote aan- tallen aanwezig op meer gebufferde systemen en werd tevens waar- genomen op wateren met fluctuerende waterstanden. De Knijf et al.

(2013) geven de soort op als karakteristieke soort voor het habitattype 3150 ‘Van nature eutrofe wateren’ en een indicator van een goede biotische structuur (Cab) van het habitattype 3130 ‘Zwak gebufferde wateren’. Dit strookt echter niet met de vaststellingen uit deze stu- die. Ondanks de aanwezigheid van beide habitattypen binnen het

Figuur 15. Het gefaseerd maaien van een emergente vegetatie van Holpijp geeft licht aan de ondergedoken en drijvende vegetatie met soorten als Kruipende moerasweegbree, Vlottende bies (beide abundant) en lokaal Oeverkruid en Drijvende waterweegbree. Tijdens de vliegperiode van de Gevlekte witsnuitlibel is in deze zone een ijlere, emergente vegetatie aanwezig en een gevarieerde vegetatiestructuur. De soort lijkt een tijdelijke winterdrooglegging te kunnen overleven, getuige de waarneming van onder andere een niet volledig uitgekleurd mannetje tijdens de survey van 2013. Inventarisaties in de komende jaren kunnen deze hypothese kracht bijzetten. (foto: Geert Beckers)

(11)

onderzochte gebied werden de meeste Gevlekte witsnuitli- bellen waargenomen op zwak gebufferde wateren. De enige voedselrijke vijvers waar we de soort op konden aantreffen kenden een gradiënt naar overgangsveen. Voor Vlaanderen is de soort dus op z’n minst als karakteristiek te beschouwen voor de zwak gebufferde wateren (3130) en vindt bovendien eveneens voortplanting plaats in zeer zwak gebufferde wate- ren (3160) en van nature eutrofe wateren (3150) met een voor de soort goed ontwikkelde biotische structuur.

Aandacht voor de biotoopvereisten bij natuur(her)inrich- ting en -herstel en het beheer van wateren in deze gebieden verhoogt het potentieel om het habitat van deze enigmati- sche soort verder te herstellen en uit te breiden. In de meest voedselarme systemen (categorie 2a en 2b) zijn voornamelijk het oplossen van verzuring en het aanpakken van de grote populaties van exotische vissoorten geschikte maatregelen om vennen en vijvers te herstellen. In de meer gebufferde sfeer zou natuurherstel zich voornamelijk moeten richten op het afbouwen van eutrofiëring en het terugdringen van de

vegetatiesuccessie. Naast het verbeteren van de waterkwali- teit van de aanvoerbeken en het consequent oplaten via een cascadesysteem kan het maaien van verlandingsvegetaties zorgen voor een ijlere, meer gevarieerde vegetatiestructuur (Figuur 15). In vijvers met veel reliëf is het plaggen van zan- dige, ondiepe vijverranden een geschikte beheermaatregel om meer variatie te bekomen met de ontwikkeling van soor- tenrijke ondergedoken en drijvende vegetaties. Een dure maar waarschijnlijk zeer efficiënte maatregel is het verbe- teren van de kwaliteit van de aanvoerbeken door de aanleg van voorzuiveringsvijvers in combinatie met het verwijderen van slib uit de diepere vijverkommen. Op deze manier wordt in het Vlaams natuurreservaat Wijvenheide beoogd om goed ontwikkelde vormen te bekomen van vijvers behorende tot categorie 3b of zelfs om te vormen naar categorie 3a (Lewylle et al. 2007, 2010).

: Tabel 2 geeft een overzicht van de onderzochte locaties in Limburg waar Gevlekte witsnuitlibel werd vastgesteld. Je kan hem downloaden op www.natuurpunt.be/focus.

Referenties

ANB 2013. S-IHD Limburgse speciale beschermingszones. Brussel.

Bamps C. & Claes E.1893. Synopsis des insectes odonates de l’ordre des Nevroptères de la province de Limbourg. Société Entomologique de Belgique.

De Knijf G. 2001. Leucorrhinia pectoralis in 2000 in Vlaanderen: terug van weggeweest of toch nooit volledig verdwenen. Gomphus 17: 9-22.

