• No results found

Bezinning op

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bezinning op "

Copied!
63
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Inhoud

Drs. A. H. A. Veenhof

3 Bezinning op "Gespreide verantwoordelijkheid"

Dr. W. L. M. Adriaansen

22 Internationale macht en interne autonomie

Richard von Weizsäcker 31 Met het oog op de toekomst -

politieke perspectieven voor morgen

Mr. drs. A. H. M. Dölle

46 Wensen tot Grondwetsherziening in partijprogramma's

Documentatie

54 Commentaar KVP-bestuur op het CDA-rapport

"Grondslag en politiek handelen"

- - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Eind 1978 waren we zover dat Politiek perspectief na een tüd van stag- natie weer regelmatig verscheen. Dat dit nummer desondanks met een grote vertraging verschünt, is te wüten aan de omstandigheden dat de eindredacteur enkele maanden ziek is geweest. Wü hopen dat u voor dit geval van overmacht begrip kunt opbrengen.

Het eerste nummer van de jaargang 1979 zal naar verwachting eind april verschÜnen . Het tweede nummer, een themanummer in verband met de komende Europese verkiezingen, zullen we in mei publiceren. En het derde nummer (mei/juni) hopen we u in juni te kunnen aanbieden. (Red.)

- - - - _ . - - - - - - - - - - - -

Politiek perspectief, november/december 1978

(2)
(3)

Bezinning op

"Gespreide verantwoordelijkheid"

A. H. A. Veenhof*

INLEIDING

De korte bespreking die voorafging aan de persconferentie waarop de commissie het rapport "Gespreide verantwoordelijkheid" 1 zou presen- teren, herinner ik mij nog goed. Tijdens die gedachtenwisseling kwam de vraag naar voren of het gezamenlijk opgebouwde werkstuk inderdaad een christen-democrati3che bijdrage aan de discussie over de econo- mische orde zou worden of dat het snel in de vergetelheid zou geraken.

Nu, vier maanden na de publikatie, blijkt het verhaal al heel wat pennen in beweging te hebben gebracht. Alle dagbladen en verschillende week- bladen hebben er zowel in hun berichtgeving als in eigen commentaren en gastrubrieken ru ime aandacht aan geschonken. Momenteel zijn het meer vakbladen en de pel-iodieken van onze wetenschappelijke institu- ten die hun kolommen voor deskundig commentaar hebben opengesteld.

Daarnaast zijn er op allerlei plaatsen in het land, en zeker niet alleen in CDA-verband, discussies gaande over de lijn van denken en de concrete suggesties uit het rapport. Ook op de in januari 1979 in Utrecht ge- houden studiedag bleek grote belangstelling, niet in de laatste plaats van de verschillende maatschappelijke organisaties.

Het lijkt mij wijs als de commissie al die reacties zou bundelen en de voorstellen uit het rapport met de maatschappelijke organisaties nog verder zou doorspreken. Zij zou daarna kunnen afsluiten met een pamflet waarin zij haar visie nader onderbouwt en concretiseert als handreiking aan onze politieke gezagsdragers en vertegenwoordigers, juist ook voor hun beleid in de huidige regeringsperiode.

Mij is gevraagd reeds nu op de commentaren in te gaan. Ik beperk mij hierbij tot die artikelen die onder eigen naam zijn gepubliceerd. De artikelen van prof. dr. H. van den Doel in het dagblad Trouw blijven hier evenwel buiten beschouwing, omdat de commissieleden prof. dr.

H. J. van Zuthem en drs. I-I. Borstlap daarop reeds uitvoerig hebben gereageerd.

*Drs. Veenhof was co-rapporteur van de commissie die het rapport "Gespreide verantwoorde- IUkheid" heeft opgesteld. HU is lid van het algemeen bestuur van het CDA en van de CDA- commissie "Grondslag en politiek handelen".

1 "Gespreide verantwoordelijkheid - een chîlsten-democratische bijdrage aan de discussie over de economische orde"; rapport van de wetenschappelijke instituten van ARP, CHU en KVP; 1978; 170 pag.; f 16,-.

Politiek perspectief, november/december 1978 3

(4)

De reacties zijn duidelijk verschillend van karakter. Een enkeling beoogt in zijn bijdrage analytisch te zijn en niet normatief. Hij schetst in hoe- verre het CDA op basis van dit rapport ten aanzien van de economische orde verschilt met de PvdA en de VVD, zowel op het ideologische vlak als in de praktische politiek. Anderen pl2atsten hun eigen visie centraal en toetsten daaraan het rapport. De meesten hebben daarentegen ge- tracht vanuit een kritische beschouwing de concrete suggesties die de commissie aandraagt, verder uit te werken. Allen vermelden dat het om eerste indrukken gaat en dat zij zich beperken tot enkele centrale thema's.

Zo ook zal dit artikel zijn. Behandeld worden achtereenvolgens punten van algemene overeenstemming, de grondmotieven, de relatie overheid en maatschappij, het inkomensbeleid, de arbeidsmarkt en het realiteits- gehalte van het rapport in algemene zin.

Om het de lezer van dit artikel niet onnodig gecompliceerd te maken, zal ruim uit de betreffende artikelen worden geciteerd. Het uitgangspunt hierbij is wel dat de inhoud van het rapport "Gespreide verantwoorde- lijkheid" voldoende bekend is.

ALGEMENE OPMERKINGEN

Waar de ene schrijver met waardering spreekt over belangrijke passa- ges uit het rapport, zet de ander juist zijn vraagstekens. Wat kan ook anders verwacht worden bij een zo heterogeen gezelschap critici. Toch zijn er een aantal conclusies die vrijwel algemeen worden onderschre- ven.

- De commissie zegt van haar rapport dat het geen blauwdruk is, maar een contourennota over de vraag in welke richting onze economische orde "bij ongewijzigd beleid" evolueert en over de vraag hoe wij deze ontwikkeling zouden willen bijsturen.

De commissie heeft een economische orde trachten te schetsen die zoveel mogelijk bestand IS tegen verrassingen, waarin mensen niet schrikken van onverwachte gebeurtenissen en ontwikkelingen, maar deze veeleer als nieuwe uitdagingen zien, waarbij zij op hun verant- woordelijkheden voor de problemen worden aangesproken. Deze bena- deringswijze vindt veel gehoor. Prof. dr. N. H. Oouben vat een en ander in zijn artikel 2 als volgt samen: "De organisatie van economische be- slissingen heeft op verschillende niveaus plaats en dat betekent een voortdurende afweging van besluitvormingsprocessen tussen die niveaus.

Want niet voor eens en altijd kunnen hier regels worden opgesteld die een dUidelijke afbakening geven voor datgene wat op de verschillende niveaus in het beslissingsproces thuishoort. Vaste verhoudingen negeren de dynamische ontwikkeling van de economische orde en leiden ge- makkelijk tot een vanzelfsprekendheid in de afweg ing waardoor een

2 AR·Staatkunde, 48e jaargang, nr. 10.

(5)

ng beoogt st in hoe- momische ische vlak e centraal Itegen ge- ies die de n dat het e centrale ns punten

~ overheid realiteits- te maken, gangspunt Intwoorde-

jke passa- lt kan ook ritici. Toch nderschre-

Jk is, maar onomische e wij deze

1etsen die 3nsen niet gen, maar un verant- )eze bena- n en ander nische be- tekent een jie niveaus.

Jesteld die rschillende 3n negeren

leiden ge- Irdoor een

mb er 1978

echte tegenoverelkaarstelling van baten en offers niet meer gemakkelijk plaats heeft."

_ De commissie concludeert dat de aard en de omvang van de sociaal- economische problemen waarvoor wij ons in deze zeventgier jaren gesteld weten, niet alleen moeten worden bestreden met een beetje meer of minder van het vertrouwde beleid, maar dat ook het probleem- oplossende vermogen van onze economische orde moet worden ver- hoogd. Het gaat daarbij dus niet alleen om de vraag hoe problemen op te lossen, maar eveneens om de vraag wie zich verantwoordelijk moet weten voor het aanpakken van de vraagstukken.

Geen der schrijvers vecht deze stelling aan. Ook op de studieconfe- rentie werd dit geluid niet bestreden. Dat is bijzonder interessant en moet voor onze politieke gezagsdragers een vingerwijzing zijn. De vraag moet derhalve onder ogen worden gezien of ingrijpende financieel- economische maatregelen wel voldoende effect sorteren indien daaraan niet het antwoord is verbonden op de vraag of ook de verantwoordelijk- heidsafbakening in de economische orde optimaal is geregeld. Niet om een koppelverkoop te bepleiten, maar omdat in de ene economische structuur maatregelen beter uitwerken dan in de andere.

