• No results found

Natuurontwikkeling onder de loep : een evaluatiemethode voor de inrichting van nieuwe natuurgebieden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Natuurontwikkeling onder de loep : een evaluatiemethode voor de inrichting van nieuwe natuurgebieden"

Copied!
113
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)Natuurontwikkeling onder de loep Een evaluatiemethode voor de inrichting van nieuwe natuurgebieden. H.P.J. Huiskes P. Navis m.m.v. K.V. Sykora L. de Nijs Th.C.P. Melman. Alterra-rapport 1492, ISSN 1566-7197.

(2) Natuurontwikkeling onder de loep.

(3) In opdracht van de centrale eenheid van de Dienst Landelijk Gebied, Utrecht. 2. Alterra-rapport 1492.

(4) Natuurontwikkeling onder de loep Een evaluatiemethode voor de inrichting van nieuwe natuurgebieden. H.P.J. Huiskes 1 P. Navis2 m.m.v. K.V. Sykora2 L. de Nijs2 Th.C.P. Melman1. 1 2. Centrum ecosystemen, Alterra WUR Centrum ecosystemen, Leerstoelgroep Natuurbeheer en Plantenecologie Wageningen universiteit WUR. Alterra-rapport 1492 Alterra, Wageningen, 2007.

(5) REFERAAT Huiskes, H.P.J., P. Navis m.m.v., K.V. Sykora & L. De Nijs Th. C. P. Melman 2007. Natuurontwikkeling onder de loep; Een evaluatiemethode voor de inrichting van nieuwe natuur. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1492. 112 blz.; 1 fig.; 3 tab.; 10 ref. In deze studie wordt een voorzet gedaan voor een monitoringsmethodiek voor de effectiviteit van Natuurontwikkeling in Nederland. De werkwijze valt in twee delen uiteen, te weten een voorbereidende fase waarin vooral informatie wordt verzameld en een keuze wordt gemaakt of een bepaald project evalueerbaar is. Waarna de eigenlijke project evaluatie volgt. De methode is uitgewerkt in een stroomschema en een eerste aanzet voor een protocol. Binnen de voorgestelde werkwijze is nu specifiek gekeken naar de werkwijze van de Dienst Landelijk Gebied maar toepassing binnen andere organisaties is zeker mogelijk. Ter onderbouwing van de evaluatiemethode is in een zestal natuurontwikkelingsgebieden gekeken in hoeverre de benodigde monitoringsinformatie beschikbaar en bruikbaar is. Trefwoorden: fauna, flora, natuurontwikkeling, nederland, monitoring ISSN 1566-7197. Dit rapport is digitaal beschikbaar via www.alterra.wur.nl. Een gedrukte versie van dit rapport, evenals van alle andere Alterra-rapporten, kunt u verkrijgen bij Uitgeverij Cereales te Wageningen (0317 46 66 66). Voor informatie over voorwaarden, prijzen en snelste bestelwijze zie www.boomblad.nl/rapportenservice.. © 2007 Alterra Postbus 47; 6700 AA Wageningen; Nederland Tel.: (0317) 474700; fax: (0317) 419000; e-mail: info.alterra@wur.nl Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Alterra. Alterra aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.. 4. Alterra-rapport 1492 [Alterra-rapport 1492/05/2007].

(6) Inhoud Woord vooraf. 7. Samenvatting. 9. 1. Inleiding. 17. 2. Naar een monitoringmethodiek van Natuurontwikkeling 2.1 Beleid 2.2 Evalueren, waarom en hoe 2.3 Monitoring en evaluatie in natuurontwikkelingsgebieden in Nederland. 19 19 19 22. 3. Nadere uitwerking evaluatie natuurontwikkeling 3.1 Uitgangspunten 3.2 Vormgeving systematiek, verantwoordelijkheden en taken 3.3 Definiëring van de steekproef 3.4 Monitoring, wat, hoe, hoe vaak? 3.5 Monitoring of wetenschappelijk onderzoek? 3.6 Afwijkingen van beoogd doel: duiding oorzaak en corrigerende maatregelen 3.7 Wie voert de evaluatie uit. 25 25 26 28 28 30 30 30. 4. Veldervaringen evaluatie natuurontwikkelingsgebieden 4.1 Het uitgevoerde veldwerk 4.2 Leerpunten. 31 31 33. 5. Aanbevelingen. 36. Literatuur. Bijlagen 1 2 3 4. Project definitie Gebruikte methoden in Nederland Checklist voor fase 1 Verzamelde gegevens natuurontwikkelingsprojecten. 37. 39 41 53 55.

(7)

(8) Woord vooraf. Dit project is uitgevoerd door medewerkers van de leerstoelgroep Natuurbeheer en Plantenecologie en Alterra. Beide zijn onderdeel van het centrum Ecosystemen van Wageningen universiteit en research. Het project is een uitvloeisel van een gesprek tussen J. van Beek en T. de Boer van Dienst Landelijk Gebied en prof. F.Berendse van de leerstoelgroep Natuurbeheer en Plantenecologie. De aanloopfase van dit project heeft veel doorlooptijd gevergd. Daardoor was er geen tijd om de uiteindelijk geadviseerde methode in het veld te toetsen. Voor het veldwerk is een provisorische methode gebruikt. Had men met het uitvoeren van het veldwerk gewacht to de keuze van de methode zou het seizoen voorbij geweest zijn. De evaringen opgedaan in het veld geven richting en vorm aan de uiteindelijke methodekeuze en geven daarnaast inzicht in de te verwachten problemen met informatieverzameling en de beschikbaarheid van relevante monitoringsgegevens. Vanaf deze plek danken we de beheerders van de natuurterreinen die het benodigde veldwerk mogelijk maakten en gebiedsspecifieke informatie verstrekten. Daarnaast bedanken we de in de begeleidingsgroep betrokken ecologen (Peter van der molen, Ivo Walsmit, Frank Ringenaldus, Jan Meijer en Wouter van Heusden) vanuit de Dienst Landelijk Gebied voor hun deelname in de discussie om de opdracht helder te krijgen en het aandragen van proefgebieden. De VLM (Hilde Heyerman), MNP (Marlies Sanders) en Rijksuniversiteit Groningen (Renée Bekker) worden bedankt voor het aandragen van literatuur en aandachtpunten. Rik Huiskes Centrum Ecosystemen Alterra Wageningen UR. Alterra-rapport 1492. 7.

(9)

(10) Samenvatting. Natuurontwikkeling is een belangrijk element van de uitvoering van het natuurbeleid. Er is een aanzienlijke hoeveelheid middelen mee gemoeid, met name voor verwerving en inrichting en in mindere mate met het beheer. Om zicht te krijgen op de effectiviteit ervan is monitoring en evaluatie noodzaak. Bepalend voor de opzet van een monitoring- en evaluatiesysteem is de vraag die beantwoord moet worden. Moet er een algemeen landelijk beeld van de effecten/effectiviteit worden gegeven, of per provincie. Zijn inzichten per beheerder gewenst of per type natuurontwikkelingsproject? Is alleen inzicht gewenst in realisatie van het einddoel of ook in de oorzaken van het al of niet halen ervan? Als het laatste het geval is, hoe kan het systeem zo worden vormgegeven dat de bevindingen zoveel mogelijk benut kunnen worden voor algemene verbetering van de natuurontwikkeling? En ook: waar moet worden gemeten, binnen het ingerichte gebied of juist daarbuiten, omdat daar de effecten worden verwacht? En, ten slotte, last but not least, hoe kunnen de kosten van de monitoring worden beheerst? In opdracht van DLG is gewerkt aan het uitwerken van een monitoringssystematiek. De wens van DLG was een beeld te krijgen van de doelmatigheid van de aan natuurontwikkeling bestede gelden en een duiding van oorzaken in geval dat doelen niet (tijdig) worden gerealiseerd. Idealiter wenste DLG op elk moment vragen hieromtrent te kunnen beantwoorden op elk gewenst detailniveau. De basis van methodiek hiervoor is uitgewerkt. Werken aan de hand van een kapstok of checklist Natuurontwikkeling in Nederland is zeer veelvormig. Er kunnen veel natuurdoelen in het geding zijn en er kunnen veel wegen (=maatregelen) zijn waarlangs deze natuurdoelen worden bereikt. Deze natuurdoelen kunnen in verschillende Fysisch Geografische Regio’s gelegen zijn en de landschapsecologische context kan sterk uiteenlopen enz. enz. Dit betekent dat het op voorhand niet zinvol en mogelijk is om een eenduidig, volledig uitgewerkte monitorings- en evaluatie instructie uit te werken. De specifieke omstandigheden en de fase waarin een natuurontwikkelingsproject is en de precieze vraag die moet worden beantwoord, bepalen wat er concreet moet worden gedaan. Doelmatiger is het een compendium of vademecum samen te stellen, waarmee per project tot een passende set van monitoringsparameters kan worden gekomen. Het houvast voor de monitoring en evaluatie is gevonden in een kapstok of checklist. Deze is destijds opgesteld door Londo (1997).. Alterra-rapport 1492. 9.

(11) Elk van deze fasen vergt gerichte aandacht om de monitoring van een bepaald project adequaat vorm te geven. Doel van monitoring is te toetsen of doelstellingen (kunnen) worden gerealiseerd. De uitdaging is om het zo vorm te geven dat met een minimum van inspanningen een beeld wordt verkregen of doelbereiking binnen bereik ligt. De methode die door DLG wordt voorgestaan en de methode zoals die in opdracht van de Vlaamse Land Maatschappij (VLM) is ontwikkeld, sluiten goed bij deze kapstok aan. Bij de verdere ontwikkeling van de methodiek kan hier op worden voortgeborduurd. Uitgangspunten Uitgangspunten voor de te ontwikkelen systematiek zijn: - het verkrijgen van een landelijk beeld van de effectiviteit van natuurontwikkeling - mogelijkheid van verkrijgen van deelbeelden tav van: o provincies o Fysisch-geografische regio’s o Belangrijkste natuurdoelen / natuurdoeltypen o Belangrijkste terreinbeherende organisaties o Belangrijkste typen inrichtingsmaatregelen o Belangrijkste typen nat. ontwikkelingsprojecten (bijv. wel/geen verbindingszone; grootte; natuurdoeltype) - Het verkrijgen van indicaties van oorzaken in die gevallen dat nagestreefde doelen niet (tijdig) gerealiseerd lijken te worden En meer praktisch - Doseren van de monitoringsinspanning dmv van een gelaagde aanpak, waarbij al of niet doorgaan wordt bepaald door verkregen bevindingen. Omdat op voorhand duidelijk is dat niet alle terreinen gemonitord kunnen worden is een steekproef aan de orde. De steekproef moet groot genoeg zijn om stevige, voor de betreffende vraag representatieve uitspraken te kunnen doen. Alle bovengenoemde gewenste inzichten brengen belangrijke consequenties met zich mee voor het inrichten van de steekproef. Ook hebben ze belangrijke gevolgen voor de. 10. Alterra-rapport 1492.