De Knijf G. 2006. De Rode Lijst van de libellen in Vlaanderen. In: De Knijf G., Anselin A., Goffart P. &

Tailly M. (red.), De libellen (Odonata) van België: verspreiding, evolutie, habitats. Libellenwerk- groep Gomphus i.s.m. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.

De Knijf G., Adriaens D., Van Elegem B. & Paelinckx D. 2013. Natura 2000 habitattypen – Meer dan flora! Selectiecriteria en gebruik van typische faunasoorten bij de gewestelijke beoordeling van de staat van instandhouding. Natuur.focus 12: 109-120.

De Knijf G. & Adriaens T. 2008. Gevlekte witsnuitlibel Leucorrhinia pectoralis. In: Adriaens D. et al.

2008. Ontwikkeling van criteria voor de beoordeling van de lokale staat van instandhouding van de habitatrichtlijnsoorten. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.

De Knijf G. & Anselin A. 1996. Een gedocumenteerde Rode Lijst van de libellen van Vlaanderen.

Mededelingen van het Instituut voor Natuurbehoud, Brussel.

Decleer K. 2007. Europees beschermde natuur in Vlaanderen en het Belgisch deel van de Noord- zee. Habitattypen, Dier- en plantensoorten. Mededelingen van het instituut voor Natuur- en Bosonderzoek INBO.M.2007.01, Brussel.

Groenendijk D. & van Swaay C.A.M 2005. Profielen vlinders en libellen van de Habitatrichtlijn Bijla- ge II. Rapport VS2005.021. De Vlinderstichting, Wageningen.

Haskoning 2003. Opmaak van een systematiek van natuurtypen voor Vlaanderen. Deel 3 – Stil- staande wateren. In opdracht van AMINAL afd. Natuur.

Kalkman V.J., Boudot J.-P., Bernard R., Conze K.-J., De Knijf G., Dyatlova E.S., Ferreira S., Jovic M., Ott J., Riservato E. & Sahlén G. 2010. European Red List of Dragonflies. Office for Official Publications of the European Union, Luxembourg.

Lewylle I., Goddeeris B., Herremans M., Paulussen J. & Vantorre R. 2010. Actieprogramma Boomkik- ker, Rugstreeppad en Kamsalamander in de Zwinstreek. Rapport Natuurpunt Studie 2010/7, Mechelen.

Lewylle I., Herremans M. & Engelen P. 2007. Bescherming van Boomkikker in de Maten, Maaswin- kel en de Wijvenheide: onderzoeken en wegwerken van knelpunten. Rapport Natuurpunt Stu- die 2007/10, Mechelen.

Louette G., Adriaens D., De Knijf G. & Paelinckx D. 2013. Staat van instandhouding (status en trends) habitattypen en soorten van de Habitatrichtlijn (rapportageperiode 2007-2012). INBO.R.2013.23.

Paelinckx D., Sannen K., Goethals V., Louette G., Rutten J. & Hoffmann M. 2009. Gewestelijke doel- stellingen voor de habitats en soorten van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn voor Vlaande- ren. INBO.M.2009.3.

Termaat T. 2006. Status en habitat van de Gevlekte witsnuitlibel in Noord-Brabant. Rapport VS2006.038. De Vlinderstichting, Wageningen.

AUTEURS:

Geert Beckers, Kobe Janssen en Tom Verschraegen werken alle drie bij de provinciale dienst in Limburg van het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB).

CONTACT:

Geert Beckers, ANB Limburg, Koningin Astridlaan 50 bus 5, 3500 Hasselt

E-mail: geert.beckers@lne.vlaanderen.be

Dank:

Graag willen we de Vlaamse Milieumaatschappij bedanken om ons de Tot slot willen we iedereen bedanken die heeft meegeholpen bij de op- maak van dit artikel (Kevin Lambeets, Jorg Lambrechts en Geert De Knijf) of bij het aanreiken van extra gegevens (Roy Hendrix, Ghis Palmans, Ge- rard Jannis, Peter Gabriëls, Bart Hoeymans en Frank Resseler). In het bij- zonder willen we Jos Gorissen bedanken voor zijn tomeloze inzet en zijn ongeëvenaarde terreinkennis. We hopen dat dit artikel als leidraad kan dienen voor terreinbeheerders bij het beheer en het inventariseren van hun gebieden zodat we in de toekomst nog meer gegevens en inzich- ten kunnen verzamelen van deze soort.

