• No results found

Samen werken aan innovatievermogen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Samen werken aan innovatievermogen"

Copied!
106
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Samen werken

aan

innovatievermogen

Een case studie naar de relatie tussen het type samenwerking en de ontwikkeling van het innovatievermogen

door

Fascal Hukker

Rijksuniversiteit Groningen

Groningen, augustus 2006

Afstudeerscriptie Faculteit Bedrijfskunde

Afstudeerrichting Small Business & Entrepreneurship In opdracht van: Syntens Noord Nederland Eerste Begeleider: Mevr. Drs. M. Bakker Tweede Begeleider: Dhr. Ir. Drs. N.R. Faber Begeleider Syntens: Dhr. R. Veldkamp

(2)

Voorwoord

Het is eindelijk zover. Het rapport dat voor u ligt is het resultaat van het

afstudeeronderzoek dat ik in opdracht van Syntens heb uitgevoerd. Na een aanzienlijke periode is dit het verslag waarmee ik mijn studie Bedrijfskunde aan de Rijksuniversiteit van Groningen zal afsluiten.

De afgelopen periode is voor mij erg leerzaam geweest, zowel op professioneel als op persoonlijk vlak. De wereld van het innovatiebeleid is een intrigerend gebied. Vooral het feit dat er zoveel meningen zijn over dit beleid, variërend van politiek tot

ondernemersniveau, heeft het voor mij tot een boeiend onderwerp gemaakt. De gesprekken die ik heb gehad met de ondernemers voor het onderzoek waren altijd interessant en vaak ook verhelderend. Het afnemen van de interviews heb ik zeker ervaren als één van de leukste onderdelen van mijn onderzoek, omdat het mij de praktische kant van innovatie heeft laten zien. Vooral de uitspraak van één van de ondernemers: “Innoveren zit ‘m in de genen” zal mij bijblijven als ik in het vervolg dingen lees over innovatiebeleid. Ik vind dat met deze uitspraak precies het knelpunt van innovatiebeleid wordt aangegeven. In welke mate kun je innovatie stimuleren en in welke mate zit het gewoon al in het bedrijf? Op persoonlijk vlak heb ik geleerd dat ik terug moet blijven redeneren en dat ik altijd blijf denken dat alles véél beter kan. Dit kan bij tijd en wijle erg vervelend zijn voor de voortgang van het proces.

Dat het afstuderen voor mij een zodanig hoge berg zou zijn, had ik van tevoren niet voorzien. Ik ben een aantal mensen dan ook erg dankbaar dat ze mij hebben geholpen bij het vinden van de juiste klimuitrusting en de juiste route. Deze ruimte zou ik dan ook graag willen besteden aan degenen die een bijdrage hebben geleverd aan mijn

onderzoek. Allereerst wil ik graag mijn begeleiders van de universiteit bedanken. Marcel Bergervoet en Marloes Bakker voor hun helderheid en continue motivatie. Ook wil ik Niels Faber bedanken voor het inspringen ‘on such a short notice’ en zijn inhoudelijk

commentaar. Verder wil ik de medewerkers van Syntens in Groningen en Meppel bedanken voor hun hulp. In het bijzonder Marieke Vanger, die heel veel tijd voor mij heeft vrijgemaakt. En waar zou mijn onderzoek zijn geweest zonder de ondernemers die de case studie mogelijk hebben gemaakt. De negen ondernemers die hiervoor de tijd hebben genomen,wil ik heel erg bedanken. Het was erg inspirerend om deze mensen te interviewen. In het bijzonder wil ik ook Bart Suichies bedanken voor het ontrafelen van mijn gedachten en zijn positiviteit. Ten slotte zou ik graag alle mensen willen bedanken die op enigerlei wijze mijn scriptie hebben gemaakt tot wat hij is en mij altijd gesteund hebben tijdens het lange scriptie bergpad.

Als ik zo vanaf mijn berg naar beneden kijk, kan ik zeggen dat ik veel geleerd heb op de weg naar de top. Ik ben trots dat ik nu bovenop die universiteitsberg sta!

Fascal Hukker

(3)

Samenvatting

De aanleiding voor dit onderzoek is de vraag van Syntens om meer duidelijkheid te krijgen over de prestaties van verschillende typen samenwerkingsverbanden op het gebied van innovatievermogen. Uit deze aanleiding is volgende doelstelling afgeleid: Doelstelling: Inzicht geven in de relatie tussen horizontaal, verticaal of gecombineerd samenwerken van MKB-bedrijven, en de ontwikkeling van het innovatievermogen van de participerende individuele bedrijven, zodat aanbevelingen kunnen worden gedaan aan Syntens ten aanzien van effectieve advisering aan de samenwerkingsverbanden. Om inzicht te kunnen geven in de relatie moet eerst onderzocht worden wat de relatie tussen de twee elementen is. Deze constatering leidt tot de volgende vraagstelling. Vraagstelling: Wat is de relatie tussen de kwaliteit van een bepaald type

samenwerkingsverband en de ontwikkeling van het innovatievermogen van de MKB-bedrijven die deelnemen aan deze typen samenwerkingsverbanden?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden is allereerst een conceptueel model opgesteld, waarin de verbanden tussen belangrijke variabelen zijn gelegd. Vervolgens is een theoretisch kader geschetst rondom de kernbegrippen uit het onderzoek:

innovatievermogen, samenwerking en het verband hiertussen. Aan de hand van de gebruikte theorie over samenwerking en innovatievermogen zijn verwachtingen opgesteld over de relatie tussen de verschillende typen samenwerking en

innovatievermogen. Hierna is een case studie uitgevoerd onder 9 organisaties. Door interviews met ondernemers zijn eerst het innovatievermogen van de organisatie en de kwaliteit van de samenwerking in kaart gebracht. Vervolgens zijn de ontwikkeling van innovatievermogen en de verandering van kwaliteit door de samenwerking beoordeeld. Daarna zijn de verschillen en overeenkomsten met de verwachtingen geanalyseerd. Uit de analyse tussen de cases uit de verschillende typen samenwerkingsverbanden zijn 4 conclusies gekomen.

1. Er is geconcludeerd dat organisaties met een hoog innovatievermogen beter in staat zijn om een samenwerking met een hogere kwaliteit te creëren.

2. Als bedrijven erg complementair zijn is het type samenwerkingsverband (de afkomst van de samenwerkingspartners) minder van belang voor een hoge kwaliteit

samenwerking.

3. De ontwikkeling van het innovatievermogen bij de organisaties uit de verticale samenwerkingsverbanden laten de meeste ontwikkeling van innovatievermogen zien. 4. Bij de verticale samenwerkingsverbanden, ongeacht de mate van ontwikkeling van innovatievermogen, is de meest positieve verandering in kwaliteit van de samenwerking te zien.

Tijdens de case studie is naast de conclusies opgevallen dat bij de best scorende organisaties het motief gericht op kennisuitwisseling ten grondslag ligt aan de samenwerking. Dit alles resulteert in de hoofdconclusie dat verticale

samenwerkingsverbanden het meest positieve resultaat boeken. De conclusies zijn verder vertaald in een aantal aanbevelingen aan de opdrachtgever. Bij het vormen van horizontale samenwerkingsverbanden moet vooral gekeken worden naar de

complementariteit van de partners. Bij de gecombineerde verbanden moet vooral gekeken worden naar gedeelde basiskennis. Over het algemeen zijn het eigen innovatievermogen en de motivatie gericht op kennisuitwisseling positief voor het resultaat van de samenwerking.

(4)

Inhoudsopgave

Voorwoord... 1

Samenvatting ... 2

Inhoudsopgave... 3

Hoofdstuk 1. Het belang van innoveren ... 6

1.1. Vooronderzoek ... 6

1.1.1 Het belang van innoveren ... 6

1.1.2 Het innovatiebeleid ... 8

1.2. Rol van Syntens ... 9

1.3. Marktgericht Innoveren ...10 Hoofdstuk 2. Onderzoeksopzet ... 12 2.1. Aanleiding ...12 2.2. Probleemstelling ...13 2.3. Conceptueel model ...15 2.4. Theoretische verantwoording ...16 2.5. Methodische verantwoording ...18 2.5.1. Soort onderzoek ...18 2.5.2. Randvoorwaarden...18 2.5.3. Onderzoeksmethode ...19

2.5.4. Gegevensbronnen en meet- waarnemingsmethoden ...20

2.5.5. Conceptueel procesmodel ...21

Hoofdstuk 3 Theoretisch kader ... 23

3.1. Samenwerking ...23

3.1.1. Samenwerking als begrip...23

3.1.2. Waarom gaan organisaties samenwerken?...24

3.1.3. Kennis als begrip bij samenwerking ...25

3.1.4. Typering samenwerkingsverbanden ...26

3.1.5. Kenmerken van samenwerking...26

3.2. Innovatievermogen...30

3.2.1. Innovatie als begrip ...30

3.2.2. Innovatievermogen als begrip ...31

3.2.3. Eigenschappen innovatievermogen ...32

3.2.4. Overzicht eigenschappen innovatievermogen ...36

3.3. Relatie tussen samenwerking en innovatievermogen ...37

3.3.1. De invloed van samenwerken op het innovatievermogen in de literatuur ...37

3.3.2. Het verband tussen samenwerking en innovatievermogen ...38

3.4. Welke verwachte resultaten kunnen uit de theorie over samenwerking en innovatievermogen worden afgeleid? ...40

3.4.1. SWOT-analyses typen samenwerkingsverbanden (Pijl 5) ...40

3.4.2. Verwachte ontwikkeling innovatievermogen per type samenwerkingsverband (Pijl 3)...43

3.4.3. Verwachte verandering kwaliteit samenwerking per type samenwerkingsverband (Pijl 4)...44

3.4.4. Overzicht...46

Hoofdstuk 4 Cases ... 47

4.1. Case Bouwcluster (A.1) ...48

4.1.1. Introductie...48

4.1.2. Innovatievermogen...48

4.1.3. Samenwerking ...50

(5)