(12) te leveren inspanningen en de daarmee gemoeide kosten. Het is duidelijk dat het opzetten en organiseren van een dergelijke systematiek een complexe aangelegenheid is, waarbij vele actoren betrokken zullen moeten worden. Vormgeving systematiek verantwoordelijkheden en taken Het systeem kan vorm worden gegeven wanneer duidelijk is welke vragen precies moeten worden beantwoord, inzichtelijk kan worden gemaakt welke informatie daar voor nodig is. Vervolgens kan een organisatie worden opgezet, waarin de regie wordt geregeld, de verantwoordelijkheden benoemd en betrokken organisaties worden gepositioneerd. Bij de toebedeling van taken en verantwoordelijkheden is het belangrijk dat onafhankelijkheid is gegarandeerd, zodat het risico dat aan zelfbeoordeling kleeft wordt geminimaliseerd. Het is geëigend dat het hele proces wordt ontworpen en geregisseerd door een onafhankelijke organisatie. Deze ziet erop toe (cq voert zelf uit) dat er protocollen worden ontwikkeld die vervolgens door de gegevensleverende danwel –vastleggende organisatie worden gehanteerd. In de kapstok van Londo kunnen de onderscheiden fasen worden verdeeld in de fasen tot-en-met de inrichting en die daarna, aan te duiden als hoofdfase 1 en hoofdfase 2. Voor hoofdfase 1 is DLG de meest geëigende organisatie om de coördinatie rond het verzamelen van alle te verzamelen gegevens uit te voeren, dit volgens goedgekeurde protocollen, zodat onafhankelijkheid is gegarandeerd. De bij hoofdfase 1 betrokken informatie is redelijk standaard en kan in één standaard format worden vastgelegd. Deze basisinformatie dient voor alle projecten te worden vastgelegd. Hier is een steekproef dus niet aan de orde. Het gaat hier om zaken als: vastlegging van het natuurdoel en/of doelsoorten, de te nemen inrichtingsmaatregelen, een aanduiding van het gebied waar de effecten worden verwacht en een globale landschapsecologische, ruimtelijke analyse (o.a. bereikbaarheid voor de nagestreefde soorten). Deze basisinformatie geeft de kansrijkdom van doelrealisatie weer. Voor hoofdfase 2 liggen de werkzaamheden wat gecompliceerder. Het aan te houden format is maatwerk en wordt bepaald door de specifieke eigenschappen van projecten en door de specifieke te beantwoorden vragen. Voor het opstellen van het format dient het te ontwikkelen compendium of vademecum te worden gebruikt. In hoofdfase 2 is een steekproef noodzakelijk. De organisatie die met het verzamelen en vastleggen van gegevens wordt belast zou een ecologisch onderzoeksbureau kunnen zijn. Definiëring van de steekproef (hoofdfase 2) De definiëring van de steekproef (omvang, locaties) wordt volledig bepaald door de te beantwoorden vragen en de gewenste precisie van inzichten. We nemen daarop een voorschot, op basis van de hierboven gegeven uitgangspunten. Een globale kwantificering ziet er als volgt uit: • Landelijk inzicht: één steekproef o Provinciale inzichten: 12 steekproeven (à 10 projecten per steekproef => 120 proj.) o Fysisch geografische inzichten: 9 steekproeven (…..) o Belangrijkste natuurdoelen natuurdoeltypen: 10 steekproeven (…) o Per tbo: 4 steekproeven (…) o Per type ingreep, bv. te koppelen aan zgn ver- thema: ca 7 steekproeven (…). Alterra-rapport 1492. 11.

(13) Hoofdfase 1. Betrekking hebbend op alle n.o.-projecten. Planfase - Initiatief - Planvorming, analyse -doelstelling (biotisch, abiotisch) -inrichtingsmaatregelen - verwachtingen (wat, snelheid) - realisatietermijn - opslag Betrekking hebben op steekproef. Hoofdfase 2 - monitoringsplan (planspecifiek) - nulmeting (abiotisch, biotisch) - opslag. - voortgangsmeting (abiotisch, biotisch) - opslag - evaluatie. ja. Vervolgmonitoring extensief (vinger aan de pols). nee. Vervolgmonitoring extensief (vinger aan de pols). Ontwikkeling conform verwachting?? Nee. -Quick scan mogelijke oorzaken -duiding oorzaken corrigerende maatregelen noodzaak? Ja Aanpassing in: beheer / inrichting / beleid. De onderscheiden vragen, ten minste die met een open bolletje zijn aangeduid, zijn strikt genomen niet hiërarchisch. Daarom is het niet nodig om per provincie een inzicht te verwerven tav de resultaten per tbo (interacties). (Dat zou een steekproef van 12x9x4x7x10(xn) = 30.240(xn) steekproeven vergen!!). Alle inzichten (los van interacties). 12. Alterra-rapport 1492.

(14) vergen 12+9+10+4+7= 42(xn) steekproeven. Gaan we uit van 10 projecten per steekproef dan omvat dat dus 420 natuurontwikkelingsprojecten. Wellicht zal een aantal steekproeven samenvallen, op maximaal 42(10%) geschat, dan resulteren er daarmee 380 à 420 te monitoren projecten, grofweg 35 per provincie. Gaan we uit van een monitoringsfrequentie van 1x per 5 jaar, dan zijn dat ca 7 te monitoren projecten per provincie per jaar. Een basis voor de te nemen steekproeven is beschikbaar in de vorm van het landelijke bestand natuurontwikkelingsprojecten dat bij Alterra beschikbaar is. Monitoring, wat, hoe, hoe vaak? De volgende vraag is wat er moet worden gemonitord. Het gaat hierbij om een keuze van stuur- tussen- en doelparameters. De doelparameters zullen in veel gevallen de beoogde soorten zijn. De stuur- en tussenparameters (veelal procesparameters) zullen in veel gevallen betrekking hebben op de abiotische condities die randvoorwaardelijk zijn voor het voorkomen van de gewenste soorten. Ook kan aandacht voor de bereikbaarheid voor soorten (vanuit omgeving of voor planten vanuit ter plekke aanwezige zaadbank) gewenst zijn. De keuze wordt ook hier weer bepaald door de vraag die primair moet worden beantwoord en door de kosten die met de uitvoering van de te monitoren parameter zijn gemoeid. Voor de hand ligt een goede beschrijving van de nulsituatie: een beschrijving van hoe het project is opgeleverd. Het gaat dan om het vastleggen van de inrichtingsmaatregelen en een karakterisering van de biotische en abiotische aspecten waar de inrichting op is gericht (bijv. vegetatie, avifauna; voedselrijkdom bodem, waterkwaliteit). De op te nemen parameters in de vervolgmonitoring (inclusief nulmeting) worden bepaald door de specifieke te beantwoorden vragen. De aan te houden methodiek van de monitoring wordt ontleend aan de daarvoor opgestelde handboeken en zal worden opgenomen in het compendium of vademecum. De monitoringsfrequentie wordt bepaald door de aard van de relevante processen: de abiotische veranderingen, de aanpassingsnelheid van de biota. Als uitgangspunt geldt: een nulmeting, gevolgd door een frequentie van eenmaal per 5 jaar. Afhankelijk van de ontwikkeling dan de frequentie aangepast. Om de kosten te minimaliseren is het wenselijk de frequentie van de monitoring te laten bepalen door de mate waarin de feitelijke ontwikkelingen afwijken van de verwachte ontwikkelingen. Wanneer de afwijkingen gering zijn, kan de frequentie worden verlaagd. Wanneer de situatie stabiel is geworden kan worden overwogen de monitoring van dat project te beeindigen. Het is zaak bij de monitoring zoveel mogelijk aan te sluiten bij lopende activiteiten. Dat zal zowel die van de terreinbeheerdende organisaties betreffen, die van gegevensverzamelende organisaties (bijv. SOVON, FLORON, NEM) als die van lokaal opererende vrijwilligersorganisaties. Vraag: realisatie biotische doelen? Als de primaire vraag is: “wordt het biotische doel gerealiseerd?” dan kunnen de hieraan verbonden soorten worden gemonitord, zeker wanneer met de monitoring van de biota. Alterra-rapport 1492. 13.

(15) relatief weinig kosten zijn gemoeid (evt door participatie van vrijwilligers). Wanneer de ontwikkeling naar verwachting verloopt (geen aanleiding tot twijfels), kan daarmee worden volstaan (want doel gerealiseerd). Is dat niet het geval, dan kan worden besloten tot onderzoek/monitoring aan de tussen- en stuurparameters. Dat kan bijvoorbeeld aan de orde zijn wanneer de verwachte verschraling zich niet in de samenstelling van de vegetatie weerspiegelt. Dan kan onderzoek/monitoring aan de bodem gewenst zijn. Voor die stuur- of tussenparameters waar met de monitoring weinig inspanning is gemoeid (bijv waterstand), is het opnemen ervan zeer aan te bevelen. De te verwachten realisatie van biotische doelen kan eenvoudig worden gekoppeld aan ontwikkeling vochtsituatie. Vraag: realisatie abiotische processen? Als de primaire vraag is: “worden de nagestreefde abiotische omstandigheden (veelal procesparameters) gerealiseerd (los van de biota)?” dan zal de ontwikkeling daarvan moeten worden gemonitord. Ook hier zullen de vast te leggen data nauw moeten worden gekoppeld aan de te beantwoorden vragen. Als deze globaal van aard zijn (bijv ontwikkeling grondwaterstand, overstromingsregime al of niet gaan stuiven ed, dan zal de monitoring eenvoudig kunnen blijven en zullen er weinig kosten mee zijn gemoeid. Wanneer er meer diepgaande inzichten gewenst zijn, bijv. in het al of niet optreden van bodemchemische processen, dan zal met de monitoring een grotere inspanning zijn gemoeid. Denk aan het nemen van bodem(water)monsters en het chemisch analyseren ervan. Het is denkbaar dat hierbij tegen de grenzen van het wetenschappelijk kennen wordt opgelopen en dat het verwerven van nieuwe wetenschappelijke inzichten aan de orde is. Het is goed dit te signaleren en dit buiten het strikte monitoringsprogramma te houden. Monitoring of wetenschappelijk onderzoek? De monitoring en evaluatie is erop gericht een vinger aan de pols te houden of doelen (zullen) worden gerealiseerd, inclusief het verkrijgen van een indicatie van de oorzaak wanneer dit niet het geval is. Het is de ambitie een goede diagnose daarvan te kunnen stellen, niet om een uitputtende verklaring te vinden. Evt wetenschappelijk onbekende zaken moeten wel worden gesignaleerd. Het verder oppakken daarvan is aan specifiek daarop gerichte onderzoeksprojecten. Afwijkingen van beoogd doel: duiding oorzaak en evt corrigerende maatregelen Wanneer (ernstige) afwijkingen worden gesignaleerd van de verwachte ontwikkelingen, moet de oorzaak ervan in beeld worden gebracht. Dat kan dmv van een quick scan door deskundigen, welke aangeeft waar de vermoedelijke oorzaak ligt. Een aanpassing/aanscherping van het monitoringsprogramma kan hier deel van uitmaken. Tevens kan de noodzaak tot corrigerende, aanvullende maatregelen worden aangegeven (of zelfs de wenselijkheid tot aanpassing van de doelen). Wanneer tot aanvullende inrichtingsmaatregelen wordt besloten, kan de monitoringsprocedure van voren af aan worden opgepakt. 14. Alterra-rapport 1492.