Summary:

BeckerS g., JanSSen k. & verSchraegen t. 2014. expanSiOnOfthe YellOw-SpOt-

teD whitefacein limBurg. explOratiOnOfhaBitatuSeanDSuggeStiOnSfOrnature management. natuur.fOcuS 13(1): 11-21 [in Dutch].

In Flanders the Yellow-spotted Whiteface Leucorrhinia pectoralis is a

‘critically endangered’ species and listed on Annex II of the EU Habi- tats Directive. Before 2012 only a few records of this species existed but in 2012 there were several observations of the Yellow-spotted Whiteface in Flanders. We took advantage of this opportunity to

search for new records of the species in different areas in Limburg. A lot of new areas were found. In 2013 the same locations were searched again and several Yellow-spotted Whitefaces were seen on the same territories as the previous year. This gives an indication that there was offspring in those areas because the larvae live under water for more than two years. Based on this we concluded that there were Yellow- spotted Whiteface present in these areas since 2011. The habitat of Yellow-spotted Whiteface for Flanders is extensively documented in this article and this information is useful for future monitoring and for the protection of the Yellow-spotted Whiteface in Flanders.

(12)

Tabel 1. Overzichte van de onderzochte watertypes in Limburg, geklasseerd naar de systematiek van natuurtypen voor Vlaanderen voor de stilstaande wateren (kolom 2, Haskoning 2003). De derde kolom vermeldt het resp. habitattype volgens volgens Decleer (2007). In de vierde kolom werd de vegetietypering weergegeven, met vet gedrukt karakteristieke vertegenwoordigers van deze watertypes tijdens dit veldonderzoek. De vijfde kolom sommeert de onderzochte locaties (zie Tabel 2) met cursief de locaties die in beide jaren onderzocht zijn en vet gedrukt de locaties waar zowel in 2012 als in 2013 de Gevlekte witsnuitlibel werd waargenomen. De locaties waar tandems of ei-afzet werd waargenomen zijn onderlijnd. De zesde kolom geeft de som van de maximale aantallen tijdens één veldbezoek per plas voor iedere categorie weer en de gemiddelde aantallen voor het onderzochte watertype waar de soort op vloog. In de laatste kolom worden de overige (laagveen)soorten opgesomd die binnen die categorie werden waargenomen.

CategorieWatertype volgens systematiek van natuurtypen voor Vlaanderen Habitattypes volgens lsviVegetatiesLocatiesAantal waargenomen exemplaren

Begeleidende soorten 1Zure heidevennenPitrus, Waternavel, Knolrus, Veelstengelige waterbies, WaterveenmosKikbeek, Breedven, Zwarte beek*, Neerharerheide* (*= verzuurde vorm van dit watertype)

7 en 1.4Venwitsnuitlibel 2aZeer zwak gebufferde systemen met enerzijds soorten van verlandingsvenen en anderzijds van het drijvende waterweegbree-oeverkruid watertype

3110, 3160+ gradiënt 7140Draadzegge, Snavelzegge, Riet, Wilde gagel, Holpijp, Gewone waterbies, Klein blaasjeskruid, Knolrus, Waternavel, Veelstengelige waterbies, Veenpluis, Beenbreek, Waterlobelia, Moerashertshooi, Drijvende Waterweegbree, Oeverkruid, Duizendknoopfonteinkruid, Drijvende egelskop Vijverven, Slaaphuis, Koehoorn, Gaarvijver, Asbroek, Ven onder de berg, laambeekven*, vijver Huttebeek 4, groot ven Teut*, Teut 4 (*= verzuurde en/of geëutrofieerde vorm van dit watertype)

53 en 6.2Noordse witsnuitlibel, Venwitsnuitlibel, Hoogveenglanslibel, Gevlekte glanslibel, Maanwaterjuffer, Speerwaterjuffer, Vroege glazenmaker, Glassnijder, Plasrombout 2bZeer zwak gebufferde systemen van het drijvende waterweegbree-oeverkruid watertype

