• No results found

Economische groei als voorwaarde voor milieubehoud

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Economische groei als voorwaarde voor milieubehoud "

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Toekomst der vrijheid

Bij nadering van het verkiezingsjaar 1990 storten de Madelon de Keizer Nederlandse politieke partijen zich op het milieu- Historica; redacteur van vraagstuk. Holle kreten ('rentmeesterschap van dena- SenD

tuur') worden daarbij niet geschuwd. Des te meer is het te waarderen dat de PvdA een kenner van de pro- blematiek, de Indonesier dr. Soedjatmoko, uitnodig- de op 14 december jl. de eerste J.M. den Uyl-lezing te houden.1 Hij toonde immers met zijn rede dat men ook geloofwaardig de milieuproblematiek kan popu- lariseren.

Nieuw was niet zijn analyse van de fundamentele ver- anderingen in de levensomstandigheden van de mens- heid bij het ingaan van de 21ste eeuw; evenmin zijn uiteenzetting over het probleem van de bevolkingstoe- name, en de internationale armoede aan de ene kant en de ecologische grenzen waarbinnen oplossingen voor een houd bare wereld gezocht moeten worden aan de andere. Ook zijn conclusie dat geen van die enorme problemen anders dan door een mondiale aanpak be- heerst kan worden was niet erg verrassend. Soedjat- moko gaf echter verder aan hoe dit alles te bereiken zonder het pluralisme van waarden en normen te ver- nietigen. Belangrijk was vooral wat hij in dat verband opmerkte over de noodzaak tot een nieuwe politieke cultuur en nieuwe politieke concepties, over het voe- ren van een doelbewust sociaal beleid dat de consensus ten aanzien van de sociale rechtvaardigheid handhaaft en zelfs versterkt en, tenslotte, over de inspanningen die men zich zal moeten getroosten om de voorwaar- den te scheppen voor de handhaving en uitbreiding van de vrijheid.

Soedjatmoko maakte zich er dus niet van af door een beroep te doen op de goede gezindheid van de indivi- duele burger, maar wees op de onontkoombare logica van de economische, demografische en ecologische sa- menhang van de problematiek. Daarmee heeft hij de sociaal-democraten een wenkend perspectief geboden en het kader geschetst waarbinnen zij opereren kun- nen.

Zou het niet van een brede visie getuigen het nieuwe partijprogram van de PvdA, naar de titel van Soedjat- moko's rede, 'Toekomst der Vrijheid' te noemen?

I. De tekst van Soedjatmoko's lezing is verkrijgbaar bij de Partij van de Arbeid, postbus 1310, 1000 BH Amster- dam.

Socialisme en democratie nummer2

53 februari 1989

(2)

SOCii num1 janu:

socialisme en democratie nummer 2

februari 1989 54

Ec

IDI

Ook, In de gens, Bijw rna's start

Binn•

prob Deze dewt ziet.

groei nen I daar jaren groei De u de WI ben.

mati!

tiete<

de PI teit) bure:

van beid!

Natt werk zijn.

deja werk den 1 groei zicht vrou Iend1 vol 1

WOT<

lingf rent offit lair: Sim]

Met te vt simJ infl<

Met pr01 te h dee I

(3)

Economische groei als voorwaarde voor milieubehoud

Oak de Partij van de Arbeid is zich a/ aan het voorbereiden op de verkiezingen voor de Tweede Kamer in 1990.

In de loop van de komende maanden stelt het PvdA-bestuur een concept-verkiezingsprogramma op, dat vervol- gens in de ajdelingen uitvoerig besproken zal worden.

Bij wijze van bijdrage aan deze discussie publiceert SenD de komende af/everingen een aantal art ike/en over the- rna's die in het uiteinde/ijke programma ongetwijfe/d een be/angrijke plaats zu/len innemen. Broer Akkerboom start de reeks met een prikkelende bijdrage over economische groei, werkgelegenheid en milieubeleid.

Binnen een paar jaar is de werkloosheid niet meer een probleem dat als een doem op onze samenleving rust.

Deze Stelling valt met vee! verve te verdedigen als men de werkgelegenheidsontwikkeling van dit moment be- ziet. Dankzij de loonmatiging en de economische groei komen er in Nederland jaarlijks ruim 90.000 ba- nen bij. Ondanks het grote aantal deeltijdbanen dat daar tussen zit, is dit een spectaculaire groei. Zelfs de jaren zestig, toch bij uitstek de periode van banen- groei, kende niet zo'n florissante ontwikkeling.

De uitbundige technologische ontwikkeling blijkt op de werkgelegenheid geen desastreuze invloed te heb- ben. Het oprukken van de elektronica, van de auto- matisering, maar ook van steeds effectievere organisa- tietechniekcn heeft voor ons land niet het gevolg, dat de produktie per werknemer (de arbeidsproduktivi- teit) fors stijgt. Volgens cijfers van het Centraal Plan- bureau hadden de mechanisering en automatisering van de jaren vijftig en zestig meer effect op de ar- beidsproduktiviteit dan de automatisering van nu. 1 Natuurlijk zal ook bij zo'n opvallende banengroei de werkloosheid niet van vandaag op morgen verdwenen zijn. Daarvoor is er in de jaren zeventig en ook nog in de jaren tachtig te vee! misgegaan. Zo is de verborgen werkloosheid onder vrouwen en uitkeringsgerechtig- den enorm. Maar vroeger of later moet deze banen- groei ook in de officiele werkloosheidsregistratie zichtbaar worden. De toenemende participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt en het sinds kort Iicht da- lende aantallangdurig werklozen mogen als een hoop- val teken van werkloosheidsdaling in de toekomst worden gezien. Als bovendien conform de voorspel- lingen in het begin van dejaren negentig minder jonge- ren op de arbeidsmarkt komen, zou de daling van het officiele werkloosheidscijfer wei eens heel spectacu- lair kunnen zijn.

Simpele aanpak

Met dit opbeurende perspectief zijn de lijnen voor het te voeren werkgelegenheidsbeleid eigenlijk verrassend simpel: houd de economische groei in stand, vermijd inflatie en voorkom knelpunten op de arbeidsmarkt.

Met een economische groei in de orde van twee

a

drie

procent moet het mogelijk zijn de huidige banengroei te handhaven, zeker als er in de ontwikkeling van de deeltijdarbeid geen stagnatie komt. Voor de PvdA is

het realiseren van zo'n groei overigens geen sinecure.