(16) Organisatie Bij de organisatie wordt onderscheid gemaakt tussen opdrachtverlening, regie en uitvoering. De opdrachtverlening zal logischerwijs berusten bij de provincies, welke sinds het ILG verantwoordelijk zijn. De regie kan liggen bij onafhankelijke, landelijk opererende organisaties zoals MNP, CBS of Alterra. Ligt het zwaartepunt bij landelijke rapportages dan liggen MNP of CBS voor de hand. Is een zwaluwstaarting met lopend wetenschappelijk onderzoek belangrijk, dan zal een organisatie als Alterra een logische partij zijn. Deze organisaties hebben ook veel ervaring met het samenwerken met gegevensverzamelende organisaties. In de toekomst zal dat ook samenwerking met de gegevensautoriteit betreffen. De feitelijke uitvoering van de monitoringsactiviteiten zal pragmatisch moeten worden ondergebracht. Hier is het de kunst zoveel mogelijk bij lopende activiteiten aan te sluiten. Tijdens de uitvoering van het ontwikkelingsproject kan op dit punt verdere gedachtevorming plaatsvinden. Uitproberen in proefgebieden De hierboven voorgestelde aanpak zal worden uitgeprobeerd in een aantal proefgebieden. De gebiedskeuze zal nauw met de grote terreinbeherende organisaties worden afgestemd. In de proefgebieden zullen de volgende inzichten worden opgedaan: - zijn de gegevens mbt de fase tot-en-met de uitvoering van de natuurontwikkelingsprojecten in geschikte vorm voorhanden? o Doelvastlegging o Beschrijving voorgenomen ingrepen en documentatie uitgevoerde maatregelen o Ruimtelijke, landschapsecologische analyse o Beoordeling kansrijkdom o Verwachte termijn effecten - De casussen zullen worden gespreid over een aantal ndt’s en een aantal ver-thema’s en type ingrepen: o Grasland, nat en droog o Heide, nat en droog o Moerasbos o Water opzetten o Afplaggen o Afgraven bovenlaag o Waterzuivering, aanvoerwegverlenging/helofytenfilter - Beschikbaarheid data wordt in beeld gebracht o Gegevens beheerders o Gegevens provinciale karteringen, o landelijke databanken, NGO’s, evt vrijwilligers o beschikbare wetenschappelijke onderzoeken - Alle casussen worden zo mogelijk samen met beheerder bezocht o Visuele beoordeling ƒ Overeenkomsten met plannen ƒ Overeenkomsten met beeld dat voortvloeit uit beschikbare data ƒ Realiseerbaarheid doelstelling van project ƒ Knelpunten project. Alterra-rapport 1492. 15.

(17) - Rapportage per casus - Evaluatie geschiktheid voorgestelde aanpak Eindbeeld In het eindbeeld wordt per project(categorie) beschreven in hoeverre de voorgestelde aanpak van monitoring voldoet, waar zich de grootste knelpunten voordoen. Tevens zal een meer concreet voorstel worden gedaan voor de op te zetten organisatie en zal een eerste schatting worden gegeven welke kosten ermee gemoeid zullen zijn.. 16. Alterra-rapport 1492.

(18) 1. Inleiding. Natuurontwikkeling is een belangrijk element van de uitvoering van het natuurbeleid. Er is een aanzienlijke hoeveelheid middelen mee gemoeid, met name voor verwerving en inrichting en in mindere mate met het beheer. Om zicht te krijgen op de effectiviteit ervan is monitoring en evaluatie noodzaak. Bepalend voor de opzet van een monitoring- en evaluatiesysteem is de vraag die beantwoord moet worden. Moet er een algemeen landelijk beeld van de effecten/effectiviteit worden gegeven, of per provincie. Zijn inzichten per beheerder gewenst of per type natuurontwikkelingsproject? Is alleen inzicht gewenst in realisatie van het einddoel of ook in de oorzaken van het al of niet halen ervan? Als het laatste het geval is, hoe kan het systeem zo worden vormgegeven dat de bevindingen zoveel mogelijk benut kunnen worden voor algemene verbetering van de natuurontwikkeling? En ook: waar moet worden gemeten, binnen het ingerichte gebied of juist daarbuiten, omdat daar de effecten worden verwacht? En, ten slotte, last but not least, hoe kunnen de kosten van de monitoring worden beheerst? In opdracht van DLG is gewerkt aan het uitwerken van een monitoringssystematiek. De wens van DLG was een beeld te krijgen van de doelmatigheid van de aan natuurontwikkeling bestede gelden en een duiding van oorzaken in geval dat doelen niet (tijdig) worden gerealiseerd. Idealiter wenste DLG op elk moment vragen hieromtrent te kunnen beantwoorden op elk gewenst detailniveau. De basis van methodiek hiervoor is uitgewerkt. .. Alterra-rapport 1492. 17.

(19)

(20) 2. Naar een monitoringmethodiek van Natuurontwikkeling. 2.1. Beleid. Toen in de jaren 80 van de vorige eeuw de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur (EHS) op hoofdlijnen werden vastgesteld, deed ook de term natuurontwikkeling haar intreden. De EHS is het netwerk van aaneengesloten natuurgebieden waarin het voorkomen van alle in het wild in Nederland voorkomende dieren en planten wordt gewaarborgd. De EHS omvat daarom bestaande en planologisch goed beschermde natuurgebieden maar de omvang van deze terreinen is niet groot genoeg om dieren en planten een duurzaam voortbestaan te garanderen. Om de nog aanwezige gaten in het ecologische netwerk te vullen zijn verbindingszones en nieuwe natuurgebieden gepland. Deze nieuwe natuurgebieden vereisen vaak een pakket aan maatregelen en ingrepen om te worden omgevormd van landbouwgrond naar natuurgebied. Dit hele pakket aan maatregelen wordt in deze rapportage aangeduid als natuurontwikkeling. Binnen de EHS werd in 1990 50.000 hectare van dit type gebied begrensd, sinds 2001 is het de oppervlakte begrensde nieuwe natuur (dwz zowel beoogde uitbreiding van bestaande natuurreservaten als natuurontwikkeling op landbouwgrond) binnen de EHS 132.300 hectare groot (www.natuurcompendium.nl ; d.d. 29-03-06). Het inrichten en vrijmaken van landbouwkundig gebruik vindt veelal plaats in het kader van een herinrichting of een landinrichtingsproject. In dergelijke projecten is de rol van DLG groot. Zij heeft in de jaren voorafgaand aan de definitieve vaststelling van de EHS begrenzing een belangrijke rol gespeeld in het aanwijzen en voordragen van specifieke gebieden voor natuurontwikkeling, reservaats- of agrarisch natuurbeheer. Daarnaast is DLG in de rol als grondaankoper voor de rijksoverheid belangrijk voor het uiteindelijk verwerven de van de natuurontwikkelingsgebieden om tot inrichting over te kunnen gaan. In het traject van planvorming en inrichting is DLG ook inhoudelijk betrokken en in vele gevallen ook eindverantwoordelijk voor het opstellen van een gedegen inrichtingsplan, de inrichting, het tijdelijk beheer en het uiteindelijk overdragen van natuurontwikkelingsgebieden aan terreinbeheerders (Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en de provinciale landschappen). Met de komst van de output financiering van natuurbeheer doormiddel van het subsidiekader Programma Beheer is niet alleen DLG actief als inrichter van nieuwe natuurgebieden maar kunnen ook beheerders zelf de inrichting voor hun rekening en ditzelfde geldt voor particuliere grondeigenaren. Het rijk en de provincies zijn er daarom bij gebaat dat effectiviteit op een vergelijkbare manier wordt geëvalueerd om zicht te krijgen in de effectiviteit van de inrichting van de EHS.. 2.2. Evalueren, waarom en hoe. Evaluatie van inrichtingsprojecten vraagt zowel inzicht in de abiotiek en de aanwezige flora en fauna voor en na de inrichting van het gebied. Verder is het van. Alterra-rapport 1492. 19.

(21) belang om te weten welke keuzes er in het traject van idee tot definitieve uitvoering van de inrichting zijn gemaakt en waarom. Natuurontwikkeling in Nederland is zeer veelvormig. Er kunnen veel natuurdoelen in het geding zijn en er kunnen veel wegen (=maatregelen) zijn waarlangs deze natuurdoelen worden bereikt. Deze natuurdoelen kunnen in verschillende Fysisch Geografische Regio’s gelegen zijn en de landschapsecologische context kan sterk uiteenlopen. Dit betekent dat het op voorhand niet zinvol en mogelijk is om een eenduidig, volledig uitgewerkte monitorings- en evaluatie instructie uit te werken. De specifieke omstandigheden en de fase waarin een natuurontwikkelingsproject is en de precieze vraag die moet worden beantwoord, bepalen wat er concreet moet worden gedaan. Doelmatiger is het een compendium of vademecum samen te stellen, waarmee per project tot een passende set van monitoringsparameters kan worden gekomen. Het houvast voor de monitoring en evaluatie is gevonden in een kapstok of checklist. Deze is destijds opgesteld door Londo (1997). Evaluatie van natuurontwikkeling is het proces waarmee door vergelijking van de actuele situatie met de situatie voor inrichting wordt nagegaan of de beoogde plandoelen zijn behaald. In een evaluatie wordt aandacht besteed aan de verschillende planfases en het proces hoe het plan uiteindelijk tot stand is gekomen en is uitgevoerd. Om een goed inzicht te krijgen in een natuurontwikkelingsproject wordt in het boek ‘Natuurontwikkeling’ (Londo 1997) een project ingedeeld in fases: a) initiatief b) visie en planvorming c) uitvoering/inrichting d) ontwikkelingsbeheer e) eindbeheer f) evaluatie. a. het initiatief. Voorafgaand aan het eigenlijke proces wat resulteert in de uitvoering van natuurontwikkelingsproject wordt de keuze gemaakt om tot natuurontwikkeling over te gaan. Veelal is dit gebeurd in het kader van het vaststellen van de ecologische hoofdstructuur (jaren 80 van de vorige eeuw) en zijn er op dat moment ook globale natuurdoelen vastgesteld voor een dergelijk gebied. Tegenwoordig spreken we in het kader van de provinciale natuurgebiedsplannen over ‘nieuwe natuur’ en is natuurontwikkeling het proces om hieraan invulling te geven. Met het vaststellen van deze provinciale plannen rond het jaar 2000 zijn de oude EHS begrenzingen soms lokaal aangepast. Op veel plekken zijn de begrenzingen ook gedetailleerder ingevuld door op perceelsniveau toewijzen van natuurdoeltypen of samenstellen daarvan. Daarnaast kan het zo zijn dat er natuurontwikkelingsmaatregelen worden uitgevoerd om sterk verslechterde natuurwaarden te verbeteren. In dit soort gevallen wordt er veelal gesproken van herstelmaatregelen of over effectgerichte maatregelen om milieuproblemen (oa. verzuring, verdroging, vermesting ) een halt tot te roepen. In dit soort gevallen ligt het initiatief in het besluit van de eigenaar om de huidige situatie van het natuurgebied niet te accepteren.. 20. Alterra-rapport 1492.