4.2.1. Introductie...51

4.2.2. Innovatievermogen...52

4.2.3. Samenwerking ...53

4.3. Case Makelaarscluster (A.3)...55

4.3.1. Introductie...55

4.3.2. Innovatievermogen...55

4.3.3. Samenwerking ...57

4.4. Case Logistiek Cluster (B.1) ...58

4.4.1. Introductie...58 4.4.2. Innovatievermogen...59 4.4.3. Samenwerking ...61 4.5. Case Glascluster (B.2)...63 4.5.1. Introductie...63 4.5.2. Innovatievermogen...63 4.5.3. Samenwerking ...65

4.6. Case Kantoorvakhandel Cluster (B.3) ...67

4.6.1. Introductie...67

4.6.2. Innovatievermogen...67

4.6.3. Samenwerking ...69

4.7. Case Agri Cluster (C.1)...70

4.7.1. Introductie...70

4.7.2. Innovatievermogen...71

4.7.3. Samenwerking ...73

4.8. Case Technisch Installatie Cluster (C.2)...74

4.8.1. Introductie...74

4.8.2. Innovatievermogen...75

4.8.3. Samenwerking ...76

4.9. Case Jachtbouw IT-Cluster (C.3) ...78

4.9.1. Introductie...78

4.9.2. Innovatievermogen...78

4.9.3. Samenwerking ...80

4.10 Overzicht cases ...82

Hoofdstuk 5 Analyse Resultaten ... 83

5.1. Ontwikkeling organisaties door samenwerking...83

5.1.1.Uitkomsten Case A.1...83

5.1.2. Uitkomsten Case A.2...84

5.1.3. Uitkomsten Case A.3...84

5.1.4. Uitkomsten Case B.1...85 5.1.5. Uitkomsten Case B.2...86 5.1.6. Uitkomsten Case B.3...87 5.1.7. Uitkomsten Case C.1...88 5.1.8. Uitkomsten Case C.2...88 5.1.9. Uitkomsten Case C.3...89 5.2. Vergelijking cases ...90 Hoofdstuk 6 Conclusies ... 95 6.1. Onderzoeksconclusie ...95 6.2. Aanbevelingen...96 6.3. Wetenschappelijke conclusie ...97

(6)

Literatuurlijst ... 100 Bijlagen ... 105 Bijlage 1. Case Studie Protocol

Bijlage 2. Business Relationship Success Cycle Bijlage 3. Definitie Innovatie

(7)

Hoofdstuk 1. Het belang van innoveren

In het eerste deel van de inleiding staat het belang van innoveren en de invulling van innovatiebeleid centraal. Dit om de achtergrond van het onderzoek te schetsen. De opdrachtgever van dit onderzoek is Syntens en komt in het tweede deel van de inleiding aan bod. Deze organisatie wordt beschreven zodat duidelijk is wie zij zijn en welke rol zij spelen bij de uitvoering van innovatiebeleid. Ten slotte wordt het project Marktgericht Innoveren omschreven aangezien dit project de aanleiding vormt van dit onderzoek.

1.1. Vooronderzoek

1.1.1 Het belang van innoveren

“The EU needs to become more innovative. Innovation through the introduction of new products or improved production methods is needed to stay competitive.”

Europese Commissie in; Common Actions for Growth and Employment: The Community Lisbon Programme; Brussel, 20.7.2005.

“Als er iets niet innovatief is in Nederland, dan is het wel het innovatiebeleid” Prof.dr.Dany Jacobs, tijdens een hoorzitting in de Tweede Kamer over het innovatiebeleid in 2005.

"Innovatie moet de belangrijkste pijler worden onder toekomstige welvaartsgroei. Meer innoveren vereist een breuk met het verleden. We moeten toe naar een kennisklimaat waarin lef en ondernemerszin worden gewaardeerd."

Minister Brinkhorst van Economische Zaken en staatssecretaris Van Gennip van Economische Zaken; In de Innovatiebrief die op 2 oktober 2003 naar de Tweede Kamer is gestuurd.

Uit bovenstaande fragmenten wordt duidelijk dat innovatie een belangrijke rol speelt in economisch beleid. Innovatie is blijkbaar van groot belang voor de economie, maar waarom is innovatie zo belangrijk? Al sinds het begin van deze eeuw houden

wetenschappers, in navolging van de econoom Schumpeter (1917), zich bezig met de vraag wat innovatie als begrip omvat en wat het belang ervan is. Volgens Ramachandran (2005) is innoveren geen optie meer maar een absolute noodzaak. Hiermee benadrukt hij het feit dat innoveren niet alleen noodzakelijk is voor economische groei maar ook voor de groei en prestaties van individuele bedrijven. Ook Buijs (1988) geeft aan dat innovaties noodzakelijk zijn voor het overleven van bedrijven. Een aantal

wetenschappers geeft aan dat innovatie belangrijk is voor de continuïteit van bedrijven en de economische en maatschappelijke ontwikkeling, het houdt volgens hen zelfs direct verband met de economische prestaties van bedrijven (bijv. Soni e.a.,1993; de Jong, Vermeulen & Shaughnessy, 2004). In Nederland is de afgelopen jaren veelvuldig

onderzoek gedaan naar de economische effecten van innovatie in het bedrijfsleven. Tabel 1.1. in het CBS-rapport Kennis en Economie 2003 wijst uit dat innovatoren hun omzet gemiddeld met 2,3% harder zien stijgen dan niet-innovatoren.

(8)

Tabel 1.1. Prestaties Innovatoren en niet-innovatoren, CBS 2003

De minister van Economische Zaken, dhr Brinkhorst, haalt in een toespraak in 2004 aan dat er uit onderzoek van Donselaar (Donselaar e.a.; 2004) in het Economisch Statistisch Bericht is gebleken dat innovatie het afgelopen decennium een directe bijdrage aan de groei van arbeidsproductiviteit heeft geleverd, het gaat hier om 0,6 procentpunt per jaar. Deze onderzoeksresultaten geven aan dat het goed te verklaren is waarom het begrip innovatie veelvuldig onderwerp is van economisch beleid; het loont simpelweg om te innoveren. Het innovatiebeleid dat door de overheid wordt opgesteld, verschilt per overheidsniveau. Onder de verschillende overheden vallen de Europese overheid, de Nationale overheid en de Provinciale overheden. De nadruk bij de Europese en Nationale overheid ligt op beleid maken. Voor de uitvoering van het beleid komen andere instanties in beeld. Eén van de uitvoerende organen van de overheid is Syntens. Deze organisatie houdt zich specifiek met innovatiestimulering bezig. In schema 1.2 is een duidelijk overzicht van de instanties en de specifieke beleidsdocumenten en projecten te zien. In volgende paragrafen zal dieper op de verschillende elementen van dit schema worden ingegaan.

Schema 1.2. Innovatiebeleid op verschillende niveaus 0 2 4 6 8 10 12 14 16 18

totaal industrie diensten overig Prestaties innovatoren en niet-innovatoren:

% Omzetgroei

innovatoren niet-innovatoren

Europese Commissie

Kompas van het Noorden Langmangelden Project Marktgericht Innoveren Ministerie van Economische Zaken Provinciale Overheid Groningen/ Friesland/ Drenthe Lissabon Ambitie Syntens Specifieke beleidsdocumenten Instanties Beleidsmakend Uitvoerend Niveaus

(9)

1.1.2 Het innovatiebeleid Europese Commissie

De meest concrete beleidsdocumenten die op Europees niveau te vinden zijn op het gebied van innovatie vallen onder de Lissabon-Ambitie van 2000. Tijdens de Europese raad van Lissabon in 2000 heeft de Europese Unie onderstaand strategisch doel gesteld voor het komende decennium. Een belangrijke doelstelling hierin is ook om de

concurrentiepositie van de Europese economie te verhogen.

“De meest concurrerende en dynamische kenniseconomie in de wereld te worden, in staat tot duurzame economische groei, met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang.”(EU, 2004:p. 24)

Deze ambitie is vertaald naar een Europees ontwikkelingsmodel en heeft als centrale pijlers een hogere arbeidsdeelname en een aanhoudende groei van de

arbeidsproductiviteit. Om de concurrentiepositie te verhogen wordt innovatiestimulering als belangrijke strategische pijler genoemd. Binnen het Europese innovatiebeleid is het ondersteunen van innovatiebeleid van zwakkere regio’s, waaronder het Noorden van Nederland, een belangrijk richtsnoer. In de praktijk vertaalt de Europese ondersteuning van regionaal beleid zich in de vorm van een financiële bijdrage van regionale

innovatieprojecten. Naast Nationale ondersteuning kunnen provincies dan aanspraak maken op de Europese gelden die voor innovatiebeleid beschikbaar zijn.

Nationale overheid

Het Ministerie van Economische zaken geeft in de Innovatiebrief 2003 aan dat innovatie de belangrijkste pijler moet worden voor toekomstige welvaartsgroei. Bedrijven kunnen door te innoveren de huidige concurrentiepositie versterken en op die manier meer toegevoegde waarde creëren. Om innovatie te stimuleren zijn door het Ministerie van EZ drie hoofdlijnen in het innovatiebeleid opgesteld:

1. Stimuleren innovatieklimaat. 2. Dynamiek verhogen.

3. Benutten van innovatiekansen door focus op strategische innovatiegebieden. Deze zijn opgesteld om een drietal knelpunten in de huidige Nederlandse economie op te lossen. Het eerste knelpunt is dat het innovatieklimaat in Nederland niet aantrekkelijk genoeg is. Ten tweede is er een gebrek aan bedrijven die innoveren en ten derde is er onvoldoende focus in het onderzoek. De aanpak van de knelpunten vormt het hart van het innovatiebeleid. Er is net als in Europa een speciale focus op regio’s met een economische achterstand. In Nederland zijn de regio’s met significante achterstand de drie Noordelijke provincies, Groningen, Friesland en Drenthe. De zwakte van het Noorden is onder meer aangegeven door de commissie Langman, welke in 1996 ingesteld werd om een SWOT-analyse van het Noorden te maken. De commissie erkende de structurele economische achterstand van het Noorden en bracht in 1997 een advies uit met daarin een aantal voorstellen inclusief een investeringsprogramma. Het kabinet verzocht op basis van het Langman advies het orgaan van de drie noordelijke provincies, het Samenwerkingsverband Noord Nederland, om een reactie. Deze bestond uit een eerste concept van wat nu bekend is als het Kompas voor het Noorden, een integrale

ontwikkelingsstrategie voor het Noorden van 2000 tot 2010. In 1998 werd er een akkoord gesloten tussen kabinet en SNN waarmee 2,27 miljard euro beschikbaar werd gesteld om de achterstand van het Noorden in de periode van 10 jaar terug te brengen. De financiële middelen zijn ook wel bekend geworden als Langman-gelden en vormen de basis voor co-financiering van onder meer innovatiestimuleringsprojecten die mede gedragen worden door provincies, gemeenten, maatschappelijke organisaties en de markt. Het beleid wordt verder geconcretiseerd en uitgevoerd door de provincies en het SNN.