_ De commissie hoopt een christen-democratische bijdrage aan de discussie over de economische orde te hebben geleverd. Dat herkennen de meeste recensenten duidelijk. Prof dr. Th. A. Stevers heeft in zijn artikel 3 deze vraagstelling centraal gesteld. Het ligt daarom voor de hand uit zijn analyse van de verschillen op ideologisch vlak hier te citeren: "Zien we naar het grondmotief waar men van uitgaat, dan aarzel ik niet om voor de VVD de vrijheid kenmerkend te noemen en voor de PvdA de gelijkheid. Maar voor het CDA? Niet de verantwoordelijkheid, maar de broederschap. Zien we naar het niveau waar de beslissings- bevoegdheid wordt gelegd, dan beklemtoont het CDA sterk de particu- liere organisaties, en de VVD en de PvdA meer het individu respectie- velijk de centrale overheid. Binnen de particuliere organisaties legt het CDA een opmerkelijk accent op de bedrijfstakken, zij spreekt hier zelfs van enthousiasme. De VVD beklemtoont de beslissingsruimte van de afzonderlijke onderneming, met name van de ondernemingsleiding.

De PvdA ruimt wellicht meer dan de beide andere partijen ruimte in voor de centrale organisaties van werkgevers en, vooral, werknemers.

Zien we naar het type van besluitvorming, dan legt het CDA meer dan de andere de nandruk op het overleg, de VVD meer op markt en de PvdA op de centrale leiding van de staat".

GRONDMOTIEVEN

Hoezeer ook een christen-democratische benadering in het rapport is herkend, de vraag of de commissie de grondmotieven van christen-

3 AR.Staatkunde. 48e jaargang, nr. 12.

Politiek perspectief, november/december 1978 5

(6)

democratische politiek helder en juist heeft geformuleerd, wordt ver- schillend beoordeeld.

De commissie beschouwt de economische orde als een onderdeel van de wijdere maatschappelijke orde. Haar opvatting is, dat de economische ontwikkelingen en de economische structuur daarom getoetst moeten worden aan normen die niet door de economie worden begrensd. De zin van economische bedrijvigheid dient te zijn, dat zij mensen beter in de gelegenheid stelt tot hun bestemming te komen. Dit heeft de commissie er toe gebracht de verantwoordelijkheid centraal te stellen.

Verantwoordelijkheid verwijst naar een bevoegdheid tot handelen, maar ook naar een normering van dat handelen. I n de studie wordt een verantwoordelijkheid centraal gesteld die georiënteerd is op rentmees- terschap en solidariteit.

Het is verheugend dat in veel reacties uitvoerig op dit grondmotief wordt ingegaan. Als lid van de Commissie Grondslag en politiek han- delen kan ik het niet nalaten dit te signaleren. Die commissie stelde dat het belangrijkste bindende element waardoor het CDA tot een samenhangende politieke partij wordt gevormd, de politieke overtuiging is, die als antwoord op de grondslag vanuit het politieke leven tot stand komt. Als ik dan deze discussie overzie, waarbij het toch duidelijk gaat om het invullen van de politieke overtuiging van het CDA op een zeer belangrijk terrein, en waarneem hoezeer ook de uitgangspunten daarbij worden betrokken, is er maar één conclusie, namelijk dat wij al serieus met elkaar op weg zijn.

Te optimistisch?

De reacties op dit hoofdstuk uit het rapport zijn zeer verschillend. Zo concludeert mr. drs. H. Langman 4: "Een studie als deze toont aan, hoe het denken ten aanzien van de mens in de kring van de christelijke politieke partijen, en zeker van hen die zich aan dit tijdschrift verwant voelen, in de laatste jaren zo'n 180 graden is gedraaid. Zag men de mens vroeger allereerst als 'geneigd tot alle kwaad', nu lijkt het veeleer alsof we de hemel al op aarde in kunnen richten, alsof we er van uit mogen gaan, dat eenieder zich zijn verantwoordelijkheid bewust zal willen handelen, en daarbij de belangen van zijn naaste boven die van zichzelf zal willen stellen."

Ook volgens andere schrijvers is de commissie op dit punt te optimis- tisch. Men vraagt zich af of dit menstype wel in voldoende aantallen aanwezig is.

Is deze stelling gerechtvaardigd? Ik ben geneigd die vraag ontkennend te beantwoorden. Heeft de commissie zo'n idealistisch mensbeeld? Zeker niet. De commissie stelt namelijk dat vele van de huidige problemen mede worden opgeroepen door het feit dat het binnen de huidige econo-

4 AR-Staatkunde. 48e iaargang. nr. 12.

/978

(7)

rordt ver- rdeel van Inomische

;t moeten

·ensd. De sen beter

heeft de :e stellen.

den, maar lordt een rentmees-

ondmotief itiek han- 3ie stelde , tot een vertuiging

tot stand lelijk gaat een zeer en daarbij al serieus

lil!end. Zo : aan, hoe :hristelijke ft verwant g men de et veeleer er van uit ewust zal :n die van e optimis-

aantallen

ntkennend 31d? Zeker Jroblemen

ge econo-

nber 1978

misGhe orde mogelijk is verlangens na te streven op bepaalde gebieden zonder dat men daarbij wordt aangesproken op de noodzakelijke ge- volgen hiervan voor verlangens op weer andere terreinen.

Het gaat hier om een centraal thema uit het rapport. Wat is, eenvoudig gezegd, de conclusie van de opstellers van het rapport? Zij constateren dat de neiging tot egoïsme groot is als daartoe de ruimte wordt ge- boden. Zij roepen de overheid dan ook op de vluchtwegen af te snijden en door middel van wetgeving zodanige structuurveranderingen aan te brengen, dat de mensen een zo intensief mogelijke afweging van zowel de offers als de baten in hun besluitvorming niet kunnen ontlopen.

Dat lijkt mij geen visie die in hoge mate door optimisme gekenmerkt wordt. Maar de commissie gaat nog verder. Zij vraagt zich af of mensen en hun organisaties - gesteld in die eigen beleidsruimte - hun ver- antwoordelijl~heid zullen herkennen en metterdaad zullen opnemen. Zij I:lat in dit verband een duidelijke waarschuwing horen: "Juist het negeren van de oriëntatiepunten, als gevolg van een verbrokkelde verantwoordelijkheid, heeft de afgelopen jaren maatregelen vanuit de macro-sfeer uitgelokt ter correctie van de micro-beslissingen. De samen- leving die deze oriëntatiepunten niet weet op te brengen, roept zelf overheidsoptreden op. Vandaar de spanning waarin de georiënteerde economische orde voortdurend verkeert. Het is de spanni';g tussen het enerzijds in verantwoordelijkheid gesteld zijn en anderzijds de opgave de grote problemen van deze tijd metterdaad aan te pakken. Een ge- spreide verantwoordelijkheidsbeleving die dit niet weet op te brengen, ondergraaft dan ook zichzelf."

Waar zit dan het verschil tussen de commissie en de critici? Naar mijn mening belichten de schrijvers van de betreffende artikelen vrijwel uitsluitend het scepticisme ten aanzien van menselijk handelen in het economische verkeer. De commissie houdt hier ook rekening mee, maar vraagt zich allereerst af wie de mens is en welke opdracht hij in deze samenleving heeft. Wij zijn ons ervan bewust dat de mens geschapen is naar het evenbeeld van God en dat hij verantwoordelijk is voor het beheer van de aarde, waarbij als belangrijkste oriëntatiepunten gelden het rentmeesterschap en de solidariteit. Dat verplicht zowel tot een dringend appel op mensen en hun organisaties als tot het scheppen van structuren die een intensieve verantwoordelijkheidsbeleving moge-

lijk maken. De commissie heeft m.i. terecht deze elementen niet ver- onachtzaamd.

Een ander punt van kritiek. Mr. dr. A. A. van Rhün 5 verwoordt dat kernachtig wanneer hij stelt: "Met de bijbelse fundering van de in het rapport gehanteerde begrippen ben ik het dus eens. Mijn bezwaar is dat één bijbels begrip wordt uitgekozen om daarop een gehele econo- mische orde te vestigen. Dat is een zo nauwe en beperkte relatie, dat ik die niet kan volgen. Er zijn immers nog tal van andere normen en waar- den in de bijbel, die ons bij het oordelen over onze economische orde

5 AR-Staatkunde, 48e jaargang. nr. 11.

Politiek perspectief, november/december 1978 7

(8)

tot richtsnoer moeten zijn. Ik denk aan de gerechtigheid door de profe- ten van het Oude Testament zo opvallend verkondigd. Voorts is daar de liefde tot de naaste ons door Christus ingeprent. Verder de eis van vrijheid tot ontplooiing van de mens als schepsel Gods. Ongelijkheid kan de menswaardigheid, ook een duidelijk bijbels begrip, ernstig scha- den. Zo ware meer te noemen."

