• No results found

OVER REVA LU ATIE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "OVER REVA LU ATIE "

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

eden in de leek Freuds e voren geweten laar dat -instinct 'k heeft istappel

m) een retische . Ieder ere bij lat die en van mensen

a-cola . wind Ipelijke alleen

orbaat jin fel

I men

positie been

unnen rader-

i n

de

!"reud bsteld 'htere

naar over- ÇNTS

/

P. KUIN

OVER REVA LU ATIE

Onlangs is in de Tweede Kamer de wens geuit, dat over geld- en muntkwesties toch eens in begrijpelijke taal zou worden geschreven. Het volgende artikel is een poging daartoe. Vakgenoten zullen het ongetwijfeld oppervlakkig vinden, maar het is bedoeld voor de niet-gespecialiseerde lezer, en het geeft met opzet zeer weinig cijfers.

I

nde afgelopen ~aanden hebben enkele economisten de vraag aan de orde gesteld, of het geen tijd werd de waarde van de gulden wat hoger vast te stellen dan zij nu is. Men gebruikt hiervoor de uitdrukking "revaluatie" en be- doelt daarmee het tegendeel van devaluatie, waarbij de waarde van de gulden wordt verlaagd. De maatstaf van de waarde van de gulden is officieel het goud: na een revaluatie van 10 pct. zou men voor duizend gulden geen 234 gram maar 257 gram goud kunnen kopen. Als de dollar zijn zelfde goudwaarde houdt - en dat is natuurlijk de bedoeling - dan kan men met gerevalueerde guldens méér dollars kopen dan voorheen. De koers van de dollar zou bij een revaluatie van 10 pct.

worden verlaagd van

f

3,80 tot

f

3,45, die van het pond sterling van

f

10,60 tot

f

9,64 enz. Omdat alle buitenlandse geldsoorten goedkoper worden, in guldens gerekend, worden ook alle importgoederen goedkoper. Dat werkt weer door op het binnenlandse prijsniveau, en zo hoopt men een einde te maken aan de voortduren~e

stijging van de kosten van het levensonderhoud. Als dat gelukt, zijn er voorlopig geen verdere loonronden meer nodig om de arbeiders in staat te stellen voor hun loon hetzelfde te blijven kopen. Daarom schreef bijv. dr. F. W. C. Blom een artikel over revaluatie onder het hoofd "Loon- of koersaanpassing" 1), terwijl prof dr. H.

J.

Witteveen . aan zijn Rotterdamse rede van 14 October jl. over dit onderwerp de titel gaf "Loonsverhoging of revaluatie".

Men begrijpt nu de actualiteit van het onderwerp. De beide liberale economisten verklaarden zich bezorgd over de ontwikkeling van het prijspeil in Nederland.

Herhaalde loonronden, hoewel verklaarbaar uit het streven om de werkelijke lonen - gemeten in goederen en diensten - op peil te houden, verhogen op zich zelf telkens weer de loonkosten voor de Nederlandse onderneming, leiden daardoor tot hogere prijzen, hetgeen weer aanleiding geeft tot nieuwe looneisen, enz. Loonronden zijn in deze gedachtengang symptomen van de beruchte opwaartse spiraalbeweging van alle prijzen, die men inflatie noemt. Het verschijnsel, dat de regering de laatste loonronde van 6 pct. ook tot de gepensionneerden uitstrekte, gaf vele economisten 705

(2)

aanleiding tot nog grotere bezorgheid, want daarmee kwam een belangrijke rem op de inflatie te vervallen. Wanneer men namelijk alleen de lonen verhoogt, stijgen de kosten van alles wat door loonarbeiders wordt vervaardigd, maar zolang de niet-loontrekkers niet meer inkomen krijgen, kunnen zij van de duurdere producten een kleinere hoeveelheid kopen, hetgeen een rem is op de prijsstijging.

Verhoogt men echter de geld inkomens der "vergeten groepen" in hetzelfde tempo als de lonen, dan kan men de prijzen vrijwel ongeremd langs de spiraal omhoog drijven. Niemand wil dat bewust, maar de heren Blom, Witteveen en anderen zijn bang, dat er door de voortgaande verhoging van het uitgavenpeil in Nederland al zo'n spiraalbeweging aan de gang is en zij hadden die wel graag door een revaluatie van de gulden doorbroken. Intussen is echter de loonronde toch gekomen en daarmee het vraagstuk even van de baan, want men kan niet èn het aantal guldens in het loonzakje vergroten en tegelijkertijd verklaren dat iedere gulden zoveel procent meer waard is. Dat zou een dubbele verhoging van de loonkosten geven, die bijv. verschillende exportindustrieën in grote moeilijkheden zou brengen. Daartegenover zou de Nederlandse vraag naar buitenlandse producten in dubbele mate geprikkeld worden: én door de verhoging der binnenlandse geld- inkomen én door het goedkoper worden van de buitenlandse munt. Daling van de export en stijging van de import zouden ons land in betalingsmoeilijkheden brengen.

Niemand stelt dus in ernst voor, loonronden en revaluatie op elkaar te stapelen, maar - zegt prof. Witteveen - er kan weer eens een situatie ontstaan als in eind 1953, begin 1954, met een gunstige betalingsbalans en een stijging van de winsten op export - bijv. door loonsverhogingen in het buitenland - en dan zou men in Nederland een revaluatie van de gulden in plaats van een loonstijging ernstig in overweging moeten nemen.

Deze gedachte heeft in de Tweede Kamer enige weerklank gevonden, zoals bleek uit het Voorlopig Verslag op de begroting van Financiën. De minister heeft zich in de Memorie van Antwoord ondubbelzinnig tegen revaluatie uitgesproken, en wel in de volgende woorden:

"De conclusie van de ondergetekende is, dat tot een autonome wijziging van de wissel- koers slechts in extreme omstandigheden kan worden overgegaan, welke omstandigheden thans bepaald niet aanwezig kunnen: worden geacht. Een zodanige wijziging van de waarde van de geldeenheid grijpt immers diep in in vele economische betrekkingen.

Zeker voor een land als het onze, dat een zo groot deel van zijn welvaart ontleent aan het verkeer met het buitenland, is het handhaven van onveranderde wisselkoersen van eminente betekenis. In het binnenland noodzakelijke aanpassingen dienen in beginsel niet te worden tot stand gebracht met behulp van wijzigingen in de wisselkoers. Het verzachten van bijv. bepaalde gevolgen van een huurverhoging door een verhoging van de koers van de gulden moet een volstrekt onjuist beleid worden geacht. Indien hiertoe eenmaal zou worden overgegaan, zou de wisselkoers voortdurend een element gaan vormen in de discussies over loon- en huurronden en prijsbewegingen, waardoor grote onzekerheid zou worden geschapen.

Afgezien van het genoemde belangrijke principiële bezwaar tegen niet strikt onvermijde- lijke aanpassingen van de wisselkoers, doet men goed, de doeltreffendheid van revaluatie als middel tot het verhogen van de reële inkomens niet te overschatten. Er bestaat aller- minst zekerheid, dat de door revaluatie mogelijke verlaging in guldens van de importprijzen 706

(3)

Ke rem I stijgen mg de Iducten

tzelfde spiraal een en ,peil in

graag ie toch èn het iedere tan de len zou ducten e geld- wan de rengen.

~pelen, n eind

r

VlIl' st~n

en JD

tig in

bleek ft zich en wel

wissel- gheden van de

~ngen.

an het

• n van el niet fachten 'e koers enmaal

t

in de

.id zou

L ijde- [aluatie

~ ~~ler- inJzen

onder de huidige conjuncturele omstandigheden geheel of overwegend ten goede zou komen aan de uiteindelijke afnemers. Enerzijds zou bij die binnenlandse lèveranciers, die weinig aan buitenlandse concurrentie blootstaan, de prikkel om tot doorberekening over te gaan gering kunnen zijn, terwijl het anderzijds denkbaar is, dat buitenlandse leveranciers met een sterke marktpositie hun prijzen, uitgedrukt in guldens, zouden handhaven. Ook echter indien men een vrijwel volledige doorberekening van de door revaluatie mogelijke verlaging in guldens van importprijzen zou aannemen, zou het effect op de kosten van levensonderhoud slechts relatief bescheiden zijn; dit als gevolg van het feit, dat een relatief aanzienlijk deel van het gezinsbudget niet wordt beïnvloed door prijswijzigingen van importgoederen. Uit een en ander vloeit voort, dat, ten einde via revaluatie een verhoging van het reële inkomen te bewerkstelligen, gelijk aan die, voortvloeiende uit een bepaalde loonsverhoging, het revaluatiepercentage belangrijk hoger zou moeten zijn dan dat van de loonsverhoging.

Voorts zouden, wat de export betreft, de op korte termijn optredende nadelige gevolgen van een revaluatie tot een bepaald percentage veelal belangrijk groter zijn dan die van een loonsverhoging tot een overeenkomstig percentage. Dit wordt duidelijk, indien men zich realiseert, dat in geval van loonsverhoging Oe kostprijs, van een exportproduct in eerste instantie slechts stijgt uit hoofde van de daarin begrepen loonquote, terwijl bij revaluatie de procentuele vermindering van de exportopbrengst betrekking heeft op het volledige verkoopbedrag. Wel zou de exporteur in het laatste geval kunnen profiteren van een prijsverlaging in guldens van in zijn product verwerkte buitenlandse stoffen."

De minister stelde dus het principiële argument voorop, dat veranderingen in de wisselkoers geen middel behoren te zijn om binnenlandse spanningen op te lossen.

Daarnaast had hij twee practische argumenten: revaluatie verlaagt de invoerprijzen minder dan men denkt, en de exportprijzen stijgen door revaluatie meer dan door een loonronde.

Professor Witteveen heeft ergens gezegd, dat de bezwaren tegen revaluatie ge- makkelijk te weerleggen zijn. Hij heeft ten aanzien van het principiële argument

"geen geknoei met wisselkoersen" al aangevoerd, dat maatregelen, die tot snelle prijsstijgingen in het binnenland leiden, ook geknoei met de waarde van het geld zijn. Alleen verminderen die de waarde van de gulden, terwijl hij deze juist zou willen vermeerderen.

Het is misschien goed, dat wij ons voorbereiden op een tijdstip, waarop de voor- standers van revaluatie het vraagstuk opnieuw aan de orde zullen stellen en de argumenten pro en contra revaluatie wat nader bezien, om daaruit onze conclusies te trekken .

Voorop mogen wij stellen, dat er niets bijzonder heiligs is aan de bestaande wisselkoers van de gulden. Die is, onmiddellijk na de oorlog, vrij willekeurig vast- gesteld op grond van enkele berek~ningen en gissingen. Aangenomen werd, dat de gulden 1 : 10,64 van een pond sterling en 1 : 2,66 van een dollar waard was. Later bleek het pond ten opzichte van de dollar te hoog te staan; in 1949 werd het met ongeveer 30 pct. in waarde verlaagd. De gulden ging volledig met het pond mee, zodat de pondenkoers voor ons dezelfde bleef, maar de dollar opliep tot

f

3,80. (Een gulden daalde in prijs van 38 dollarcent tot 26 dollarcent.) Ook die koers is vrij willekeurig; wij mogen wel aannemen, dat de koopkracht van de gulden in 1949 zodanig was, dat wij het pond niet helemaal hadden behoeven te volgen.

707

(4)

Imniddels zijn er echter vijf jaar verlopen, alle prijzen en kosten zijn gestegen, en het prijsniveau in Nederland heeft zich voor een aanzienlijk deel aangepast aan dat van het buitenland, en in ieder geval aan de gedevalueerde gulden. Die gulden is een kleiner maatstokje geworden en wij hebben daardoor onze economische afmetingen in grotere getallen leren schrijven. Het beeld is irigewikkelder geworden, doordat andere prijsverhogende omstandigheden zijn opgetreden, zowel in binnen- als in buitenland, maar daaronder zijn niet de door minister Van de Kieft bedoelde

"exh'eme omstandigheden", die tot een verhoging van de officiële waarde van de gulden hadden kunnen leiden. Hoe moeten wij ons zulke extreme omstandigheden voorstellen?

De ideale toestand voor een revaluatie van de gulden zou aanwezig zijn, indien ons land een voortdurend overschot van uitvoer boven invoer had, dat tot uiting kwam in een steeds toenemende hoeveelheid goud en buitenlandse muntsoorten.

Een dergelijke toevloed van goud kan op een ogenblik ongewenst worden, omdat het aanleiding geeft tot grotere geldruimte in het land, die tot inflatie leidt. Zelfs dit kan men wel verhinderen door het goud te "steriliseren" (buiten bereik van staat en bankwezen te houden), maar in dat geval besteedt men een deel van het nationale inkomen voor een voortgezette oppotting van het goud, een besteding waar niemand wat aan heeft. Dan is het beter, de waarde van de gulden te verhogen om voor dezelfde hoeveelheid exportgoederen een grotere hoeveelheid importgoederen te kunnen kopen, en zodoende het welvaartspeil te verhogen.

Een toestand als hier geschilderd is in Nederland volstrekt niet aanwezig. De uitvoer bedroeg in 1952 92,8 pct. van de invoer, in 1953 90,1 pct, in 1954 (1e--3e kwartaal) 84,7 pct. Het dekkingspercentage is niet slecht, maar er is toch nog geen overschot en het tekort neemt eerder iets toe.

Daartegenover staat, dat er belangrijke onzichtbare posten in ons verkeer met het buitenland zijn, die een overschot vertonen, want de goud- en deviezenvooraad bij de Nederlandse Bank is gestegen: van 3,9 milliard in Januari 1953 tot 4,5 milliard in October 1954. Dit is belangrijk hoger dan enkele jaren geleden (Januari 1951 2,2 milliard), maar het is nog geenszins buitensporig. België heeft sinds jaren een reserve van ongeveer 4 milliard gulden, terwijl die van Zwitserland bijna 6 milliard bedraagt. In 1938 was onze reserve genoeg voor ruim 12 maanden invoer, nu voor nog geen 6 maand~n. Eind 1938 bedroeg zij 30 pct. van het nationale inkomen, eind 1953 23 pct. Van cn~dietinflatie is in ons land nog geen sprake - de Nederlandse Bank heeft trouwens maatregelen genomen om de gevaren van een te grote liquiditeit te beperken - en het is ook niet zo dat het goud en de buitenlandse geldswaarden ons onwelkom zouden zijn. Wij hebben een deel van de aanwas ge- bruikt voor het aflossen van buitenlandse schulden, en wij zullen voor dat doel in de toekomst nog meer nodig hebben.

Bovendien is een deel van de toevloed ontstaan door belegging van buitenlands kapitaal in Nederland (o.a. de industrievestigingen en de effectenaankopen door Amerikanen in Nederland). Daarop zal in de toekomst dividend moeten worden betaald, in dollars.

Voorts moeten wij bedenken, dat dollars in Nederland nog gedistribueerd zijn, zoals de Nieuwe Rotterdamse Courant onlangs opmerkte. De vraag overtreft nog 708

(5)

gen, en ,ast aan gulden mische ,worden, binnen- edoelde

van de iigheden , indien t uiting soorten.

I omdat lt. Zelfs eik van van het esteding lden te teeIheid en.

zig. De (1e-3e g geen eer met vooraad

ilIiard ri 1951 ren een milliard nu voor n, eind rlandse e grote landse was ge- rt doel enlands n door

~orden

rd zijn, eft nog

steeds het aanbod. Het zou een ongerijmde daad zijn, van zo'n schaars artikel de prijs te verlagen.

Als wij hopen op vrije inwisselbaarheid van guldens in dollars (convertibiliteit) en als wij bovendien van mening zijn, dat Nederland zijn rol als kapitaal exporterend land zal moeten hernemen - o.a. naar de minder ontwikkelde gebieden - dan moeten wij niet te gauw aannemen, dat onze reserve bij de Nederlandse Bank eigenlijk al te groot is en dat wij die reserve best wat mogen doen slinken.

Dat laatste zou bij revaluatie onhenoepelijk gebeuren. Niet alleen onze export, maar ook onze diensten, zoals vervoer, verzekering, havenkosten enz. zouden duurder worden. Onze nationale inkomsten zouden dalen en onze uitgaven zouden de neiging hebben te stijgen. Wil men die neiging onderdrukken, dan vervalt men vanzelf in sterkere belemmeringen op de import, hetgeen lijnrecht ingaat tegen hetgeen onze regering op internationaal gebied nastreeft. De ervaring van Zweden, dat in 1946 revalueerde, houdt in dit opzicht een ernstige waarschuwing in. De goud- reserve smelt snel weg en spoedig moest de regering weer overgaan tot krachtige

reglementering van de invoer. .

Goed, zal de voorstander van revaluatie zeggen, maar het ging hem om de duurte. De betalingsbalans mag dan op zich zelf nog geen aanleiding geven tot revaluatie, binnenslands is er een opwaartse prijsbeweging en een spanning op de arbeidsmarkt, die gebroken moet worden, willen wij ons niet voorgoed wennen aan een voortgezette inflatie van zeg 4 pct. per jaar, die elke dertig jaar alles driemaal zo duur maakt. Een dergelijke inflatie zou leiden tot vernietiging van spaargelden en tot armoede voor degenen, wier. inkomens niet of niet voldoende meegaan met de prijsbeweging.

Het antwoord hierop is, dat er geen reden is om aan te nemen dat deze beweging zo zal doorgaan. Weliswaar is in de afgelopen vijf jaar ons prijspeil gemiddeld met ruim 5 pct. per jaar gestegen, maa.r er waren tal van buitengewone omstandigheden, die dit hebben veroorzaakt. Men denke aan het afschaffen van subsidies, het inhalen van de schaarste in Nederland ten dele met dure buitenlandse producten, het effect van de overdreven devaluatie in 1949, de stijging in het prijspeil van de ons o~­

ringende landen.

Over de vraag, hoe het komt dat er in de huidige situatie nog inflatoire elementen aanwezig zijn, kan men van mening verschillen. Er zijn hierover ingewikkelde berekeningen gemaakt, waarbij zeer gespecialiseerde hoogleraren (Witteveen en Tinbergen) tot tegengestelde conclusies zijn gekomen. Met minister Zijlstra mag men wel zeggen, dat de binnenlandse en buitenlandse vraag naar onze producten samen het aanbod enigszins overtreffen, en dat er daarom een spanning in ons productie- apparaat bestaat en de prijzen blootstaan aan een zuigkracht naar omhoog. De besteding in het binnenland te verminderen zou niet helpen, want dan zou voor de meeste bedrijfstakken de afzet naar het buitenland evenredig toenemen. Wij mogen niet vergeten, zeide minister Zijlstra terecht, dat Nederland de conjunctuur ondergaat en niet maakt. Alleen drong hij aan op elasticiteit in de prijspolitiek van het bedrijfsleven, zodat bijv. prijsdalingen van invoergoederen worden doorgegeven aan de Nederlandse consument.

709

(6)

Wat heeft revaluatie nu in het licht van dit conjunctuurbeeld aan heilzaams te bieden? Het zou de invoer goedkoper maken, maar niet veel. Minister Van de Kieft heeft al gewezen op de mogelijkheid, dat prijsverlaging van importgoederen 6f achterwege blijft óf niet wordt doorgegeven, vooral nu voor vele goederen de vraag zeer levendig is. Minister Zijlstra heeft gepreciseerd, dat voor elke

f

100 consumptie ongeveer

f

30 aan grondstoffen en fabrikaten moet worden ingevoerd.

Als wij dit gegeven op zich zelf bezien, dan moet voor ieder percent verhoging van de consumptie een revaluatie van drie percent plaatsvinden. Men bereikt op die manier al heel gauw een niveau, waarbij de uitvoer gaat haperen.

Zelfs een bescheiden revaluatie zou een flinke rem op de uitvoer betekenen. De laatste loonronde kon door verschillende fabrikanten nog in hun winstmarge worden opgevangen, maar met een verhoging van de totale verkoopprijs door verhoging van de guldenswaarde zou dit niet zo gemakkelijk meer gaan. Verschil- lende Nederlandse fabrikanten gevoelen al zeer sterk de prijsconcurrentie van bijv.

de Duitse industrie. Aan de inflatoire spanning in Nederland zou daarmee wel een eind kunnen komen, maar ten koste waarvan?

Om het duidelijk te zeggen ten koste van een vervroegde omkeer in de conjunc- tuur van Nederland. Revaluatie schept een kunstmatige depressie. Het bedrijfsleven, ziet er het sein in voor een prijsdaling. Op bestaande voorraden van importgoederen moet worden afgescln:even en vele afnemers zullen aannemen, dat hun leveranciers nog wel verder omlaag komen. Er ontstaat dus een houding van .afwachten, een teren op voorraden en een verminderen van de orders, die kenmerkend zijn voor een toestand van algemene slapte. Dat wat de vraag betreft.

Aan de kant van het aanbod zal een hapering in de export er toe leiden, dat grote hoeveelheden van sommige goederen op de binnenlandse markt worden geworpen. Een revaluatie verschil~ namelijk in zoverre van een loontonde, dat het hele effect op de prijs meteen optreedt, terwijl loonronden veel geleidelijker in de prijzen worden verwerkt. Na een revaluatie zal, voor de komende paar jaren althans, de export kleiner blijven, zodat de vrijkomende capaciteit van het bedrijfs- leven zich op de binnenlandse markt moet richten.

Laten we nu in het licht van deze gevolgen nog eens terugkomen op de kijk die minister Zijlstra op de huidige conjunctuur bleek te hebben. Hij zeide in de Tweede Kamer, kort samengevat, dat de huidige gunstige conjunctuur voornamelijk tot West-Europa is beperkt (Amerika is aarzelend) en dat zelfs hier geen inflatoire hoogconjunctuur heerst, doch een normaal groei- en expansieproces. Zelfs internatio- naal zou hij geen beperking van de besteding durven aanbevelen, laat staan voor Nederland. Bovendien merkte hij op, dat men de omvang van de verschijnselen niet moet onderschatten. Het tekort op de arbeidsmarkt bedraagt naar schatting 100.000 arbeiders. "Er behoeft volgend jaar slechts een klein vleugje conjuncturele tegen- wind te komen. .. dan zal dit samen met het ieder jaar aan de markt komende normale aanbod van netto 50.000 voldoende zijn om voor evenwichtsherstel te zorgen."

Het ligt dunkt mij niet op de weg van de Nederlandse regering, een dergelijk

"vleugje" kunstmatig op te roepen, want wie wind zaait zal storm oogsten.

710

(7)

.ilzaams an de Dederen eren de

e f

100 evoerd.

hoging reikt op

len. De 5trnarge

~s door erschil- an bijv.

wel een

onjunc- )fsleven,

ederen anciers en, een

~n voor

en, dat worden de, dat delijker Ir jaren

~ edrijfs-

de kijk e in de larnelijk lflatoire ernatio- ln voor en niet 00.000 tegen- mende fstel te ergelijk

Bovendien zou revaluatie leiden tot een duurzame verhoging van het totale kostenpeil, dat bij een omkeer in de gang van zaken op de wereldmarkt onze concurrentiepositie lelijk zou kunnen schaden.

Waarschuwingen tegen inflatie mogen wij nooit in de wind slaan, maar de voorgestelde remedies' moeten wij scherp bekijken. Voorlopig is ons arsenaal van binnenlandse middelen om het monetair evenwicht na te streven nog niet uitgeput, en zolang dat zo is, moet men de wisselkoers liever met rust laten. Mocht het nodig blijken in Nederland de remmen aan te zetten, dan moeten wij die in de eerste plaats zoeken in de vermindering van de geldcirculatie, hetzij door het kweken van kasoverschotten bij het rijk, hetzij door renteverhoging of credietinkrirnping vanwege de Nederlandse Bank. Maar dat zou neerkomen op een vermindering van de binnenlandse bestedingen, die minister Zijlstra - m.i. terecht - op het ogenblik nog niet nodig acht. Veel beter is het, de volle nadruk te leggen op prijsverlaging door concurrentie en op een vergroting van de goederenstroom door verdere verbetering van de arbeidsmethoden en modernisering van ons productie- apparaat.

711

(8)

I1

!'

ti

l!

II

W. STEIGENGA

HET WERELDBEVOLKINGSCONGRES TE ROME

E

en tabel, vermeld in een onlangs verschenen brochure, uitgegeven door de bekende Engelse organisatie "Political and Economie Planning", getiteld

"World Population and Resources", verschaft een duidelijk inzicht in de urgentie van het wereldbevolkingsvraagstuk. De in deze tabel vermelde gegevens hebben betrekking op de voor 1980 te verwachten bevolkingsaantallen in de ver- schillende werelddelen.

Het verwachte bevolkingsaantal in millioenen (1980)

maximum gemiddelde minimum

Gebied 1950 schatting schatting schatting

Afrika

...

198 327 289 255

Amerika

...

330 577 535 487

Azië 1) ........ 1320 2227 2011 1816

Europa 2)

.... . .. .

593 840 776 721

Oceanië

... ..

13 19 17 16

Wereld

. ...

2454 3990 3628 3295

1) Exclusief Siberië. 2) Inclusief Siberië.

In 1750 telde de wereld volgens de meest recente onderzoekingen rond 700 mil- lioen bewoners. In 1850 was dit aantal toegenomen tot 1200 millioen. Hoewel een aanzienlijke toeneming plaats had, vooral in de Westerse cultuurkring, was in de periode 1750-1850 de bevolking nog niet verdubbeld. In 1950 evenwel was de wereldbevolking t.a.v. 1850 iets meer dan verdubbeld, en bevatte de aarde rond 2500 millioen inwoners. Thans wordt voor 1980 drie en een half milliard inwoners waarschijnlijk geacht, en komt de maximum schatting zelfs tot bijna 4 milliard. De internationale samenleving zal dus in de eerstvolgende dertig jaar een bevolkings- toeneming hebben op te vangen van zeker 1 milliard inwoners.

Gedurende deze periode zal de uitbreiding van de productie minstens gelijke tred moeten houden met de te verwachten bevolkingsgroei, wil de levensstandaard van de wereld als geheel niet dalen. Het is echter eveneens noodzakelijk, dat ter opheffing en verzachting van de steeds sterker wordende sociale spanningen in de onontwikkelde gebieden de levensstandaard aldaar aanzieIlliik ,. wOl:dt .• v~rhoogd .. Bovendien - en dit maakt het gehele vraagstuk des te gecompliceerder - is de bevolkingstoeneming juist het sterkst in die delen der wereld, welke economisch het meest achterop zijn geraakt, en waar arbeidsproductiviteit en levensstandaard

712

(9)

or de ,titeld in de evens , ver-

(1980)

~ mil-

~l een in de as de rond oners d. De kings-

:elijke daard at ter in de oogd.

is de misch daard

het laagst zijn. In deze gebieden leeft rond % deel der wereldbevolking. Juist in deze gebieden zal door de introductie van moderne geneesmiddelen, verbetering der hygiëne en uitvoering van openbare werken een sterke daling der sterftecijfers kunnen worden verwacht, waardoor een krachtige bevolkingstoeneming in deze gebieden waarschijnlijk wordt. Deze bevolkingsdruk zal een revolutionnerende invloed hebben op de samenleving en op één of andere wijze in economische struc- tuurveranderingen worden verwerkt.

Volgens bovengenoemde brochure vragen vier problemen thans om een oplossing:

Ie. de bestaande voedselproductie te verhogen om een jaarlijkse bevolkingsgroei

van 30 millioen op te vangen; .

2e. de bestaande wereldbevolking, waarvan een deel ten minste gedurende een deel van het jaar honger lijdt, voldoende voedsel te waarborgen;

3e. voldoende grondstoffen (anders dan voor voedsel), energie, en brandstof te produceren, om de groeiende wereldbevolking levensonderhoud en welstand te kunnen garanderen;

4e. hetzij de toenemende bevolkingen toegang te verschaffen tot gebieden waar extra-voedsel en grondstoffen kunnen worden geproduceerd, hetzij voorraden voedsel en grondstoffen te transporteren en te distribueren ten behoeve van landen met een tekort aan deze voorraden in eigen gebied.

Het gehele vraagstuk zal nog gecompliceerder worden, omdat deze mondiale bevolkingstoeneming gepaard zal gaan met een belangrijke wijziging in de distri- butie der bevolking. Deze re-distributie zal op zich zelf nieuwe economische en politieke, doch ook culturele problemen oproepen, welke de politieke situatie - indien men zich niet tijdig op deze veranderingen weet in te stellen - uitermate riskant kunnen doen worden.

Het bevolkingsvraagstuk zal de belangrijkste dynamische factor zijn in het wereld- gebeuren van de eerstvolgende decennia. Het is dus een uitermate ingewikkeld en ook gevaarlijk vraagstuk waarmede de Verenigde Naties zich op lange termijn bezig zullen hebben te houden. Verschillende aspecten van dit vraagstuk hebben reeds geruime tijd - sedert de oprichting der Verenigde Naties - de internationale belang- stelling getrokken ,zoals bijv. blijkt uit het werk van de Wereldvoedselorganisatie, waar de agrarische aspecten het onderwerp van bestudering, voorlichting en beraad- sláging zijn. Men denke ook aan de Wereldgezondheidsorganisatie, waarvan de cyni- cus zou kunnen beweren, dat zij door haar voorlichting in zake betere medische zorg veeleer de urgentie van het bevolkingsvraagstuk klemmender heeft gemaakt. Doch ook een vraagstuk als geboorteregeling is in ieder geval zijdelings in de discussies betrokken geweest. En reeds vóór het bestaan van de Verenigde Naties had het Internationale Arbeidsbureau belangstelling voor het vraagstuk der Internationale migratie, een belangstelling, welke na de tweede wereldoorlog in een meer actieve houding is overgegaan.

De Organisatie der Verenigde Naties zelf heeft tot op heden betrekkelijk weinig openbare belangstelling getoond voor het bevolkingsvraagstuk, behalve dan in het stimuleren van bepaalde, voornamelijk statistische publicaties, en het onderhouden van een behoorlijk uitgeruste afdeling harer organisatie, welke zich met demogra- fische vraagstukken en problemen bezighoudt.

713

(10)

Het is dan ook de eerste maal, dat door de Verenigde Naties het initiatief is genomen een congres van deskundigen op het gebied van het bevolkingsvraagstuk te organiseren. In Juni 1952 is hiertoe een resolutie aangenomen door de Econo- mische en Sociale Raad. De conferentie is gehouden in samenwerking met verschil- lende andere officiële en officieuze internationale. organisaties. De belangrijkste medewerkende officieuze organisatie was de "International Union for the Scien- tific Study of Population", opgericht in 1928, en organisatrice van verschillende in- ternationale congressen vóór het uitbreken van de tweede wereldoorlog.

Tot de conferentie zijn alleen deskundigen uitgenodigd, hetzij afgevaardigd door regeringen, hetzij als leden van wetenschappelijke organisaties, hetzij als vertegen- woordigers van andere internationale organen. Dit accentueerde het doel dezer conferentie. Het ging hier immers niet om het bediscussiëren van politieke vraag- stukken of het aanbevelen van bepaalde maatregelen. Het onderwerp der conferentie lag uitsluitend in het wetenschappelijke vlak: een grondig wetenschappelijk onder- zoek van de bevolkingsontwikkeling in de verschillende delen der wereld, en de oorzaken en gevolgen hiervan. Natuurlijk is de invloed van de bevolkingsvraag- stukken op de belangrijkste problemen waarmede de Verenigde Naties te maken hebben, niet buiten beschouwing gelaten.

Vermoedelijk is deze conferentie wel één qer moeilijkst te organiseren conferenties geweest in het bestaan der Verenigde Naties. Niet zo zeer vanwege de politieke kant - deze was per definitie geëlimineerd - als wel vanwege het feit, dat de organisatoren het onderwerp discutabel moesten maken, waartoe het onderverdeeld werd in een groot aantal kleine, gespecialiseerde onderdelen.

Een andere organisatie is vrijwel ondenkbaar wanneer men tot een efficiënte werkwijze wil komen voor een conferentie waarvoor rond 600 gedelegeerden waren ingeschreven uit alle delen der wereld, met een verschillend gerichte belang- stelling en een uiteenlopende kennis van de diverse aspecten van het bevolkings- vraagstuk.

De taak der organisatoren was moeilijk en ondankbaar, want vermoedelijk zullen maar weinigen volledig tevreden zijn geweest aan het einde der conferentie. Het gehele vraagstuk was in rond dertig onderwerpen gesplitst, hetgeen het overzicht over het geheel verloren deed gaan. Een andere oplossing was er evenwel voor een conferentie als deze niet, en men moet in ieder geval de organisatoren bewonderen voor de systematische wijze, waarop het vraagstuk was ingedeeld en rijp gemaakt ter discussie.

De indeling der onderwerpen

Men kan met enige moeite de onderdelen tot enkele hoofdgroepen groeperen.

Zo heeft een deel van de onderwerpen betrekking op de verschillende demografische feiten, waarbij in sterke mate rekening is gehouden met regionaal-mondiale ver-

·schillen. Het verloop van sterftecijfers en sterftekansen is bijv. afzonderlijk behandeld voor gebieden met een lage, en gebieden met een hoge mortaliteit. De huwelijks- vruchtbaarheid is op analoge wijze aan de orde gesteld, onderscheidenlijk voor gebieden met een sterk gedaalde vruchtbaarheid en landen waar de vruchtbaarheid 714

(11)

'atief is aagstuk Econo- erschil- grijkste

Scien- nde in- ,.d door

!rtegen- I dezer

vraag- rerentie onder-

en de fSvraag-

maken

>renties olitieke dat de rdeeld ficiënte reerden elang- Ilkings- zullen ie. Het erzicht or een nderen

~maakt

peren.

~fische

Ie ver- andeld velijks- ( voor arheid

zich tot op heden op een hoog niveau heeft weten te handhaven. De vraagstukken der internationale migratie zijn zowel beschouwd uit de gezichtshoek der emigratie- landen, als uit de gezichtshoek der immigratielanden, een indeling welke naar mijn gevoel in dit geval aan de behandeling van het vraagstuk der internationale migratie niet geheel ten goede is gekomen. Het onderdeel der bevolkingsspreiding en de interne migratie is afzonderlijk beschouwd voor landen met een hoge graad van industrialisatie, en landen welke nog aan het begin van hun industriële ontwikkeling staan. In het algemeen mag deze opzet zeer geslaagd heten. Vooral hierom: in de Westerse wereld heerst al te zeer de neiging de problemen te zien tegen de achter- grond van de eigen problematiek en de eigen wijze van benadering. Hiernaast was een grote groep vraagstukken aan de orde gesteld, welke de methodische en technisch-statistische zijde van het bevolkingsvraagstuk raakten. Om enkele voor- beelden te noemen: het vergelijken van de kwaliteit van de demografische statis- tieken, de techniek van demografische metingen en analysen, het opstellen van definities, en soortgelijke vraagstukken.

Naast deze beide hoofdgroepen waren enkele andere belangrijke groepen van problemen aan de orde gesteld: het vraagstuk van de veroudering der bevolking, de verhouding tussen bevolkingsvraagstuk en de ontwikkeling van de agrarische productie alsmede de ontwikkeling van de niet-biologische hulpbronnen, enkele kwalitatieve vraagstukken, en ten slotte enkele onderwerpen met betrekking tot de opleiding en de methodiek der demografie.

Wanneer nu het werk van deze conferentie wordt overzien, dat dient men zich natuurlijk te beperken tot enkele hoofdpunten en belangrijke rapporten.

Het verloop der sterftecijfers in de gebieden met een hoog sterfteniveau werd behandeld in een reeks rapporten, welke vnl. betrekking hadden op Aziatische landen. Lezenswaard was bijv. het rapport over de kindersterfte in India van de hand van prof. S. Chandrasekhar, die enkele interessante vergelijkingen gaf in zake de ontwikkeling van de sterfte. Dit was interessant juist uit het oogpunt van de verdere bevolkingsontwikkeling, omdat blijkt hoe snel de kindersterfte in de naaste toekomst kan dalen. Volgens door Chandrasekhar gebruikte gegevens bedoeg de kindersterfte (het aantal overleden babies beneden het jaar uitgedrukt in 1000 levend geborenen) in Nederland in 1900 153, in 1910 108, doch in 1920 50, thans 22 (1952). In India daarentegen was het cijfer voor 1900 232, in 1951 echter reeds gedaald tot 116, dus rond het Nederlandse niveau omstreeks 1910. De snelle daling van de Hollandse kindersterfte na 1910, is een gevolg van een betere sociale ver- zorging der bevolking en het doordringen van de moderne geneeskunde tot de onderste lagen der 'bevolking, doch vooral ook door de algemene verbetering der hygiënische toestanden door openbare werken. Het wordt door vergelijking wel duidelijk, dat een land als India in feite voor een ongekende bevolkingstoeneming komt te staan indien het ook hier gelukt de medische zorg snel en effectief uit te breiden, alsmede de hygiëne in de grote steden en het platteland te verbeteren.

Het gehele vraagstuk zal in landen als India verder afhangen van de vraag of men voldoende kader ter beschikking heeft om de mogelijkheden der moderne medische

, en hygiënische zorg te effectueren en te verbreiden. Hierbij dient echter te worden

715

(12)

aangetekend, dat men in het algemeen in deze landen heeft opgemerkt, dat de daling der kindersterfte meer samenhangt met maatregelen betreffende de openbare gezondheidszorg, dan met economische en sociale veranderingen. Het is hierbij interessant enkele gegevens te noemen, welke ter conferentie verstrekt werden over Rusland. Van Russische zijde zijn enkele min of meer uitvoerige rapporten over- gelegd, waarin enerzijds de sociale aspecten van de bevolkingsstructuur en ontwik- keling werden behandeld, anderzijds een relaas werd gegeven omtrent de organisatie en de opzet van de demografische statistieken in dit land. Een volledig overzicht beh'effende de samenstelling der bevolking en de ontwikkeling bijv. van de huwelijksvruchtbaarheid, zijn helaas niet verstrekt. Een critisch overzicht van de ontwikkeling der Russische bevolking, daarentegen, werd gegeven door de Amerikaan Warren W. Eason in zijn rapport "Population growth and economie development in the USSR" steunend op Sowjet-Russische bronnen van uiteenlopende aard. Zowel uit de schaarse gegevens, vermeld in de Russische rapporten, als uit het rapport van Eason blijkt een opvallende daling van de sterftecijfers. In 1913 was het aantal sterfgevallen per 1000 inwoners 30,2, in 1927 nog 22,7, doch voor 1953 wordt het cijfer 8,9 opgegeven. Het is onmogelijk de waarde van dit laatste cijfer te toetsen.

Zonder de leeftijdsopbouw der Russische bevolking te kennen is vergelijking met de sterftecijfers van andere landen onmogelijk. De Russische bevolking heeft waarschijnlijk een zwaardere bezetting der jeugdklassen dan bijv. in Noorwegen.

Waar beider sterftecijfers niet veel verschillen, moet hieruit volgen, dat de sterf te- kansen der Russische bevolking nog steeds ongunstiger zijn, dan die der Noorse bevolking.

In ieder geval betekent de daling van de sterftecijfers in Rusland, dat deze van invloed moet zijn op de bevolkingstoeneming. Een der Russische rapporten noemt een natuurlijke toeneming der bevolking van gemiddeld 3 millioen per jaar in de laatste drie jaar. .

Natuurlijk zijn Rusland en India niet de enige landen, waar de sterftecijfers zijn gedaald. Volgens cijfers, verstrekt op het congres, blijken in de meeste ontont- wikkelde gebieden de bruto sterftecijfers in de loop van de laatste 10 tot 15 jaar behoorlijk te zijn gedaald. Mexico bijvoorbeeld vertoont een daling van het sterfte- cijfer in de periode 1935-1953 van 23,3 tot 15,4. Ceylon is in dezelfde periode teruggevallen van 24,5 tot 10,9 per 1000 van de bevolking. Men dient met deze cijfers voorzichtig te zijn, daar de registratie zowel van de bevolking als van de sterf- gevallen niet geheel betrouwbaar is. Zo is bijv. in India gebleken, dat men aan de hand van de volkstellingen de sterftecijfers meermalen moet corrigeren; maar in ieder geval staat vast, dat de sterfte in belangrijke mate is gedaald. Uit berekeningen op grond van de volkstelling in India blijkt, dat de sterfte per 1000 der bevolking in de periode 1911 tót 1920 40 moet hebben bedragen tegen 27 in de periode 1941-1950. In de meeste van deze landen zijn de zuigelingensterfte en de verdere kindersterfte elk voor 20 % der sterftegevallen verantwoordelijk te stellen.

Een belangrijke oorzaak van het teruglopen van de sterftecijfers in verschillende dezer landen is de malariabestrijding, in het bijzonder voor de kindersterfte. De daling van de kindersterfte in Ceylon, welke terugviel van 141 0/00 (uitgedrukt in levend- 716

(13)

at de .nbare p.ierbij over over- twik- pisatie Irzicht m de an de rikaan ent in

~owel

ipport antal

~t het etsen.

~ met heeft egen.

;erfte- foorse

deze orten jaar

s zijn

~tont­

) jaar erf te- -riode

deze sterf-

n de ar in ngen gin

!riode dere

fende laling vend-

geborenen) in 1946, tot 71 in 1953 moet voornamelijk worden toegeschreven aan malariabestrijding. Uitvoering van bepaalde, in het algemeen veel kapitaal ver- eisende openbare werken, is voor deze landen dus uitermate belangrijk. De verdere verbetering van de sterftecijfers werd dan ook door verschillende rapporteurs afhan- kelijk gesteld van internationale hulp in de vorm van financiële en technische bijstand. Gewezen werd bijv. op de betekenis van het Colomboplan. Hiernaast is voorlichting aan de bevolking eveneens van grote betekenis, maar dit is moeilijker dan de beïnvloeding van de sterftecijfers door het uitvoeren van werken t.b.v.

de openbare gezondheidszorg.

In de vergaderingen, waár vooral de gebieden met lage sterftecijfers het middel- punt van de belangstelling waren, lag de nadruk op geheel andere verschijnselen.

Richtte men in de vergaderingen betreffende de gebieden met hoge sterftecijfers vooral de aandacht op de totale sterfte en de kindersterfte, zo werd hier bijv. in belangrijke mate aandacht besteed aan de foetale- en de kindersterfte. Het blijkt dat één der vijf zwangerschappen beëindigd wordt door de sterfte van de foetus en dat rond ! deel van alle geslaagde concepties verloren gaat. De kindersterfte neemt in de meeste landen af ten gevolg van de voortschrijdende medische kennis en de toepassing hiervan. De oorzaken echter van de sterfte van de foetus en de sterfte in de eerste levensmaand zijn van een geheel verschillend karakter en nog niet voldoende door de medische wetenschap onderkend. Spiegelman tekende in zijn samenvattend rapport aan, dat hier biologische, physiologische, sociale en economische factoren van invloed zijn. De betekenis van deze factoren is echter nog niet voldoende onderzocht. Indien het zou gelukken deze sterfte op d~zelfde wijze te reduceren als de kindersterfte gedurende de laatste halve eeuw, dan zou ter handhaving van de huidige natuurlijke bevolkingsproei ongeveer ~ der zwangerschappen minder nodig zijn!

Een ander vraagstuk, dat voor deze gebieden met lage sterfte de aandacht trok, was de vraag in hoeverre sociale verschillen de sterftecijfers beïnvloeden. Er zijn over dit probleem enkele belangrijke rapporten uitgebracht, één door de Ned~r­

landers P. de Wolff en

J.

Meerdink betreffende de sterfte naar beroep in Amsterdam, en één geschreven door W. P. D. Logan over differentiële sterfte naar beroep in Engeland.

In het Nederlandse rapport is een interessante vergelijking getrokken met resultaten van een Amerikaanse studie. Niet alleen, dat voor alle beroepsgroepen de Amsterdamse sterfte veel gunstiger was dan de Amerikaanse,maar wat belangrijker was: de Amerikaanse cijfers vertoonden een opvallende gradatie in sterfte in overeen- stemming met de sociale laag. De Amsterdamse gegevens vertoonden echter veel geringere, verschillen. De sterfte in Amsterdam blijkt voor geschoolden en onge- schoolden hetzelfde te zijn. In de V,S. echter is de sterfte der ongeschoolden belangrijk hoger dan die der geschoolden.

Opvallend is dat de sterfte van employé's (kantoor- en winkelpersoneel) in Amsterdam ongunstiger is dan de gemiddelde sterfte, terwijl in Amerika de sterfte- cijfers in deze groep opvallend beneden het gemiddelde liggen.

717

i

I l

I

I

I

(14)

Rusland en Neo-Malthusianisme

Van Russische zijde is de behandeling van de vraagstukken rondom de huwelijks- vruchtbaarheid aangegrepen om in een rapport een felle aanval te doen op het neo-malthusianisme, hierbij uitgaande van wat wordt beschouwd als de marxistisch- leninistische bevolkingstheorie. De grondslag van dit betoog is dat de "bevolkings-

2

wet" afhankelijk is van de structuur van de samenleving en. dat er dus geen universele d

bevolkingswetten bestaan, los van de geschiedenis. tl

"On the example of the Soviet Union it shows how the change of social-economic conditions of people's life resulted in radical changes in the structure and movement

of population. The level of mortality in the USSR is now lower than in the USA, 8 England and France.

Contrary to Western European countries in which in the process of economic

development the rates of growth of population were intensely falling, the Soviet , Union goes on to keep the high level of natural increase of popttlation."

"In socialist society, where the immediate purpose of production is satisfaction of requirements of society but not gaining the maximum profits, the problem of excessive population no longer arises".

Naast de hiervoren gereleveerde verklaring inzake het bevolkingsvraagstuk in de Sowjet-Unie staan enkele andere uitspraken, waarbij de nadruk wordt gelegd op het reactionnaire karakter van de malthusiaanse bevolkingstheorie, zoals deze in verschillende vormen wordt aangehangen door West-Europa en de V.S. Ook wordt getuigd van een groot optimisme in zake de toekomstige ontwikkeling: "A correct use of natural resources and national wealth in the interests of wide strata of population already on modern level of technique can entirely secure a normal level of life for a population at least 2-3 times more numerous than the population of the world. Thus various attempts of neomalthusians to ground the policy of reducing the number of population on special measures to lower its rates of growth are anti-scientific reactionary."

Het is echter te betreuren, dat de Russische delegatie ter conferentie geen uit- voeriger en controleerbare gegevens heeft verstrekt in zake de samenstelling en ontwikkeling van de Russische bevolking. Gelijk vroeger reeds gemeld, heeft Eason een poging gewaagd de bevolkingsgroei van Rusland te analyseren. Gebruik makende van de meest verschillende bronnen heeft hij zijn cijfers tot een overzichtelijk geheel weten te groeperen en hieruit kunnen enkele belangrijke conclusies worden ge- trokken. Gelijk reeds gemeld is het sterftecijfer belangrijk gedaald. Uitgaande bovendien van de van Russische zijde verstrekte gegevens in zake de natuurlijke bevolkingsgroei, heeft Eason een poging gedaan het geboortecijfer per 1000 der bevolking te bepalen. Het blijkt, dat ondanks het felle betoog in het Russische rapport tegen het neo-malthusianisme de geboortecijfers in Rusland belangrijk zijn gedaald. In de eerste belft van de 1ge eeuw ~as het geboortecijfer ongeveer 40-500/0'0. Dit daalde tot 44 rond 1914. Het cijfer was 31 in 1920 en liep op tot 44 in 1926. In 1935 daalde het tot 28,6, doch liep daarna weer op, en schijnt in 1938 volgens gegevens van de Prawda 38,3 te zijn geweest. Voor 1953 komt 718

(15)

elijks- p het

;tisch- /dngs- rersele

nomic ement

!USA,

nomic 50viet

ion of im

of

in de

~d op :ze in wordt arrect

~ta of

level pf the ucing rare

11 uit-

\g

en

!!:ason kende

!eheel

~ ge- lande lrlijke

~ der iische

t zijn eveer lp op fhijnt komt

Eason tot de conclusie, dat het geboortcijfer moet hebben gelegen tussen 23,8 en 25,6 0/00.

Gezien het feit, dat dit geboortecijfer bepaald is op grond van de cijfers van natuurlijke aanwas en sterftecijfers verstrekt van Russische zijde, moet worden aangenomen, dat het geboortecijfer betrouwbaar is. Dit betekent echter, dat dus ook in Rusland de geboorteregeling sterk is toegenomen sedert de periode vóór de tweede wereldoorlog. Eason meent dan ook, dat de gemiddelde Russische vrouw tussen 15 en 49 jaar thans beduidend minder kinderen heeft dan in 1938.

De toeneming van de natuurlijke groei vindt dus haar hoofdoorzaak in een daling van de sterfte, waarmee de daling van de geboortecijfers geen gelijke tred heeft gehouden. Een situatie welke niet verschillend is van hetgeen in het recente verleden

in Nederland is geschied. .

Bij de behandeling van de huwelijksvruchtbaarheid in de landen met een hoge vruchtbaarheid is het vooral van belang de aandacht te vestigen op het rapport uitgebracht door Abraham Stone betreffende de technieken welke gebruikt worden ter regeling van de geboorten. Stone is een bekend Amerikaans expert, die onder auspiciën van de Wereldgezondheidsorganisatie in India werkzaam is geweest, om daar voorlichting te geven inzake de toepassing van de periodieke onthouding.

Hij is bij die gelegenheid met verschillende moeilijkheden geconfronteerd, welke vooral voortspruiten uit de sociale omstandigheden waaronder de bevolking leeft, zoals bijv. analphabetisme, het ontbreken van kalenders en de algemene onmacht om een tijdsperiode te schatten. Er zullen dus verschillende bijzondere maatregelen moeten worden genomen om deze methode ingang te doen vinden, ten einde een daling van de geboortecijfers te bewerkstelligen. Stone wijdt in zijn rapport verder nog aandacht aan nieuwe methoden van geboortregeling, welke men op het ogenblik in Amerika in studie heeft.

Bij de gesplitste behandeling van de huwelijksvruchtbaarheid naar gebieden met hoge en lage geboortecijfers is de problematiek van de landen met een lage vruchtbaarheid meer theoretisch gericht en meer gedifferentieerd. Behalve het vraagstuk van de ontwikkeling van de huwelijksvruchtbaarheid in het algemeen, zijn hierbij tevens aan de orde gesteld vraagstukken inzake differentiële vrucht- baarheid, de tijdsduur verlopende tussen opeenvolgende geboorten, de oorzaak en de omvang van de steriliteit en de door de ouders wenselijk geachte gezinsgrootte.

Er werden betreffende dit laatste onderwerp bijvoorbeeld verschillende methoden bediscussieerd hoe de door de ouders gewenste gezinsgrootte kon worden bepaald en vergeleken met de uiteindelijke gezinsgrootte, hetgeen een uitermate moeilijk vraagstuk is. Niet alleen wanneer dit vraagstuk mathematisch wordt benaderd, maar ook wanneer getracht wordt door ondervraging inzicht in de kwantitatieve aspecten van dit vraagstuk te verkrijgen. Mathematisch is het moeilijk de waarde van enkele factoren nauwkeurig vast te stellen. Ook de techniek van het interview of enquête geeft geen betrouwbaar beeld van de door de ouders gewenste gezins- grootte. Het moet in ieder geval. als onwaarschijnlijk worden geacht, dat het resultaat van een dergelijke enquête bruikbaar zou zijn voor bijvoorbeeld het opstellen van bevolkingsprognoses.

Van enkele zijden is er op het congres op gewezen, dat voorspelling van de 719

(16)

toekomstige ontwikkeling van de huwelijksvruchtbaarheid steeds op moeilijkheden stuit. In de V.S. is in het merendeel der bevolkingsprognoses de huwelijksvrucht- baarheid onderschat. Onder meer heeft dit samengehangen met het toenemen van het percentage gehuwde vrouwen, de daling van de huwelijksleeftijd, bepaalde veranderingen in de leeftijdsopbouw, (waardoor de omvang van de vruchtbare jaar- gang is toegenomen) en ten slotte in verschillende omstandigheden ook een grotere specifieke huwelijksvruchtbaarheid. Verder zijn er uiteraard factoren van meer psychologische aard, als reacties op bepaalde politieke omstandigheden en maat- schappelijke gebeurtenissen, toenemende kennis van geboorteregeling, welke de ontwikkeling der huwelijksvruchtbaarheid beïnvloeden op een wijze welke zich moeilijk laat voorspellen.

Internationale en binnenlandse migratie

Naast deze vraagstukken van sterfte en huwelijksvruchtbaarheid zijn in verschil- lende rapporten de internationale en de binnenlandse migratie aan de orde gesteld.

Bij de behandeling van de internationale migratie is vooral aandacht geschonken aan de invloed van deze migratoire bewegingen op de demografische en economische structuur van de betrokken landen, terwijl ook de sociale en culturele aspecten hierbij volledig aandacht hebben gehad. Zo is bijvoorbeeld in sommige rapporten nagegaan welke de vereiste omvang van de emigratie dient te zijn om in de gegeven situatie de werkzame bevolking constant te houden. Voor India is een berekening opgesteld, waaruit blijkt, dat 2J~ millioen personen per jaar zouden moeten emigreren gedurende de periode 1950-1960 om de beroepsbevolking constant te houden op het peil van 1950.

In verschillende beschouwingen in zake Europa is aangedrongen op een soep~ler

verloop van de migratie en dus op minder reglementering, waardoor de geografische mobiliteit van de arbeid kan worden bevorderd. Als bezwaar tegen een te sterke leiding van de migratie op grond van de stand van arbeidsmarkt is er in dit verband op gewezen, dat de opnamecapaciteit van de economische structuur van een onder- bevolkt land altijd groter is dan blijkt uit. de direct ter beschikking staande cijfers van vraag en aanbod.

Er is bij de behandeling der internationale migratie gewezen op enkele belangrijke niet-economische factoren, welke voor het slagen van de immigratie in een land van grote betekenis zijn. In de eerste plaats: ieder immigratieland heeft een eigen sociaal en cultureel leven, in relatie uiteraard tot zijn economische structuur, welker kennis voor de immigrant van niet te onderschatten betekenis is. Hieruit volgt in de tweede plaats, dat het verschil in sociale en culturele structuur van het emigratie- en het immigratieland van grote invloed is op de aanpassing, welke van de emigrant wordt vereist. Het is dan ook niet ondenkbaar, dat het verschil in sociale en culturele stuctuur tussen een Europees emigratieland en een overzees immigratieland geringer is, dan dat tussen twee Europese landen. Het welslagen van de internationale migratie is door deze omstandigheden niet uitsluitend een economisch vraagstuk, maar in vele opzichten een vraagstuk van assimilatie en dus een sociaal en cultureel pro- bleem. Het is denkbaar, en het is in de practijk van de Italiaanse emigratie gebleken, dat de immigrant economisch volkomen zijn plaats in de nieuwe samenleving heeft 720

g

k b v g la m h

Vt

bI te pI b d m hl d

ra b 11 11 B

s z

v

(17)

van aalde

aat- te de

zich

schil- steld,

eler lis~he Iterke

~and

6der-

t if'"

[ ::

,nms

eede het

r

ordt

lrrele lnger

~at~e

~ m

pro- :ken, leeft

gevonden, maar dat hij desalniettemin sociaal-psychologisch zich nog vreemd voelt in het nieuwe millieu.

De aandacht is hiernaast ook gevestigd op de economische voordelen welke de immigratie het ontvangende land biedt. Uiteraard zijn deze voordelen direct afhan- kelijk van de economische structuur en de momentele omstandigheden van het betrokken land. Maar van zeer grote betekenis blijft, dat de gekapitaliseerde waarde van de immigrant van 18 jaar geschat wordt op een bedrag van $ 10.000, ten gevolge van de kosten van opvoeding en opleiding. Dit feit is een belangrijke stimu- lans voor het economisch leven van de immigratielanden. Bovendien heeft de mentaliteit van de immigrant invloed op het creëren van nieuwe mogelijkheden in het economisch leven.

In verband met deze migratievraagstukken is o.m. van Duitse zijde het vraagstuk van de zgn. selectieve werking der binnenlandse migratie aan de orde gesteld. De bioloog K. V. Müller meent op grond van langdurige onderzoekingen in Duitsland te kunnen aantonen, dat de migratie een selecterende werking uitoefent op het platteland. Van Nederlandse zijde is deze selecterende werking der migratie sterk betwijfeld en is erop gewezen, dat vooral de economische structuur bepalend is voor de samenstelling der bevolking naar intelligentie. In deze gedachten gang wordt de migratie dus een secundaire rol toebedeeld. Gezien de technische moeilijkheid om hier op grond van betrouwbaar materiaal een objectief beeld te verkrijgen, is het duidelijk, dat hier nog een belangrijk veld voor verdere studie ligt.

De aangeboren intelligentie was het ~oorwerp van belangstelling in enkele rapporten, waarin de kwalitatieve aspecten van het bevolkingsvraagstuk werden bestudeerd. Belangrijk was vooral het rapport van James Maxwell, een verslag van het Schotse onderzoek in 1947 vergeleken met een analoog onderzoek van 1932, hetwelk o.m. het verband tussen intelligentie en vruchtbaarheid tot onderwerp had.

Bij dit onderzoek is o.m. de intelligentie gemeten met behulp van verschillende tests.

De onderzoekte kinderen waren 11 jaar oud. Een der belangrijkste conclusies, welke uit dit onderzoek kon worden getrokken, is, dat erover een periode van 15 jaar geen aanwijzing was dat de gemiddelde intelligentie van de elf jarige kind er bevolking daalde, en dat er zelfs enige aanwijzing was van een stijging. Waar deze geringe stijging aan te danken is kon niet worden nagegaan. Hiervoor zullen verdere onder- zoekingen nodig zijn.

Er blijkt bovendien een negatieve relatie te bestaan tussen de gemiddelde intel- ligentie van de kinderen en de gezinsgrootte. De oorzaak van deze negatieve relatie kon op grond van het voorhanden materiaal niet met zekerheid worden vastgesteld.

Er is geen direct verband geconstateerd tussen geboortenummer en intelligentie, en Maxwell concludeert dan ook dat "a differential relationship between birth order and intelligence has no part in the negative correlation between intelligence and family size."

Verder is een duidelijk verband gebleken tussen beroepsklasse en gezinsgrootte en tussen beroepsklasse en testresultaat. Binnen iedere beroepsklasse bleek de boven- vermelde negatieve correlatie tussen gezinsgrootte en intelligentie aanwezig te zijn.

Dit onderzoek trok algemeen de aandacht en was ongetwijfeld een stimulans voor andere landen om soortgelijke onderzoekingen te ondernemen.

721

(18)

De behandeling van de vraagstukken in zake de relatie tussen bevolkingsgroei en de biologische en niet-biologische voorraden in de wereld was m.i. niet geheel bevredigend, omdat men moeilijk een totaaloverzicht kon krijgen van de stand van zaken. Het is m.i. de vraag of dergelijke vraagstukken wel op een congres als dit, waar de ' demografische aspecten overwegen, aan de orde dient te worden gesteld. Dit soort vraagstukken leent zich veeleer voor afzonderlijke conferenties, waar men zou kunnen trachten tot een betrouwbare of zo betrouwbaar mogelijke inventarisatie te komen van de verschillende kwaliteiten land enerzijds en de voor- raden grondstoffen anderzijds.

Een der belangrijkste onderwerpen van de conferentie welke hier nog worden vermeld is het vraagstuk van de opleiding en scholing voor demografisch onderzoek. Het is te betreuren, dat geen principiële discussie aan de behandeling van dit onderwerp voorafging. Het zou ongetwijfeld in de lijn van de confereI)tie hebben gelegen een enkele zitting speciaal te wijden aan de vraag naar de inhoud der demografie en haar plaats binnen het systeem der wetenschappen. Er bestaat dunkt mij op dit gebied nog veel misverstand, en men kan bovendien naar gelang van zijn opvatting inzake de wetenschapsleer een verschillend standpunt ten aanzien van de demografie innemen. Veelvuldig zijn de pogingen in het verleden, de demografie op te eisen voor de eigen vakwetenschap. Niets evenwel zou de demografie eerder tot steriliteit doemen dan haar voor ee~ bepaalde wetenschap volledig op te eisen. Het is in de practijk van het demografisch werk duidelijk - en ik vermoed dat mijn medecommissieleden van de studiecommissie der Dr. Wiardi Beckman Stichting betreffende het bevolkingsvraagstuk deze opvatting uit eigen practijk zullen delen, - dat het boeiende der demografie zijn oorzaak juist vindt in haar interdisciplinair karakter. In andere woorden: De demografie moet niet gezien worden als een onderdeel van economie, geografie, sociologie, misschien zelfs sociale psychologie, of welke andere wetenschap dan ook. De demografie vereist een zodanige kennis van deze wetenschappen, dat een vruchtbare coördinatie dezer verschillende gezichtspunten een afdoende verklaring weet te geven van de vraag- stukken welke hier aan de orde zijn. Natuurlijk kan, als men dit met alle geweld wil nastreven, de demografie bij een of andere wetenschap exclusief worden onder- gebracht, maar dit vereist dan een 'zodanig gejongleer met begrippen, dat hiermede hetzij de grondslagen van het systeem der wetenschappen onrecht wordt gedaan, hetzij de definitie der eigen vakwetenschap tot een waardeloze vaagheid wordt gedoemd. M.i. verdient een opvatting van demografie als interdisciplinaire weten- schap de voorkeur.

In welk onderdeel van een universitaire organisatie de demografie haar plaats moet hebben, is niet in de eerste plaats een vraagstuk van principiële, maar van practische aard. De keuze zal o.m. afhangen van de vraag waar men het accent van de demografie op een bepaald ogenblik ziet. Het is wellicht voor de ontwikke- ling van de demografie zelf van betekenis, dat een dogmatische indeling van de demografie in het universitaire systeem vermeden wordt. Calvin F. Schmid, directeur van het Bureau voor Population Research aan de universiteit te Washington vermeldt in zijn te Rome ingediend rapport, dat in de V.S. de meningen hieromtrent verdeeld zijn. Tegenover opvattingen, de demografie in te delen bij een "department

722

o o v, d E gl

h vi l

~

gl

gl

Ol

~

~

h

s j

g

IJ

ÏJ

I< h o

v o

ti

g o

\i

o

C

(19)

oei en geheel stand es als r\forden

·enties, /gelijke

~ voor-

I

I"0rden

~afisch rdeling ereJ)tie jnhoud estaat gelang pt ten rleden.

FOU de rschap llijk - Wiardi

eigen : vindt et niet /schien vereist

• dezer vraag-

t

eWeld onder- rmede edaan, wordt weten-

plaats ar van accent wikke- lan de :ecteur rmeldt mtrent rtment

of economics" staan opvattingen, welke de voorkeur geven aan het "department of sociology". Doch de Amerikaanse deskundigen zijn desondanks vrijwel unaniem van mening, dat waar de demografie ook haar plaats vindt aan de universiteit, in de opleiding het interdisciplinaire karakter van de demografie moet worden erkend.

Een punt ter overweging is de vraag waar thans het zwaartepunt ligt der demo- grafische problematiek. Er is m.i. thans een duidelijke verschuiving waar te nemen van de economie naar de sociologie en de geografie. Niet dat met deze verschuiving het belang van een voldoende economiscpe kennis vermindert, maar veeleer dat andere, tot op heden verwaarloosde aspecten der demografie meer in het centrum van de belangstelling zijn komen te staan. Deze verschuiving pleit ervoor thans de demografie op te nemen in een "departrneI!t of sociol"ogy" of een "departrnent of geography" .

Een gezonde concurrentie dient op wetenschappelijk terrein steeds te worden gewaarborgd: men dient er zich voor te hoeden - zeker bij een situatie als die in ons land - hier een eenzijdige beslissing te nemen. Het verleden van de demo- grafie is een waarschuwing, dat, indien het interdisciplinaire karakter niet duidelijk wordt erkend, steriliteit dreigt. De eenzijdige benadering uit economische gezichts- hoek heeft ten slotte remmend gewerkt, hoe vruchtbaar aanvankelijk de probleem- stelling scheen. Een nieuwe eenzijdigheid, thans bijv. uit sociologische of uit geografische gezichtsho~k zou tot een gelijke ontwrichting der problematiek leiden.

Het is verheugend dat in de van Amerikaanse zijde ingediende rapporten - men is in de V.S. verder dan in ons land op demografisch terrein - het interdisciplinair karakter is onderstreept. De verdere verschillen in opvatting als boven gereleveerd, hebben slechts secundaire betekenis en hangen samen met allerlei verschillende omstandigheden.

Wanneer men de resultaten van dit wereldcongres overziet, dan kan men enerzijds weliswaar constateren, dat er misschien niet direct practische resultaten zijn opgeleverd. Anderzijds echter is de grote waarde van dit congres gelegen in de uitwisseling van gedachten en het zich verdiepen in elkaars problemen. Gezien de grote betekenis van het bevolkingsvraagstuk, gelijk in de aanhef is gesteld, zal dit op den duur van uitermate grote betekenis zijn, juist voor het politieke werk van de organisatie der Verenigde Naties. Het is wenselijk dat door deze organisatie ook in de toekomst de ontwikkeling van het bevolkingsvraagstuk door middel van conferenties van deskundigen verder zal worden gevolgd.

723

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

There are various teaching and learning aids like interactive whiteboards and data projectors but they are however not the latest forms of technology that can be used as a

In summary, in Ikwezi both the human and financial cost of the harassment could have been prevented had the Municipality trained employees on the content of the Code of Good

Soos ook in die literatuur aangedui is daar in dié studie bevind dat studente steeds deur middel van afstandsleer ʼn kwalifikasie kan verwerf ongeag uitdagings om tyd in te ruim

bij nieuwbouw, verbouw of renovatie kunnen de volgende maatregelen worden toegepast: - toepassen van een ventilatiesysteem waarbij verse lucht op de werkgang wordt gebracht; -

In 2015 waren er zeven inspirerende blogs die naar ons idee stuk voor stuk uitdagen tot reactie. Maar u gaat die Jaarverslagen van

Na wiekundige verwerking van de opbrengetgegevene bleek, dat bij tiet gewicht per plant de vakken waarbij Go toegediend waa een betrouwbaar lagere opbrengst gaven» Bit gold

De onderliggende competenties zijn: Vakdeskundigheid toepassen, Leren Voor Orthopedisch Technisch Medewerker geldt aanvullend:. Stelt, in overleg met zijn leidinggevende,

The decision is argued to move away from the fact that the LOSC Parties have ‘moved decisively away from the freedom (…) not to be subject in advance to dispute