(10)

Provinciale Overheden en SNN

De drie noordelijke provincies zijn, zoals vermeld, verenigd in het SNN om samen de regionale speerpunten aan te pakken. De samenwerking is sinds 2000 door de beschikbaarheid van Europees en landelijk geld geïntensiveerd en heeft tot doel om gezamenlijk beleid te ontwikkelen. Binnen het beleid van het SNN neemt innovatiebeleid een voorname plek in. Het specifieke beleid van het SNN is weergegeven in het Kompas voor het Noorden. Het verschil met het nationale beleid is dat de provincies zich meer richten op directe ondersteuning van concrete innovatieprojecten bij (clusters van) individuele bedrijven. Directe ondersteuning houdt in dat er op operationeel niveau innovatie bij bedrijven wordt gestimuleerd, bijvoorbeeld door advies te geven. Een belangrijke richtlijn van innovatiebeleid in het Kompas voor het Noorden is de

verbetering van de innovatiekracht van bestaande bedrijven. Bij deze richtlijn hoort een aantal projecten, dat zich specifiek met de doelstelling bezighoudt. De uitvoering van deze projecten wordt gedaan door een taakgroep van de provincies maar ook door andere instanties. Een voorbeeld van een uitvoerende instantie is Syntens. Dit is een semi-overheidsbedrijf dat zich richt op het faciliteren van innovaties bij MKB-bedrijven. De organisatie houdt zich bezig met de directe ondersteuning van innovatieprojecten en heeft in het licht van het Kompas voor het Noorden reeds een aantal projecten

uitgevoerd. In de volgende paragraaf worden deze projecten verder toegelicht. Ook de organisatie Syntens en haar rol in het innovatiebeleid komen hierin aan bod.

1.2. Rol van Syntens Missie

De opdrachtgever van dit onderzoek is Syntens en specifiek Syntens Noord Nederland. Onder deze regio vallen de vestigingen in de provincies Groningen, Friesland en Drenthe. De organisatie Syntens is een door het Ministerie van Economische zaken geïnitieerde non-profit organisatie die zich richt op het faciliteren van innovaties bij het midden en kleinbedrijf (MKB). Syntens bevindt zich in het hele land en heeft 450 medewerkers verspreid over 16 vestigingen.

De missie van Syntens:

“Syntens zet aan tot succesvol innoveren, versterkt het innovatievermogen van ondernemend Nederland en levert daarmee een bijdrage aan duurzame groei.”

(Syntens. 2006. http://www.syntens.nl/SYNTENS/oversyntens/Organisatie/Missie. 10 augustus)

In de praktijk voorzien Syntens adviseurs het MKB van adviezen waardoor

innovatiekansen door ondernemers beter kunnen worden benut. Tevens worden er workshops georganiseerd waarbij bepaalde thema’s centraal staan om zodoende de kennis van de ondernemers uit te breiden. Op dit moment zijn ICT en samenwerking belangrijke thema’s waarop gericht wordt. Het belangrijkste onderdeel van de

dienstverlening van Syntens is de koppeling tussen ondernemers en kennis die gebruikt kan worden om meer of beter te innoveren. Het toegankelijk maken van kennis voor ondernemers leidt volgens de visie van Syntens tot succesvol innoveren. Het

kennisnetwerk van de adviseurs wordt gebruikt om ondernemers in contact te brengen met kennisinstellingen, brancheorganisaties, intermediaire organisaties en andere experts. Hierdoor kan de ondernemer beschikken over meer kennisbronnen. Projecten

Over het algemeen werkt Syntens in de vorm van projecten aan het stimuleren van innovatie. Deze projecten zijn gericht op bepaalde regio’s of op specifieke doelgroepen. Om met een project te kunnen starten dient Syntens een projectvoorstel in bij de verantwoordelijke instanties in de regio. Een projectvoorstel moet binnen de richtlijnen van het innovatiebeleid van de verschillende overheidsorganen passen. Syntens Noord Nederland kan bijvoorbeeld bij het SNN een projectvoorstel indienen. Het projectvoorstel wordt vervolgens samen met de provincie uitgewerkt en er wordt dan om financiële

(11)

middelen gevraagd om het innovatiestimuleringsproject op te starten. Bij goedkeuring van het project komen er kompasgelden voor het project vanuit de provincie

beschikbaar. Een project wordt niet alleen door kompasgeld bekostigd. De initiator van het project, Syntens in dit geval, is mede verantwoordelijk voor de kosten. Het overig deel van de kosten wordt dan gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken. De projecten die Syntens uitvoert vallen onder de thema’s die door de verschillende overheden zijn opgenomen in het innovatiebeleid. Zoals vermeld is samenwerking een belangrijk thema in het huidige innovatiebeleid. Binnen het project dat centraal staat in dit onderzoek is de focus op samenwerking dan een ook een belangrijk aspect. Op dit project wordt hierna verder ingegaan. Het eerste project dat Syntens in het kader van het Kompas voor het Noorden heeft gedaan was genaamd “Bedrijvigheid in Vernieuwing” (BiV). De behoefte van het bedrijf en van de ondernemer stonden in dit project centraal. Van de bezochte en geadviseerde bedrijven in dit project is ruim 60% met een vorm van vernieuwing aan de slag gegaan. Het is duidelijk te zien dat het project hiermee de belangrijke innovatierichtlijn van het Kompas voor het Noorden bedient. In de ogen van Syntens was dit resultaat zo positief dat gestart werd met een vervolgproject. Na de afloop van BiV eind 2001 werd het project Marktgericht Innoveren (MI) opgestart. Dit project is uitgevoerd tussen begin 2003 en medio 2005 en vormt de aanleiding van dit onderzoek. In de volgende paragraaf wordt dit project verder toegelicht.

1.3. Marktgericht Innoveren Algemene projectbeschrijving

Het project Marktgericht Innoveren is een innovatiestimuleringsproject gericht op het MKB in Noord Nederland. Uit het eerdere project BiV werd voor MI een aantal leerpunten meegenomen. Er is bijvoorbeeld een beter zicht op de kansrijke bedrijven, de

vernieuwingstrajecten gaan dieper en de begeleiding is geïntensiveerd. Vanaf januari 2003 is gestart met dit nieuwe project. Bij Marktgericht Innoveren is net als bij BiV een vraaggerichte aanpak gehanteerd zodat de behoeften en wensen van het bedrijfsleven centraal komen te staan. Het project heeft betrekking op onderwerpen als techniek, technologie, strategievorming, marketing, exporteren en vernieuwend ondernemen. De doelstelling van het project is door Syntens als volgt geformuleerd:

Het Project Marktgericht Innoveren richt zich op:

Het verhogen van het innovatievermogen bij individuele bedrijven en kleinschalige samenwerkingsverbanden met als beoogde uitkomst positieve werkgelegenheidseffecten en verhoogde innovatie investeringen. (Syntens, 2002: p.11)

In het project MI worden bedrijven uit het MKB middels adviezen gestimuleerd te innoveren, hierbij staan kennisdeling en kenniscreatie centraal. Daarnaast voorziet het project in financiële middelen om bedrijven te helpen verbeteringen in de organisatie te analyseren. De focus van het project ligt, zoals te zien is in de projectdoelstelling, op het verhogen van het innovatievermogen en moet uiteindelijk uitmonden in de creatie van arbeidsplaatsen en grotere investeringen in innovatie. Door het verhogen van het innovatievermogen (kwalitatief) worden economische effecten met betrekking tot werkgelegenheid en investeringen (kwantitatief) beoogd. Met de vorming van klein- en grootschalige samenwerking tussen bedrijven wordt geprobeerd deze doelstelling te bereiken. De gevormde samenwerkingsverbanden zouden moeten leiden tot actieve kennisuitwisseling en gezamenlijke innovatieprojecten. Binnen MI wordt ervan uitgegaan dat samenwerken een positief effect heeft op innovatievermogen van bedrijven. Deze focus is praktisch gezien te vertalen in een groot aantal middelen dat beschikbaar wordt gesteld om samenwerkingsverbanden tot stand te brengen. Er kan dus relatief veel tijd en geld worden besteed aan het vormen en adviseren van samenwerkingsverbanden.

(12)

Kwantitatieve resultaten

Het project is inmiddels afgerond. De afronding heeft kwantitatieve gegevens opgeleverd die belangrijk zijn om de context van het project te schetsen. In totaal zijn in 30

maanden 252 bedrijven geadviseerd. Hiervan zijn alleen de 120 lange trajecten interessant omdat deze langer begeleid zijn en er meer advies is gegeven. Onder de lange trajecten vallen ook de trajecten waarbij er ketens/ samenwerkingsverbanden zijn opgezet. In totaal zijn er 68 bedrijven betrokken in 23 samenwerkingsverbanden. Deze verbanden bestaan uit een wisselend aantal participerende bedrijven. Het grootste samenwerkingsverband bestaat uit 7 bedrijven en het kleinste uit 2 samenwerkende bedrijven. Het kompasproject binnen MI is een grootschalig samenwerkingsproject waarbij grotere clusters samen worden gebracht. Hierdoor probeert Syntens

schaalvoordelen te creëren door gezamenlijke kennisverwerving en andere aspecten.