Zo maakte het progressieve kabinet-Den Uyl in het be- gin van de jar en zeventig de grote fout, dat het niet on- derkende dat te grote aandacht voor verdelings- vraagstukken en andere sociale doelstellingen de eco- nomische groei fundamenteel kan aantasten. Te zeer ging dat kabinet er van uit dat economische groei een soort van natuurgebeuren is, dat bij een moderne eco- nomie hoort. Nadien zijn er door de PvdA meerdere plannen gelanceerd, die wei pretendeerden oog voor de economische groei te hebben, maar het is sterk de vraag of die pretentie wei ooit werd waar gemaakt. Te nadrukkelijk werden de groei- en werkgelegenheidsef- fecten van omvangrijke overheidsinvesteringen in bij voorbeeld infrastructuur en milieu opgehemeld, ter- wijl men de effecten van de bestedingsuitval elders zwaar bagatelliseerde. De simpele wijsheid dat het geld dat in de ene sector wordt besteed, elders niet meer voorhanden is, en daar dus tot werkgelegenheids- afbraak leidt, blijkt maar moeilijk te accepteren.2 Voor lessen over het stimuleren van de economie moe- ten we te rade bij onze rechtse 'vrienden' in de Ver- enigde Staten of Engeland, of bij onze sociaal- democratische vrienden in Nieuw-Zeeland en Austra- lie. Die Ianden hebben Iaten zien, dat het zogenoemde 'aanbods-beleid' heel effectief kan zijn. Zelfs zo effec- tief dat economieen aan een forse oververhitting kun- nen gaan leiden. Zweden is ook waard om naar te kij- ken. Wei was de werkgelegenheidsgroei in dat land de afgelopen jaren duidelijk minder dan in voornoemde Ianden, maar Zweden is vooral interessant, omdat het laat zien dat een ver ontwikkelde verzorgingsstaat een hard arbeidsmarktbeleid (ondermeer scholings- en verhuisplicht) en een consensus tussen werkgevers en vakbonden over een gematigde loonontwikkeling ver- eist. 3

Natuurlijk, als de economie op stoom ligt - wat voor Nederland nu min of meer het geval is - en het begro- tingstekort fors is teruggebracht (wat minister van Fi- nancien 0. Ruding nog niet helemaal voor elkaar heeft gekregen) dan kan er ook weer op Keynesiaanse wijze met de inkomsten en de uitgaven van de overheid gemanipuleerd worden. Op die wijze kunnen 'rimpe- lingen' in de economische ontwikkeling glad worden gestreken. Maar het geloof dat met alleen een Keynesi- aans instrumentarium de economie uit het slop kan

55

Broer Akkerboom Politiek commentator van Het Parco!.

Voorheen werkzaam als economisch onderzoeker bij het Milieukundig

Studiecentrum van de Universiteit van Groningen en economisch adviseur bij de vakcentrale FNV. Redacteur van SenD

socialisme en democralie nummer2

februari 1989

(4)

SOcii num1 janu1

socialisme en democratie nummer2

februari 1989

worden gehaald, kunnen we vanwege de ervaringen in de jaren zeventig onmogelijk Ianger aanhangen.

Ook het voorkomen van inflatie is een hoofddoel van het beleid als het om het terugdringen van de werk- loosheid gaat. Bedrijven, maar ook burgers, gaan minder nieuwe activiteiten ontplooien als de prijzen alsmaar fors oplopen. De risico's worden dan te groat, zoals de jaren zeventig Iieten zien toen prijsstij- gingen boven de tien procent niet ongebruikelijk wa- ren. Voor hef voorkomen van inflatie is terughoudend bij de overheid bij het vergroten van het begrotingste- kort in 'slappe' tijden van groat belang. Maar zeker zo belangrijk is de rol van de - politiek onafhankelijke - Nederlandse Bank die door een krap-geld politiek de geldgroei weer in de pas kan Iaten !open met de groei van de produktie.

De derde hoofdlijn in een samenhangend werkgele- genheidsbeleid is het vermijden van knelpunten op de arbeidsmarkt. Economische groei vergezeld van een magere inflatie mag dan wei vee! werk opleveren, maar de banen die ontstaan moeten wei bezet kunnen worden. Met name voor banen die enige ervaring en scholing vereisen ontstaat al gauw een tekort aan ar- beidskrachten, terwijl voor mensen met weinig erva- ring en een geringe scholing het perspectief op een baan heel lang kan uitblijven. Daarom zullen in de be- drijven, via een uitgebreid programma van her- en bij- scholing, mensen klaar gestoomd moeten worden om de wat meer eisende banen te gaan bezetten. Langdu- rig werklozen kunnen dan solliciteren naar de banen die door deze doorstroming beschikbaar komen. Zo wordt met dit uitgebreide scholingsprogramma zowel een sociaal als economisch doe! gediend. Daarnaast is er een trits van grotere en kleine plannen nodig om met name de werkervaring en het scholingsniveau van langdurig werklozen op te peppen. In een groeiende economie waarin de verborgen werkloosheid steeds verder afneemt, zullen dit soort plannen steeds meer effect hebben. Deze poot van het werkgelegenheidsbe- Ieid mag zich daarom de komende jaren waarschijn- lijk in een uitbundige belangstelling van politieke par- tijen en sociale partners verheugen. Mogelijk komt er zelfs een arbeidsvoorzieningsbeleid tot stand dat de vergelijking met het aantrekkelijke Zweedse beleid enigszins kan doorstaan.

Maar ...

Een gunstig werkgelegenheidsperspectief door econo- mische groei, een beperkte inflatie en een goed ar- beidsmarktbeleid, het kan niet mooier. Maar Zorgen voor morgen, het in december 1988 verschenen rap- port van het Rijksinstituut voor de Milieuhygiene, goo it een hoeveelheid roet in het water, die de normen duidelijk te boven gaat. Het milieu blijkt er vee! slech- ter voor te staan dan we met z'n allen stilletjes hoop- ten. De mooie woorden over de vooruitgang op mi- Iieugebied die premier Lubbers de Koningin nog in de Troonrede voor 1989liet uitspreken, bleken vee! te op- timistisch. Zo constateert het RIVM, dat het broeikas- effect zo pregnant is, dat daardoor de zeespiegel voor het jaar 2100 met zo'n zeventig centimeter zal zijn gestegen. Het aantal gevallen van huidkanker zal door

56

de aantasting van de ozonlaag toenemen en dat is slechts een van de 'geringste' gevolgen van de aan- tasting van de ozonlaag. Mede door de verzuring zui- Ien de bossen nog tientallen jaren ziek blijven, de heide zal volkomen verdwijnen en ook de landbouwproduk- tie ondervindt een duidelijke weerslag van de milieu- vervuiling. Zelfs bij zeer radicale maatregelen zal de verontreiniging van het grondwater nog jaren door- gaan. Middels een groat aantal voorbeelden geeft het RIVM zicht op een ware catastrofe.