Ik voel een zekere sympathie voor deze kanttekening. Waarschijnlijk doet de commissie er verstandig aan deze normen en waarden explicie- ter tot hun recht te laten komen. Tegelijkertijd zeg ik hiermee wel, dat de commissie naar mijn gevoelen deze noties niet over het hoofd heeft gezien. Ik doel dan met name op de uitwerking van het begrip solida- riteit.

Broederschap

Er zijn nog veel meer opmerkingen over dit onderdeel van het rapport gemaakt. Ik ga nog op één suggestie in, namelijk die van prof. Stevers.

Hij schrijft: "Niet de verantwoordelijkheid, maar de broederschap is het grondmotief van dit CDA-rapport. Deze kenschetsing via de leuze van de Franse Revolutie is wellicht wat uitdagend. Toch meen ik dat broederschap het eigen geluid van het rapport beter weergeeft dan verantwoordelijkheid. In het spraakgebruik is verantwoordelijkheid sterk verbonden met de individuele verantwoordelijkheid, waardoor het associaties oproept met het vrijheidsideaal van de VVD. Dat aspect van de verantwoordelijkheid is echter in dit rapport nauwelijks uitgewerkt.

Het rapport legt veel meer de nadruk op het overleg tussen de be- trokkenen, waarbij weliswaar belangentegenstellingen niet verdoezeld worden doch men toch tot een voor allen aanvaardbare oplossing tracht te komen. Geen harmonie, ook geen polarisatie, maar een overleg tussen verstandige mensen die in hetzelfde 'huis' leven. En ook geen beklemtoning van deskundigheid, noch ontkenning daarvan, maar een open gesprek waarin men luistert én opkomt voor zijn belangen en visies. Wordt dat niet passend samengevat in de term broederschap?

Bovendien, heeft de filosoof die de leuze van de Franse Revolutie formuleerde, niet mede bedoeld om in broederschap de tegenstelling tussen vrijheid en gelijkheid te overbruggen? En leeft ook dat niet sterk bij de opstellers van het rapport? Met broederschap bedoel ik hier dus niet de zorg voor de naaste, in het bijzonder de naaste in nood. Dat acht ik óók typerend voor het CDA, zij het minder exclusief."

Prof. Stevers heeft de intenties van de commissie goed begrepen en uitstekend onder woorden gebracht. De accenten worden evenwel anders gelegd. Wij hebben de nadruk gelegd op de georiënteerde verantwoordelijkheid - naar mijn mening door zijn genormeerdheid geen liberaal begrip - , maar willen dat inderdaad tot z'n recht laten komen in een sfeer, door prof. Stevers met het begrip broederschap aangeduid. Hij legt daarentegen juist het accent op de wijze waarop wij menen dat mensen met elkaar behoren om te gaan. Ik zie derhalve geen 8 Politiek perspectief, november/december 1978

(9)

· de profe-

·ts is daar de eis van ngelijkheid lstig scha- arschijn lijk

n explicie- e wel, dat oofd heeft Irip sol ida-

let rapport If. Stevers.

erschap is a de leuze een ik dat rgeeft dan ,heid sterk lrdoor het aspect van u itg ewe rkt.

ien de be- verdoezeld ,sing tracht an overleg look geen

maar een

~Iangen en

~derschap?

~ Revolutie ,genstelling t niet sterk ik hier dus d. Dat acht

~grepen en nevenwel oriënteerde rmeerdheid

recht laten :>ederschap waarop wij 'halve geen 1mber 1978

tegenstelling en heb ook niet de behoefte de door prof. Stevers aan- gedragen term principieel te bestrijden. Het begrip broederschap wordt in onze kring al vaker gehanteerd. De eerste lijsttrekker van het CDA bij Kamerverkiezingen, onze huidige minister-president, heeft het begrip meermalen genoemd tijdens de betreffende verkiezingscampagne wan- neer hij het CDA kort wilde typeren. En ook op het CDA-congres van 20 januari 1979 hoorde ik onze huidige CDA-fractievoorzitter in de Tweede Kamer dit begrip vaker gebruiken.

Dialoog

Ter afsluiting van deze paragraaf is het zeker interessant om uit het artikel van prof. dr. C. 1. RÜnvos 6 twee passages te vermelden. Hij ziet namelijk een bredere basis voor de gedachten uit het rapport. Hij legt hetzelfde accent als prof. Stevers, maar gebruikt in plaats van het begrip broeder- schap de term dialoog: "Het strekt de samenstellers van Gespreide verantwoordelükheid tot eer, dat zij niet bij de pakken zijn gaan neer- zitten. Is echter het geboden alternatief - gespreide verantwoordelijk- heid op basis van rentmeesterschap en solidariteit volgens christelijke levensovertuiging - wel voldoende om als algemeen uitgangspunt ter verbetering te dienen? Wij zijn daarvan niet geheel zeker. Wellicht ware het beter om nóg consequenter dan in het CDA-rapport is gedaan, afstand te nemen van de maatschappijkritische monoloog. Dat is op effectieve wijze mogelijk wanneer wij haar vervangen - eenvoudig en grondig - door haar tegenvoeter bij uitstek: de dialoog. Zo'n vervanging is in beginsel een radicale vernieuwing van het kritische denken over de economische orde. (-) Een consequente vervanging van de mono- loog door de dialoog is geheel in overeenstemming met de CDA-ge- dachtengang. Zonder iets van het principiële karakter te verliezen - vrijheid en gelijkheid voor mensen onder elkaar zijn toch essentieel voor de christelijke levensleer - biedt die vervanging de mogelijkheid om in veel bredere kring dan het CDA te worden aanvaard als een goed begin van een maatschappijkritische heroriëntatie, waaraan in onze samenleving inderdaad grote behoefte is."

OVERHEID EN MAATSCHAPPIJ

Waar in de vorige paragrafen de overeenstemming tussen de recen- senten bleek of hun kanttekeningen min of meer parallel liepen, zullen bij dit onderwerp de grote tegenstellingen naar voren komen. Ik zal hier ingaan op een aantal opmerkingen van achtereenvolgens prof. dr. D. B. 1.

Schouten, prof. dr. J. Tinbergen en prof. drs. H. ter Heide.

Vrü e markteconomie en sociale zekerheid

Ik durf het standpunt van prof. Schouten 7 als volgt samen te vatten:

, Elseviers Weekblad, 13 januari 1979.

7 AR.Staatkunde, 48e jaargang. nr. 11.

Politiek perspectief, november/december 1978 9

(10)

instemming met de hoofdaccenten die het rapport in de verhouding overheid en maatschappij legt, enig begrip dat daarbij randvoorwaarden worden gesteld, maar teleurstelling over het feit dat de vrije markt- economie zonder meer wordt afgewezen en dat de verzorging van de materiële bestaansminima voor alle eventualiteiten van het leven der burgers niet door de vrije markteconomie tot stand wordt gebracht, maar als een overheidstaak wordt gezien. Een aantal citaten ter toe- lichting: "Vastgesteld kan in elk geval worden dat de rapporteurs m.i.

terecht een al te grote verantwoordelijkheid voor de overheid bij de inkomensvorming (groei van de produktie en werkgelegenheid), de inkomensverdeling en de inkomensbesteding afwijzen, hoewel zij ook telkens bij hun desbetreffende beschouwingen een slag om de arm houden. Terzake van de groei stellen zij bijvoorbeeld dat de noodzaak om deze (minimale) bestaansvoorwaarden te financieren met zich mee- brengt dat de overheid wel een beroep doet op de economische groei die wordt gerealiseerd. Wij tekenen daarbij aan dat dit vraagstuk in een ander licht komt te staan wanneer men de sociale verzekeringen weer terugbrengt naar de bedrijfsgenoten (lees micro- en mesoniveau) en hen zelf laat kiezen en beoordelen wat hun draagkracht en wensen met betrekking tot de sociale voorzieningen zijn. Een sociaal verzekerings- stelsel kan door marktpartijen georganiseerd worden met een al dan niet verbindende verklaring van overheidswege. (-) Dat men geen voor- stander is van een vrije markteconomie, wordt door de rapporteurs opgemerkt, maar een systematische analyse 'waarom niet' ontbreekt, terwijl het toch duidelijk is dat daarbij in principe op de meest gede- centraliseerde wijze de eigen verantwoordelijkheden kunnen worden beleefd, gegeven de randvoorwaarden die de overheid moet stellen om de veiligheid en leefbaarheid van haar burgers te beschermen."