Doelstelling Realisatie Verschil

200 geadviseerde bedrijven 252 geadviseerde bedrijven +52 100 bedrijven kort traject 132 bedrijven +32 100 bedrijven lang traject 120 bedrijven +20 50 Individuele advies trajecten 97 Individuele trajecten +47 20 ketens/ samenwerkingsverbanden 23 ketens/ samenwerkingsverbanden +3 5 kompasprojecten 1 kompasproject -4 50 bedrijven in ketens betrokken 68 bedrijven in ketens betrokken +18

Er zijn veel middelen gestoken in de opzet en advisering van samenwerkingsverbanden. Deze moeten leiden tot gezamenlijke vernieuwingstrajecten welke volgens Syntens resulteren in betere en duurzamere innovatieresultaten.

Zoals gezegd vormt het project MI de eerste aanleiding van het onderzoek. Inhoudelijk zal hier in hoofdstuk 2 verder op worden ingegaan.

(13)

Hoofdstuk 2. Onderzoeksopzet

Allereerst wordt de aanleiding van het onderzoek beschreven, vanuit de aanleiding wordt een probleemstelling opgesteld. Deze wordt geconceptualiseerd in een model waar de samenhang tussen de belangrijkste begrippen en relaties in weergegeven is. Hierna worden het soort onderzoek en de randvoorwaarden beschreven De hoofdpunten uit het onderzoek worden aan de hand van literatuur kort toegelicht om de theoretische

verantwoording te schetsen. Dan volgt een methodische verantwoording waarbij de meet- en waarnemingsmethoden worden toegelicht. Dit alles bij elkaar vormt de uiteindelijke onderzoeksopzet. Ten slotte komt het conceptuele procesmodel aan bod, middels dit onderzoeksmodel wordt de structuur van het onderzoek weergegeven.

2.1. Aanleiding

Het project Marktgericht Innoveren is per 1 juni 2005 officieel afgesloten. Dit betekent dat alle trajecten zijn afgerond en dat er geen middelen meer gebudgetteerd zijn voor dit project. In praktische zin wil dit zeggen dat er geen tijd meer aan de trajecten besteed wordt. De samenwerkingsverbanden die zijn opgestart moeten nu zelfstandig verder zonder de sturende hand van de Syntens adviseur. De looptijd van het project is 30 maanden geweest. Sommige trajecten zijn gedurende de volle looptijd begeleid en sommige trajecten zijn net opgestart. De vraag die Syntens heeft gesteld na afloop van het project is tweeledig. Het eerste aspect is gericht op het meten van de effecten van het project MI op de deelnemende samenwerkende bedrijven. Syntens wil weten of de doelstelling m.b.t. het verhogen van het innovatievermogen van bedrijven door samenwerking ook daadwerkelijk gehaald is. Het tweede aspect is gericht op de

effectiviteit van de advisering en de focus op succesvolle projecten. De daaropvolgende vraag is of alle totstandgekomen samenwerkingsverbanden evenveel resultaat hebben opgeleverd. De twee aspecten liggen sterk in elkaars verlengde en zijn van belang voor de aanpak van toekomstige projecten.

Volgens de Kenniseconomie Monitor van 2003 is er in het economisch beleid sprake van een verschuiving van generiek beleid naar specifiek beleid (Kenniseconomie Monitor, 2003; p.41). Dit betekent dat er specifieke sturing plaatsvindt op programma’s en clusters die succesvol zijn of kunnen zijn. In plaats van het stimuleren van zwakke punten in de regio’s zal er beleid gevoerd worden ten aanzien van regiospecifieke sterke punten zoals de Eemsdelta in Noord Groningen en de waterzuivering in Friesland. De verschuiving van beleid zorgt ervoor dat het steeds belangrijker wordt voor Syntens om aan te kunnen geven welke projecten succesvol zijn. Succesvol zijn projecten als de kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen gehaald zijn. Die focus op succes moet ook worden toegepast binnen een project. Als een project draait om ‘samen innoveren’, is het van belang te weten welke samenwerkingsverbanden er succesvol zijn. Aan de hand hiervan kan bepaald worden op welke samenwerkingsverbanden toekomstige projecten zich moeten richten.

Binnen het project MI is gebleken dat het de adviseur erg veel middelen heeft gekost om concurrerende bedrijven met elkaar te laten samenwerken. Als gevolg van de focus op succesvolle projecten, heeft Syntens nu de vraag gesteld of die extra middelen ook daadwerkelijk hebben geleid tot een positief resultaat. Met positief resultaat wordt het behalen van de projectdoelstelling bedoeld, i.e. het vergroten van het innovatievermogen van de participerende bedrijven. Wanneer blijkt dat samenwerkingsverbanden tussen niet-concurrerende bedrijven een groter innovatievermogen van de bedrijven opleveren, is het voor Syntens zaak om slechts op het vormen van samenwerkingsverbanden tussen niet-concurrerende bedrijven te richten in een project. Op dit moment wordt er bij

(14)

samenwerkingsverbanden worden opgezet. Er wordt geen onderscheid gemaakt in potentieel succesvolle of minder succesvolle samenwerkingsverbanden. Dit komt voornamelijk vanwege het feit dat de betreffende resultaten over de prestaties van de samenwerkingsverbanden niet bekend zijn. Met meer kennis over de effecten die het samenwerken heeft op de betrokken bedrijven kan getracht worden alleen de bedrijven bij elkaar te brengen waarvan de succesverwachting hoog is. Wanneer er meer

informatie beschikbaar is over de resultaten van de gevormde samenwerkingsverbanden kan in het vervolg specifieker geadviseerd worden, wat leidt tot succesvollere projecten.

2.2. Probleemstelling

Naar aanleiding van het bovenstaande is het voor Syntens van belang om meer inzicht te krijgen in de relatie tussen een bepaald type samenwerkingsverband en het

innovatievermogen van de samenwerkende organisatie. Deze relatie bepaalt in grote mate het succes van een samenwerking en dat is wat Syntens uiteindelijk wil weten. De vraag van Syntens vormt de aanleiding van dit onderzoek en heeft uiteindelijk tot de volgende probleemstelling geleid.

Doelstelling

Inzicht geven in de relatie tussen horizontaal, verticaal of gecombineerd samenwerken van MKB-bedrijven en de ontwikkeling van het innovatievermogen van de participerende individuele bedrijven, zodat aanbevelingen kunnen worden gedaan aan Syntens ten aanzien van effectieve advisering aan de samenwerkingsverbanden.

Hierbij is de aanname dat de kwaliteit van samenwerkingsverbanden varieert en dat dit verschillende effecten heeft op de ontwikkeling van het innovatievermogen van de deelnemende bedrijven. In samenhang met de doelstelling leidt dit tot de volgende vraagstelling:

Vraagstelling

Wat is de relatie tussen de kwaliteit van een bepaald type samenwerkingsverband en de ontwikkeling van het innovatievermogen van de MKB-bedrijven die deelnemen aan deze typen samenwerkingsverbanden?

Om duidelijkheid te scheppen in de gebruikte begrippen uit de probleemstelling volgt hieronder een korte toelichting. Hierbij dient vermeld te worden dat onderstaande definities verkregen zijn aan de hand van bestudering van verschillende theorieën uit de bedrijfskunde en economie. Hoe deze definities tot stand gekomen zijn, is terug te vinden in hoofdstuk 3.

Samenwerking;

Een inter-organisationeel verband, waarbij de partners hun zelfstandigheid en identiteit behouden, een gezamenlijk innovatiedoel hebben en gericht zijn op het versterken van de concurrentiepositie. (Huyzer, 1991)

Type samenwerking;

Verticale samenwerking is samenwerking tussen toeleveranciers en uitbesteders binnen dezelfde bedrijfskolom. (Nooteboom, 1998)

Horizontale samenwerking is samenwerking tussen met elkaar concurrerende bedrijven in dezelfde branche. (Nooteboom, 1998)

Gecombineerde samenwerking is samenwerking tussen zowel toeleveranciers en uitbesteders als met elkaar concurrerende bedrijven als met partners buiten de bedrijfskolom. (Rosenbrand, Dirks en Meijaard, 2003)

(15)

Innovatievermogen;

De mate waarin de organisatie een permanente stroom innovaties (doelbewuste vernieuwingen met betrekking tot producten, markten, processen, werkmethoden, organisatie en combinaties hiervan) kan voortbrengen. (De Jong & Brouwer,1999) MKB;

Tot het Midden en Klein Bedrijf behoren organisaties met 1-250 werkzame personen en een maximale omzet van € 50.000.000,- (Europese Unie, 2003).

Deelvragen

Voor de beantwoording van de hoofdvraag zijn de volgende deelvragen opgesteld: 1. Hoe kan de kwaliteit van een samenwerkingsverband beoordeeld worden?

a. Wat houdt het begrip samenwerking in? b. Waarom gaan MKB-bedrijven samenwerken?

c. Hoe wordt samenwerking getypeerd in dit onderzoek?

d. Wat zijn de kenmerken van de typen samenwerkingsverbanden? 2. Hoe kan het innovatievermogen van een organisatie beoordeeld worden?

a. Hoe wordt innovatievermogen gedefinieerd? b. Hoe wordt innovatievermogen gemeten?

c. Wat zijn de eigenschappen van innovatievermogen?

3. Wat zijn de verbanden tussen samenwerking en innovatievermogen?

a. Wat is er in de literatuur bekend over de relatie tussen samenwerken en innovatievermogen?

4. Hoe kunnen de theorieën over samenwerking en innovatievermogen aan elkaar gekoppeld worden om een verwachting weer te geven over de uitkomsten? 5. Hoe ziet het innovatievermogen van een organisatie in de gekozen cases eruit? 6. Hoe ziet de kwaliteit van het samenwerkingsverband eruit in de gekozen cases? 7. Hoe ontwikkelt het innovatievermogen van een organisatie zich door deelname

aan een samenwerkingsverband in de praktijk?