Het befaamde rapport van de club van Rome, De grenzen aan de groei, wordt door het RIVM-rapport onverwacht weer actueel. Gelukkig niet op aile terrei- nen, zoals de belangrijke OECD-studie Facing the Fu- ture laat zien. De voorspelling van de Club van Rome dat allerlei essentiele grondstoffen voor de industriele en landbouwproduktie uitgeput zullen raken, blijkt namelijk niet uit te komen. Het menselijk vernuft, gestimuleerd door de gestegen prijs voor bepaalde grondstoffen, maakte het mogelijk dat onwinbaar geachte voorraden nu toch ontgonnen worden. Bo- vendien is bij een aantal grondstoffen recycling ver- gaand voortgeschreden. Maar op het terrein van het milieu blijkt de boodschap van de Club van Rome he- laas nog steeds te gelden. Er zal op wereldniveau, te beginnen in Nederland, onnoemelijk vee! moeten ge- beuren wil niet reeds onze generatie van het potverte- ren op kosten van het milieu grote spijt krijgen.

Sprong voorwaarts

Dus toch maar stoppen met de economische groei en een blijvend hoge werkloosheid voor lief nemen?

Moeten we alsnog kiezen voor 'de economie van het genoeg', waar het CDA ons enige jaren geleden en- thousiast voor probeerde te krijgen? Of is zelfs dat niet genoeg en moeten we besluiten de produktie drastisch te verminderen?

Wie weet welke radicale stappen we mogelijk in de toe- komst zullen zetten. Maar op dit moment zijn scena- rio's met handhaving van het produktieniveau of zelfs met forse produktiedalingen maatschappelijk niet haalbaar en dus niet democratisch realiseerbaar. Onze wensen kosten daarvoor te vee! geld. De toepassing van de koppeling tussen lonen en uitkeringen, het be- houd van een redelijk niveau van collectieve voorzie- ningen, het uitbreiden van de investeringen door de overheid en ga zo maar door, dat kost miljarden. Bij het ontbreken van economische groei zal de koop- kracht - ook die van de minima - onvermijdelijk omlaag moeten, wil dat alles betaalbaar zijn. Een for- se beperking van de produktie om op die wijze de uit- stoot van milieuonvriendelijke stoffen met enige tien- tallen procenten te verlagen, zal een daling van de koopkracht vereisen die ook in de tientallen procenten zallopen. Gezien de problemen die de bezuinigingen van de kabinetten-Lubbers I en II reeds opriepen, moet men concluderen dat dit een politiek onbegaan- bare weg is. Daarbij komt nog dat dan een wei zeer in- grijpende herverdeling van arbeid nodig is wil de werkloosheid niet tot in Iengte van dagen blijven voortbestaan.

Wat rest is de sprang voorwaarts. De economische

groei meer' wijzel

den~

econc miljo moetl drijvt aans·

passi1 vuile1 miscl Met 1 econ1 'scho gen r ningE Wert De d nomi dear Iijks 1

extra het b gens Nede maar groei een i klem een c mogt Dej2 nadt deja zette van I den.

enig be lei en hi den1 tig b mim scha Ener conj scha vool tiev(

mini

VOOJ

beht van poli hou,

(5)

is

l-

1- .e

l-

Ie r-

~t

>e

rt :i-

ll-

1e le kt 't, je ar

0-

!r- tet te-

te

~e­

te-

en

n?

1et :n- iat .tie :>e-

!la-

!lfs tiet

:tze

ing be- de- de Bij op- lijk for- uit- ien- . de tten .gen

>en, tan- rio-

1 de jven

>che

groei zal zo krachtig moeten zijn, dat niet aileen de meer traditionele PvdA-doelstellingen op redelijke wijze bekostigd kunnen worden, maar ook de miljar- den guldens vergende milieuprogramma's. Door de economische groei zal de overheid over honderden miljoenen guldens extra voor milieuinvesteringen moeten komen te beschikken en zullen burgers en be- drijven de miljarden beschikbaar moeten krijgen om aan strengere milieunormen en een consequentere toe- passing van het eminent belangrijke beginsel 'de ver- vuiler betaalt' te kunnen voldoen. Dit vergt een econo- mische groei in de orde van zo'n drie pro cent per jaar.

Met zo'n forse economische groei is het mogelijk de economische groei - de eerstkomende jaren - 'schoon' te Iaten zijn. Bij een geringe groei daarente- gen moet er op het milieu, of op collectieve voorzie- ningen en koopkracht worden ingeleverd.

Werk, werk, werk .•.

De drie hoofddoelen van beleid - voortgaande eco- nomische groei, beperkte inflatie en een goed werken- de arbeidsmarkt - worden door de noodzaak jaar- lijks grote bedragen voor milieubehoud uit te trekken, extra belangrijk. Het milieubeleid, in combinatie met het bevredigen van de meer traditionele sociale verlan- gens, leidt tot een zo zware financiele belasting van de Nederlandse economie, dat het onverantwoord is ook maar enige risico met het tempo van de economische groei te !open. Het beklemtonen van het belang van een intensief milieubeleid, betekent evenzeer het be- klemtonen van een beleid waarbij de garanties voor een continuering van de economische groei zo groot mogelijk zijn.