De zorg van prof. Schouten is, dat ons model niet zal functioneren omdat het niet consequent genoeg is uitgewerkt.

Twee kanttekeningen. Ten eerste doet prof. Schouten m.i. onvoldoende recht aan het rapport waar het de vrije markteconomie en de sociale zekerheid betreft, ook al geef ik onmiddellijk toe dat de commissie op beide punten niet de hoogste graad van duidelijkheid weet te bereiken.

En ten tweede geloof ik, dat juist de nadere uitwerkingen die hij aanduidt op onze lijn van denken, het realiteitsgehalte ervan niet vergroten.

De commissie wijst de vrije markteconomie niet zonder meer af. Zij geeft de voor- en nadelen van het marktmechanisme expliciet aan.

De blijvende betekenis van dit type van besluitvorming wordt op allerlei terreinen erkend, zowel waar het de produktie, de inkomensverdeling als de inkomensbesteding betreft. Alleen menen wij dat het marktmecha- nisme op die terreinen waar het goed zal kunnen functioneren, slechts in stand te houden is in samenspel met een krachtig ondersteunende overlegstructuur. Een eenzijdig accent op het marktmechanisme zal de betekenis ervan in de praktijk juist doen afnemen. Daarvoor zijn de nadelen van dit systeem te aanzienlijk. De commissie noemt ze: "Een

(11)

~rhouding rwaarden je markt- g van de even der gebracht,

\ ter toe- teurs m.i.

~id bij de heid), de

~I zij ook

\ de arm noodzaak zich mee- che groei :uk in een

gen weer IU) en hen nsen met

~ekerings-

11 dan niet een voor-

pporteurs ::lntbreekt, est gede- n worden ,tellen om

1. "

lctioneren loldoende Je sociale

missie op bereiken.

j aanduidt roten.

~er af. Zij liciet aan.

op allerlei sverdeling

rktmecha- In, slechts steunende me zal de or zijn de

ze: "Een nber 1978

zwak punt van de markt is evenwel haar beperkte reikwijdte. Voor zover de schaarste niet of niet nu gemeten kan worden, houdt de markt er geen rekening mee. Zij registreert niet de aspecten die niet in geld zijn uit te drukken, maar die in de afweging wel degelijk aan bod be- horen te komen: bijvoorbeeld overwegingen van solidariteit (dichtbij en veraf) en van het rentmeesterschap." De commissie tracht de goede eigenschappen van de markteconomie en de overlegeconomie te bun- delen. Dat zal in iedere situatie weer wat anders liggen, vandaar ook een contouren nota.

Decentralisatie en fiscalisering

Prof. Schouten bepleit verder bepaalde overheidstaken in het vlak van de sociale zekerheid te decentraliseren naar de bedrijfsgenoten en hij wijst fiscalisering ervan af. Hij noemt dit laatste voorstel de grootste misser van het rapport, omdat het indruist tegen de gedachte van ge- spreide verantwoordelijkheid. Op dit punt is het rapport niet erg duide- lijk, ja, er kan zelfs enige tegenstrijdigheid uit worden gedestilleerd.

De commissie spreekt namelijk zowel over decentralisatie van verant- woordelijkheid waar het de sociale zekerheid betreft als over fiscali- sering: "In de actuele discussie over de verhouding particuliere - collec- tieve sector wordt dikwijls de indruk gewekt dat het ombuigen van de groei van het aandeel van de collectieve sector in het nationaal inkomen er op neerkomt dat afbreuk wordt gedaan aan de solidariteit. Men mag evenwel het dilemma particuliere - collectieve sector niet versimpelen tot een dilemma minder - meer solidariteit. De lijn van ons betoog brengt ons er toe delen van de gecollectiviseerde solidariteit, die veelal van- wege het niveau van organisatie nauwelijks wordt beleefd, op een meer zichtbare en voelbare wijze te organiseren op ondernemings- dan wel bedrijfstakniveau. (-) Wij moeten ook denken aan de mogelijkheid de heffingsgrondslag voor de collectieve lasten te verleggen van arbeid naar de gerealiseerde produktiviteitsontwikkeling van ondernemingen.

Wij kunnen evenwel alle aspecten die hieraan vastzitten niet overzien.

Wij pleiten voor nader onderzoek."

I n het rapport wordt inderdaad n iet aangegeven hoe beide systemen te combineren zijn. Ik kan er op dit moment ook nog geen commissie- standpunt over geven. Zelf maak ik hierbij onderscheid tussen voor- zieningen die een relatie hebben met het werk en de werkomstandig- heden, en voorzieningen die voortvloeien uit het verbreken van een dienstverband. Voor de eerste categorie - bijvoorbeeld bij ziekte en WAO - zou ik samen met prof. Schouten en de commissie de ver- antwoordelijkheid meer bij de bedrijfsgenoten op micro- en mesoniveau willen leggen. De tweede categorie - bijvoorbeeld bij werkloosheid -

moet m. i. primair een overheidstaak zijn. Prof. Schouten zal mij tegen- werpen dat ik bij de laatstgenoemde categorie dan de directe relatie tussen offers en baten verzwak en daarmee het gevaar van afwenteling

Politiek perspectief, november/december 1978 11

(12)

vergroot. Dat is juist. Wij proberen dat in te dammen door een funda- mentele wijziging van de zeggenschapsverhoudingen, een versterking van de overlegeconomie. Ik geloof sterk in de betekenis daarvan, maar erken dat hiermee geen garanties worden geboden. Toch zie ik in de praktijk geen andere mogelijkheid. Men kan in gemoede bedrijfstakken, die door structurele ontwikkelingen een onvermijdelijke teruggang door- maken, toch niet primair verantwoordelijk stellen voor het garanderen van aanvaardbare bestaanscondities voor diegenen die in die bedrijfs- takken geen emplooi meer kunnen vinden. De lasten zouden daardoor juist in belangrijke mate voor rekening van de zwakkere sectoren komen met als mogelijk risico dat zij deze verplichtingen niet kunnen blijven nakomen. Hier zullen we samen de verantwoordelijkheid moeten dragen.

In het rapport worden primair de overheid en de sociale partners op het macra-niveau daarop aangesproken.

Waarom vraagt de commissie studie met betrekking tot de heffings- grondslag van de laatstgenoemde categorie voorzieningen? De reden is, dat ons in hoofdzaak op de verzekeringsgedachte gebaseerde stelsel van sociale zekerheid allerminst neutraal inwerkt op de werkgelegen- heidsontwikkeling. Per loontrekkende moet premie worden betaald. Dal betekent dat de arbeidsintensieve sectoren hierdoor relatief zwaarder worden belast. Indien de heffingsgrondslag zou worden verlegd van arbeid naar gerealiseerde produktiviteitsontwikkeling van onderne- mingen, kan dat een ontlasting betekenen van arbeidsintensieve secto- ren, met daartegenover een kostenverzwaring voor de meer kapitaal- intensieve bedrijven en bedrijfstakken.

Tegen dit laatste heeft prof. Schouten bezwaar: "Wanneer men een goede werking van het marktmechanisme echt om zeep wil helpen, moet men vooral de produktieven extra zwaar belasten. Deze moeten m.i. juist extra worden ontzien, want zij moeten in eerste instantie ervoor zorgen dat een groeiend arbeidsaanbod ook door het bedrijfsleven wordt opgenomen." Onze overweging is, dat zo'n kostenverlaging voor arbeids- intensieve sectoren mogelijk hun concurrentiepositie zal versterken met als gevolg meer kans op behoud van werkgelegenheid, hetgeen op het gebruik van sociale voorzieningen en de hoogte van de premies gunstig kan doorwerken. In een tijd waarin de bijdrage van de nijverheid aan de weerkgelegenheid structureel terugloopt, is de roep om zo'n diepgaande studie alleszins begrijpelijk.

