• No results found

Uit de mest- en mineralenprogramma's : Sturen op Nitraat; Regionale nitraat monitoring

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Uit de mest- en mineralenprogramma's : Sturen op Nitraat; Regionale nitraat monitoring"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Uit de mest- en mineralenprogramma's

Sturen op Nitraat;

Regionale nitraat monitoring

Inleiding

De EU-Kaderrichtlijn Water (KRW) beoogt de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater te verbe-teren. Lokaal en regionaal kan de uitspoeling van stikstof naar grond- en oppervlaktewater een probleem opleveren. Mede om deze reden werd al in een eerder stadium de EU-Nitraatrichtlijn opgesteld, als dochterrichtlijn van de KRW, die van de EU lidstaten specifieke voorschriften ver-langt. Een van de belangrijkste doelstellingen van de EU-Nitraatrichtlijn is om nitraatuitspoeling te beperken tot een niveau waarbij het nitraatgehalte van grondwater onder 50 mg/l nitraat blijft. Een deel van de Nederlandse landbouwgronden voldoet niet aan dit criterium. Om dit te verbeteren is regionaal beleid als een te onderzoeken optie voorgesteld. Regionalisering van beleid en beleids-maatregelen is verdedigbaar omdat de bodems in Nederland zeer divers zijn, de ontwatering- en afwateringsituatie sterk uiteenloopt, de bemestinghistorie regionale verschillen kent en de nitraat-uitspoelingsgevoeligheid sterk varieert.

Regionaal beleid start met een schatting van het gemiddelde nitraatconcentratie in het grondwater binnen de regio. Is dat te hoog, dan volgt een diagnose van de belangrijkste oorzaken. Aansluitend kunnen afspraken of convenanten op gebiedsniveau worden gemaakt. Toezicht op het naleven van de afspraken ("handhaven") en monitoring van de effecten op nitraatuitspoeling completeren de beleidscyclus.

Voor regionale monitoring van de nitraatconcentratie van het bovenste grondwater is door het pro-ject Sturen op Nitraat voor zand- en lössgronden een monitoringconcept ontwikkeld dat gebruik maakt van een indicator voor de schatting van de nitraatconcentratie. Gebruik van een indicator boven directe meting is ingegeven door gebruikersgemak en kostenbesef. In dit informatieblad worden de mogelijkheden van dit regionale monitoringsconcept nader belicht.

Methode

Monitoring dient informatie aan te dragen voor onderbouwing van beslissingen en maatregelen. Regionale monitoring verschaft daarom primair inzicht in het verloop van het gemiddeld nitraatge-halte en maakt secundair diagnose mogelijk van eventuele overschrijdingen: waar, onder welke omstandigheden en bij welk bodemgebruik ontstaan overschrijdingen?

Om beide doelen te realiseren wordt de regio onderverdeeld in uniform geachte gebiedseenheden. Een eenheid is gekarakteriseerd door bodemtype (3 zandtypen en löss), grondwatertrap of -groep (droog, midden, nat) en bodemgebruik (gras, maïs en twee typen akkerbouw: resp. groepen gewassen die veel of weinig stikstof achterlaten). Het aantal meetpunten wordt bepaald door het beschikbare budget en de vereiste nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de resultaten. Als vuistregel geldt minstens 2 meetlocaties per uniforme gebiedseenheid. De resterende locaties worden naar rato van het areaal van de gebiedseenheden toegekend. Een lotingprocedure bepaalt de geografische ligging. In het najaar vindt bemonstering plaats: drie steekmonsters van de boven-ste 90 cm bodem, in trappen van 30 cm. Van die monboven-sters wordt de hoeveelheid minerale NO3-N

bepaald. Deze hoeveelheid (de "Nmin-indicator") wordt vervolgens met behulp van een empirische, via statistische bewerking verkregen relatie, omgerekend naar een nitraatgehalte van de bovenste 1 m grondwater in het daarop volgende voorjaar.

Die empirische relaties zijn afgeleid op voorloperbedrijven voor combinaties van bodemtype, grondwatertrap en bodemgebruik. Om de juistheid van de gebruikte relaties te toetsen kan op een deel van de locaties het nitraatgehalte in het daaropvolgend voorjaar worden gemeten. Daarvoor is een steekproefontwerp ontwikkeld die de realiseerbare betrouwbaarheid binnen bepaalde bud-gettaire grenzen optimaliseert.

(2)

Toetsing

De methode is getoetst in drie regio's waar drinkwater wordt gewonnen: Mergelland (löss, 60 meetpunten), St. Anthonis (zand, intensieve veehouderij, 105 meetpunten) en 't Klooster (lang-jarige programma voor reductie van de nitraatuitspoeling, 96 meetpunten). Voor de opdeling van de regio's in uniforme deelgebieden, is gebruik gemaakt van de 1:50.000 bodemkaart en de geactualiseerde grondwatertrappenkaart. Het bodemgebruik kan in principe worden afgeleid uit de Basis Perceel Registratie (BPR), maar omdat dat systeem toen nog niet volledig operationeel was, zijn eigen opnamen gedaan. Nmin is in het najaar (eind oktober - begin december) van 2001 en 2002 bepaald, en de nitraatgehalten zijn gemeten in het voorjaar (begin maart - begin april) van 2002 en 2003. Toetsing van de methode is gebaseerd op vergelijking van het voorspelde nitraatgehalte (op basis van de Nmin-indicator) met het gemeten nitraatgehalte.