(22) b. visie en planvorming. In de provinciale uitwerking van de EHS is meestal uitgegaan van een landschapsecologische visie waarbij op basis van het actuele landschap of fysische geografische regio’s deelgebieden zijn onderscheiden waaraan complexen van natuurdoeltypen worden toegekend. Een voorbeeld: voor het Zeeuwse eiland Walcheren wordt voor de duingebieden ingezet op het verhogen van de natuurkwaliteit van de droge en natte componenten in dit gebied. Er is bij de toewijzing van natuurdoelen ook gezocht naar mogelijkheden om natte duinvalleien te regenereren en eventueel op kleine schaal zandverstuiving mogelijk te maken. In de planvorming wordt nu op basis van de toegewezen natuurdoeltypen het streefbeeld verder uitgewerkt. Daarvoor is een gedegen onderzoek nodig naar de gebiedshistorie (ontstaansgeschiedenis, abiotiek, biotiek etc.) en actuele gebiedskarakteristieken (abiotiek, biotiek, gebruik, beleidsaspecten). Wanneer deze onderzoeksgegevens geconfronteerd worden met het streefbeeld, kan dat een aantal knelpunten opleveren. Deze knelpunten moeten worden opgelost om aan het streefbeeld te kunnen voldoen. Dit zal veelal leiden tot een aantal te nemen inrichtingsmaatregelen, bijvoorbeeld afvoeren van voedselrijke bovengrond, het veranderen van de lokale afwatering. Daarnaast zal ook het na inrichting uit te voeren beheer moeten worden omschreven. Verder is het van belang dat er aan het einde van deze fase al tijd is besteed aan het opstellen van een monitoringsplan, waarbij op basis van uitgevoerde ingrepen en nagestreefde doelen te meten parameters zijn vastgesteld. Deze metingen ten behoeve van de evaluatie van de inrichting zullen veelal overeenkomen met de te volgen parameters voor het bepalen van een effectief beheer.. c. uitvoering en inrichting. Aan de hand van een gedetailleerd inrichtingplan wordt een uitvoeringsbestek opgesteld. Het is hierbij van groot belang dat ook aan de uitvoerders duidelijk is welke ingrepen waar moeten gebeuren en met welke nauwkeurigheid deze moeten worden uitgevoerd. Het is daarom van belang om de planschrijvers te betrekken bij het opstellen van het bestek en de uitvoering daarvan.. d. ontwikkelingsbeheer. Direct volgend op de inrichting moet het ontwikkelingsbeheer starten, zeker als het terrein in fases wordt ingericht. Daarom is de betrokkenheid van de beheerder bij de planvorming een vereiste. Door tijdens deze periode te monitoren is het mogelijk om een vinger aan de pols te houden van de ontwikkeling van het gebied. Wanneer nodig kan de ontwikkeling worden bijgestuurd door een aanpassing van het gevoerde beheer. Een goede monitoring van de ontwikkelingen in het gebied is van groot belang.. e. eindbeheer. Wanneer de beoogde natuurdoelen zich ontwikkeld hebben zal worden overgegaan op het eind- of instandhoudingsbeheer. Dit beheer hoeft niet noodzakelijkerwijs te verschillen van het ontwikkelingsbeheer. Via monitoring zal ook in deze fase de vinger aan de pols gehouden worden en kan indien nodig het beheer worden heroverwogen.. Alterra-rapport 1492. 21.

(23) f. evaluatie. Om deze te kunnen uitvoeren is het van belang om op basis van de vastgestelde (natuur)gebiedsdoelen een praktisch uitvoerbaar monitoringsprogramma te hebben op het moment van uitvoering van de inrichtingsmaatregelen. De evaluatie vindt zijn startpunt met het vastleggen van de nulsituatie, bijv direct na uitvoering van de inrichtingswerkzaamheden. De hier op volgende monitoring kan in het tweede jaar na oplevering van de inrichting starten. Maar het is daarom sterk aan te bevelen om de inrichting van het terrein ergens tussen de 5 en 10 jaar na inrichting te evalueren. Tijdens deze periode heeft flora en fauna voldoende tijd gehad een terrein te koloniseren en zich ook daadwerkelijk te vestigen. In een dergelijke periode kan ook op basis van een aantal herhaalde abiotische metingen worden vastgesteld of bijvoorbeeld het gewenste (grond)waterregime zich heeft ingesteld en of eventuele aanpassingen in het beheer na inrichting effect hebben gehad. Of een evaluatie uitgevoerd kan worden, hangt onder andere af van door wie en met welke frequentie monitoringsgegevens verzameld worden. De basismonitoring in een terrein (o.a. vegetatie, (grond)water) komt vaak neer op de lokale beheerder, die dit combineert met zijn of haar andere werkzaamheden. Daarnaast worden grote klussen als vegetatiekarteringen worden vaak uitgevoerd door adviesbureaus. Met de komst van de outputgestuurde financiering van natuurbeheer in Nederland is monitoring ook belangrijk geworden voor de verantwoording richting de financier.. 2.3. Monitoring en evaluatie in natuurontwikkelingsgebieden in Nederland. In Bijlage 3 wordt en overzicht gegeven van in Nederland en Vlaanderen gehanteerde monitoring- en evaluatiemethoden. Aan de hand van de daar gepresenteerde vergelijkingen wordt duidelijk dat geen van de geanalyseerde methoden precies is conform de ‘checklist’ zoals Londo deze omschrijft. Iedere methode richt zich op bepaalde aandachtspunten. De als beheerevaluatie opgezette methoden van Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten kenmerken zich door het verzamelen van biotische en abiotische data in het veld, maar deze zijn niet noodzakelijkerwijs te koppelen aan de beoogde effecten van de natuurontwikkeling. Daarnaast is de aandacht voor de proceskant van de natuurontwikkeling in meeste methodes beperkt. De door DLG ontwikkelde methode voor evaluatie van natuurontwikkeling is evenwel juist zeer sterk toegespitst op de het bepalen van de effectiviteit van het gevolgde proces. Deze methode biedt echter weinig aanknopingspunten wanneer er nog abiotische en biotische veldgegevens moeten worden verzameld. Ook communicatie over het natuurontwikkelingsproject met externen is veelal geen punt van evaluatie. (zie ook tabel 1). 22. Alterra-rapport 1492.

(24) x x. x x. Landschaps(ecologische) systeemanalyse Actueel gebruik Vastgestelde doelen Knelpunten Inrichtingsmaatregelen. x x x x. x x x x. x. x. Beheersvoorstel Werkproces Communicatie Werkproces Communicatie. x. x. x. Monitoring (biotisch en abiotisch) Werkproces. x. Uitvoering/inrichting Ontwikkelingsbeheer. x x. x x. x. x x. x x. x. x x. x x. x x x x x. x x x x. x x x x. x x x x. x x. x x. x. x x x x x. x x. Eindbeheer. Communicatie Werkproces Monitoring (biotisch en abiotisch). x. x. x x. Evaluatie. Werkproces. x. x. x. Uitvoerbaarheid. Meet protocol. x. Toegespitst op natuurontwikkeling. x. x. x. x x. x. x x. x. x x. x x x. NM. x. x. SBB. Gebiedshistorie (landgebruik etc.) Nul situatie (abiotisch en biotisch). Visie en planvorming. Overijssel. x x. EGM. Reden van aanleg Vastgestelde NDT-s. Groene stip. Initiatief. RUG. Aandacht voor Vlaanderen. Fase. DLG. Tabel 1 Details van monitoring- en evaluatiemethodes die worden toegepast in natuurontwikkelingsgebieden in Nederland en Vlaanderen. Zie voor verdere details bijlage 3. Met een ‘x’ is aangeven of de behandelde methode aandacht besteed aan een bepaald proces of planvereiste.. x. x x x x. x x. x. x. x. x x. Een gedetailleerd uitgewerkte monitorings methodiek vinden we in het Vademecum Natuurontwikkeling van de VLM (Ecopartners, 2001). In dit vademecum wordt helder en op basis van een duidelijk stappenplan een gebiedseigen monitoringsplan opgesteld waardoor de voor terrein gemaakte keuzes en uitgevoerde ingrepen worden geëvalueerd en zo de effectiviteit van de natuurontwikkeling op die locatie te bepalen. Wanneer dit vademecum wordt toegesneden op de Nederlandse situatie en wordt uitgebreid op het vlak van procesevaluatie en de ruimtelijke/landschappelijke exponent van de inrichting is dit zeer bruikbaar bij het evalueren van de natuurontwikkeling in Nederland.. Alterra-rapport 1492. 23.

(25)

(26) 3. Nadere uitwerking evaluatie natuurontwikkeling. Elk van de in het vorige hoofdstuk benoemde fasen vergt gerichte aandacht om de monitoring van een bepaald project adequaat vorm te geven. Doel van monitoring is te toetsen of doelstellingen (kunnen) worden gerealiseerd. De uitdaging is om het zo vorm te geven dat met een minimum van inspanningen een beeld wordt verkregen of doelbereiking binnen bereik ligt. De methode die door DLG wordt voorgestaan en de methode zoals die in opdracht van de Vlaamse LandMaatschappij (VLM) is ontwikkeld, voorzien in een groot aantal in de checklist opgenomen punten. Bij de verdere ontwikkeling van de methodiek kan hier op worden voortgeborduurd.. 3.1. Uitgangspunten. Uitgangspunten voor de te ontwikkelen systematiek zijn: - het verkrijgen van een landelijk beeld van de effectiviteit van natuurontwikkeling - mogelijkheid van verkrijgen van deelbeelden tav van: o provincies o Fysisch-geografische regio’s o Belangrijkste natuurdoelen / natuurdoeltypen o Belangrijkste terreinbeherende organisaties o Belangrijkste typen inrichtingsmaatregelen o Belangrijkste typen nat. ontwikkelingsprojecten (bijv. wel/geen verbindingszone; grootte; natuurdoeltype) - Het verkrijgen van indicaties van oorzaken in die gevallen dat nagestreefde doelen niet (tijdig) gerealiseerd lijken te worden En meer praktisch - Doseren van de monitoringsinspanning dmv van een gelaagde aanpak, waarbij al of niet doorgaan met gedetailleerde monitoring en evaluatie wordt bepaald door verkregen bevindingen. Omdat op voorhand duidelijk is dat niet alle terreinen gemonitord kunnen worden (het zijn er teveel), is een steekproef aan de orde. De steekproef moet groot genoeg zijn om stevige, voor de betreffende vraag representatieve uitspraken te kunnen doen. Alle bovengenoemde gewenste inzichten brengen belangrijke consequenties met zich mee voor het inrichten van de steekproef. Ook hebben ze belangrijke gevolgen voor de te leveren inspanningen en de daarmee gemoeide kosten. Het is duidelijk dat het opzetten en organiseren van een dergelijke systematiek een complexe aangelegenheid is, waarbij vele actoren betrokken zullen moeten worden.. Alterra-rapport 1492. 25.