8. Hoe ontwikkelt de kwaliteit van de samenwerking zich?

9. In welke mate komen deze ontwikkelingen overeen met de verwachtingen? 10. In welke mate verschillen deze ontwikkelingen met de verwachtingen?

(16)

2.3. Conceptueel model

In dit onderzoek wordt aangenomen dat er een relatie is tussen de kwaliteit van een samenwerkingsverband en de ontwikkeling van innovatievermogen. Er is voor gekozen om de kenmerken en indicatoren van de hoofdelementen al in het model te plaatsen. Dit om de richting van het onderzoek vooraf aan te geven. In het theoretisch kader worden de kenmerken en eigenschappen verder toegelicht.

Figuur 2.1. Conceptueel model

Toelichting conceptueel model

Centraal in het model staan twee onderdelen en de relatie tussen deze onderdelen. Het eerste onderdeel wordt gevormd door de samenwerkingsverbanden in het project MI, in het model zijn deze onderverdeeld in drie typen, horizontaal, verticaal en gecombineerd. Verwacht wordt dat de kwaliteit van de samenwerkingsverbanden verschilt (1). De kwaliteit van de samenwerking wordt bepaald aan de hand van de kenmerken. Een samenwerkingsverband kan bijvoorbeeld minder van kwaliteit zijn doordat er weinig communicatie, weinig creativiteit en een kleine betrouwbaarheid is. Dit kan worden veroorzaakt door een gebrek aan vertrouwen. Het tweede onderdeel bestaat uit de ontwikkeling van innovatievermogen (2). Het innovatievermogen van een organisatie wordt door een aantal eigenschappen bepaald. Een organisatie kan bijvoorbeeld over een hoog innovatievermogen beschikken als de Menselijke Kenmerken en de Structuur erg goed zijn. De oorzaak hiervan kan onder andere zijn dat de werknemers veel kennis en vaardigheden hebben en veel beslissingsbevoegdheid/ verantwoordelijkheid krijgen bij de uitvoering van hun werk.

De relatie tussen de twee onderdelen is weergegeven door middel van de pijlen 3 en 4. De kwaliteit van de samenwerking is van invloed op de ontwikkeling van het

innovatievermogen. In het conceptueel model is dit weergegeven door pijl 3. Het gaat er om dat de pijlen inhoudelijk gestalte krijgen. De vraag is of ze van positieve of negatieve invloed zijn en wanneer welke invloed optreedt? Als de kwaliteit van de samenwerking

1. Kwaliteit Samenwerkingsverband Kenmerken Formele kwaliteit Betrouwbaarheid Creativiteit Stabiliteit Communicatie 2. Ontwikkeling Innovatievermogen Organisatie Indicatoren Menselijke Kenmerken Strategie Cultuur Structuur Netwerk Activititeiten Type samenwerkingsverband Horizontaal Verticaal Gecombineerd 3 4 5

(17)

laag is, zoals in het voorbeeld, zullen de organisaties minder snel een goed resultaat boeken. Als er niet gecommuniceerd wordt, kan er bijvoorbeeld geen toename van de kennis en vaardigheden plaatsvinden. Verwacht wordt ook dat de ontwikkeling van innovatievermogen de kwaliteit van de samenwerking beïnvloedt, dit is weergegeven door pijl 4. Hiervoor geldt eveneens dat de inhoud van de pijl gestalte moet krijgen. Dit zal in het vervolg van het onderzoek gebeuren. Pijl 5 representeert de relatie tussen een bepaald type samenwerkingsverband en de kwaliteit van dat samenwerkingsverband. Daarbij is de vraag of de verschillende typen verbanden een verschillende kwaliteit van het samenwerkingsverband opleveren. Deze pijl wordt aan de hand van een SWOT-Analyse verder toegelicht.

2.4. Theoretische verantwoording

Om de deelvragen en uiteindelijk de hoofdvraag te kunnen beantwoorden is een

theoretisch kader nodig. In deze paragraaf is een theoretische verantwoording gegeven waarin de keuze voor bepaalde wetenschappelijke visies en auteurs kort wordt toegelicht. Aan de hand van de hoofdelementen uit het conceptueel model wordt hiermee de

theoretische achtergrond geschetst. In hoofdstuk 3 volgt een uitgebreide theoretische behandeling van deze elementen. Door in deze paragraaf de theoretische verantwoording in te leiden wordt de richting van het onderzoek vooraf aangegeven.

Samenwerkingsverband

Over samenwerking is veel wetenschappelijke literatuur te vinden. De vorm van samenwerking en de succeskenmerken zijn voor dit onderzoek belangrijke

aandachtspunten. Klein Woolthuis (1999) geeft aan er veel verschillende termen voor samenwerking worden gebruikt. Strategische allianties (o.a. Huyzer, 1991), clusters (o.a. Porter, 1998) en netwerken (o.a. De Jong, 2005) zijn veelvoorkomende termen in de literatuur. In dit onderzoek wordt er ingegaan op verschillende typen samenwerking. Er wordt onderscheid gemaakt naar de groepen actoren die aanwezig zijn in een

samenwerkingsverband. Er zijn studies die alleen samenwerking op R&D niveau bekijken tussen partners verticaal in de bedrijfskolom (o.a. Sakakibara, 1997; Lane en Lubatkin, 1998) of tussen de overheid en bedrijven (o.a. Van den Berg e.a.,1994). Deze

perspectieven worden in dit onderzoek niet verder toegelicht. In dit onderzoek is de indeling op niveau in en tussen de bedrijfskolommen gemaakt. Deze keuze is gebaseerd op de praktische vraag van de opdrachtgever. De indeling van samenwerkingsverbanden is gemaakt op basis van Nooteboom (1998), Rosenbrand, Brinks en Meijaard (2003) en Beije (1989). Nooteboom (1998) heeft het over horizontaal en verticaal samenwerken, Beije (1989) heeft het over coöperatienetwerken en concurrentienetwerken en

Rosenbrand e.a. (2003) voegen gecombineerde samenwerkingsverbanden toe aan de indeling. Het gaat hier om de herkomst van de actoren, aan de hand waarvan de samenwerkingsverbanden worden getypeerd. Deze theorieën vullen elkaar aan en vormen het kader waarin de samenwerkingsverbanden uit het project MI geplaatst worden.

Om te achterhalen welke kenmerken de kwaliteit van de samenwerking bepalen, is verschillende literatuur bestudeerd. Klein Woolthuis (1999) bekijkt samenwerking vanuit het perspectief van intensiteit. Een deel van haar theorie is toegepast in het onderzoek. In de theorie van Mohr en Spekman (1994) en daaruitvolgend Humphries en Wilding (2004) ligt de nadruk sterk op succesvolle samenwerkingsverbanden. Uit deze

onderzoeken komen kenmerken waaraan een samenwerking moet voldoen om succesvol te zijn. Die zijn goed te gebruiken om de samenwerkingsverbanden uit de cases te toetsen. Een sterke nadruk ligt er bij de kenmerken op vertrouwen. Om dit begrip toe te lichten is de theorie van Nooteboom (1998) gebruikt. Hiervoor is gekozen omdat

(18)

Innovatievermogen

Er dient gezegd te worden dat er naar het meetbaar maken van innovatievermogen een stuk minder onderzoek is gedaan dan naar het meten van innovatie. Vooral op het gebied van empirisch onderzoek is innovatievermogen als meetbaar begrip onderbelicht gebleven. In de literatuur worden veel verschillende manieren gehanteerd om innovatie te meten die onderling sterk verschillen (o.a. Cobbenhagen, 2000; Kleinknecht, 1993). Er is dan ook geen onomstreden maatstaf voor innovatieprestaties.

Verscheidene auteurs geven aan dat innovatievermogen een vereiste is voor een bedrijf om een constante stroom innovaties voort te kunnen brengen (o.a. Gosselink, 1996; Bommer en Jalajas, 1999). Door middel van het bestuderen van bedrijfskundige

literatuur wordt onderzocht welke indicatoren van innovatievermogen er zijn en hoe deze gemeten kunnen worden. Welke variabelen bepalen binnen een bedrijf het

innovatievermogen? Er zijn weinig empirische onderzoeken gedaan naar de

eigenschappen van innovatievermogen, waardoor het een zeer abstract begrip blijft. Over het algemeen wordt innovatievermogen vaak gemeten door het aantal innovaties, die een organisatie heeft voortgebracht in kaart te brengen (o.a. Daft, 1978; Kimberly & Evanisko, 1981). Deze benadering is gericht op de output van innovatievermogen. De inputbenadering is gericht op het meten van innovatievermogen door de

organisatiekenmerken te bestuderen die het innovatieve karakter van een organisatie bepalen (Wolfe, 1994). Aangezien het project MI nog maar net afgerond is en veel

bedrijven nog geen feitelijke innovaties hebben gerealiseerd, is het aantal voortgebrachte innovaties nog niet in kaart te brengen. De outputbenadering kan in dit onderzoek dus niet toegepast worden om resultaten ten aanzien van het innovatievermogen te geven. Het is van belang om de organisatie-eigenschappen die het kenmerk innovatievermogen bepalen in kaart te brengen en in dit onderzoek wordt hiervoor gebruik gemaakt van de theorie van De Jong, Kemp en Snel (2001). Deze keuze is gemaakt omdat deze

onderzoekers de theorie op basis van empirisch onderzoek bij 477 MKB-bedrijven hebben verkregen. Aan deze theorie ligt het model van De Jong en Brouwer (1999) ten

grondslag. Hierbij wordt gebruik gemaakt van 7 determinanten, die gezamenlijk van invloed zijn op het innovatievermogen. Het model wat door De Jong en Brouwer (1999) is opgesteld, is door De Jong, Kemp en Snel (2001) getoetst aan de praktijk. Hieruit is een aantal belangrijke indicatoren voor het innovatievermogen naar voren gekomen. In het onderzoek worden vijf indicatoren getoetst; Menselijke Kenmerken, Strategie, Cultuur, Structuur en Netwerk Activiteiten. Een kanttekening bij deze theorie is dat deze alleen getoetst is bij dienstverlenende bedrijven. Het model van De Jong, Kemp en Snel is gebaseerd op literatuuronderzoek en empirisch onderzoek. Vooral het feit dat de modellen getoetst zijn in de praktijk is belangrijk geweest bij de keuze om dit model te gebruiken.