De jaren negentig zullen daardoor niet de 'softe' jaren na de harde jaren tachtig zijn. De smalle marges die in de jaren tachtig zo'n damper op het politieke gebeuren zetten, zullen vanwege de noodzakelijke intensivering van het milieubeleid evenzeer in de jaren negentig gel- den. Maar waar in de jaren tachtig in brede kring wei enig begrip bestond voor de noodzaak van een hard beleid (immers, het saneren van de collectieve sector en het herstellen van de werkgelegenheidsgroei verg- den onvermijdelijk offers) daar kan in de jaren negen- tig begrip voor harde maatregelen mogelijk heel wat minder vanzelfsprekend zijn. Een eenduidige maat- schappelijke opvatting is waarschijnlijk ver te zoeken. Enerzijds zullen - zoals gebruikelijk in een opgaande conjunctuur - groepen gebruik willen maken van de schaarste op de arbeidsmarkt en zich sterk maken voor loonsverhogingen en een afwenteling van collec- tieve lasten. Anderzijds zal er een belangrijke stro- ming ontstaan, die de materiele welvaart juist niet voorop wil stellen. Die groep zal vanwege het milieu- behoud soberheid prediken en een verdere verkleining van de inkomensverschillen als noodzakelijk zien. De politieke keus economische groei vanwege milieube- houd, kan met beide groeperingen ernstige conflicten

opleveren. Want de grootst mogelijke garantie van be- houd van economische groei vergt maatregelen die in beide kampen op verzet stuiten. Zoals een vrijwel on- verkorte continuering van de loonmatiging. Het stel- len van de eis aan (gedeeltelijk) werklozen dat zij zich in een aantrekkende conjunctuur volledig voor de ar- beidsmarkt of scholingsvoorzieningen beschikbaar stellen. Het geleidelijk verlagen van de belasting- en premiedruk, waardoor nieuwe collectieve voorzienin- gen aileen mogelijk worden als oude voorzieningen goedkoper worden uitgevoerd. lnkomensverschillen zullen moeten worden vergroot als de doorstroming op de arbeidsmarkt onvoldoende blijft. En zo zijn er nog wei meer maatregelen te noemen die in het leer- hoek van de aanbods-economen een prominente plaats innemen.

Politieke bestuurders wacht in de jaren negentig een zware taak. Nog minder dan in het verleden zal het besturen in een parlementaire democratie het simpel- weg uitvoeren van de volkswil zijn. Besturen blijft het doorvoeren van vele, vaak nogal impopulaire maatre- gelen, waar slechts met de grootste moeite voldoende maatschappelijke steun voor gekregen kan worden.

De verbeelding moet weer aan de macht, maar de ver- beelding moet wei uit eigen kring komen. De PvdA wacht daarom niet aileen de taak een verkiezingspro- gramma op hoofdlijnen op te stellen, maar ook moet er in de partij op diverse niveaus worden gewerkt aan een gedetailleerd plan van actie waarmee Kok en de zijnen aan de slag kunnen als zij in 1990 tot een nieuw kabinet toetreden. Voor een PvdA die nog zo in dis- cussie is, zal het een heidense toer zijn om in 1990 echt voor regeringsdeelname klaar te zijn.

Nolen

I. In een hoogontwikkelde economie verschuift het econo- mische zwaartepunt van de industrie naar de dienstensec- tor. Dat verklaart ten dele de beperkte arbeidsproduktivi- teitsstijging van de laatste jaren. Ook de !age loonstijging is van belang, omdat daardoor arbeid nu minder snel dan in de jaren zestig door machines wordt vervangen.

2. Een subtiele variant van dit schuiven met geld is het PvdA-alternatief voor de Miljoennota 1989. Daarin werd voorgesteld de door het kabinet-Lubbers aangekondigde belastingverlaging te vervangen door een uitgebreid pro- gramma van overheidsinvesteringen. Volgens de opstel- lers Ievert dit plan enige duizenden arbeidsplaatsen op.

Dit effect is waarschijnlijk van korte duur omdat het plan een enorm overschot op de betalingsbalans kweekt (con- sumptieve bestedingen in het buitenland worden vervan- gen door binnenlandse bestedingen), waardoor op ter- mijn een waardestijging van de gulden onvermijdelijk is. Dat zal met afbraak van werkgelegenheid in de export- sector gepaard gaan.

3. Uit OECD-overzichten blijkt dat in de moeilijke jaren 1979-1986 in Nederland het aantal banen sterker groeide dan in Zweden. Het aantal nieuwkomers op de arbeids- markt was in Zweden echter aanzienlijk geringer dan in Nederland waardoor daar - in tegenstelling tot hier - de werkloosheid niet opliep.

socialisme en democratie nummer2

57 februari 1989

(6)

SOcii num1 janu1

Ton Darning Historicus

socialisme en democratie nummer 2

februari 1989

De Europese dilemma's van de Partij van de Arbeid

De Europese integratie vormt zowel economisch als politiek een 'conditio sine qua non'. Dit schrijven de opstellers van het rapport Schuivende Pane/en in de inleiding tot het hoofdstuk over het internationale be- Jeid. Nederland dient aan dit proces onvoorwaardelij- ke steun te geven.1 In het rapport wordt deze aanbeve- ling geplaatst tegenover de voorwaarden die Neder- land in het verleden aan een verdere integratie van Europa zou hebben gesteld.2 Hoewel dat nergens met zoveel woorden wordt gezegd, lijkt men hiermee eer- der het sociaal-democratische dan het algemene Ne- derlandse stand punt op het oog te hebben.

Juist de houding van de PvdA ten opzichte van de Europese samenwerking is altijd gekenmerkt geweest door een zekere ambivalentie. Enerzijds werd vanuit de beginselen van de partij sterk aangedrongen op de vorming van supranationale Europese instellingen.

Men hoopte zo te kunnen komen tot de verwezenlij- king van sociaal-democratische doelstellingen als stu- ring en controle van de economie. Anderzijds was men zich terdege bewust van de gevaren die overdracht van essentiele nationale bevoegdheden met zich mee- bracht. Nationaal reeds gerealiseerde doelstellingen zouden op supranationaal niveau verloren kunnen gaan.

Het sterkst kwam deze ambivalentie tot uiting in het 'voorwaardelijkheidsdenken' zoals zich dat begin ja- ren zeventig ontwikkelde. De eerste officiele formule- ring van dit denken is in Keerpunt '72 te vinden. Hier- in werd gesteld, dat 'het streven naar een grotere een- heid in Europa ondergeschikt (diende) te zijn aan de verwezenlijking van een progressief beleid'. De be- zorgdheid die juist bij de socialistische partijen be- stond om nationale verworvenheden te verliezen werd voor het eerst expliciet gemaakt. Economische en so- ciale ordeningsinstrumenten en de democratisering der samenleving dreigden verloren te gaan zonder dat daar op supranationaal niveau voldoende tegenover stond.3

In een artikel in Internationale Spectator vroeg W.J.