3110Moerashertshooi, Knolrus, Oeverkruid, Waterlobelia, Drijvende waterweegbree, Vlottende bies, Veelstengelige waterbies, Klein blaasjeskruid, Duizendknoop- fontein kruid, Snavelzegge, Riet, Pitrus, Holpijp, Drijvende egelskop Vijver Huttebeek 1&3*, Ten haagdoorn 1,2&3*, Steinsven*, Teut 3,5&6, Teut 7, Teut2& 8*(*= verzuurde en/of geëutrofieerde vorm van dit watertype)

43 en 6.1Noordse witsnuitlibel, Venwitsnuitlibel, Speerwaterjuffer, Variabele waterjuffer, Vroege glazenmaker, Glassnijder, Plasrombout 3aZwak gebufferde systemen met soorten van het drijvende waterweegbree-oeverkruid type en het vlottende bies- pilvaren type

3130_aomOeverkruid, Drijvende waterweegbree, Moerashertshooi, Riet, Pilvaren, naald- waterbies, Kruipende moerasweegbree, Vlottende bies, Gewone waterbies, Veelstengelige waterbies, Holpijp, glaskrozen, Drijvend fonteinkruid, Veenwortel Aspermansvijver*, Weyerman 1&2, Zonderik 1&2, Sluisvijver*, Juffrouwenvijver*, (*= geëutrofieerde vorm van dit watertype)

65en 12.4Noordse witnsuitlibel, Glassnijder, Vroege glazenmaker, Gaffelwaterjuffer, Variabele waterjuffer, Plasrombout 3bZwak gebufferde ionenrijke types van het vlottende bies- pilvaren watertype

3130_dwGrote kattestaart, Riet, Pilvaren, Grote waterweegbree, Goudzuring, Naaldwaterbies, Grote egelskop, Kruipende moerasweegbree, glaskrozen, Vlottende bies, Drijvend fonteinkruid, Eivormige waterbies Weyerman 3, Zonderik 3, Rode vijvers 1&2*, Winkelke, Wijvenheide noord, Dautewijers*, Dillekenswijer*(*= geëutrofieerde vorm van dit watertype)

13 en 2.6Vroege glazenmaker, Glassnijder 4aEerder voedselrijke ionenrijke types op overgangen met zeer zwak gebufferde systemen

3150 + gradiënt 7140 Riet, Gele lis, Kleine egelskop, Stomp fonteinkruid, Stijve zegge, Mattenbies, Gele plomp, Witte waterlelie, Melkeppe, veenmossen, Veenpluis, Kamvaren, Wateraardbei, Beenbreek, Wilde gagel, Pijpenstrootje

Terlaemen8 en 8Noordse witsnuitlibel, Gevlekte glanslibel, Variabele waterjuffer 4bEerder voedselrijke ionenrijke types 3150Riet, Gele lis, Stomp fonteinkruid, Stijve zegge, Witte waterlelie, Gele plomp, Grote lisdodde Hendrikvijver, Lelievijver, Lange vijver, Vierwijer, Nieuwenhoven0Vroege glazenmaker, Glassnijder

(13)