(27) 3.2. Vormgeving systematiek, verantwoordelijkheden en taken. Het systeem kan vorm worden gegeven wanneer duidelijk is welke vragen precies moeten worden beantwoord, inzichtelijk kan worden gemaakt welke informatie daar voor nodig is. Vervolgens kan een organisatie worden opgezet, waarin de regie wordt geregeld, de verantwoordelijkheden benoemd en betrokken organisaties worden gepositioneerd. Bij de toebedeling van taken en verantwoordelijkheden is het belangrijk dat onafhankelijkheid is gegarandeerd, zodat het risico dat aan zelfbeoordeling kleeft wordt geminimaliseerd. Het is geëigend dat het hele proces wordt ontworpen en geregisseerd door een onafhankelijke organisatie. Deze ziet erop toe (cq voert zelf uit) dat er protocollen worden ontwikkeld die vervolgens door de gegevensleverende danwel –vastleggende organisatie worden gehanteerd. In de checklist van Londo kunnen de onderscheiden fasen worden verdeeld in de fasen tot-en-met de inrichting en die daarna, aan te duiden als hoofdfase 1 en hoofdfase 2 (zie figuur 1). Voor hoofdfase 1 is DLG de meest geëigende organisatie om de coördinatie rond het verzamelen van alle te verzamelen gegevens uit te voeren, dit volgens goedgekeurde protocollen, zodat onafhankelijkheid is gegarandeerd1. De bij hoofdfase 1 betrokken informatie is redelijk standaard en kan in één standaard format worden vastgelegd. Deze basisinformatie dient voor alle projecten te worden vastgelegd. Hier is een steekproef dus niet aan de orde. Het gaat hier om zaken als: vastlegging van het natuurdoel en/of doelsoorten, de te nemen inrichtingsmaatregelen, een aanduiding van het gebied waar de effecten worden verwacht en een globale landschapsecologische, ruimtelijke analyse (o.a. bereikbaarheid voor de nagestreefde soorten). Deze basisinformatie geeft de kansrijkdom van doelrealisatie weer. Een voorstel voor zo’n standaardformat voor een dergelijk dossier met basis informatie is te vinden in bijlage 3 . Voor hoofdfase 2 liggen de werkzaamheden wat gecompliceerder. Het aan te houden format is maatwerk en wordt bepaald door de specifieke eigenschappen van projecten en door de specifieke te beantwoorden vragen. Voor het opstellen van het format dient het te ontwikkelen compendium of vademecum te worden gebruikt. In hoofdfase 2 is een steekproef noodzakelijk. De organisatie die met het verzamelen en vastleggen van gegevens wordt belast zou een ecologisch onderzoeksbureau kunnen zijn.. 1. DLG is immers betrokkene daarmee belanghebbende. 26. Alterra-rapport 1492.

(28) Hoofdfase 1. Betrekking hebbend op alle n.o.-projecten. Planfase - Initiatief - Planvorming, analyse -doelstelling (biotisch, abiotisch) -inrichtingsmaatregelen - verwachtingen (wat, snelheid) - realisatietermijn - opslag. Betrekking hebben op steekproef. Hoofdfase 2 - monitoringsplan (planspecifiek) - nulmeting (abiotisch, biotisch) - opslag. - voortgangsmeting (abiotisch, biotisch) - opslag - evaluatie. ja. Vervolgmonitoring extensief (vinger aan de pols). nee. Vervolgmonitoring extensief (vinger aan de pols). Ontwikkeling conform verwachting??. Nee -Quick scan mogelijke oorzaken -duiding oorzaken corrigerende maatregelen noodzaak?. Ja Aanpassing in: beheer / inrichting / beleid. Figuur 1 schematische weergave van het evaluatie proces. Alterra-rapport 1492. 27.

(29) 3.3. Definiëring van de steekproef. De definiëring van de steekproef (omvang, locaties) wordt volledig bepaald door de te beantwoorden vragen en de gewenste precisie van inzichten. We nemen daarop een voorschot, op basis van de hierboven gegeven uitgangspunten. Een globale kwantificering ziet er als volgt uit: •. Landelijk inzicht: één steekproef o Provinciale inzichten: 12 steekproeven (à 10 projecten per steekproef => 120 proj.) o Fysisch geografische inzichten/OBN landschappen: 9 steekproeven o Belangrijkste natuurdoelen natuurdoeltypen: 10 steekproeven o Per tbo: 4 steekproeven o Per type ingreep, bv. te koppelen aan zgn ver- thema: ca 7 steekproeven. De onderscheiden vragen, ten minste die met een open bolletje zijn aangeduid, zijn strikt genomen niet hiërarchisch. Daarom is het niet nodig om per provincie een inzicht te verwerven tav de resultaten per tbo (interacties). (Dat zou een steekproef van 12x9x4x7x10(xn) = 30.240(xn) steekproeven vergen!!). Alle inzichten (los van interacties) vergen 12+9+10+4+7= 42(xn) steekproeven. Gaan we uit van 10 projecten per steekproef dan omvat dat dus 420 natuurontwikkelingsprojecten. Wellicht zal een aantal steekproeven samenvallen, op maximaal 42(10%) geschat, dan resulteren er daarmee 380 à 420 te monitoren projecten, grofweg 35 per provincie. Gaan we uit van een monitoringsfrequentie van 1x per 5 jaar, dan zijn dat ca 7 te monitoren projecten per provincie per jaar. Een basis voor de te nemen steekproeven is beschikbaar in de vorm van het landelijke bestand natuurontwikkelingsprojecten dat bij Alterra beschikbaar is.. 3.4. Monitoring, wat, hoe, hoe vaak?. De volgende vraag is wat er moet worden gemonitord. Het gaat hierbij om een keuze van stuur- tussen- en doelparameters. De doelparameters zullen in veel gevallen de beoogde soorten zijn. De stuur- en tussenparameters (veelal procesparameters) zullen in veel gevallen betrekking hebben op de abiotische condities die randvoorwaardelijk zijn voor het vóórkomen van de gewenste soorten. Ook kan aandacht voor de bereikbaarheid voor soorten (vanuit omgeving of voor planten vanuit ter plekke aanwezige zaadbank) gewenst zijn. De keuze wordt ook hier weer bepaald door de vraag die primair moet worden beantwoord en door de kosten die met de uitvoering van de te monitoren parameter zijn gemoeid. Voor de hand ligt een goede beschrijving van de nulsituatie: een beschrijving van hoe het project is opgeleverd. Het gaat dan om het vastleggen van de inrichtingsmaatregelen en een karakterisering van de biotische en abiotische aspecten waar de. 28. Alterra-rapport 1492.

(30) inrichting op is gericht (bijv. vegetatie, avifauna; voedselrijkdom bodem, waterkwaliteit). De op te nemen parameters in de vervolgmonitoring (inclusief nulmeting) worden bepaald door de specifieke te beantwoorden vragen. De aan te houden methodiek van de monitoring wordt ontleend aan de daarvoor opgestelde handboeken en zal worden opgenomen in het compendium of vademecum. De monitoringsfrequentie wordt bepaald door de aard van de relevante processen: de abiotische veranderingen, de aanpassingsnelheid van de biota. Als uitgangspunt geldt: een nulmeting, gevolgd door een frequentie van eenmaal per 5 jaar. Afhankelijk van de ontwikkeling dan de frequentie aangepast. Om de kosten te minimaliseren is het wenselijk de frequentie van de monitoring te laten bepalen door de mate waarin de feitelijke ontwikkelingen afwijken van de verwachte ontwikkelingen. Wanneer de afwijkingen gering zijn, kan de frequentie worden verlaagd. Wanneer de situatie stabiel is geworden kan worden overwogen de monitoring van dat project te beeindigen. Het is zaak bij de monitoring zoveel mogelijk aan te sluiten bij lopende activiteiten. Dat zal zowel die van de terreinbeheerdende organisaties betreffen, die van gegevensverzamelende organisaties (bijv. SOVON, FLORON, NEM) als die van lokaal opererende vrijwilligersorganisaties. Vraag: realisatie biotische doelen? Als de primaire vraag is: “wordt het biotische doel gerealiseerd?” dan kunnen de hieraan verbonden soorten worden gemonitord, zeker wanneer met de monitoring van de biota relatief weinig kosten zijn gemoeid (evt door participatie van vrijwilligers). Wanneer de ontwikkeling naar verwachting verloopt (geen aanleiding tot twijfels), kan daarmee worden volstaan (want het doel is gerealiseerd). Is dat niet het geval, dan kan worden besloten tot onderzoek/monitoring aan de tussen- en stuurparameters. Dat kan bijvoorbeeld aan de orde zijn wanneer de verwachte verschraling zich niet in de samenstelling van de vegetatie weerspiegelt. Dan is onderzoek/monitoring aan de bodem gewenst. Voor die stuur- of tussenparameters waar met de monitoring weinig inspanning is gemoeid (bijv waterstand), is het opnemen ervan zeer aan te bevelen. De te verwachten realisatie van biotische doelen kan eenvoudig worden gekoppeld aan ontwikkeling vochtsituatie. Vraag: realisatie abiotische processen? Als de primaire vraag is: “worden de nagestreefde abiotische omstandigheden (veelal procesparameters) gerealiseerd (los van de biota)?”, dan zal de ontwikkeling daarvan moeten worden gemonitord. Ook hier zullen de vast te leggen data nauw moeten worden gekoppeld aan de te beantwoorden vragen. Als deze globaal van aard zijn (bijv ontwikkeling grondwaterstand, overstromingsregime al of niet gaan stuiven ed, dan zal de monitoring eenvoudig kunnen blijven en zullen er weinig kosten mee zijn gemoeid. Wanneer er meer diepgaande inzichten gewenst zijn, bijv. in het al of niet optreden van bodemchemische processen, dan zal met de monitoring een grotere inspanning zijn gemoeid. Denk aan het nemen van bodem(water)monsters en het. Alterra-rapport 1492. 29.