Verschillen prof. Schouten en de commissie nu gradueel of principieel van mening? Ik kan daar nog geen antwoord op geven. In zijn artikel wekt prof. Schouten zeker de indruk het hoofdaccent op het markt- mechanisme te leggen. Dat doet de commissie niet. Maar tegelijkertijd erkent prof. Schouten, dat de overheid het recht heeft om randvoor- waarden te stellen en initiatieven te nemen, dat de nadelen van de vrije markteconomie voor een groot stuk gecorrigeerd moeten worden via een ge'lnstitutionaliseerd bedrijfstakoverleg en dat bij decollectivisering

(13)

en funda- :lrsterking van, maar l ik in de jfstakken, ang door- aranderen l bedrijfs-

daardoor 'en komen en blijven

!n dragen.

Irtners op

heffings- l reden is, de stelsel -kgelegen- ,taaid. Dat

zwaarder rlegd van onderne- :lve secto- r kapitaal-

men een {il helpen,

~e moeten ltie ervoor lven wordt ::>r arbeids- :erken met len op het es gunstig eid aan de liepgaande

principieel zijn artikel het markt-

gelijkertijd randvoor- an de vrije vorden via

!ctivisering

mb er 1978

de medezeggenschapsverhoudingen aanpassing behoeven. Dat alles komt overeen met de denkbeelden van de commissie. Een tweede discussieronde lijkt mij daarom nodig.

Niveau van besluitvorming

Het zal niemand verbazen dat de kritiek van prof. Tinbergen 8 en prof.

Ter Heide 9, waar het de relatie overheid en maatschappij betreft, con- trair is aan de kanttekeningen van prof. Schouten. De verschillen tussen deze twee schrijvers en de commissie lijken mij zich te concentreren op drie punten. Er is een andere waardering voor de politieke orde, externe effecten worden heel anders opgevangen en de denkbeelden over planning lopen sterk uiteen. Waar het de planning betreft krijgen zij ten dele steun in het artikel van prof. De Haan en mr. Fernhout 10 Enkele citaten van prof. Ter Heide: "Juist omdat mensen en groepen de gevolgen van hun handelingen in de gecompliceerde maatschappij niet kunnen overzien en in de afweging de dichtbij liggende dringende be- langen zwaarder laten wegen, moet er geleid en gestuurd worden. Voor die leiding en sturing kan gebruik gemaakt worden van overleg of van centrale leiding. Daarbij moet niet vergeten worden dat overleg alleen zinvol is, wanneer er bindende regels uit voortvloeien, zodat het ook weer een centrale leiding is, zij het met een andere besluitvormings- procedure. De keuzes die het rapport doet inzake de verantwoordelijk- heid lijken vrij willekeurig. Wel moet erkend worden dat het rapport in de uitwerking veel genuanceerder is over het overheidsoptreden dan in de algemene beschouwende gedeelten. (-) In het rapport (pag. 154) wordt een kritische kanttekening gemaakt bij het systeem van planning.

Planning zou, mede door de sterke internationale invloed niet mogelijk zijn, we moeten veel meer streven naar een maatschappij die flexibel genoeg is om schokken op te vangen. De bezwaren tegen planning zijn op zichzelf gegrond genoeg. Voorbijgegaan wordt echter aan het probleem, dat van dag tot dag besluiten moeten worden genomen met, ook in de tijd gezien, verreikende consequenties."

Enkele ondersteunende passages uit het verhaal van prof. Tinbergen:

"We kunnen de sociale orde zien als een structuur van instellingen, die tezamen, in doelmatige werkverdeling, de doelen van onze samenleving moeten bereiken, en wel op de best mogelijke wijze. De laatste toe- voeging betekent dat het sociale welzijn, binnen de door de buitenwereld

• gestelde grenzen, maximaal moet worden. Onder instellingen vallen alle natuurlijke of georganiseerde groepen van samenwerkende personen.

(_) Schrijver dezes meent dat bij de bepaling van deze 'beste' beslis- singsniveaus het beginsel moet zijn dat het niveau zo laag mogelijk is,

8 AR-Staatkunde, 48e jaargang, nr. 12.

, AR-Staatkunde, 48e jaargang, nr. 11.

10 AR-Staatkunde, 48e jaargang, nr. 12.

Politiek perspectief, november/december 7978 73

(14)

maar hoog genoeg om geen externe effecten van enig belang te hebben.

Met externe effecten worden effecten bedoeld op het welzijn van inj mensen die bij de beslissing niet vertegenwoordigd zijn. Leidt dit be- dE ginsel tot andere beslissingsniveaus dan de soevereiniteit in eigen w kring? Dat hangt dus af van het al of niet bestaan van externe effecten." d~

Allereerst het centraal stellen van de politieke orde. Die ondertoon is -l merkbaar. Daar ligt een belangrijk verschil met de christen-democratie. w:

Wij erkennen de verscheidenheid aan bevoegheden van de verschillende EI samenlevingsverbanden. Het gaat daarbij om organisaties en instellingen el die zich toeleggen op een bepaalde functie en daaraan de zin van hun p.

bestaan ontlenen. Deze functies zijn niet tot elkaar te herleiden of aan SI

elkaar ondergeschikt te maken. Voor ons is de politiek geen hogere

orde, ook niet of misschien beter juist niet in een democratische rechts- vvl

staat met een parlementair stelsel. k

Planning

Vervolgens de planning. Inderdaad, de commissie neemt enige afstand van al te planmatige benaderingen op macro-niveau, waarin precies - als in een spoorboekje - wordt aangegeven hoe wij er de komende jaren voor zullen staan. Wijzen wij daarmee planning af? Geenszins.

Op basis waarvan denkt men dat het overleg op de verschillende niveaus zal worden gevoerd? Daarvoor is een overzicht van mogelijke alternatieven noodzakelijk. Daaruit moet een keuze gedaan worden en dat heeft alles te maken met planning. Het rapport zit m.i. vol met planning op alle niveaus, alleen wel impliciet. Maar misschien wordt met planning de noodzaak van centrale leiding en bindende regels bedoeld.

In haar structuurvoorstellen heeft de commissie de mogelijkheid opge- nomen om tot bindende afspraken te komen, maar over centrale leiding denkt de commissie anders dan prof. Tinbergen en prof. Ter Heide.

Hierbij spelen de verschillen van opvatting over de wijze waarop externe effecten van beslissingen moeten worden ondervangen, een belangrijke rol. Genoemde hoogleraren concluderen dat besluitvorming op dat niveau moet plaatsvinden waar zich geen externe effecten van enig belang meer voordoen. Mijn antwoord hierop is, dat er altijd externe effecten van enig belang zullen zijn, zeker wanneer het gewicht dat wij aan het begrip "enig belang" geven, in relatie staat met de importantie van het betreffende besluit. Mijn persoonlijk bestedingspatroon, de keuzes die gemaakt worden in bedrijven, in regio's en op nationaal niveau, dat alles heeft onvermijdelijk externe effecten van enig belang.

Daarbij komt dat het verleggen van de besluitvorming op een hoger niveau nieuwe effecten oproept.

Er zullen dus meer criteria moeten worden betrokken bij het beantwoor- den van de vraag waar beslissingen het beste genomen kunnen worden.

Ik meen dat het hierbij gaat om drie criteria:

w

, g

c' ~I

c

\,

C I

\ I

(15)

ebben.

n van dit be- eigen 3cten."

oon is )cratie.

illende Ilingen 3n hun of aan hogere rechts-

lfstand

~ies - mende nszins.

illende 'gelijke den en ol met -dt met 3doeld.

opge- leiding

Heide.

"xterne ngrijke :)p dat n enig

"xterne dat wij lrtantie :)n, de ltionaal :)elang.

hoger

ltwoor- vorden.

~r 1978

_ Ten eerste de flexibiliteit. Zich wijzigende omstandigheden moeten in de besluitvorming voldoende kunnen worden meegenomen. Naarmate de afstand tussen het beslissingsniveau en de direct betrokkenen groter wordt, neemt de kans op vervorming en vertraging met betrekking tot de informatieverstrekking toe.

_ Ten tweede de betrokkenheid. Besluiten worden meer aanvaardbaar wanneer betrokkenen zelf deel hebben gehad aan de besluitvorming.

Er is dan minder gelegenheid tot afwentelen. Daarbij kan er ook nog een leerproces op gang komen. Mensen gaan de veelzijdigheid van problemen meer onderkennen; mensen gaan onverwachte gebeurtenis- sen en ontwikkelingen veeleer zien als uitdagingen.

_ Ten derde de reikwÜdte. Belangrijke externe effecten mogen niet worden veronachtzaamd. Dat kan binnen de besluitvorming, maar dat kan ook doordat van buiten randvoorwaarden aan de besluitvorming worden opgelegd.

Er zit ongetwijfeld een stuk spanning tussen deze drie overwegingen.