Verband samenwerking en innovatievermogen

De veronderstelling die Syntens als basis heeft voor de focus op samenwerking wordt door de wetenschappelijke literatuur maar ten dele ondersteund. De tendens in de literatuur is dat samenwerking wel bijdraagt aan een positief innovatie resultaat maar over de inhoud van deze bijdrage bestaat vooralsnog veel onduidelijkheid. Uit onderzoek is wel gebleken dat veel bedrijven samen innoveren. Uit het onderzoek Kennis en

Economie 2004 van het CBS blijkt dat ondanks dat het aantal innovatieve bedrijven in Nederland in 2000-2002 is afgenomen, het percentage bedrijven dat innoveert in samenwerkingsverbanden is toegenomen naar 33% (CBS, 2004;p.111). Bedrijven innoveren minder, maar als ze innoveren werken ze wel meer samen. In een recentelijk rapport van het Europees Instituut Midden en Klein bedrijf blijkt ook dat 91% van de MKB-bedrijven samen met één of meerdere partijen innoveert. De Jong (2005) concludeert in dit onderzoek “dat het zonder netwerk praktisch onmogelijk is om te innoveren en dat het stimuleren van interactie en netwerkactiviteiten een goede insteek is om innovatie te bevorderen” (EIM, 2005;p.10).

(19)

Er zijn echter zeer weinig empirische onderzoeken gedaan naar de inhoudelijke effecten van samenwerking op innovatievermogen. Ondanks weinig empirisch bewijs wordt er in innovatiebeleid wel veel gericht op het opstellen van samenwerkingsverbanden om het innovatievermogen van bedrijven te stimuleren. Om het verband tussen samenwerken en innovatievermogen uit te leggen wordt o.a. gebruik gemaakt van het onderzoek in

opdracht van het ministerie van EZ van De Man en Duysters (2002). Dit onderzoek is gericht op het vergelijken van literatuur op het gebied van samenwerking en innovatie en wordt ondersteund met enkele empirische resultaten. In het theoretisch kader wordt onder meer behandeld wat de motieven zijn van bedrijven om te gaan samenwerken voor innovatie en wat bijbehorende voordelen en nadelen van samenwerking ten behoeve van innovatie zijn. Voor de uitleg van het verband wordt gebruik gemaakt van de verbanden tussen de bedrijfskundige theorie over samenwerking en

innovatievermogen, die hierboven besproken zijn. Deze worden gekoppeld om zo een verband te leggen.

2.5. Methodische verantwoording

Bij de verantwoording van de methoden worden het type onderzoek en de randvoorwaarden besproken. Hierna komt de behandeling van de gebruikte

gegevensbronnen en meet- en waarnemingsmethoden aan bod. De paragraaf wordt afgesloten met het conceptueel procesmodel.

2.5.1. Soort onderzoek

Het is van belang om het onderzoek te typeren naar het resultaat, zodat duidelijk wordt wat er aan het eind van het onderzoek verwacht kan worden (De Leeuw,1996). Dit onderzoek heeft een beleidsondersteunende functie (De Leeuw, 1996). Bij dit type onderzoek is het van belang dat de onderzoeksresultaten concrete kennis opleveren waardoor (een gedeelte van) de kennisbehoefte van de opdrachtgever wordt bevredigd. In dit onderzoek is de opdrachtgever Syntens en deze organisatie heeft belang bij uitbreiding van de kennis omtrent de relatie tussen samenwerkingsverbanden en innovatievermogen van bedrijven, zodat in toekomstig beleid effectiever omgegaan kan worden met de advisering van samenwerkingsverbanden. De onderzoeksresultaten worden opgedaan in de praktijk, hiermee wordt een selectie van de gevormde

samenwerkingsverbanden binnen project MI bedoeld. Het gebrek aan literatuur over de inhoudelijke relatie tussen type samenwerking en innovatievermogen maakt het

noodzakelijk om exploratief onderzoek te doen. Exploratief onderzoek verkent een relatief onbekend terrein, in dit geval een relatie (De Leeuw, 1996). Dit onderzoek is beleidsondersteunend exploratief te noemen.

2.5.2. Randvoorwaarden

De randvoorwaarden geven volgens De Leeuw (1996) de beperkingen aan waaraan onderzoeksresultaten en methoden onderhevig zijn. In dit onderzoek bestaan de randvoorwaarden uit:

• Er zijn 9 cases gekozen voor de analyse. Het onderzoek geeft dus geen volledige evaluatie van de gevormde samenwerkingsverbanden van het project MI weer. • Er is rekening gehouden met de wensen van de opdrachtgever bij de keuze voor

de case-bedrijven.

• De resultaten moeten geformuleerd worden in termen van bruikbare beleidsondersteunende informatie.

• De samenwerkingsverbanden bestaan uit twee of meerdere bedrijven die tot het MKB behoren.

(20)

2.5.3. Onderzoeksmethode

De methode die voor dit onderzoek gebruikt wordt is de case studie (Yin, 2003). Deze methode is gebruikt om inzicht te verkrijgen in de relatie tussen samenwerking en innovatievermogen. Case studies zijn erg goed te gebruiken bij exploratief onderzoek, omdat een beter begrip over een bepaald onderwerp moet worden verkregen en er op die manier fenomenen bekeken kunnen worden (Yin,2003). Er zijn in dit onderzoek negen bedrijven geselecteerd uit een groep samenwerkingsverbanden die binnen het project MI waren opgesteld. Aangezien de typen samenwerkingsverbanden centraal staan in de studie zijn er drie bedrijven uit elk type gekozen. Verder is de afweging gemaakt in het mogelijke succes van de bedrijven binnen een type. In elke groep is één bedrijf dat naar verwachting een relatief slechte kwaliteit samenwerking had en één bedrijf dat naar verwachting een relatief goede kwaliteit samenwerking had gekozen. De inschatting is gebaseerd op de beschikbare gegevens van Syntens. Omdat de selectie is gemaakt op basis van een inschatting, is in elke categorie een extra bedrijf toegevoegd. Dit om de onderzoeksresultaten wat te spreiden en niet afhankelijk te zijn van de eerste inschatting. Hieronder is een overzicht van de gecategoriseerde cases te vinden. Op verzoek van de geïnterviewde ondernemers zijn alle gegevens geanonimiseerd en worden er geen concrete bedrijfsnamen en persoonsnamen gebruikt.

Horizontaal Verticaal Gecombineerd/ Diagonaal

Slechte kwaliteit Expeditiecluster Kantoorvakhandel Cluster

Agri Cluster

Goede kwaliteit Makelaarscluster Logistiek Cluster Jachtbouw Cluster

Onbekend Bouwcluster Glascluster Technisch Installatie Cluster

Om het mogelijk te maken de cases onderling te vergelijken is een case-protocol (zie bijlage 1) opgesteld (Yin, 2003). Hierin wordt de relatie tussen de centrale onderdelen beschreven. Voor de vergelijking is onderzoek gedaan naar bedrijfskundige en

economische theorieën over de centrale onderdelen en is een interviewschema opgesteld. De motivatie en inhoud van de samenwerking komen aan bod, evenals het individuele innovatievermogen. De centrale onderdelen de kwaliteit van de samenwerking en het innovatievermogen van bedrijven zijn in de cases onderzocht door diepte-interviews te houden. Er is gevraagd naar de ervaringen van de ondernemer met de specifieke

samenwerking. Omdat het in het onderzoek gaat om de ontwikkeling, is geprobeerd een basis niveau van innovatievermogen te achterhalen. Daarna is gevraagd wat de

samenwerking op verschillende punten heeft bijgedragen aan de organisatie. De kwaliteit van de samenwerking wordt aan de hand van het interview met de ondernemer bepaald. Helaas was het niet mogelijk om met alle ondernemers uit een samenwerkingsverband een interview te houden. Zodoende wordt de kwaliteit van de samenwerking bepaald vanuit het oogpunt van de geïnterviewde ondernemer. Een zwakte hieraan is dat dit een subjectief beeld van de werkelijkheid kan geven. Ook voor het in kaart brengen van de bijdragen van de samenwerking is het onderzoek afhankelijk van de perceptie van de ondernemer. Het kan zijn dat bepaalde bijdragen niet opgemerkt zijn of zelfs zijn vergeten. Ook kan het zijn dat de ondernemer over een bepaalde bijdrage van de

samenwerking niet wil vertellen. In de cases die zijn onderzocht is overal sprake geweest van een langdurige samenwerking. Enkele samenwerkingsverbanden zijn beëindigd, terwijl anderen nog voortduren. Doordat ze allen al een lange looptijd hebben kan een ontwikkeling van een organisatie door de samenwerking of de samenwerking zelf wel worden verwacht.

Het gaat erom dat de cases onderling vergeleken worden, zodat verschillen en

overeenkomsten tussen de gebruikte theorie over samenwerking en innovatievermogen en de praktijk naar voren komen. Er wordt gebruik gemaakt van een multiple-case studie (Yin, 2003). Hierbij worden meerdere cases met elkaar vergeleken. Voor het caseprotocol wordt verwezen naar bijlage 1. Door de case studie kan uiteindelijk iets gezegd worden

(21)

over de relatie tussen de kwaliteit van samenwerking (per type samenwerkingsverband) en de ontwikkeling van het innovatievermogen (van een organisatie).

2.5.4. Gegevensbronnen en meet- waarnemingsmethoden

De gegevensbronnen geven aan waar de informatie te halen is en de meet- en waarnemingsmethoden geven aan hoe die informatie daadwerkelijk uit de bronnen verkregen wordt (De Leeuw,1996). Beide aspecten van dataverzameling zullen hier kort worden toegelicht.