(31) chemisch analyseren ervan. Het is denkbaar dat hierbij tegen de grenzen van het wetenschappelijk kennen wordt opgelopen en dat het verwerven van nieuwe wetenschappelijke inzichten aan de orde is. Het is goed dit te signaleren en dit buiten het strikte monitoringsprogramma te houden.. 3.5. Monitoring of wetenschappelijk onderzoek?. De monitoring en evaluatie is erop gericht een vinger aan de pols te houden of doelen (zullen) worden gerealiseerd, inclusief het verkrijgen van een indicatie van de oorzaak wanneer dit niet het geval is. Het is de ambitie een goede diagnose daarvan te kunnen stellen, niet om een uitputtende wetenschappelijke verklaring te vinden. Evt wetenschappelijk onbekende zaken moeten wel worden gesignaleerd. Het verder oppakken daarvan is aan specifiek daarop gerichte onderzoeksprogramma’s/projecten.. 3.6. Afwijkingen van beoogd doel: duiding oorzaak en corrigerende maatregelen. Wanneer (ernstige) afwijkingen worden gesignaleerd van de verwachte ontwikkelingen, moet de oorzaak ervan in beeld worden gebracht. Dat kan dmv van een quick scan door deskundigen, welke aangeeft waar de vermoedelijke oorzaak ligt. Een aanpassing/aanscherping van het monitoringsprogramma kan hier deel van uitmaken. Tevens kan de noodzaak tot corrigerende, aanvullende maatregelen worden aangegeven (of zelfs de wenselijkheid tot aanpassing van de doelen). Wanneer tot aanvullende inrichtingsmaatregelen wordt besloten, kan de monitoringsprocedure van voren af aan worden opgepakt. 3.7. Wie voert de evaluatie uit. Bij de organisatie wordt onderscheid gemaakt tussen opdrachtverlening, regie en uitvoering. De opdrachtverlening zal logischerwijs berusten bij de provincies, welke sinds het ILG verantwoordelijk zijn. De regie kan liggen bij onafhankelijke, landelijk opererende organisaties zoals MNP, CBS of Alterra. Ligt het zwaartepunt bij landelijke rapportages dan liggen MNP of CBS voor de hand. Is een zwaluwstaarting met lopend wetenschappelijk onderzoek belangrijk, dan zal een organisatie als Alterra betrokken kunnen zijn. Deze organisaties hebben veel ervaring met het samenwerken met gegevensverzamelende organisaties (PGO’s). In de toekomst zal dat wellicht ook samenwerking met de Gegevensautoriteit betreffen. De feitelijke uitvoering van de monitoringsactiviteiten zal pragmatisch moeten worden ondergebracht. Hier is het de kunst zoveel mogelijk bij lopende activiteiten aan te sluiten.. 30. Alterra-rapport 1492.

(32) 4. Veldervaringen evaluatie natuurontwikkelingsgebieden. 4.1. Het uitgevoerde veldwerk. In de maanden juni en juli van 2006 is een zestal natuurontwikkelingsterreinen nader onderzocht om proef te draaien met het evalueren van de natuurontwikkelingsterreinen. Deze praktijkproef moet inzicht geven of de voorgestelde methode ook praktisch uitvoerbaar is in Nederland en tegen welke problemen wordt aangelopen bij het verzamelen van de benodigde informatie per gebied. Er is aan de hand van de ‘checklist’ van Londo gekeken naar de effectiviteit van de natuurontwikkeling in deze zes gebieden. Op basis de opgedane ervaringen met verkrijgen van plan- en gebiedsinformatie, wordt een aantal aanbevelingen gedaan voor de verdere uitwerking van de evaluatie van natuurontwikkeling in Nederland. Qua veldmethodiek hebben we ons om pragmatische redenen beperkt tot het opnemen van de vegetatie. Het is daarmee op voorhand duidelijk dat het veldwerk geen volledig inzicht in de effectiviteit van de onderzochte N.O-projecten biedt. De selectie van de te bezoeken terreinen (tabel 2) is tot stand gekomen in nauw overleg met de ecologische specialisten van DLG vertegenwoordigd in de begeleidingscommissie. De volgende selectiecriteria zijn gebruikt: verschillende terreinbeheerders, spreiding over Nederland, verschillende ecosystemen, verschillende leeftijd van het opgeleverde terrein, succesvolle en mislukte inrichtingen en een inschatting of er voldoende (proces)informatie beschikbaar was. Over de aangedragen gebieden is met behulp van informatieverzoeken aan de DLGecologen en terreinbeheerders zoveel mogelijk plan- en procesinformatie verzameld. Daarna is er een eerste veldbezoek gebracht waarbij aan de hand van een zeer grofschalige vegetatie-indeling (typologie is gebaseerd op de indeling volgens de Vegetatie van Nederland) een visuele impressie is gemaakt. Op basis van de verkregen achtergrondinformatie en het eerste veldbezoek is door de veldmedewerkers besloten om van alle terreinen in meer gedetailleerde een vegetatiebeschrijving op te stellen. Hiervoor is tijdens een tweede bezoek per terrein een aantal vegetatieopnamen gemaakt met behulp van de methode van Braun-Blanquet. Deze opnamen zijn later met behulp van daartoe geëigende computerprogramma’s geclusterd en gerelateerd aan de typologie van de vegetatie van Nederland. Alle vegetatie-opnamen zijn hierbij als één grote set geclusterd en geanalyseerd. Deze methode van vegetatie onderzoek wordt regelmatig door studenten van Wageningen universiteit toegepast in practica en onderzoekopdrachten (mededeling K.V. Sykora). Na analyse van de vegetatie is deze zo mogelijk gekoppeld aan de vegetatiekundige duiding van de per terrein toegekende natuurdoelen. Op voorhand is faunistisch en abiotisch veldonderzoek uitgesloten omdat de bemensing daarvoor ontbrak. Voor detailinformatie per gebied wordt verwezen naar bijlage 4. Met een korte samenvatting de gevonden aandacht punten wordt dit hoofdstuk afgesloten (Tabel 3).. Alterra-rapport 1492. 31.

(33) Tabel 2 Tijdens het veldwerk bezochte terreinen gegroepeerd per deel van Nederland. Achter de gebiedsnaam staat de beheerder vermeld. Zuid Nederland Bieberg (SBB) Blankwater (SBB) Noord Nederland Delleboersterheide (Fryske Gea) Rouveen (SBB) Oost Nederland Vreugderijkerwaard (Natuurmonumenten) West nederland Nooitgedacht (Zuidhollands landschap). Van alle zes natuurontwikkelingterreinen bleek het mogelijk om voldoende informatie te verzamelen over de planfase, uitvoering en of monitoring had plaatsgevonden sinds de oplevering van het project. Dit was van belang om een onderbouwde keuze te maken voor het doen van aanvullende veldmetingen (vegetatie opnamen) Naast de informatie die is aangeleverd door DLG was een gesprek nodig met de huidige beheerder om meer inzicht te krijgen in de actuele situatie. Het bleek moeilijk om aan voldoende informatie per processtap te komen om zo met zekerheid het precieze moment van bv een afwijking van het bestek te kunnen duiden. Ook besprekingsverslagen van projectteams, overleggen met beheerders en andere betrokkenen als waterschappen waren niet zomaar voor handen. Dit werd ook al door Lagcher & Mook (2005) ervaren in de door hen uitgevoerde studie. Doordat de projecten Nooitgedacht en Rouveen een voorbeeldstatus hebben in het herinrichtingsgebied waarbinnen zij liggen, is vooraf aandacht besteed aan monitoring waardoor ook gedetailleerdere evaluatie-uitspraken gedaan kunnen worden. Waar een dergelijk gebied deze status niet heeft is de terugkoppeling van monitoringsgegevens door beheerders niet regulier en heeft enige vorm van evaluatie veelal niet plaatsgevonden. De verzamelde beheermonitoringsdata van de nietvoorbeeldprojecten sluiten dan ook niet naadloos aan op de vragen die vanuit de evaluatie van het natuurontwikkelingsproject worden gesteld (bv Dellebuursterheide en Vreugderijkerwaard). Of er voldoende is bovengrond is afgegraven moet hierbij worden afgeleid uit de actuele vegetatie, veel simpeler zou geweest zijn om na inrichting vast stellen of de in het bestek aangegeven afgraafdiepte is gerealiseerd. Bij bespreking van onze ervaringen uit het veldwerk met betrokken DLG-ecologen kwam naar voren dat wij tot een relatief gunstig beeld kwamen, en dat de DLG-ers dit beeld niet deelden. Hun negatieve beeld werd bepaald doordat er bij een deel van de bezochte gebieden iets mis was gegaan bij de inrichting. De verklaring van dat meningsverschil is verder te herleiden tot een onduidelijke definitie van doelbereiking op basis van vegetatietypen in het gehanteerde handboek natuurdoeltypen (Bal, 2001). Aan vegetatie of flora is geen meetbare oppervlakte of minimaal te realiseren areaal gekoppeld. Wij interpreteerden de te realiseren doelen lager (dus gemakkelijker realiseerbaar) dan de DLG-ers. In het project Blankwater is nagegaan of een aantal natuurdoeltypen is gerealiseerd terwijl in de planvorming deze doeltypen niet zijn toegekend, maar was er sprake van doelvegetaties. Het is methodisch dan ook niet juist om het gebied af te rekenen op gerealiseerde doeltypen. Waar nodig zijn de gemaakte opmerking overgenomen in de beoordeling van het gebied. Waar er een verschil van mening is tussen DLG en de WUR is dit in de tekst opgenomen. Het meewegen van de faunistische ontwikkeling van de gebieden, wat nu niet is gedaan, zal ook een veel genuanceerder (veelal negatiever) ontwikkeling geven.. 32. Alterra-rapport 1492.