De commissie erkent dat er allerlei situaties zijn waarin de reikwijdte vereist dat beslissingen op hogere niveaus worden genomen. Maar anderzijds hecht zij zeer aan voldoende flexibiliteit en betrokkenheid, niet alleen vanuit onze principiële visie op georiënteerde verantwoorde- lijkheid, maar ook omdat deze elementen in de besluitvorming van wezenlijk belang zijn om de negatieve bijverschijnselen te voorkomen die wij juist de laatste jaren zo zien optreden bij beslissingen op niveaus die te ver van de direct betrokkenen zijn verwijderd. De commissie geeft ook daarom meer accent aan laatstgenoemde overwegingen, omdat externe effecten in veel gevallen voldoende kunnen worden be- perkt door het stellen van randvoorwaarden. Dan hoeft de besluitvor- ming zelf niet te worden overgenomen door hogere niveaus of de overheid. Onze visie vraagt wel een actieve betrokkenheid.

Wil de commissie een terugtredende overheid, zoals door enkelen op de studieconferentie is gesteld? Zeker niet. De kop boven het verslag van de studieconferentie in het dagblad Trouw gaf m.i. nog niet zo slecht weer hoe de samenstellers van het rapport de verhouding overheid - maatschappij zien: "Meer medezeggenschap kan overheid tot grote steun zijn".

Naast nieuwe terreinen van overheidszorg moet het hoofdaccent van de noodzakelijke wijzigingen in het verdiepen van de verantwoorde- lijkheidsbeleving worden gezocht.

Interessant is, dat vrijwel alle recensenten bij de uitwerking van deze filosofie in concrete voorstellen, meer instemming betuigen. Ik meen dat de commissie juist op deze punten een verder gesprek met de be- trokkenen moet aangaan. Zij zou zo wel eens een nuttige liaison-functie naar de politiek kunnen vervullen.

Met twee concrete punten hebben meerdere schrijvers echter wel moeite. Dat zijn het inkomensbeleid en het arbeidsmarktbeleid.

Politiek perspectief, november/december 1978 15

(16)

INKOMENSBELEID

In het rapport wordt er voor gepleit het beleid met betrekking tot de inkomensvorming meer op het mezo- en micro-niveau te leggen. Daar tekenen enkele schrijvers bezwaar tegen aan. Prof. Tinbergen: "Er is behoefte aan loonmatiging, vooral om de werkloosheid terug te dringen;

met onze loonkosten zijn wij Nederlanders niet langer in staat om te concurreren op de wereldmarkt en dat is een der oorzaken van de werkloosheid. Bij besluitvorming over ,de lonen tussen werkgevers en werknemers in één bedrijfstak is gebleken dat deze externe effecten niet voldoende in acht worden genomen. Daarom staan Van den Doel, De Galan en schrijver dezes een loonpolitiek gecentraliseerd bij de overheid, onderworpen aan de goedkeuring van het parlement, voor."

Vanuit een andere invalshoek stelt prof. dr. B. Goudzwaard 11: "Mijn vraag aan de opstellers van het CDA-rapport is of zij van mening zijn dat reeds bij een beperkte herziening van de rechtsvorm van onder- nemingen, en ook bij ontstentenis van een strak inkomensbeleid dat de algemene kaders voor de afweging op mricro- en macro-niveau stelt, het door hen bedoelde appel tot het opnemen van nieuwe verantwoor- delijkheden voldoende kans van slagen zal hebben."

Ik neem aan dat de kritiek van prof. Tinbergen, prof. Goudzwaard en anderen gevoed wordt door het gevoelen dat de verdeling van de inkomens nog niet de best mogelijke situatie heeft bereikt en dat zonder een verbeterd inkomensraamwerk, juist vanwege de werking van externe effecten, de nieuwe aanpak niet zal slagen. Zij zien daarin een rechtsgrond voor een landelijk overheidsoptreden om de loonontwikke- ling in de primaire sfeer geheel of in belangrije mate voor te schrijven.

De commissie deelt deze opvatting niet. Maar heeft zij dan geen oog voor inkomensverschillen? Uiteraard wel: "De overheid behoudt de opdracht lasten die de collectieve uitgaven met zich meebrengen naar draagkracht aan de samenleving op te leggen. Het gaat hier om de secundaire inkomensverdeling. De overheid zal hier tevens lasten willen differentiëren naar de wijze waarop het inkomen is verkregen. Het draagkraohtbeginsel in de belastingwetgeving is algemeen aanvaard.

Met des te meer klem vermelden wij dit, omdat er sterke twijfels zijn of de huidige fiscale politiek nog wel in voldoende mate dit gezichtspunt honoreert. Er zijn immers sterke aanwijzigingen dat in het bijzonder de praktijk van bepaalde aftrekposten in de loon- en inkomstenbelasting het draagkrachtbeginsel thans te zeer doorkruist. Indien onderzoek deze aanwijzing bevestigt, stuiten we hier, uit een oogpunt van recht- vaardige inkomensverhoudingen, op een onaanvaardbare situatie."

Waarom wil de commissie in principe geen strak inkomensbeleid? Dat vloeit voort uit haar visie op de verantwoordelijkheidsverdeling. De samenstellers van het rapport bepleiten dat men binnen ondernemingen

11 ESB, 63e jaargang, nr. 3178.

-<

!

i

I

m, kl' hE. I ir zi,

ZE V&

Cl bi: g\ 01 in) rE gt hl,

VI

o

w rr

"",

o Ir, s! rr· d,

(17)

tot de Daar

"Er is ingen;

om te an de 3rs en fecten

Doel, bij de ,or.

"Mijn 19 zijn

~nder­

id dat

J stelt, twoor-

lrd en an de wnder tl van in een wikke- lrijven.

,n oog Idt de

1 naar

)m de

willen n. Het vaard.

"S

zijn

tspunt ::ler de lasting

~rzoek

recht-

:l? Dat Ig. De ningen

r 1978

meer dan thans de ruimte moet krijgen om verantwoordelijkheden te kunnen aarvaarden voor de afwegingsbeslissingen over werkgelegen- heid, inkomensontwikkeling, in te zetten technologie, afzetontwikke- lingen, enz. Een arbeidsplaatsenovereenkomst die deze elementen in zich heeft, wordt hiertoe aanbevolen. Parallel daaraan worden mede- zeggenschapsverhoudingen voorgesteld, die moeten bevorderen dat die verantwoordelijkheid ook werkelijk kan worden gedragen.

Consequentie is onder meer, dat het inkomensbeleid meer dan nu binnen ondernemingen bespreekbaar gemaakt moet worden. De bedrijfs- genoten zullen dan o.a. moeten kiezen tussen minder werkgelegenheid of minder inkomensstijging indien de prijzen van hun produkten op de internationale markt geen ruimte geven om alle aspiraties gelijktijdig te realiseren. Indien nu het inkomensniveau voor deze onderneming een gegeven is, zal men om op diezelfde markt het hoofd boven water te houden kostenbesparingen op een andere plaats moeten zoeken. Daar- voor blijkt dan arbeidsbesparende technologie vaak erg geschikt.

Dit raakt de kern van ons betoog. Als onvoldoende elementen kunnen worden meegenomen in de besluitvorming, zal dat de uitkomsten ervan met betrekking tot de werkgelegenheid negatief beïnvloeden. Hiermee wordt geen bijdrage geleverd aan het verhogen van het probleem- oplossend vermogen van onze economie.

In de benadering van het rapport kunnen wel inkomensverschillen ont- staan. Dat roept vragen op. De commissie bepleit in dit verband onder meer een wettelijke regeling tot openbaarheid van inkomens binnen de onderneming en de mogelijkheid van een op bedrijfstakniveau over- een te komen kader-cao, ten einde binnen een bedrijfstak al te grote verschillen te voorkomen. Verder wordt - zoals reeds besproken - om een onderzoek gevraagd naar de mogelijkheden om belastingen en premies ten dele niet zozeer op arbeid te heffen maar naar draagkracht van de ondernemingen, zodat ook op deze wijze al te grote verschillen in de inkomens die ondernemingen kunnen opbrengen, tegengegaan worden. Tenslotte wordt een nieuwe overlegprocedure tussen sociale partners, regering en parlement voorgesteld waarbij de hoofdlijnen van het macro-economisch beleid worden vastgelegd. Hierin zullen ook indicaties voor het mezo- en micro-niveau met betrekking tot de loon- politiek te vinden zijn.