Statistisch gezien wijken de berekende nitraatgehaltes niet significant af van de gemeten gehal-tes. De standaardfout van de berekening is van dezelfde orde als de standaardfout van gemeten nitraatgehaltes: ca. 30 mg/l NO3. De indruk bestaat echter dat het gemeten nitraatgehalte met ca. 20-30 mg/l wordt onderschat indien Nmin als indicator wordt gebruikt (zie tabel 1). Becijferd is dat de jaarlijkse kosten van dit monitoringsconcept op basis van Nmin relatief laag is en ca. 4000 Euro per 100 meetpunten bedraagt.

Toepassingen

Het monitoringconcept wordt geschikt geacht voor regionale monitoring van het nitraatgehalte (zowel het gemiddelde als de naar areaal gewogen cumulatieve verdeling) en voldoet voor diagnostische doelen: potentiële probleemgebieden kunnen op basis van een najaarmeting worden gelokaliseerd.

Een andere toepassing is om in drinkwaterwingebieden voor de uniforme gebiedseenheden te toetsen of binnen bepaalde ruimtelijke begrenzingen het gemiddeld nitraatgehalte bepaalde grenswaarden mogelijk overschrijdt. Daarbij kan worden uitgegaan van gemiddelde nitraat gehaltes die in het Sturen op Nitraat project zijn gevonden voor soortgelijke uniforme gebieds-eenheden.

Referenties:

Roelsma, J, C. W. Rougoor en P. E. Dik, 2003. Regionale nitraatmonitoringconcept RENIM;

Ontwikkeling en toetsing van een eenvoudige methoodiek voor het monitoren van uitspoeling van nitraat naar het grondwater in zand- en lössgebieden. Wageningen, Alterra-rapport 911

Knotters, M, J. J. de Gruijter en D. J. Brus, 2005. Steekproefopzet regionale nitraatmonitoring. Wageningen, Alterra-rapport 1154

Voor meer informatie:

Ir. D. Boels Drs. Ing. J. Roelsma Informatieblad 398. 85 november 2005 Alterra, Postbus 47, 6700 AA Wageningen Alterra Programma;s 398-I, II,III

Tel. 0317-474281 Tel. 0317-474368 Gefinancierd door ministerie LNV e-mail: dethmer.boels@wur.nl e-mail: jan.roelsma@wur.nl www.mestenmineralen.nl

300 250 200 150 100 50 0 00 50 100 150 200 250 300 Gemeten NO3 concentratie (mg.l-1) Berekende NO3 concentratie (mg.l-1) 01-02 02-03 01-02 02-03 01-02 02-03 200 180 160 140 120 100 80 60 40 20 0 Klooster St Anthonis Mergelland Gemeten Berekend NO3 concentratie (mg.l-1) 100 80 60 40 20 0 0 50 100 150 200 250 Gemeten Berekend Cumulatieve frequentieverdeling (%) NO3 concentratie (mg.l-1)

Tabel 23 Gemeten en berekende regiogemiddelde nitraatconcentraties voor de drie toetsgebieden en twee meetseizoenen met het 95%-betrouwbaarheidsinterval

Gebied

Meetseizoen 2001-2002

Meetseizoen 2002-2003

Gemeten

Berekend

Gemeten

Berekend

(mg.l

-1

)

(mg.l

-1

)

(mg.l

-1

)

(mg.l

-1

)

't Klooster

129 ± 27

108 ± 23

133 ± 21

95 ± 20

Sint Anthonis

142 ± 23

115 ± 20

140 ± 23

128 ± 23

Mergelland

101 ± 24

67 ± 28

68 ± 16

84 ± 32

Staafdiagram

Gemeten en berekende 50-percentielwaarde, 3 gebieden, 2 meetseizoenen,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

(48^). van hen plannen hebben het bedrijf uit te breiden en/of te in- tensiveren§ van hen blijken er 61 onder de huidige omstandigheden wel meer grond te willen hebben en 39 het

De N depositie in op de Gelderse Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten bedraagt gemiddeld 2357 mol N ha-1 jr-1 peiljaar 2006 Deze wordt voor 60% 1407 mol N ha-1

Higher samples in the saturated zone may form part of the un-oxidized zone when the level of the saturated zone lowers, whilst samples that have remained saturated since

Figure 31: Generated mesh for the multiphase rotated triangular tube configuration. Figure 32: Detailed view of the generated mesh for the multiphase rotated triangular

The research contributes twofold with the first contribution being a clearer understanding of the relationship between corporate donors and recipient NPOs and the second being a set

1) Inter-laboratory testing of this specific RAPD analysis method should be conducted in order to determine the robustness of the procedure. 2) Immunological cross

In order to explore the relationship between the media and the emergence of new forms of citizenship in democratic South Africa, a brief overview of various notions of

The ten themes were: Foster care is challenging; fear to lose the child; feeling of contentment, sympathy and the need to protect; feelings of discomfort, disbelief