Veenstra zich in 1977 af of hier sprake was van een koerswijziging. In de peri ode tot 1971/72 was het be- leid van de partij gekenmerkt geweest door een grote mate van loyaliteit aan het 'beginsel' van de Europese samenwerking. 4 Inderdaad was er sprake van een breuk in de Europese benadering, maar, zo conclu- deerde hij, ' .. . de traditionele voorstanders van de Europese samenwerking ( ... ) (hebben) het in de partij gewonnen van de aanhangers van een voorwaardelijk- heidsdenken'. Hij stelde voor de toekomst de vraag of de PvdA zich neer zou leggen bij het politiek- econo- mische systeem in Europa of als 'dissident' zou probe- ren de bestaande machtssystemen te doorbreken.s

58

Het 'onvoorwaardelijk' van Schuivende Panelen lijkt Veenstra wat z'n conclusie betreft voor de jaren tach- tig gelijk te geven. Wat zijn vraag voor de toekomst betreft moet opgemerkt worden dat in het rapport geen 'dissidente' Europese geluiden doorklinken. Hoewel uit de rede, die W. Kok 10 november 1988 voor het Instituut Clingendael uitsprak blijkt dat on- danks het 'onvoorwaardelijk' van Schuivende Pane- len, nog steeds sociaal-democratische reserves moeten worden meegewogen. 6

In dit artikel zal ik proberen aan te tonen, dat in de praktijk de houding van de Partij van de Arbeid ten opzichte van de Europese samenwerking vooral werd gekenmerkt door continulteit. Hoewel in het pro- grammatisch debat de continue aanwezige ambivalen- tie nog wei eens tot extreme standpunten leidde, wer- den hierdoor geen grote beleidsmatige koerswijzigin- gen veroorzaakt.

Ik behandel de opstelling van de PvdA ten opzichte van de Europese integratie aan de hand van twee pa- rallel lopende ontwikkelingen, beide gevolg van het economisch succes van de Europese Gemeenschap. De eerste ontwikkeling behelst de eventuele politisering van de communautaire verhoudingen volgend op de economische integratie. Voor een partij die de samen- werking in Europa breder ziet dan de vorming van een gemeenschappelijke markt bestaat tussen deze twee een onlosmakelijk verband. Ten tweede besteed ik aandacht aan de houding van de partij ten aanzien van de effectuering van de toegenomen economische Europese macht in daadwerkelijk politiek gewicht.

Vooraf dient echter de vraag aan de orde te komen welke zelfstandige rol er iiberhaupt voor een Neder- landse sociaal-democratische partij is weggelegd bij de totstandkoming van het buitenlands (i.e. Europese) beleid.

Sociaal-democratische benadering

Bij de beoordeling van het PvdA-beleid ten opzichte van de Europese eenwording moet met een aantal be- perkingen rekening worden gehouden. De eerste be- perking geldt de invloed die Nederland kan uitoefenen op de internationale politieke verhoudingen. De tot- standkoming van het verenigde Europa zoals wij dat nu in de vorm van de Europese Gemeenschappen ken- nen, is voor alles een produkt van de internationale politieke en economische situatie. In de eerste jaren na de oorlog werd deze situatie bepaald door de enorme economische chaos waarin Europa zich bevond, de noodzaak tot 'neutralisatie' van Duitsland en de toe- nemende spanningen tussen Oost en West, de Koude Oorlog.

Wat de wederopbouw betreft dacht de partij in natio-

naal, <

demo<

gingv dan d hierui

Het <

stand) 1948, kwest niet z heid, werd1 Duitsl moest In de voor l

sen de dieo<

afkor nend en de nomi zij wi Hoe\l stonq word 'supe indivj cong1 bepai COmJ1 zings

gehe~

teken Euro duidc Den Euro beoo Door Euro afzij1 gronl wore\

tie, v politl heid

posi~

Het waaJ ook

wen~

ming pisch

Ten~

de me kan 1

mee1 hen

onb~

litie~

van 1

(7)

t

8

1-

!-

n

e n d

)- 1- r- 1-

te

'l-

et

>e tg le n-

:n ee ik m ae en :r- de

;e)

tte

>e-

>e- en )t- lat :n- ale na me de )e- tde io-

naal, eventueel in VN-verband. Hoewel in de sociaal- democratische pers wei gepleit werd voor de vereni- ging van Europa, was het eerder de behoefte aan vrede dan de behoefte aan economische samenwerking die hieruit naar voren kwam. 7

Het eerste naoorlogse officiele 'Europese' partij- standpunt, verwoord in het verkiezingsprogram van 1948, was gekoppeld aan de oplossing van de Duitse kwestie. De 'uitbouw van de Europese Federatie' leek niet zozeer voort te komen uit een Europese gezind- heid, maar drong zich min of meer op, nu duidelijk werd dat het voor de Europese economie zo onmisbare Duitsland weer in de statengemeenschap opgenomen moest worden.

In de zomer van 1947 was a! duidelijk geworden, dat voor Europa geen zelfstandige, bemiddelende rol tus- sen de supermachten was weggelegd. De hoop hierop, die ook binnen de PvdA werd gekoesterd, werd bij de afkondiging van het Marshall-plan door de Amerika- nen de kop ingedrukt. Door de acceptatie van het plan en de bijbehorende voorwaarde dat Europa zich eco- nomisch zou verenigen, kozen de Marshall-landen, of zij wilden of niet, voor het Westerse kamp.

Hoewel in de partij aanvankelijk grote aarzeling be- stood deze Amerikaanse Ieiding in de Europese een- wording te accepteren (Amerika was het land van het 'superkapitalisme' dat leidde tot 'koud en harteloos individualisme', aldus Vorrink op het laatste SDAP- congres van 1946), werd het Europese beleid al gauw bepaald door de strijd van het 'Vrije Westen' tegen de communistische dreiging uit het Oosten. In het verkie- zingsprogramma van 1952 stond de samenwerking, geheel in navolging van De Weg naar Vrijheid, in het teken van de 'versterking van vrede en veiligheid in Europees en Atlantisch verband', waarbij de laatste duidelijk prioriteit kreeg.