Is ons voorstel onuitvoerbaar? Als we kijken naar de onderhandelingen over het arbeidsvoorwaardenbeleid, zowel wat betreh de plaats waar het wordt gevoerd (meso- en micro-niveau) als de verscheidenheid in voorstellen (keuzemogelijkheden in verband met arbeidstijdverkorting), meen ik die vraag ontkennend te kunnen beantwoorden. Er is een ont- wikkeling gaande die aansluit bij de denkbeelden van de samenstellers van het rapport. Een aanmerkelijk verschil is nog dat de commissie meer aspecten in de arbeidsplaatsenovereenkomst wil betrekken en dat zij de bedrijfsgenoten zelf meer bij de besluitvorming wil inschakelen.

Politiek perspectief, november/december 1978 17

(18)

ARBEIDSMARKTBELEID

Onze voorstellen met betrekking tot het inkomensbeleid zijn van belang voor het functioneren van de arbeidsmarkt. Prof. Schouten: "En mocht voor bedoelde mobiliteit van produktiefactoren behalve een goede infor- matie ook nog een meer gedifferentieerde beloningsstructuur nodig zijn, dan kan men door het draagkrachtbeginsel bij de belastingheffing te hanteren en te verbeteren al te scheve inkomensverhoudingen secundair corrigeren." Toch is niet iedere recensent die bezorgd is over het arbeidsmarktbeleid, tevreden over het rapport. Prof. Stevers: "Welnu, de toenemende werkloosheid wordt steeds meer het overheersende probleem. Aan die werkloosheid liggen verschillende oorzaken ten grondslag. De belangrijkste zijn: het teruglopen van de wereldhandel, de hoge arbeidskosten en het slecht functioneren van de arbeidsmarkt.

(-) Verbetering van de functionering van de arbeidsmarkt is van het CDA niet te verwachten, voor zover dit inhoudt dat er een voelbaar verschil gaat ontstaan tussen het netto beschikbare inkomen van de werkenden en niet-werkenden, daarbij ook rekening houdend met de tertiaire inkomensverdeling. Het rapport houdt vast aan de netto-netto- koppeling, terwijl het verband tussen de secundaire en de tertiaire inkomensverdeling en de arbeidsmarkt zelfs niet werd gesignaleerd. De afgelopen parlementaire discussies bevestigen deze verwachtingen. De stellingname zowel tegen de daling van de collectieve lasten als tegen de genoemde verbetering van het functioneren van de arbeidsmarkt berust ideologisch op een beroep op de zorg voor de zwakken. Ook politiek, met het oog op de kiezers, kan men moeilijk anders. Blijft nog over of het CDA zich sterk maakt voor een andere loonstructuur, meer gebaseerd op schaarsteverhoudingen op de arbeidsmarkt. Dit is wèl in overeenstemming met het rapport doch de kans hierop lijkt mij gering, gezien de voorkeur om incidentele loonstijgingen te beperken. Ook dat is politiek heel begrijpelijk."

Een overzichtelijke paragraaf over het arbeidsmarktbeleid is niet opge- nomen in het rapport, noch in de samenvatting. Dat zou gelet op de betekenis ervan beter zijn geweest. Daarbij komt dat een aantal door prof. Stevers belichte verbanden wel in het rapport worden gesignaleerd, maar inderdaad niet of nauwelijks in de paragrafen waarin beleidsvoor- stellen worden gedaan, zijn uitgediept.

De mening van prof. Stevers, dat onze voorstellen met betrekking tot het inkomensbeleid vrijwel geen betekenis hebben voor het beter func- tioneren van de arbeidsmarkt, deel ik niet. In samenspel met de voor- gestelde openbaarheid van inkomens en de gewijzigde medezeggen- schapsverhoudingen verwacht ik wel een invloed op de loonstructuur.

De commissie doet daarnaast nog andere voorstellen, die mede van belang zijn voor het functioneren van de arbeidsmarkt. Prof. Stevers betrekt die jammer genoeg niet in zijn beoordeling. Ik denk daarbij aan de suggesties om de flexibiliteit in het arbeids- en onderwijssysteem te

18

I

~

(19)

belang I mocht e infor- Jig zijn, Ffing te cundair lier het ,Welnu, ,rsende

~en ten

!handel, smarkt.

IIan het oelbaar van de met de J-netto- tertiaire erd. De Jen. De stegen Jsmarkt :n. Ook lijft nog Ir, meer

; wèl in gering, Jok dat

:t opge- : op de :al door 1aleerd,

dsvoor- king tot er func- Ie voor- zeggen- ctuur.

,de van Stevers rbij aan teem te

er 1978

vergroten en de onderlinge afstemming daartussen te verbeteren, maar ook aan de taken, die aan het geïnstitutionaliseerde bedrijfstakoverleg zijn toebedacht. Te noemen zijn daarbij met name de herscholing, ver- schillende mobiliteit-bevorderende maatregelen en de aandacht voor speciale categorieën werklozen. Ook zullen de voorstellen om de sociale partners en de overheid op regionaal niveau voor het sociaal-econo- mische beleid in hun gebied medeverantwoordelijk te maken, die be- trokkenheid bij regionale arbeidsmarktproblemen vergroten. Bij een van de concrete uitwerkingen van dit voorstel, de medeverantwoorde- lijkheid voor het beleid van de in hun regio opererende arbeidsbureaus, staat dit zelfs centraal.

REALITEITSGEHALTE VAN HET RAPPORT

Een vraag die alle schrijvers zich stellen, is hoeveel kans de voorstellen uit het rapport maken. Ze zijn daar nogal somber over. Waar komen die twijfels vandaan? Voornamelijk uit het ongeloof dat de politici in staat zullen zijn om de voorgestelde, ingrijpende maatregelen te nemen, maar ook omdat getwijfeld wordt of de verschillende maatschappelijke organisaties wel positief op het appel zullen reageren.

Prof. Douben doet in dit verband een oproep aan de politici: "Tenslotte zal de doorvoering van veel waardevolle adviezen uit dit rapport vooral worden bepaald door de aansluiting die de CDA-politiek-van-elke-dag al dan niet zoekt bij de voorstellen die ter discussie worden gesteld.

Want een appel op solidariteit en rentmeesterschap gaat helemaal de mist in wanneer op de woorden afwijkende daden volgen. De CDA- politici hebben dan ook de taak om de voorwaardenscheppende maat- regelen die dit rapport vooronderstelt te helpen realiseren. Als ze daarin slagen, dan zal de discussie over 'Gespreide verantwoordelijkheid' meer zijn dan een politiek steekspel."

Prof. Stevers is somberder: "Vooral ook door de op korte termijn ge- richte politieke druk, zal de beoogde economische orde weinig kans krijgen via het eigen politieke handelen gestalte te krijgen. Dit wordt nog versterkt door een min of meer overeenkomstige feitelijke politiek der beide andere partijen (PvdA en VVD)." Mr. Van Rhijn belicht meer de bijdrage van de verschillende maatschappelijke organisaties. Hij heeft met name grote twijfels of de FNV en het VNO wel positief zullen reageren: "AI jaren stelt het VNO zich meer defensief dan constructief op. Het NCW is positiever. Het streven van het rapport om de taak der overheid terug te dringen en de verantwoordelijkheid der lagere niveaus te versterken zal bij de werkgevers in beginsel wel goed vallen. Maar tegelijkertijd zullen in de bedrijfsorganen, die op lagere niveaus zullen worden gevormd, de taken en de bevoegdheden der werknemers be- langrijk worden uitgebreid. (-) Van het CNV zal in beginsel wel mede- werking worden verkregen. Het rapport ligt in de lijn die deze vakcen-

Politiek perspectief, november/december 1978 19

(20)

trale steeds getrokken heeft. Moeilijker ligt de zaak bij de FNV. Die wenst bijvoorbeeld in een verdere toekomst arbeiderszelfbestuur, ge- baseerd op de ondernemingsraad. Dat is een geheel ander ideaal dan in het rapport tot uitdrukking komt, nl. een geheel nieuwe ordening van de taak der sociale partners."

De commissie heeft in het laatste hoofdstuk een strategie voor ver- andering aangegeven. Daarbij is een dringend beroep op mensen en hun organisaties om de lijn in het rapport metterdaad op te pakken onmis- baar. Dat zal een appel op het hart van de mensen moeten zijn. De commissie hecht hieraan veel waarde: "Wanneer wij ons uitspreken voor een op het beheren van de aardse rijkdommen en op de onderlinge solidariteit georiënteerde verantwoordelijkheid, dan kan het niet anders dan dat deze politieke lijn de levenshouding van mensen raakt. Dan gaat het om wat mensen beweegt de dingen te doen die ze doen; dan gaat het ten diepste om de zin die mensen voor hun leven aanvaarden.