(34) Opvallend is dat in de meeste terreinen is afgeweken van het originele plan en in sommige gevallen zelfs van het bestek zonder dat te achterhalen is waarom. Ook wordt de communicatie binnen projecten verschillend beleefd door de betrokkenen. Dit is dan ook een moeilijk evalueerbaar onderdeel wanneer er geen concrete doelen zijn gesteld in termen van aantal overleggen of nieuwsbrieven of de vorm van betrokkenheid van andere partijen (meedenken of alleen informerend).. 4.2. Leerpunten. Het beschikbaar krijgen van de benodigde informatie in fase 1 van de evaluatie neemt veel tijd in beslag en verloopt soms ook moeizaam. Het moment in het jaar, vlak voor de zomervakantie, heeft hier zeker aan bijgedragen. Maar het werd wel duidelijk dat de benodigde gegevens niet standaard in één dossier dan wel centraal op te vragen zijn. De in bijlage 3 gepresenteerde checklist geeft een handvat voor het samenstellen van een dergelijk dossier, het is van groot belang voor het goed kunnen uitvoeren van de evaluatie van natuurontwikkeling dat de monitoring al in de planfase van een natuurontwikkelingsproject gestalte krijgt en dat er zorg besteed wordt aan het verzamelen en vastleggen van informatie over het uitvoeringstraject. Het is niet overal even makkelijk geweest om een gedeeld beeld te krijgen over de ecologische ontwikkeling van een terrein tussen de DLG-ecologen, terreinbeheerders en de onderzoekers. Waarschijnlijk is dit te wijten aan een verschil in referentiebeelden bij de te realiseren natuurdoelen en de (on)bekendheid met de uitgangssituatie. Ook de gehanteerde evaluatiemethode biedt hier nog geen voldoende houvast om tot een objectief en gedeeld oordeel te komen. Doordat de methode-ontwikkeling en het uitgevoerde veldwerk gelijk opliepen maar wel door twee organisaties zijn uitgevoerd vraagt dit veel afstemming en overleg. Het gevoerde overleg is vooral in analyse en rapportage fase van dit project onvoldoende gebleken. Er heeft dus ook geen terugkoppeling naar de methodeontwikkeling kunnen plaatsvinden.. Alterra-rapport 1492. 33.

(35) Tabel 3. Deze tabel vat de geconstateerde punten van aandacht en successen per onderzocht gebied samen. Wanneer door de WUR een mening van een andere actor wordt gedeeld is dit in de tekst vermeld. Gebied Geconstateerde punten van aandacht Geconstateerde successen Bieberg (SBB) WUR constateert een overschatting hydrologische potentie Via gesprekken met de beheerder en blijkt dat een breed gebied (minder actuele kwel dan nagestreefd in inrichting) draagvlak is bij omwonenden en recreanten voor de inrichting DLG constateerde zelf al fouten in uitvoering (geen rijplaten bij (nav een goede communicatie) het afgraven en er is na afgraven over het werk gereden) De betrokken partijen geven aan de integrale planvorming De WUR constateert dat het gevoerde beheer afwijkt van (milieu, recreatie en natuur) als goede geslaagd te ervaren gepland beheer (maaisel blijft liggen) Actuele, door de WUR opgenomen vegetatie wijst op vele Tijdens het verzamelen van gebiedsinformatie blijkt dat er een plekken in de richting van natuurdoeltype (behalve die van het beperkte monitoring heeft plaatsgevonden (er was alleen beoogde nat schraalland, dit vegetatietype ontbreekt informatie over de waterfauna verzameld) vooralsnog) En er is weinig inzicht verkregen in gevolgd proces bij uitvoering van de inrichting door het niet beschikbaar hebben van procesverslagen Delleboersterheide Gestelde terreindoelen moeilijk meetbaar (bv. hydrologisch Actuele door de WUR opgenomen vegetatie wijst op (Fryske Gea) herstel van het gebied, hoeveel hectare is dat dan en wanneer is verschillende plekken in de richting van beoogde natuurdoelen. er dan sprake van herstel?) De huidige vegetatieontwikkeling van de Geen beheer- of monitoringsvoorstel opgesteld in de planfase dotterbloemhooilanden indiceren dat de hydro-logische De uitgevoerde monitoring is beperkt (voor zover er maatregelen op die plek succes zijn. monitoringsdata voorhanden waren, sloten deze niet naadloos Verschillende partijen geven in gesprekken aan dat de aan op de evaluatievragen) communicatie binnen project als goed en afdoende is ervaren. Actueel beheer ontoereikend (begrazingsdruk te laag om de verruiging tegen te gaan) Tijdens het verzamelen van gebiedsinformatie valt op dat weinig informatie is over het gevolgde proces bij uitvoering Vreugderijkerwaard DLG melde zelf dat er inrichtingsmaatregelen zijn uitgevoerd in Inrichtingsmaatregelen (uitgraven neven geul) hebben beoogde (Natuurmonumenten) het broedseizoen effect (sedimentatie en erosie in de nevengeul) Het IVM en de beheerder melden ongewenst recreatief medegebruik, wat verstoring van avifauna opleverde. ER is geen beheer- en monitoringsvoorstel opgesteld in de planfase Nooitgedacht DLG geeft zelf aan dat in de planfase er geen analyse is Actuele vegetatie op genomen door de WUR wijst op de (Zuidhollands landschap) uitgevoerd naar de trofietoestand van de bodem ontwikkeling van de beoogde natuurdoeltypen. Alleen de. 34. Alterra-rapport 1492.

(36) Uit de uitgevoerde monitoring door de beheerder en het hoogheemraadschap bleek dat het peilbeheer niet conform plan is verlopen. Uit de uitgevoerde monitoring door de beheerder en DLG bleek dat het voor het gebied typerende blauwgrasland achterblijft in ontwikkeling. Blankwater (SBB). Rouveen (SBB). Alterra-rapport 1492. Achterblijven realisatie van natuurdoelen (grasland ipv natte heide en realisatie op kleine oppervlakte) De WUR constateerde dat het gevoerde beheer afwijkend is van inrichtingsplan De WUR constateerde samen met DLG dat er verschillende beelden over de communicatie met betrokkenen tijdens uitvoering circuleren. DLG geeft aan dat tijdens de uitvoering van het werk is afgeweken van het plan. Daardoor is een deel van het de ingrepen en milieu variabelen niet meer los van elkaar te onderzoeken. De plekken met een succesvolle ontwikkeling van de vegetatie maar ten dele worden toegeschreven aan een combinatie van factoren, waardoor geen uitspraken gedaan kunnen worden over de rest van het gebied. Er is maar een deel van het gebied ingericht voor de beoogde doeltypen. De brede beheerpaden hadden goed gebruikt kunnen worden voor experimentele beheersvormen DLG geeft aan dat tijdens de uitvoering van het werk door de projectleider planaanpassingen zijn doorgevoerd die het nu niet meer mogelijk maken om verschillende ingrepen en parameters los van elkaar te onderzoeken en op hun effect te toetsen.. ontwikkeling is nog in haar eindstadium en er zitten her en der nog ruigere plekken in het gebied. Uit de uitgevoerde evaluatie door DLG komt naar voren dat de getroffen inrichtingsmaatregelen effectief zij voor het daar ter plekke realiseren van een schraal grasland milieu. En dat de uitgevoerde monitoring afdoende was en ook het geleid tot een aanpassing van het beheer. Verschillende partijen geven in gesprekken aan dat de communicatie over uitvoering, beheer en monitoring binnen project als goed en afdoende is ervaren. De WUR constateerde dat de actuele vegetatie in delen van het gebied wijst in de richting van natuurdoelen maar dat is op maar zeer kleine oppervlakte. DLG en SBB geven aan dat het gebied faunistisch interessant geworden is. (vooral amfibieën) De WUR constateerde dat de actuele vegetatie op delen van het terrein wijst in de richting het aangegeven natuurdoeltype Verschillende partijen geven in gesprekken aan dat de communicatie over uitvoering, beheer en monitoring voor verbetering binnen project als goed en afdoende is ervaren.. 35.

(37) 5. Aanbevelingen. Monitoring natuurontwikkeling krijgt een vervolg in de vorm van een LNV Beleidsondersteunend project, dat door Alterra wordt uitgevoerd in 2007. Een aantal zaken dat in onderhavig project nog niet konden worden uitgewerkt kan daarin worden opgepakt. Belangrijke aandachtpunten die aan dit vervolgproject worden meegegeven zijn:. - Opstellen landelijk toepasbaar en gedragen monitoringsvademecum. o Afstemming vademecum op lopende monitoringsinspanningen van beheerders en andere gegevens verzamelende instanties en verenigingen. o Zoek waar mogelijk afstemming met andere landelijke monitoringsinspanningen als voor Natura 2000. - Wanneer duidelijke kwaliteitseisen worden gesteld aan de te verzamelen (veld)data sta er dan voor open dat deze op verschillende manieren worden verkregen (‘Vele wegen leiden naar Rome’). Dit maakt aanvaarding van de noodzaak van deze evaluatie gemakkelijker. - Het concipiëren van een organisatie die de uiteindelijke evaluatie coördineert, uitvoert en ook zorg draagt voor de dataopslag en -beschikbaarheid voor overig gebruik (bv beleidsanalyses, wetenschappelijk onderzoek) - Het in beeld brengen van prestatieafspraken tussen financiers (Min LNV en of provincies) DLG, terreinbeheerders, gegevensleveranciers en onderzoeksinstellingen over het in uitvoering nemen van de monitoring en evaluatie van Natuurontwikkeling.. 36. Alterra-rapport 1492.

(38) Literatuur Ook betrekking hebbend op de bijlagen Bekker, R. M. & E. J. Lammerts (2000). Naar een rode lijst met Groene Stip voor hogere planten in Nederland: eindrapportage 1e en 2e fase. Wageningen, IKC Natuurbeheer. Bosman, W., C. v. Turnhout, et al. (1999). Effecten van herstelmaatregelen op diersoorten: eerste versie van standaard meetprotocol fauna (SMPF) en richtlijnenprogramma uitvoering herstelmaatregelen fauna (RUHF). Nijmegen, Bargerveen. Bremer, P. (2003). ontwikkeling van flora en vegetatie in het natuurontwikkelingsgebied op het landgoed Strootman: de evaluatie van het eerste voorbeeld van particulier beheer in Overijssel. Zwolle, Provincie Overijssel. Ecopartners (2001). Vademecum Monitoring Natuurontwikkeling; praktische handleiding bij het opstellen van monitoringsplannen voor natuurontwikkeling. In opdracht van VLM & Aminal z.p. Hendriks, C. M. A. (2000). Overlevingsplan bos en natuur: monitoring EGM projecten 2000. Wageningen, IKC Natuurbeheer. Klooker, J., R. v. Diggelen, et al. (1999). Natuurontwikkeling op minerale gronden: ontgronden: nieuwe kansen voor bedreigde plantensoorten? Groningen, Rijksuniversiteit Groningen. Lagcher, M. and R. Mook (2005). Werken aan een beter natuurreservaat: van natuurplan naar natuur: een evaluatie van natuurontwikkelingsprojecten op voormalige landbouwgronden DLG regio Zuid, Van Hall-Larenstein. Lenders, H. J. R., R. S. E. W. Leuven, et al. (1997). Natuurbeheer en -ontwikkeling. [Amsterdam], Boom. Londo, G. (1997). Natuurontwikkeling. Leiden, Backhuys. Mulder, W. (2002). 10 jaar natuurontwikkeling Amsterdam/’s Graveland, VU/NM.. bij. Natuurmonumenten. Schouten, M. G. C. (1995). Meten en tellen: waarom, wanneer en waar? Driebergen, Staatsbosbeheer: interne publicatie nr 10.. Alterra-rapport 1492. 37.