Hoge kempen Populatie Jaar Maximum op één veldbezoek

Slaaphuis Ja 2000,2008,2009,2010,2011,2012,2013 9 man, tandem, eiafzet

Aspermans Ja 2012,2013 15 man, 2vr, 4 tandems

Kikbeek Ja 2012,2013 2 man, eiafzet

Asbroek Ja 2000,2012 9 man, tandem

Ven onder de berg Ja 2012,2013 4 man

Sluisvijver Mogelijk 2012,2013 2 man

Juffrouwenvijver Zwerver 2013 1 man

Gaarvijver Mogelijk 2012 4 man

Breedven Mogelijk 2012 2 man

Neerharerheide Mogelijk 2000,2008 2 man

Bovenloop Laambeek      

Laambeekven Ja 2008,2012,2013 >20 man, tandem

Huttebeek 1 Ja 2012,2013 11 man

Huttebeek 3 Ja 2012,2013 4 man

Huttebeek 4 Mogelijk 2013 1 man

Ten haagdoorn 1 Mogelijk 2012 7 man

Ten haagdoorn 3 Ja 2012,2013 6 man

Middenloop laambeek      

Weyerman 1 Mogelijk 2012 6 man, tandem, eiafzet

Weyerman 2 Mogelijk 2012 3 man

Weyerman 3 Mogelijk 2012 2 man, tandem, eiafzet

Terleamen Ja 2012,2013 4 man, 2 tandem

Bovenloop Roosterbeek      

Koehoorn Ja 2012,2013 2 man, tandem

Teut 7 Ja 2012,2013 3 man

Cascade groot ven 2 Mogelijk 2012 1 man

Cascade groot ven 3 Mogelijk 2012 1 man

Cascade groot ven 4 Mogelijk 2012 1 man

Cascade groot ven 5 Mogelijk 2012 1 man

Middenloop Roosterbeek      

Zonderik 1 Ja 2012,2013 14 man

Zonderik 2 Ja 2012,2013 6 man, 3 tandem

Rode vijvers 1 Mogelijk 2012 2 man

Rode vijvers 2 Zwerver 2012 1 man

Wijvenheide noord Zwerver 2012 1 man

Bovenloop zwarte beek      

Steinsven Ja 2012 9 man, tandem

Vijverven Ja 2012 4 man, tandem

Zijvallei Mogelijk 2012 2 man

Fonteintje Zwerver 2012 1 man

Watersnip BZC Zwerver 2012 1 man

Overige vijvergebieden      

Maten Ja 2012,2013 5 man

Wik Mogelijk 2012 3 man

Hageven Ja 2012,2013 14 ex.

Dautewijers Zwerver 2012 1 man

Tabel 2. Overzicht van de onderzochte locaties in Limburg waar Gevlekte witsnuitlibel werd vastgesteld. De waters waar geen exemplaren werden waargenomen zijn niet weergegeven. De tweede kolom duidt de mogelijke aanwezigheid van een populatie. Wanneer zowel in 2012 als in 2013 volwassen individuen van Gevlekte witsnuitlibel werden waargenomen op eenzelfde locatie, vaak in combinatie met tandems of ei-afzet, werd dit als een populatie beschouwd. Als de soort enkel werd vastgesteld in 2012 of 2013, dan werd dit als een mogelijke populatie beschouwd, en indien voorkomend in suboptimaal habitat als zwervers. De derde kolom toont de jaren waarin exemplaren werden waargenomen. In de vierde kolom worden per locatie achtereenvolgens de effectief vastgestelde maxima, geslacht, eiafzet en tandems weergegeven.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

'óat sociale motief werd nogal sterk benadrukt in de pleidooien voor een staatsbedrijf. Er zouden door staatsexploitatie ten aan- zien van de arbeidsvoorwaarden van

Nog geen relatie met onderzoek, maar dat is wel een behoefte voor de toe- komst Uitwisseling met andere regio’s Bereidheid vanuit streekhuizen om kennis te delen

Op 10 juni organiseert Liverpool- doelman en Rode Duivel Simon Mignolet in Sint-Truiden een be- nefietdag voor ALS, de spierziek- te waar in ons land jaarlijks meer dan 200 mensen

Het rijtje ijskelders is nog niet zo lang, maar met een verspreiding van “vleermuizenspecialisten” over  de  hele  provincie  kunnen  we  ons  in  de 

Het resultaat van de beslissing van de Verenigde Naties is enerzijds te betreuren, daar de hulp aan de minder ontwikkelde landen nu nog niet krachtiger ter hand genomen kan

De hoogte van het restant bedrag wordt bepaald door het totaal aantal hectares opgegeven in het betaalverzoek, bedoeld in artikel 3.11, onder g, en waarvoor

Indien de Statencommissie waar het Groot Project inhoudelijk onder valt van mening is dat de status van Groot Project kan komen te vervallen, kan de Statencommissie Gedeputeerde

De dichter Paul Haimon droeg Oote onder veel hilariteit voor, begeleid door een jazzbandje, en was waarschijnlijk zo onder de indruk van zijn eigen succes dat hij het