De rol die Nederland kon spelen in het proces van de Europese integratie, vormt de tweede beperking bij de beoordeling van het sociaal-democratisch standpunt.

Doordat Duitsland nog niet zijn voile gewicht in de Europese schaal kon gooien en Engeland zich geheel afzijdig hield, was deze rol aanvankelijk groter dan op grond van de Nederlandse omvang verwacht mocht worden. De vorming van een supranationale organisa- tie, ntaaraan de verschillende partners ongeacht hun politieke en economische gewicht, op voet van gelijk- heid zouden deelnemen, vormde de manier om deze positie voor de toekomst veilig te stellen.

Het streven naar Europese supranationale organen, waar het congres van 1955 zich voor uitsprak, was dan ook eerder een uiting van de algemene Nederlandse wens zich tegen eventuele Franse of Duitse machtsvor- ming te verzetten, dan dat er sprake was van een ty- pisch sociaal-democratisch stand punt.

Tens lotte moet de vraag gesteld worden of een sociaal- democratische partij vanuit haar beginselen invloed kan uitoefenen op het buitenlands beleid in het alge- meen en op het proces van de Europese integratie in het bijzonder. 'Buitenlandse politiek is voor een niet onbelangrijk dee! een afgeleide van economische, po- litieke en financiele machtsverhoudingen', schrijft H.

van den Bergh in een artikel in Socialisme en Demo-

cratie in 1975.8 Hij voegt eraan toe, dat de sociaal- democraten dat in het verleden onvoldoende hebben beseft. Paul Scheffer gaat in 1986 in hetzelfde blad zelfs nog een stapje verder. Buitenlandse politiek mag volgens hem nooit tot terrein worden waarop binnen- landse politieke tegenstellingen worden geprojec- teerd.9

Aan dit laatste verbod heeft de Partij van de Arbeid zich in het verleden in ieder geval niet a! te zeer gestoord. Naast de bovengenoemde internationale factoren die de Europese integratie bepaalden, heeft de partij vanaf het begin ook getracht te komen tot een specifiek sociaal-democratisch standpunt. De eerste stappen op weg naar de Europese eenwording - in de functionalistische benadering-van-onder-op werd de vorming van de Benelux gezien als zo'n eerste stap - werden toegejuicht in de hoop dat dit zou Ieiden tot een Socialistisch Verenigd Europa. Ordening en plan- ning van de economie (incidenteel aangevuld met een beroep op het socialistisch internationalisme) waren daarbij de sleutelbegrippen.

Maar de Benelux werd niet socialistisch en ook de later gevormde EGKS had meer liberale dan socialistische trek ken. De partij kon hier op drie manieren op reage- ren. Ten eerste kon zij de nadruk leggen op de socialis- tische elementen in de verdragen en volhouden, dat op deze manier de idealen van het democratisch socialis- me werden verwezenlijkt. Ten tweede kon zij de sa- menwerking waarbij de economische grenzen werden afgeschaft zonder dat daar voldoende economische controle voor in de plaats kwam als te liberalistisch ge- heel van de hand wijzen. Ten slotte, en dit was de optie waar de PvdA in de jaren vijtig voor koos, kon zij het streven naar een verenigd Europa zelf, ongeacht de ideologische invulling, tot socialistisch ideaal verhef- fen. Het ging erom, dat de socialisten streefden naar een Europa waarin hun doelstellingen verwezenlijkt konden worden.

Europees boven nationaal beleid

Tegen deze achtergrond werd het 'Verdrag tot oprich- ting van de Europese Economische Gemeenschap' dat op 25 maart 1957 in Rome werd ondertekend, door de Nederlandse sociaal-democraten benaderd. In de be- oordeling of dit verdrag de moge/ijkheden in zich had om tot verwezenlijking van de sociaal-democratische doelstellingen te komen, vormden de mate van econo- mische sturings- en planningsinstrumenten en het de- mocratisch gehalte de toetsingscriteria.

In een artikel waarin het 'Euromarktverdrag vanuit socialistisch gezichtspunt' door H. Vos werd behan- deld, kwam deze tot de conclusie, dat de EEG op zich zelf geen verdrag ter bereiking van een socialistische Europese gemeenschap was. De vorming van een doua- ne-unie, waarbij slechts prake is van opheffing van de onderlinge handelsbelemmeringen (de zogenaamde negatieve integratie) moet gevolgd worden door 'een gemeenschappelijke economische, een gemeenschap- pelijke conjunctuur- en een gemeenschappelijke mo- netaire politiek' (de zogenaamde positieve integratie).

Toch was Vos over de mogelijkheden voor zo'n socia- listische Europese gemeenschap niet pessimistisch en

socialisme en democratie nummer2

59 februari 1989

(8)

socialisme en democratie socl1 nummer 2

num februari 1989 janu

daarom voegde hij aan zijn conclusie toe, dat het ver- drag daar ook niet aan in de weg stond. 10

In de beoordeling van S.L. Mansholt stond de moge- lijkheid tot politieke integratie in het Europese Parle- ment centraal. Bij de beantwoording van de vraag 'hoe (het) staat met de ontwikkeling van het socialis- tisch denken in Europa', achtte hij het van het groot- ste belang dat de partijen een duidelijke Europese con- ceptie wisten te ontwikkelen. Hij voegde daar echter aan toe, dat het 'socialistisch-nationaal standpunt' ge- offerd diende te worden als de Europese zaak daar na- deel van ondervond. 11 Met deze opmerkingen werd de toon gezet voor de benadering van de PvdA van de Europese eenwording in de jaren zestig. De reserves waren er wei, maar zij mochten nooit leiden tot stag- natie in het eenwordingsproces. In feite werd daarmee de lijn voortgezet, zoals die door het Partijcongres van 1955 was uitgestippeld. De vorming van supranatio- nale organen moest gevolgd worden door de voor so- cialisten belangrijke doelstellingen van de politiek- economische gemeenschap en de totstandkoming van een rechtstreeks gekozen parlement.

Economisch blijkt de EEG in de jaren zestig al snel een succes te zijn. De uitbreiding van de supranationale bevoegdheden met de verwachte totstandkoming van een sociaal-econornisch beleid en de versterking van de democratische controle van de instellingen bleven evenwel uit. Wat de democratisering betreft leek aile hoop op de toetreding van Engeland gevestigd te zijn.