Bronnen

Ten eerste zijn er documenten gebruikt als bron. Voor de achtergrond van het onderzoek zijn overheidsarchieven over het innovatiebeleid geraadpleegd. De archieven van

Syntens zijn voor de beeldvorming voor de cases gebruikt. Daarbij zijn ze als controle middel gebruikt om gegevens van de ondernemer te checken, zoals de samenstelling en de inhoudelijke kant van de samenwerking. Hierin is bijgehouden hoeveel en welk contact er is geweest. Om meer achtergrond te krijgen over de bedrijven, zijn o.a. de websites van de bedrijven en de samenwerkende partners gebruikt. Ook zijn de

archieven van Syntens gebruikt om informatie over Syntens zelf te verkrijgen. Zo was de interne scriptiebank bijvoorbeeld erg behulpzaam bij de introductie van het begrip

innovatie. Ten slotte is in (electronische) bibliotheken gezocht naar wetenschappelijke literatuur omtrent de centrale onderwerpen en de onderzoeksmethodologie. Documenten die gebruikt zijn in dit onderzoek zijn wetenschappelijke boeken en artikelen. Deze hebben over het algemeen een bedrijfskundige en economische inslag al is voor het begrip samenwerking ook gebruik gemaakt van enkele artikelen uit de sociologie. Tevens zijn rapporten van het Economisch Instituut Midden en Klein bedrijf (EIM) en de Raad voor Zelfstandig Ondernemerschap (RZO) gebruikt voor de empirische onderbouwing van de gebruikte theorieën. Deze instanties houden zich bezig met sociaal-economisch

beleidsonderzoek. Ten tweede is in krantenarchieven gezocht naar gegevens. Het innovatiebeleid en innoveren zijn actuele onderwerpen in de media. Voor het algemene beeld van deze onderwerpen zijn krantenartikelen dan ook een rijke bron geweest. Ten derde zijn databanken geraadpleegd. Voor werkelijke feiten over innoveren zijn

onderzoeken uit de databanken van het CBS gebruikt. Hierdoor wordt duidelijk welke rol innovatie bij bedrijven speelt en dit was voor het begin van het onderzoek zeer van belang. Als laatste is empirisch materiaal verzameld. Middels interviews met

ondernemers in het ‘veld’ zijn gegevens uit het veld gehaald. De waarnemingen van de ondernemers zijn hierbij van belang. Voor zover mogelijk zijn deze waarnemingen

gecontroleerd op waarheid door de archieven en werknemers van Syntens te raadplegen. Ook zijn interviews gehouden met adviseurs bij Syntens en verantwoordelijke

ambtenaren van de provincie. De interviews met de adviseurs zijn vooral gevoerd om informatie te verkrijgen over het project MI en de concrete bedrijven die daar een rol in spelen. Met de ambtenaren zijn gesprekken gehouden over het provinciale

innovatiebeleid en toekomstige innovatieprojecten. Meetmethoden

Met het bestuderen van bestaande literatuur zijn conceptuele definities uitgewerkt waarmee het theoretisch kader is gevormd. In dit onderzoek wordt hiernaast gemeten door interviews af te nemen (De Leeuw, 1996). Aan de hand van diepte-interviews wordt geprobeerd de relatie tussen een type samenwerkingsverband en het innovatievermogen te achterhalen. Gekozen is voor het houden van halfgestructureerde interviews. Dit omdat deze de geïnterviewde een bepaalde vrijheid geeft om zelf dingen naar voren te brengen, maar door de structuur wel een richting in gestuurd wordt. Door de structuur worden de bruikbaarheid en relevantie van de antwoorden gewaarborgd. De interviews zijn op band opgenomen en daarvan zijn transscripties gemaakt. Om de gegevens om te zetten in metingen, zijn aan de hand van de literatuur twee scoringstabellen opgesteld. Deze bevatten de kenmerken van samenwerking en de eigenschappen van

innovatievermogen en bijbehorende operationalisaties. Gegevens uit de interviews worden in deze tabel ‘gescoord’ door middel van een nominale meting (De Leeuw, 1996).

(22)

Het is de bedoeling om door de nominale meting een tendens aan te geven in de relatie tussen type samenwerking en innovatievermogen.

2.5.5. Conceptueel procesmodel

Door middel van het onderzoeksmodel wordt duidelijk gemaakt welke stappen het onderzoek kent en hoe deze zich ten opzichte van elkaar verhouden. Dit onderzoek bestaat uit 7 stappen, onder te verdelen in verschillende fasen van onderzoek;

beschrijving, analyse, toetsing, analyse/ conclusie. Het model geeft tevens de opbouw van de scriptie aan.

Figuur 2.2. Conceptueel Procesmodel

De eerste drie deelvragen worden beantwoord door een uitgebreid onderzoek van

bestaande literatuur en bedrijfskundige/ economische theorieën, zowel puur theoretische als empirische onderzoeken worden gebruikt. Hierbij worden de begrippen nader

uitgelegd. Dit is de beschrijvende fase van het onderzoek. Door de theoretische

beschrijving wordt het kader geschetst waarbinnen de cases in stap 5 worden getoetst. Vooral van belang is het opstellen van indicatoren voor het innovatievermogen. De drie theoretische stappen worden behandeld in hoofdstuk 3. Het einde van hoofdstuk 3 is stap 4, hierin worden de bedrijfskundige en economische theorieën samengevoegd en worden verwachtingen over het resultaat opgesteld. Dit om een idee te geven over de verwachte verschillen tussen de effecten van typen samenwerkingsverbanden. In hoofdstuk 4 komt stap 5 aan bod. Hierin worden de negen cases geïntroduceerd en worden de kwaliteit van de samenwerking en het innovatievermogen van de organisatie per case gemeten. Dit zal gebeuren aan de hand van kwalitatieve metingen. Stap 6 begint met de analyse van de ontwikkeling van de bedrijven en samenwerking. Dit wordt als input gebruikt om de verschillen en overeenkomsten tussen de cases en de verwachte resultaten aan te geven en te analyseren. De analyse is terug te vinden in hoofdstuk 5. Uiteindelijk is de zevende

1. Samenwerking 2. Innovatievermogen 3. Relatie 1 en 2 4.

Meetinstrument opstellen (verwachting opstellen)

5.

Case studie met 9 cases, Innovatievermogen meten samenwerkende bedrijven, Kwaliteit samenwerking meten

6.

Ontwikkeling cases verwerken en analyseren

7.

Onderzoeksconclusie met beleidsondersteunende aanbevelingen. Wetenschappelijke conclusie, reflectie

onderzoek Beschrijving Theoretisch kader Analyse verband 1,2 Meten Analyse Conclusie

(23)

en laatste stap die van de conclusies en aanbevelingen in hoofdstuk 6. Aan de resultaten van de analyse worden conclusies en aanbevelingen verbonden. Deze conclusie zal een antwoord geven op de hoofdvraag uit het onderzoek. Naast de onderzoeksconclusie komt hier ook de wetenschappelijke conclusie aan bod. Hierin zal een reflectie op het

onderzoek worden gegeven in wetenschappelijke termen.

In Hoofdstuk 2 is de onderzoeksopzet behandeld, in het volgende hoofdstuk staat de verdieping van de begrippen centraal. Hierin zal het theoretisch kader verder gevormd worden.

(24)

Hoofdstuk 3 Theoretisch kader

In dit hoofdstuk staat de theoretische beantwoording van de eerste vier deelvragen centraal. De begrippen samenwerking, innovatievermogen en het verband tussen het type samenwerking en innovatievermogen worden middels de bedrijfskundige en economische theorie verder geconceptualiseerd. Waardoor de input voor het te vormen meetinstrument geleverd wordt. In paragraaf 3.1 staat het begrip samenwerking centraal. Allereerst zal het begrip samenwerking gedefinieerd worden, waarna een toelichting volgt over de motieven van bedrijven om te gaan samenwerken. Ook wordt het begrip kennis kort toegelicht. Vervolgens wordt de gebruikte typering van

samenwerkingsverbanden toegelicht en zullen bijbehorende kenmerken gegeven worden. In paragraaf 3.2 staat het begrip innovatievermogen centraal. Hierin worden eerst de begrippen innovatie en innovatievermogen gedefinieerd. Waarna de eigenschappen van innovatievermogen aan bod komen. In paragraaf 3.3 komt de relatie tussen

samenwerking en innovatievermogen aan bod. De bestaande bedrijfskundige economische theorieën over en eventuele resultaten van samenwerking en innovatievermogen zullen hierin besproken worden. In paragraaf 3.4. zullen de te

verwachten resultaten per type samenwerkingsverband besproken worden en zal aan het eind een overzicht van de verwachtingen gegeven worden. Uiteindelijk leidt dit tot een theoretisch kader dat de basis vormt voor de case studie in hoofdstuk 4.

3.1. Samenwerking

In deze paragraaf worden de begrippen samenwerking en samenwerkingsverband nader toegelicht. Uiteindelijk zal een aantal kenmerken van samenwerking worden gegeven, waarmee de verwachte kwaliteit van een type samenwerkingsverband zal worden beoordeeld.

3.1.1. Samenwerking als begrip

Volgens een rapport van de Stichting Economisch Onderzoek (2003) is samenwerken een algemeen bekend begrip. Samenwerken houdt in dat een groep mensen met elkaar gemeenschappelijk aan eenzelfde taak of probleem werkt. Hoewel het begrip

samenwerken voor zichzelf lijkt te spreken, wordt het begrip samenwerkingsverband in de literatuur op velerlei wijzen gebruikt. Volgens Klein Woolthuis (1999) wordt

samenwerking vaak ingedeeld in verschillende vormen zoals strategische alliantie, cluster of netwerk. De verschillende begrippen en hun invulling zijn zeer divers en weinig

overzichtelijk. Om duidelijk te maken waar het in dit onderzoek om gaat is het van belang om een definitie op te stellen van het begrip samenwerkingsverband. De definitie die in dit onderzoek voor het begrip samenwerkingsverband gebruikt wordt, is gebaseerd op de definitie van Huyzer (1991).

Definitie

Een inter-organisationeel verband, waarbij de partners hun zelfstandigheid en identiteit behouden, een gezamenlijk innovatiedoel hebben en gericht zijn op het versterken van de concurrentiepositie.

(Gebaseerd op Huyzer, 1991)

Het behoud van zelfstandigheid en identiteit en de focus op de concurrentiepositie zijn belangrijke elementen uit de definitie van Huyzer (1991) die meegenomen zijn in deze onderzoeksdefinitie. Verder dient gezegd te worden dat de actoren van een

samenwerkingsverband beperkt blijven tot MKB-bedrijven, er is dus geen sprake van partners in de vorm van kennisinstituten. Het gaat in dit onderzoek om de inter-organisationele relaties en de samenwerking draait hier om gezamenlijke innovatie, vandaar dat deze elementen ook in de definitie wordt opgenomen. Syntens heeft als doelstelling dat de samenwerking tot innovatie moet leiden en dat deze uiteindelijk de

(25)

concurrentiepositie van de organisatie moet verbeteren. Het verbeteren van de concurrentiepositie kan volgens Taylor en Pandza (2003) bereikt worden door te gaan samenwerken. Welke specifieke motieven bedrijven hebben om te gaan samenwerken wordt in de volgende paragraaf besproken.

3.1.2. Waarom gaan organisaties samenwerken?

Er is een aantal landelijke en mondiale ontwikkelingen te zien die het voor de

ondernemer nagenoeg onmogelijk maken om alleen te ondernemen (o.a. Smeekens, 1998; Hamel en Prahalad, 1996). Vooral door de snelle ontwikkeling van kennis en technologie wordt het volgens Smeekens (1998) ook voor de kleine en middelgrote bedrijven steeds noodzakelijker om te gaan samenwerken. Porter (1998) geeft aan dat door de ontwikkelingen de toegang tot resources, kapitaal en technologie van cruciaal belang zijn om competitief te zijn en te blijven. De toegang tot deze elementen is mogelijk door te gaan samenwerken. Nooteboom (1998) benadrukt het belang van samenwerken vooral voor het MKB. Bedrijven uit het MKB richten zich steeds meer op specifieke competenties en hebben daardoor specifieke competenties van anderen nodig om te kunnen presteren. Het belangrijkste gevolg van deze ontwikkelingen is dat de vraag naar kennis van een organisatie groter wordt. Aan die vraag kan onder meer voldaan worden door te gaan samenwerken.

De ontwikkelingen leiden tot een aantal motieven om te gaan samenwerken. Deze zijn weergegeven in tabel 3.1. Deze tabel is opgesteld aan de hand van Nooteboom (2002) en Doz en Hamel (1998) en bevat drie hoofdmotieven voor samenwerking, efficiency/ complementariteit competenties en bedrijfspositionering. Naast deze algemene motieven kunnen bedrijven ook specifieke redenen hebben om te gaan samenwerken ten behoeve van innovatie. Deze redenen worden eveneens besproken.

1. Efficiency/ kostenbesparing

1. Overcapaciteit voorkomen

2. Risicospreiding van kosten bij gezamenlijk onderzoek en/ of productontwikkeling

3. Economy of scale/ scope

• Gezamenlijke inkoop/ distributie/ opleiding etc

• Stafmanco: eigen gespecialiseerde staffuncties zijn niet rendabel

• Betere benutting technologische en organisatorische infrastructuur (bijv. Bedrijfsverzamelgebouw) • Verbeteren productieproces door betrokken

toeleveranciers.

2. Complementariteit competenties

1. Gebruik maken van elkaars competenties 2. Bevorderen leervermogen/ kennisuitwisseling

3. Bedrijfspositionering

1. Meeliften op merknaam andere partij 2. Marktpositionering

• Toegang tot nieuwe markten

• Time to market, het snel op de markt kunnen brengen van producten

• Samen ideale team op de markt 3. Creëren van standaard in de markt

4. Vormen van een machtsblok tegen ander machtsblok 5. Gezamenlijke (politieke) belangenbehartiging

Tabel 3.1.Overzicht doeleinden samenwerking op basis van Doz en Hamel (1998) en Nooteboom (2002)

Dat het belangrijk is om samen te werken wordt onderschreven, maar zoals hierboven te zien is zijn er meerdere motieven om dat te doen. Vooral bij het tweede motief staat kennisuitwisseling centraal. In de ontwikkelingen komt, zoals gezegd, duidelijk de groeiende vraag naar kennis en kunde naar voren. Dat kennis van belang is, wordt door meerdere auteurs bevestigd (o.a. De Man en Duysters, 2002; Nonaka en Takeuchi,

(26)

1995; De Wit en Meyer, 1998). Hierbij moet aangetekend worden dat Nonaka en Takeuchi zich in het bijzonder richten op het proces van kenniscreatie. De Man en

Duysters (2002) en De Wit en Meyer (1998) zien kennis vooral als (intangible) resource. Om een competitief voordeel te behalen geven Nonaka en Takeuchi (1995) aan dat een bedrijf kennis moet creëren. Ook geven zij aan dat kenniscreatie continue innovatie stimuleert en dat daarmee een competitief voordeel wordt behaald. In dit onderzoek, waarin innoveren aan de hand van samenwerking centraal staat, is echter niet het proces van kenniscreatie, maar veel meer het resultaat van kennisuitwisseling door

samenwerking van belang. Ook vanuit het oogpunt van Syntens is de focus op

kennisuitwisseling essentieel. Deze focus is onder meer terug te zien in het onderzoek van De Man en Duysters (2002). Zij geven vijf redenen aan voor samenwerken ten behoeve van innovatie:

1. Samenwerken verlaagt het risico dat innovatie met zich mee brengt.

2. Niet alle bedrijven hebben de benodigde kennis in huis om een bepaalde innovatie te realiseren. Door het combineren van de kennis van verschillende partners kunnen beoogde innovaties echter wél worden gerealiseerd.

3. De uitwisseling van eigen ideeën kan leiden tot een nieuw of beter idee, omdat een bedrijf niet gevangen zit in zijn eigen denken.

4. Een samenwerkingsverband biedt de mogelijkheid om eens ‘in de keuken te kijken’ bij een nieuwe technologie om te beoordelen of deze technologie interessant is of niet.

5. Het tempo van innovatie kan verhoogd kan worden. Door gebruik te maken van kennis die de anderen al hebben ontwikkeld, kan een product sneller op de markt worden gebracht.

Bij deze vijf motieven staan het uitwisselen van kennis en het spreiden van risico’s centraal. Het risico verlagen van een innovatie wordt gedefinieerd als het spreiden van kosten en dergelijke. Dit komt ook terug in de motieven voor algemene samenwerking, namelijk het spreiden van risico’s en kosten en schaalvergroting. Belangrijker voor innovatievermogen is echter het uitwisselen van kennis waarmee nieuwe ideeën

gecreëerd kunnen worden (Kotler, 1996). Een samenwerking waarbij het motief gericht is op de complementariteit van competenties, houdt zich het meeste bezig met het uitwisselen en creëren van kennis. Dit heeft een positieve relatie met het

innovatievermogen van een organisatie. Opnieuw is te zien dat kennis en

kennisuitwisseling belangrijke onderdelen zijn van een samenwerking. Het is dan ook noodzakelijk om het begrip kennis verder toe te lichten.

3.1.3. Kennis als begrip bij samenwerking

Kennis kan vanuit meerdere perspectieven bekeken worden. Zo zien Nonaka en Takeuchi (1995) kennis als een dynamisch proces, terwijl De Wit en Meyer (1998) en Conner en Prahalad (1996) kennis als een resource zien. Er wordt in dit onderzoek voor gekozen kennis als resource te zien. Deze keuze wordt gemaakt omdat enerzijds de focus in dit onderzoek voornamelijk ligt op de resultaten van kennisuitwisseling binnen de

samenwerking en veel minder op het daadwerkelijke proces van kenniscreatie. Anderzijds is het niet mogelijk om kennis als proces goed en grondig te onderzoeken, doordat in dit onderzoek niet met alle samenwerkende partners (de actoren) is gesproken. Dit zou kunnen leiden tot een onjuist beeld over het proces van

kenniscreatie. De manier waarop kennis tot stand komt bij de samenwerkingspartners (het proces) wordt daarom beschouwd als een black-box, die niet nader onderzocht wordt. De keuze om kennis als resource te zien, leidt tot het gebruik van de volgende definitie van kennis van De Wit en Meyer (1998).

“Knowledge can be defined as the whole of rules (know-how, know-what, know-where and know-when) and insights (know-why) that can be extracted from, and help make sense of, information. Knowledge flows from, and influences, the interpretation of information.”

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

‘Het is niet zozeer dat de ruime defi nities van de biobased economy fout zijn, maar wij ondersteunen als Dutch Biorefi nery Cluster niet alle wegen die er naar toe zouden

De verklarende variabelen in het fixed model waren: − Tijdstip van het protocol − Tijdstip2 − Leeftijd van het kuiken − Leeftijd2 − Conditie van het kuiken − ‘50%-hoogte’

In standard epistemic logic, knowing that p is the same as knowing that p is true, but it does not say anything about understanding p or knowing its meaning.. In this paper, we

He is presently Senior Researcher at the Netherlands Institute for the Study of Crime and Law Enforcement NSCR (Leiden) and Professor of empirical research into criminal

The key question is, “to what extent are mass media and new technologies used to contextualize the growth of the churches in the DRC?” The study focussed on the

Uit de relatie tussen opbrengst in vers gewicht, waterverbruik en gemiddelde vochtspanning van de grond blijkt, dat indien een uitdrogingsgrens van p F 2,6 of hoger

The general aim of this research is to establish the relationship between sense of coherence, coping, stress and burnout, and to determine whether coping strategies and job