Een christen-democratische politiek kan niet over de hoofden van mensen heen geschreven of bedacht worden. Het kan geen politiek zijn die de samenleving als een mechaniek beschouwt, dat door een Simpele druk op de knop in beweging kan worden gezet. Politiek kan mensen en hun organisaties niet reduceren tot toehoorders of tot afwachters.

Wij willen met ons rapport de dialoog aangaan met werknemers, met werkgevers, met zelfstandigen, met de vakcentrales en de werkgevers- verbonden."

Naast het appel rust op een politieke organisatie als het CDA tevens de plioht die structuurhervormende maatregelen te treffen waardoor men zich ook op de nieuwe verantwoordelijkheden kan richten. De com- missie heeft zich gerealiseerd dat daarbij nog veel barrières te over- winnen zijn. Toch zijn er ook positieve signalen. De commissie is zeker niet de enige die bij de verdere ontwikkeling van de economische orde, de verantwoordelijkheidsbeleving centraal wil stellen. Dat blijkt uit wat de meeste recensenten daarover schrijven, dat werd duidelijk op de eerder genoemde studieconferentie over dit onderwerp, dat is ook terug te vinden in de interessante bundel "Bedreigde democratie?" en daarvan zijn eveneens veel voorbeelden in het buitenland te noemen. In dit ver- band één citaat van prof. Dahrendorf, hoofd van de London School of Economics and Political Science: "Eintwicklungen, die als Bedingungen zur Ermöglichung der Mündigkeit gedacht sind, schafften neue Entmün- digung. Menschen wurden durch gewaltige Bürokratien unpersönlich gegängelt und zugleich durch Steuern ihrer Entscheidungsfreiheit be- raubt."

Ook bij de concrete suggesties zijn aanknopingspunten te vinden. Prof.

dr. A. van Doorn schrijft in een beschouwing over de opstellenbundel ,.Inzicht en uitzicht" van oppositieleider Den Uyl en ons rapport in het Algemeen Dagblad: "Het is een niet geringe verdienste van het CDA- rapport dat de verregaande sociaal-economische consequenties van de arbeidsplaatsenovereenkomst zo duidelijk worden aangegeven".

20

i I

I

1

(21)

/. Die Ir, ge- 31 dan jening

r ver- m hun )nmis- in. De lreken

~rlinge

mders t. Dan n; dan

arden.

n van ek zijn impele lensen

~hters.

s, met levers-

tevens ardoor

~ com-

I over-

; zeker

~ orde, Jit wat

op de

terug aarvan jit ver- 1001 of jungen ntmün- sönlich eit be-

1. Prof.

,bundel in het t CDA- van de

)r 1978

Mijn indruk is dat de voorstellen voor het micro-niveau, zowel wat betreft de medezeggenschapsstructuur als de bevoegdheden, realiseer- baar zijn. Natuurlijk, er zijn nog een aantal elementen waarover onenig- heid bestaat, zoals de relatie directie - raad van commissarissen en de rol van de vakbeweging. Maar de verbreding van de doelstellingen van de onderneming blijkt bij velen centraal te staan. Ook de voorstellen met betrekking tot bedrijfstakoverleg en het regionale sociaal-economi- sche beleid krijgen steun. De meeste vragen blijven op het macro- niveau. De commissie doet er goed aan om die structuren nog verder uit te werken, zeker waar het de plaats van strategische punten betreft Zullen ook de politici bereid zijn om hun aandeel te leveren? Twee van onze vertegenwoordigers in de Tweede Kamer, drs. R. Lubbers en drs.

B. Beumer, hebben in hun bijdragen aan de beraadslagingen over respectievelijk de algemene beschouwingen en de begroting van Eco- nomische Zaken aansluiting gezocht bij het rapport "Gespreide verant- woordelijkheid". Ook het slotbetoog van minister A/beda op de studie- conferentie was bijzonder positief. Daarover spreek ik met waardering.

Er is evenwel meer nodig. Het gaat hier om een belangrijke pijler van onze politieke overtuiging. Het CDA als politieke organisatie zal zich over dit onderwerp moeten uitspreken. We moeten namelijk voorkomen dat alleen sommige, makkelijker haalbare voorstellen worden gereali- seerd, maar dat de hoofdlijnen van het rapport langzaam onder de tafel verdwijnen.

Politiek perspectief, november/december 1978 21

(22)

Internationale macht en interne autonomie

W. L. M. Adriaansen

1'

Onlangs verscheen in de serie "Voorstudies en achtergronden" van de Wetenschappelüke Raad voor het Regeringsbeleid een studie van dr. ir.

1. 1. C. Voorhoeve met als titel "Internationale macht en interne autono- mie - een verkenning van de Nederlandse situatie" 1. Deze publikatie is blijkens het voorwoord bedoeld als een terreinverkenning en loopt als zodanig vooruit op de realisatie van enkele projecten inzake de plaats en de toekomst van de Nederlandse industrie en internationale zaken, in het bijzonder de relatie tussen Nederland en West-Duitsland.

De studie van Voorhoeve kan worden gezien als een verkenning van de invloed die de Nederlandse samenleving ondervindt van de internatio- nale machtspolitiek, hetgeen zou kunnen leiden tot een algemeen inzicht in de grenzen van de binnenlandse beleidsvrijheid van ons land.

Dit artikel is geschreven als een bespreking van deze op zich erg interessante studie van Voorhoeve, waarbij - gezien het belang van het onderwerp - zal worden getracht het in een wat wijder kader te plaatsen. Met name zal worden gepoogd wat verder in te gaan op de economische implicaties, die in de studie een bescheiden plaats krijgen, maar toch van wezenlijke invloed zijn op het politieke en sociale raam- werk waarin elk land, of zo men wil elke staat, zijn plaats vindt.

MACHT EN INVLOED

In het voorgaande zijn reeds de begrippen macht en invloed gebruikt.

Van alle begrippen waar de menswetenschappen mee werken, spant de notie "macht" waarschijnlijk de kroon in weerbarstigheid tegen wetenschappelijke precisie 2. Dat kan zo zijn, maar dat neemt niet weg dat een voor het doel van de studie geëigende omschrijving van beide begrippen moet worden gezocht. Voorhoeve refereert aan een definitie van Nagel: "een machtsrelatie (-) is een causaal verband tussen de wensen van een partij met betrekkir:g tot een resultaat, en het resultaat

*Dr. Adriaansen is begin 1978 aan de Erasmusuniversiteit in Rotterdam gepromoveerd op een proefschrift over "Overheid en multinationale onderneming". Hij is werkzaam op het ministerie van Economische Zaken.

1 J. J. C. Voorhoeve: "Internationale macht en interne autonomie - een verkenning van de Nederlandse situatie"; WRR, Den Haag; 1978.

, J. J. C. Voorhoeve, La.p., pag. 5.

22

"

1

ze de of gr ka

0,

dv gE

m w[ gE. b, mi

ei, si

i~

til Ir di

.1 VI

[

S

a , tvl ir,

v;

VI

v' h ti e ti

~

Vi f:'

t

-:

.'

5

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In haar ambtsvervulling kan de overheid niet neutraal zijn, maar dient zij zich gebonden te weten aan de normen die voor het publieke leven zijn gegeven in het Woord van God, in

Waar, op welk niveau gebeurt dit? Steeds dUidelijker blijkt, dat het centrale niveau een te hoog aangrijpingspunt is voor het beleid. Daarom is er een streven

Politiek perspectief, januari/februari 1975.. Vorig jaar ontmoette ik in Duitsland een zuster van een priester-geleerde van naam, die tot mijn grote verbazing in

38 Politiek perspectief, juli/augustus 1975.. gemeenschap die VAD-aanspraken gaat beheren, uitsluitend vermogen in te brengen l3 , zelfs wanneer zij niet in staat

Maar het totale pakket (politieke èn contractuele) risico's die de MNO's door deze verschuiving lopen, zal niet belangrijk verminderen. De MNO zou ook kunnen

Het aanwijzen van het distributiesysteem en het overleg als voorname hinderpalen op weg naar een nieuw en verantwoord beleid verliest veel van zijn kracht als

Wanneer er geen historische argumenten voor zijn te geven, kan een bepaalde conventie immers ook zo maar in de teksten ingelezen worden, als een denkschema dat wij aanbrengen om

Deze vooringenomenheden zijn bij de meeste HRM-afdelingen niet bekend; hierdoor wordt er veelal niet aan vrouwen gedacht voor bepaalde functies 27 en hebben ze ook niet altijd