De democratische stabiliteit van het Verenigd Konink- rijk, zo merkte Samkalden in 1963 op, had de demo- cratische ontwikkeling van de gemeenschap kunnen waarborgen. 1 2

De Gaulle had op zijn beroemde persconferentie van 1962 al opgemerkt, dat hier sprake was van een 'para- dox neerlandais'. Engeland had weliswaar een lange democratische traditie, maar zowel links als rechts stond negatief tegenover de overdracht van nationale bevoegdheden aan supranationale instellingen. 13 De Britse toetreding zou de ook door de PvdA gesteunde strijd tegen het 'Europe des Patries' van de Franse Ge- neraal absoluut niet ten goede zijn gekomen.

Hoewel Mansholts 'voorwaardenbeleid' - nationaal (partij)belang moet wijken voor het belang van de Europese integratie - officieel nog steeds gold, leek hier toch eerder een nationaal dan een Europees be- lang mee gediend te zijn. Engeland zou namelijk een goed tegenwicht kunnen zijn tegen de mogelijke Frans-Duitse directoraatsvorming binnen de Gemeen- schap.14

Met het economisch succes verdween echter gaande- weg de aandacht voor de verdere integratie. Slechts een enkeling vroeg zich af, of de partij de verantwoor- delijkheid op zich kon blijven nemen de Europese in- tegratie te steunen, indien deze integratie niet hand in hand zou gaan met een uitbreiding van de bevoegdhe- den van het Europese parlement. 15 Verder bleef het opvallend stil rond het thema van de Europese een- wording.

Zonder a! te vee! bezwaren van de kant van de PvdA was het economisch succes van de EEG gepaard ge-

60

gaan met de totstandkoming van een soort 'twintigste eeuws Iaisser-faire, laisser-passer systeem', zo merkt Vredeling in 1970 op. 16 Het is dan ook niet verwonder- lijk dat de jaren zeventig een iets ander sociaal-demo- cratisch beeld van de Europese integratie op zou gaan leveren.

Partijdoelstellingen boven Europese integratie De jaren zeventig staan in het teken van de plannen en blauwdrukken om de in de versukkeling geraakte Europese integratie weer op gang te brengen. Op de Haagse Top van 1969 was a! besloten te komen tot ver- dere 'voltooiing, verdieping en uitbreiding' van de Ge- meenschap. Dit leidde tot de uitspraak van de Parijse Top van 1972, dat de Economische en Monetaire Unie v66r 31 december 1980 voltooid moest zijn. In deze Unie zou een vrij goederen-, diensten-, personen-, kapitaal- en betalingsverkeer moeten gelden. Tevens zouden de nationale val uta vervangen moeten worden door een enkele Europese Munt. Tenslotte was het de bedoeling de belangrijkste del en van het econornische, monetaire en budgetaire beleid op het niveau van de Gemeenschap vast te leggen.

Hiermee leek een punt van het sociaal-democratische verlanglijstje, de versterking van de supranationali- teit, ingewilligd te gaan worden. De angst echter dat dit zou gebeuren zonder versterking van de democrati- sche controle en daarmee de mogelijkheden voor de so- ciaal-democraten verloren zouden gaan deze ontwik- kelingen vanuit de beginselen van sturing en planning van de economie te belnvloeden, leidde tot groot wan- trouwen binnen de PvdA. De eis tot politisering door middel van democratisering van de Gemeenschap werd verhard en leek te veranderen in een eis tot 'so- ciaal-democratisering'.

In Keerpunt '72 werd het streven naar een grotere een- heid in Europa, bijvoorbeeld via de totstandkoming van een economisch-sociale unie, ondergeschikt ge- maakt aan de verwezenlijking van een progressief be- leid. In de regeringsverklaring van het kabinet-Den Uyl wordt de Europese Eenwording niet expliciet ge- noemd, maar wei wordt opgemerkt, dat het buiten- landse, i.e. het Europese, beleid in het verlengde zou moeten liggen van het binnenlandse beleid ('spreiding van kennis, macht en inkomen'). 17 Toen Den Uyl in een rede voor de Europese Gemeenschap (6 oktober 1973) 'het tempo waarin het proces van Europese een- wording zich voltrekt' minder belangrijk achtte dan de 'vraag wat voor soort samenleving wij in de Ge- meenschap tot stand willen brengen' leek dit nieuwe 'voorwaardelijkheidsdenken' doorgedrongen te zijn tot het Europese beleid van de PvdA.

Toch is er geen enkele aanleiding te denken, dat dit 'voorwaardelijkheidsdenken' ook daadwerkelijk van betekenis is geweest in de houding van de PvdA ten opzichte van de Europese integratie. Ondanks de re- gelmatig geuite reserves van J. Pronk in zijn verant- woordelijkheid als Minister van Ontwikkelingssamen- werking ten opzichte van het zich tot een 'kapitalisti- sche supernatie' ontwikkelend Europa, werd de een- wording nauwelijks ter discussie gesteld. 18

Ten eerste werd deze gedachte zelf al vrij snel genuan-

ceerd.

Den l voorw gelijkt te een echter minge period werd;

lijkhei werkil Ten t\l zaak v lid vat tie zicl tijn in:

seGe1 binne1 cialist Watb Iibera 'doelt hecht1 Geme lijk a!

sering Zo cd zich ir hinge1 Gemel van ec versch voor geach1 streve Europ In 19l sche 11 richt.

tische tegelij Social

van~

'zespa tot de reau' gewee aan u of rec den gl Ook t als do EurOJ ventii partij, prana derhe ling iJ te wil ginsel men \I

sociai

(9)

:e ct r-

)-

.n

:n te ie r-

e- se .ie ze

1-,

ns :n

:ie e, :ie he li- at ti-

0-

k- ng n- or ap

0-

·n- ng te- ,e- en

~e­

:n- ou ng in 1er :n- an 1e- we ijn dit an :en re- nt- :n-

;ti- :n- m-

eeerd. De kritiek op de Europese integratie, zo merkte Den Uyl in 1976 op, werd verkeerd begrepen. Het voorwaardenbeleid gold aileen de 'bei'nvloedingsmo- gelijkheden' in soeialistisehe zin. Dit betekende in fei- te een eis tot demoeratisehe eontrole, een eontrole die eehter ook ten goede kwam aan andere politieke stro- mingen. Het programma voor de volgende kabinets- periode, zoals dat op het verkiezingseongres van 1977 werd aangenomen, sprak dan ook van de noodzake- lijkheid van de medewerking aan de Europese samen- werking.19