(39)

(40) Bijlage 1 Project definitie Opdrachtomschrijving conform versie 2 van het projectplan aangeboden aan de opdrachtgever op 14 juli 2006 Aanleiding Na het vaststellen van de ecologische hoofdstructuur (EHS) in de jaren 80 van de vorige eeuw werd natuurontwikkeling een belangrijk instrument voor de uitbreiding van het natuurareaal in Nederland en invulling van de EHS. Bij de inrichting van deze gebieden hadden de Dienst Landelijk Gebied (DLG) en haar voorgangers vanaf het begin een belangrijke rol. De dienst is betrokken bij aanwijzing, verwerving, planvorming, tijdelijk beheer en inrichting van natuurontwikkelingsgebieden. Tot op heden zijn de getroffen inrichtingsmaatregelen maar beperkt geëvalueerd. Binnen de organisatie bestaan daarom vragen naar de effectiviteit van de getroffen maatregelen. Binnen dit project zullen bestaande evaluaties en de daarbij gebruikte procedures kritisch worden onderzocht en geëvalueerd, waarna voorstellen worden gedaan voor een evaluatiesystematiek waarbij de ervaring op gebiedsniveau kunnen worden doorvertaald in landelijke aandachtspunten en oplossingsrichtingen. Projectdoelstelling Het project levert een methodiek op om de realisatie van natuurontwikkeling te evalueren. De methode zal worden toegesneden op de werkwijze zoals gehanteerd door DLG. Van belang is dat de evaluatiemethode inzicht verschaft in de kwaliteit van het gevolgde werk- en planningsproces, de eigenlijke uitvoering van de inrichtingsmaatregelen en het gevoerde beheer tijdens en na uitvoering van de inrichtingsmaatregelen. Het projectresultaat biedt voor DLG handvaten om de aan haar toevertrouwde natuurontwikkelingsprojecten doelmatiger uit te kunnen voeren. Daarnaast levert dit project een bijdrage aan de kennis over inrichting t.b.v. natuurherstel in Nederland. Projectdefinitie NB de projectdefinitie zoals hieronder beschreven wijkt inhoudelijk af van het eerder geoffreerde project, vanwege voortschrijdend inzicht van de opdrachtgever. De onderstaande tekst is een uitwerking van een tweetal overleggen (dd. 12 april en 8 juni 2006) tussen een vertegenwoordiging van de opdrachtgever in wisselende samenstelling en een vertegenwoordiging van Wageningen UR / Alterra. Dit heeft als resultaat dat het door de opdrachtgever beoogde projectresultaat inhoudelijk is verzwaard (deel 1 en 3) en het project de nodige vertraging in de start heeft opgelopen. De daaruit voortvloeiende verhoogde inzet van menskracht zal in rekening worden gebracht na schriftelijke goedkeuring door de opdrachtgever en is als een pm post op de begroting opgenomen. Daarnaast kan aan een afstudeervakstudent geen verplichting worden opgelegd om binnen een vastgesteld tijdsvak een eindproduct te leveren. Daarom zal de eindrapportage van dit onderzoek ook worden geleverd met een losse bijlage waarin de uitkomsten van deel drie wordt beschreven. Deze zal zo mogelijk gezamenlijk met de eindrapportage worden opgeleverd. De volgorde van de hieronder beschreven activiteiten is de meest logische en wenselijke, toch zal gezien het huidige moment in het jaar tegelijkertijd aan verschillende delen van het project worden gewerkt De opdracht valt in drie delen uiteen; 1. het maken van een overzicht van bestaande evaluatiemethoden en het kiezen van een voor DLG geschikte methode.. Alterra-rapport 1492. 39.

(41) 2. een concluderend en adviserend deel over de geselecteerde evaluatiemethode en welke stappen DLG moet ondernemen om de geadviseerde methode operationeel te maken binnen haar organisatie. 3. het proefdraaien met de methode in het veld om te zien of de gekozen methode ook werkelijk inzicht verschaft in het gevoerde werk- en planningsproces, uitgevoerde inrichtingsmaatregelen en behaalde resultaten. Deel 1 Dit deel van het project zal voor het overgrote deel bestaan uit een ‘literatuur’ studie en het voeren van gesprekken met instanties (Adviesbureaus, Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Landschappen e.d.) die evaluaties uitvoeren of laten uitvoeren. Er zal hierbij aandacht zijn voor de methode van evaluatie (bv aandachtssoorten, milieu-indicatoren, vlakdekkende kartering van (a)biotiek, biodiversiteitsindices etc.), de ‘hardheid’ van de eindresultaten en de benodigde hoeveelheid tijd, menskracht, financiën en onderzoeksdata. Op basis hiervan zal een methode specifiek voor uitvoeringspraktijk van DLG worden samengesteld. Waarbij het zeer waarschijnlijk is dat deze methode breder toepasbaar is dan alleen binnen DLG. Indien mogelijk zal er een maximum en een minimum variant van de evaluatiemethodiek worden beschreven. Penvoerder: H.P.J. Huiskes Deel 2 Binnen dit deel zal de geadviseerde evaluatiemethode uit deel 1 worden gewaardeerd en waar nodig bijgesteld. Daarnaast zal in dit deel specifiek aandacht worden besteed aan de kennis, programmatuur, onderzoeksgegevens en methoden benodigd voor het evalueren van de inrichting van nieuwe natuur door DLG. Penvoerder: H.P.J. Huiskes Deel 3 Dit veldwerk zal worden uitgevoerd door een veldassistent van de leerstoelgroep en de afstudeervakstudent. Binnen het huidige tijdsbestek loopt dit deel gelijk op met zowel deel 1 als deel 2 van dit onderzoek. Met de in deel 1 opgestelde evaluatiemethode zal in een 5 tot 10 tal natuurontwikkelingsterreinen worden proefgedraaid. De terreinen worden door DLG aangereikt. De terreinen beslaan een zo groot mogelijk aantal terreintypen, grootte, doelsoorten (zowel flora als fauna), tijdstip van de inrichting, landschappelijke ligging en ligging binnen Nederland. Minimum eisen die aan deze terreinen worden gesteld zijn dat informatie beschikbaar is over: • het doel van de inrichting (streefbeelden, doelsoorten etc.) • getroffen inrichtingsmaatregelen • gevolgde (werk)proces, • beschrijving van de nulsituatie en actuele situatie. Dit laatst mag ook op basis van monitoringsdata van de huidige beheerder. Voor zover er geen actuele monitoringsdata beschikbaar zijn bij DLG of de huidige beheerder worden deze ingewonnen door de student en de veldmedewerker. Zij beperken zich dan de flora en vegetatie van het betreffende terrein. De verzamelde gegevens worden gerangschikt en geanalyseerd waarbij zal worden getracht een oorzakelijk verband te leggen tussen het gevolgde proces, de getroffen maatregelen (inrichting en beheer) en de actuele situatie. De ervaringen en gegevens die in dit deel van het onderzoek worden verzameld worden als een (losse) bijlage aan het eindrapport toegevoegd. Penvoerder : P. Navis. 40. Alterra-rapport 1492.

(42) Bijlage 2 Gebruikte methoden in Nederland In het volgende bijlage zijn acht verschillende evaluatie- en monitoringmethoden vergeleken met evaluatieopzet voor natuurontwikkeling volgens Londo. Daarvoor zijn de in hoofdstuk 2 vermelde planfases met inachtneming van de wensen van DLG onder elkaar gezet en zijn per fase de belangrijke aandachtspunten aangegeven. Zie voor een schematische weergave onderstaande tabel. Fase Initiatief visie en planvorming. Te verzamelen gegevens/aandacht voor reden van aanleg vastgestelde NDT-s Gebiedshistorie (landgebruik etc.) nulsituatie (abiotisch en biotisch). ja/nee/beetje. Landschaps(ecologische) systeemanalyse actueel gebruik Vastgestelde doelen Knelpunten Inrichtingsmaatregelen Beheersvoorstel Werkproces. Evaluatie. Communicatie Werkproces Communicatie Monitoring (biotisch en abiotisch) Werkproces Communicatie Werkproces Monitoring (biotisch en abiotisch) Werkproces. uitvoerbaarheid. Protocol. Uitvoering/inrichting ontwikkelingsbeheer. eindbeheer. Toegespitst op natuurontwikkeling Vereist weinig monitoring data. Natuurmonumenten Wanneer een natuurontwikkelingsgebied door DLG wordt ingericht en wordt doorgeleverd aan Natuurmonumenten, worden de beoogde natuurdoeltypen ingedeeld volgens het natuurtypensysteem van Natuurmonumenten. Op basis van het natuurtype wordt er een beheertype en een monitoringsplan opgesteld. Daarmee is het terrein niet meer direct als natuurontwikkelingsgebied herkenbaar in de beheers- en monitorplanning en de daaruit volgende verslaglegging. Toch zijn er van grotere projecten wel projectevaluaties beschikbaar. Maar de inrichting van deze gebieden is niet via een strikte methode of protocol geëvalueerd. De hierna volgende tekst is gebaseerd op het onderzoek uitgevoerd door Natuurmonumenten in het kader van de evaluatie van acht natuurontwikkelingsterreinen. De evaluatie van het Mantingerveld is gepubliceerd als themanummer van het tijdschrift De Levende Alterra-rapport 1492. 41.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

******* Aan Centraal Justitieel Incassobureau door Voedsel- en Warenautoriteit, Dienst Regelingen Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Inspectie Verkeer en Waterstaat,

Als de rogge voor de winter wordt doodgespoten geeft dit een hogere opbrengst dan wanneer deze blijft staan tot het voorjaar, maar deze verschillen zijn niet betrouwbaar..

Omdat de verwachte uitgaven voor 2017 hoger liggen dan nu binnen de GR begroting 2017 is geraamd, heeft het Algemeen Bestuur (AB) op 8 december geconstateerd dat een

• Ouders weten niet wat er aan de hand is en jongere wil hen dat ook niet vertellen. • Ouders schakelen professionele

De aanwezigen geven allen aan erg tevreden te zijn en dat zij naast de dagopvang nog voldoende activiteiten ondernemen die zij nog kunnen en leuk vinden.. Voorbeelden van

Bijgaand sturen wij u ons nieuwe besluit waarin op grond van een nieuw waarderingsadvies een aanvullende planschadevergoeding aan mevrouw G.P.. Vogelaar-Mijs is toegekend van €

To compare the use of different stress tolerance/susceptibility indices in screening for soybean genotypes under soil WLIS conditions, seed mass of the soybean genotypes under both

Although, as a ratifying party to the UNFCCC, Kyoto Protocol and the Paris Agreement, South Africa has voluntarily pledged to participate in the global climate