Ten tweede moet opgemerkt worden dat 'Europa' een zaak was voor een 'kleine groep partijgenoten die als lid van het Europese Parlement of in een andere fune- tie zieh hiermee bezig moe(s)ten houden', zo stelt Pa- tijn in 1971 vast. In de jaren zeventig bleef de Europe- se Gemeensehappen voor deze groep het 'kader waar- binnen we moeten bouwen aan een demoeratiseh so- eialistisehe Europese samenleving'. 20

Wat bleef, was de algemene wens om 'na de jaren van liberalisatie binnen de Gemeensehap' nu te komen tot 'doelbewuste beleidsintegratie' .21 Daarbij vormde de heehtere soeialistisehe samenwerking in de Europese Gemeensehap een eerste vereiste en deze kon natuur- lijk aileen maar zinvol zijn bij een verdere demoerati- sering van de instellingen. 22

Zo eoneentreerde het Europese beleid van de PvdA zieh in de jaren zeventig op drie elementen die sarnen- hingen met het streven naar demoeratisering van de Gemeensehappen. Het betrof hier de totstandkom.ing van een gemeensehappelijk Europees beleid van de versehillende soeiaal-demoeratisehe partijen (waar- voor Europese partijvorming onmisbaar werd geaeht), reehtstreekse Europese verkiezingen en het streven naar uitbreiding van de bevoegdheden van het Europese Parlement.

In 1957 werd het 'Verbindingsbureau der Socialisti- sehe Partijen in de Europese Gemeensehappen' opge- richt. Het had tot doe! het optreden van de zes socialis- tische partijen in de Gemeensehap te coordineren en tegelijk dit optreden onder eontrole te houden van de Socialistische lnternationale. Hoewel Van der Goes van Naters voor dit sarnenwerkingsverband de naam 'zespartijen-partij' bedacht, kwam Vredeling in 1970 tot de vergaande eonstatering dat dit Verbindingsbu- reau 'niets' deed. 'Droogzwemmen, meer is het niet geweest'. 23 Voordat ook maar gedacht kan worden aan uitbreiding van de parlementaire bevoegdheden of rechtstreekse verkiezingen moet een aanvang wor- den gemaakt met Europese partijvorming.

Ook van de Progressieve Europese Partij (PEP), die als doelstelling werd gesteld van de in 1969 opgeriehte Europe e Politieke Actiegroep, kwarn in de jaren ze- ventig echter niets tereeht. De Europese soeialistisehe partijen konden in eigen geledingen niet komen tot su- pranationale besluitvorming op basis van een meer- derheid. De neiging bestond, zo constateerde Vrede- ling in 1977, pas aan gemeensehappelijk politiek mee te willen werken, als die politiek volgens de eigen be- ginselen werd gevoerd. Dat gold voor de Europese sa- menwerking in het algemeen en voor de onderlinge

ociaal-demoeratische samenwerking. Te weinig werd

volgens Vredeling beseft, dat 'onversneden soeialisti- sehe politiek' pas mogelijk is in een situatie, waarin de socialisten meer dan de helft van het aantal zetels in een parlement bezetten. 24

Wat de oorzaak van het uitblijven van een Europese sociaal-demoeratisehe partij ook moge zijn, ook in de jaren tachtig is het er niet van gekomen. Dankert merkt in 1986 op over de Federatie van Socia1istische Partijen in de Europese Gemeenschap, dat deze 'eer- der een adres dan een organisatie' genoemd kan wor- den.25 In een tijd waarin de verschillende Europese sociaa1-demoeratische partijen zich afvragen hoe zij i.iberhaupt op nationaal niveau de macht weer in han- den kunnen krijgen, 1ijkt Europese partijvorming niet de eerste prioriteit te krijgen.

De PvdA blij ft de Europese partijvorming echter a1s een van de belangrijkste stappen in de democratisering van de Gemeenschap zien. Na de genoemde 'zes-par- tijen-partij' van Vander Goes van Naters en de PEP van Vredeling wordt ook nu weer in Bewogen Bewe- ging expliciet en met nadruk gepleit voor de intensive- ring van de samenwerking tussen de sociaal-democra- tische partijen van West-Europa.

Aan het eind van de jaren zeventig werd wei het tweede element in het streven naar politisering van de Ge- meenschappen verwezenlijkt. In juni 1979 vonden de eerste rechtstreekse verkiezingen voor het Europese Par1ement plaats. Zij vormden tevens het enige licht- puntje in een periode waarin de Europese integratie nagenoeg tot stilstand was gekomen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Europese discussie zich ge- heel concentreerde op de, eerst in 1978 verwachtte, la- ter voor 1979 vastgeste1de verkiezingen. Hoewe1 de re- serves ten opzichte van de supranationaliteit bleven bestaan, werd het Europees kader aanvaard als meest passend voor de problemen die internationaal opge- lost moesten worden. 26 Daarmee werd een pragma- tisme gelntroduceerd, dat sterker bleek te zijn dan de kritiek die bleef bestaan op de geringe bevoegdheid van het te kiezen parlement.

Nuancering der standpunten

De verkiezingen van 1979 werden gekenmerkt door een 'volledig gebrek aan politieke dramatisering', zo schrijft de Europa-veteraan Brugmans in 1980. Aile kandidaten gedroegen zich hierbij als 'goede Euro- peanen'. Hij had graag gezien, dat de Europese soda- listen meer aandacht hadden geschonken aan de mo- gelijke progressieve politiek die zou moeten worden ontwikkeld in EEG-verband. 27 Het lijkt er echter op, dat die discussie in de jaren tachtig even naar de ach- tergrond is geschoven.

Ook in het eerste jaar na de vorming van de nieuwe Europese socialistische fractie, nu eindelijk berustend op een werkelijk mandaat van de Europese kiezers, is deze niet in staat geweest politiek te functioneren.

Dankert merkt hierover op, dat de verkiezingspro- gramma's van de versehillende partijen binnen de fractie soms haaks op elkaar stonden. De verwant- schap met landgenoten van andere fracties was vaak groter dan die met de partijgenoten uit andere lan- den.28

socialisme en democralie nummer2

61 februari 1989

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN