39e jaargang nr. 2 --februari 1979
POLITIEK CULTUUR EN
tijdschrift gewijd aan de theorie en prakrijk van het marxisme-leninisme onder leiding van het partijhestuur der CPN
Wat beweegt de werkers in de gezondheidszorg en maat- schappelijke dienstverlening
In de strijd tegen Bestek '81 nemen de acties van de werkers in de gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening een belang- rijke plaats in.
Eind oktober vorig jaar culmineerden ze in een actieweek, waarbij tienduizenden werkers, patiënten en cliënten betrokken waren. Op 28 oktober werd de actieweck afgesloten met een demonstratie in Amsterdam, die o.a. toegesproken werd door een ziekenfonds- directeur uit Den Haag en een spreekster namens de ABVA. De omvang van de acties was indrukwekkend. De regering kon er niet omheen en moest enkele concessies doen, die als zodanig nog niet veel zoden aan de dijk zetten, maar inspirerend werken tot voort- zetting en nog verdere uitbreiding van de strijd. Met name de opschorting van de invoering van het 'eigen risico' in het ziekenfonds, geeft aan dat aan Bestek '81 wel degelijk door vastberaden strijd een halt toe te roepen is.
Vóór 1974 was de gezondheidszorg een politiek onbesproken
gebied, waar confessionele bestuurders en politici vrijwel zonder
tegenspraak, laat staan overleg, de scepter zwaaiden.
Het feit dat de gezondheidszorg voor het overgrote deel gefinancierd wordt vanuit de sociale (Ziekenfonds en AWBZ) en particuliere ziektekostenverzekeringen, bracht met zich mee dat de overheid zich niet bemoeide met het beleid. Wel werden jaarlijks de financiële grenzen aangegeven door de vaststelling van de premies voor Ziekenfonds en AWBZ. Vooral in de jaren van de geleide loonpolitiek werd op die manier vanuit sociaal-economisch oogpunt bepaald tot hoever verbeteringen en uitbreiding van de voorzieningen mogelijk waren.
Halverwege de jaren zestig werden de teugels wat gevierd. Het verstrekkingenpakket van het ziekenfonds werd uitgebreid en in 1968 werd de AWBZ ingevoerd waaruit met name de langdurige verpleging en verzorging in verpleeghuizen en instellingen voor zwakzinnigenzorg en psychiatrie gefinancierd ging worden. Het bouwbeleid werd versoepeld. Zo kwam een forse groei tot stand: tal van nieuwe ziekenhuizen en verpleeghuizen werden gebouwd, het aantal bedden (plaatsen) steeg aanzienlijk. Dit leidde weer tot een sterke groei van het personeel.
Voorzieningen als de gezinszorg, het algemeen maatschappelijk werk en het gecoördineerd bejaardenwerk (maatschappelijke dienstverlening) kregen in dezelfde tijd een professionele basis, hetgeen ook hier de stoot gaf tot een enorme groei.
Deze uitbreiding van voorzieningen vond wel plaats op kosten van de overheid (CRM). De argumentatie hiervoor was dat de zelf- standigheid van de bejaarden bevorderd moest worden zodat het aantal bejaarden in verzorgingshuizen (bejaardenhuizen) beperkt zou kunnen blijven. De weinig planmatige groei van de voor- zieningen leidde in korte tijd tot een geweldige groei van de uitgaven, reden waarom onder de regering-De Jong de eerste bezuinigingen werden doorgevoerd (bouwstop voor ziekenhuizen).
Staatssecretaris Hendriks
In 1974 veranderde op slag het zo vreedzame ziekenhuiswereldje in
een strijdtoneel. De aanleiding was de door staatssecretaris
Hendriks opgelegde personeelsstop, die voor alle intramurale
voorzieningen (ziekenhuizen etc.) gold. Het was de aanleiding,
maar zeker niet de belangrijkste oorzaak, van spontane acties onder
ziekenhuispersoneel in het hele land. In een reeks van plaatsen
werden actiecomités opgericht die in februari 1974 werden
overkoepeld door de oprichting van het LAK, landelijk actiecomité
gezondheidszorg. De acties richtten zich in de eerste plaats tegen
de personeelsstop, maar ook tegen de door Hendriks aange-
kondigde sanering van het aantal ziekenhuisbedden met maar liefst 30%! (doorvoering 4 promiel-norm, d.w.z. 4 ziekenhuisbedden per 1000 inwoners). Beide maatregelen van Hendriks, direct afgekondigd in het eerste zittingsjaar van het kabinet-Den Uyl en warm toegejuicht door vrijwel alle politieke partijen, uitgezonderd de CPN, kwamen zeer hard, zeg maar schokkend aan in de gezondheidszorg.
De in de volgende zittingsjaren van het kabinet-Den Uyl afgekondigde bezuinigingen bij de wijkverpleging, de gezins- verzorging, het algemeen maatschappelijk werk en het gecoördi- neerd bejaardenwerk, nu overgenomen en verhevigd door de regering van Wiegel en Van Agt, leidden elk afzonderlijk tot stormen van woede en protest, èn tot de oprichting van nieuwe actiegroepen en de oproep tot nieuwe acties. Zo ontstonden na elkaar het LOVEL, landelijk overleg van eerstc-lijnswerkers, de landelijke actiegroep wijkverpleging, het landelijk werkerscontact van het algemeen maatschappelijk werk, de landelijke actiegroep gezinszorg, Pct met de Zet (beweging in de zwakzinnigenzorg), landelijke actiegroep bejaardenwerk en vele, uiteenlopend samengestelde plaatselijke en regionale actie-overlegvormen. Ook het landelijk overleg van wijkgezondheidscentra deed mee aan diverse acties.
Eenheid voor kwaliteit Het tegenhouden van de bezuinigingen is uiteraard de directe aanleiding tot de acties en het oprichten van actiegroepen. Maar op de achtergrond speelt veel meer mee.
In de eerste plaats is dat de grote drang tot verandering, vcrbetering en vernieuwing van de medische en sociale hulpver- lening. In de tweede plaats de rechtspositie, de werkomstandig- heden en de organisatie van het werk.
In vroeger jaren was de medische en sociale hulpverlening afgestemd op de leniging van zichtbare, grote noden. Bij de geneeskunde ging het om gevaarlijke infectieziekten, die opgespoord, behandeld en voorkomen moesten worden; een vrij duidelijke zaak. Het sociale werk hield zich bezig met zgn. zwak sociale gezinnen. Tegenwoordig wordt de hulpverlening ge- confronteerd met zeer uiteenlopende klachten en problemen.
Bovendien zijn deze vaak veel ingewikkelder dan vroeger.
Lichamelijke klachten blijken samen te hangen of zelfs veroorzaakt
te worden door psychische moeilijkheden, die op hun beurt weer
samenhangen met maatschappelijke problemen, verslavingen,
relatieproblemen enz.
Het uitroeien van de meest gevaarlijke infectieziekten, het vrijwel volledig terugdringen van de kindersterfte en het bereikbaar maken van de voorzieningen voor alle lagen van de bevolking heeft - in tegenstelling tot de hooggespannen verwachtingen - niet geleid tot een verbetering van de volksgezondheid en het welzijn. De geestelijke en lichamelijke gezondheidstoestand lijkt daarentegen wel te verslechteren, hoewel dit moeilijk met cijfers te staven is. Bij de meeste instellingen neemt het aantal cliënten I patiënten toe. De zgn. hulpvraag stijgt.
Vervreemding De oorzaken hiervan zijn gelegen in de sterke vervreemdings- verschijnselen, waardoor het monopoliekapitalisme heden ten dage gekenmerkt wordt. Hoevelen ervaren hun werk niet als volstrekt zinloos? En hoevelen hebben niet enorme emotionele moeite met de werkloosheid, de sterke opvoering van bewapening, met oorlogsdreiging, het onvermogen de woningnood op te lossen, de ernstige milieuvervuiling; allemaal zaken die men niet begrijpt, waar men geen greep op krijgt?
Veel mensen voelen zich een nummer, hebben het idee dat ze volstrekt onbelangrijk zijn en dat hun leven bepaald wordt door voor hen onzichtbare maatschappelijke krachten. De kapitalistische reclame, de kledingindustrie, de radio- en tv-programma's, de geïllustreerde weekbladen dragen bij aan de vervlakking, het uitwissen van de unieke persoonlijkheid die ieder mens is en het creatieve denkvermogen dat ieder mens tot zijn beschikking heeft.
De onbegrepen frustraties en spanningen leiden tot nervositeit en tot gewoontes als te veel eten en roken of tot ernstige verslavingen.
Werkloosheid, problemen in de woonsituatie, afgekeurd zijn, jong zijn zonder perspectief, de intense spanningen van het hoge produktietempo en de zware geestelijke belasting op de werkplek, tasten de gezondheid verder aan, met als gevolg: maagklachten, rugpijn, hoofdpijn, hoge bloeddruk, slapeloosheid, psychische verwarring. Hierop dient de sociaal-medische hulpverlening een antwoord te vinden. Deze slachtoffers van het maatschappelijk systeem moeten geholpen worden. Vaak is dat niet gemakkelijk.
Samenwerking is vereist tussen werkers op medisch gebied (bijv.
artsen en verpleegkundigen) en sociale hulpverlening (bijv.
maatschappelijk werk en psychologen). De geestelijke gezondheids-
zorg dient op geheel andere leest geschoeid te worden, nu steeds
meer onderkend wordt hoe belangrijk, ja zelfs doorslaggevend
maatschappelijke problemen ZIJn bij het psychisch in de knoei raken van mensen.
Deze inhoudelijke vernieuwing, die in de gehele gezondheidszorg noodzakelijk is, vereist diepgaande veranderingen. Veranderingen in de manier van werken (het is niet meer alleen de arts die de behandeling bepaalt), democratisering, samenwerking tussen instellingen en werkers van verschillende disciplines, een planmatige aanpak van het beleid, vooral op plaatselijk en regionaal niveau, en een verschuiving van het zwaartepunt van de specialistische voorzieningen naar de eerste lijn, de wijkgezond- heidszorg waar medische en sociale werkers gezamenlijk een integrale hulpverlening kunnen bieden!
De maatregelen die hiervoor nodig zijn, zoals democratiserings- wetgeving, planningswetgeving, verlegging van geldstromen enz., kunnen we van deze regering volstrekt niet verwachten, aangezien zij al haar energie steekt in het doorvoeren van bezuinigings- maatregelen. Voor zover er nog sprake is van nieuwe wetgeving, is deze geheel gericht op het scheppen van kaders om nog meer te kunnen bezuinigen, o.a. door de overheid een veel grotere mate van zeggenschap te geven binnen de particuliere instellingen.
Bovendien laat de bezuinigingspolitiek vrijwel geen ruimte voor discussie en overleg, of voor experimenten met nieuwe manieren van werken, maar werpt ze de werkers terug op het - achter- haalde - minimumprogramma van het lenigen van de grootste zichtbare noden.
Het ergste is wel, dat de regeringsmaatregelen gericht zijn op inkrimping van de medische en sociale hulpverlening, terwijl nu juist uitbreiding zo dringend nodig is (overigens mede met het oog op de sterke vergrijzing van de bevolking; een gegeven waar door de regering op geen enkele wijze in haar beleid rekening mee wordt gehouden). Zo staat voor de ziekenhuissector een sanering met 30% van de ziekenhuisbedden op stapel. De gezinszorg ondergaat momenteel al een inkrimping met gemiddeld 20%. Het algemeen maatschappelijk werk heeft 120 formatieplaatsen moeten inleveren in llfz jaar tijd. De verzorgingshuizen (bejaardenhuizen) hebben te maken met een personeelsstop, terwijl de verzorgingsbehoefte van de bewoners stijgt doordat er zwaarder geselecteerd wordt.
Bovendien moeten 40.000 plaatsen in verzorgingshuizen afgestoten worden.
Overconsumptie
De argumentatie hiervoor is nogal simpel: we moeten met alles wat
minder doen, dus ook met de gezondheidszorg.
Hiermee wordt gesuggereerd dat de gezondheidszorgvoorzieningen een stuk luxe zouden omvatten, waar gemakkelijk het mes in gezet kan worden. Zo wordt gezegd dat het maatschappelijk werk zich maar weer speciaal moet richten op de 'zwakke groepen' en dat ook de gezinszorg beperkt moet blijven tot de noodgevallen: mensen die geen familie of buren hebben die dag en nacht voor hen klaar kunnen staan. Ziekenhuisopnames mogen alleen voor 'echte' zieke mensen. Opname op sociale indicatie (slechte behuizing, geen goede verzorging thuis, grote afstanden) is uit den boze. Ook het bezoek aan huisartsen, specialisten, fysiotherapeuten en apothekers moet maar flink afgeremd worden; daarvoor had de regering het plan tot invoering van een eigen risico bedacht.
Het is echter duidelijk dat de kwaliteit van de hulpverlening nu al achteruit gaat en dat juist de zogenaamd sociaal zwakke groepen, zoals bijv. de bejaarden, hiervan de dupe worden. Wie wat geld heeft te bieden, komt altijd wel aan zijn trekken. Degenen die weinig geld hebben zijn veelal juist sterk aangewezen op de medische en sociale voorzieningen, door hun werk- en leef- omstandigheden of door hun leeftijd. En zij kunnen zich geen particuliere dokters of privé-adviseurs veroorloven. Dit tekent het a-sociale karakter van het beleid van de regering. Het is hetzelfde a-sociale sfeertje van de armenzorg en de liefdadigheid waar bepaalde lieden in het CDA zo'n hang naar hebben. Ook in de miljoenennota komen we dit idee diverse malen tegen: dat het zo mooi is om voor elkaar klaar te staan en dat de mensen zich meer verantwoordelijk voor elkaar moeten voelen. Nu, dat mag zo wezen, maar om verschillende redenen is dat tegenwoordig niet meer mogelijk. Een belangrijke reden is de afstand tussen kinderen en ouders. Een andere, m.i. ook zeer legitieme reden is dat vrouwen er geen zin meer in hebben om hun leven geheel te wijden aan het verzorgen van anderen (kinderen, ouders, buren), maar dat zij ook tijd voor zichzelf willen hebben, en in veel gevallen ook willen werken (als dit al niet een keiharde financiële noodzaak is). Heel wat hulpbehoevende mensen, zoals gehandi- capten en bejaarden, stellen helemaal geen prijs op liefdadigheid en opoffering, aangezien dat hun afhankelijkheid vergroot en zij zich snel schuldig voelen. Dat is het grote nut van professionele hulpverlening: dat mensen te allen tijde recht hebben om geholpen te worden. Hulpverlening - een recht, geen gunst - is een actie- leus bij de gezinsverzorging.
Uiteraard wordt de sterke toename van de medische en sociale
hulpvraag ontkend door de bezuinigers. Men maakt zich geen
zorgen over de verslechterende gezondheidssituatie, maar wel over
de 'overconsumptie', die men wil afremmen door het afstoten van voorzieningen en door het heffen van bijbetalingen. Dat is de manier waarop de rechtse partijen een sociale voorziening als de gezondheidszorg benaderen in een tijd van economische crisis, wanneer men zo min mogelijk geld wil onttrekken aan de winsten van het bedrijfsleven en de banken. Aan werkende, gezonde mensen geen gebrek, dus waarom veel geld steken in gezondheids- voorzieningen?
De klok wordt zo voor jaren teruggedraaid: minimale voorzieningen van overheidswege, aangevuld met wat schamel liefdadigheidswerk (vrijwilligers) en met een onterecht beroep op (huis)vrouwen om in te springen waar gaten vallen.
Het is dan ook begrijpelijk dat de eis tot behoud en verbetering van de kwaliteit van het werk, die eigenlijk zoveel omvat, voorop staat in alle acties, en dat dàt het punt is waarop werkers van verschillende politieke opvattingen en vak- en beroepsorganisaties elkaar vinden in actiegroepen.
Overbelaste werksituatie Door de bezuinigingen kunnen de werkers niet meer die hulp bieden die ze wensen te bieden. Vaak is echter hun idealisme en opofferingsgezindheid zo groot dat ze zichzelf tot slachtoffer maken van de bezuinigingen door voor twee te gaan werken. Het aantal malen dat - betaald of onbetaald - vele uren overwerk wordt verricht, koffie- of theepauzes of lunchpauzes worden afgebroken, te vaak achtereen avond- en nachtdiensten worden gedraaid, moet gigantisch zijn. Het gevolg hiervan is dat de werksituatie volkomen overspannen is geworden. Het werk is geïntensiveerd, het tempo is opgevoerd, omdat er evenveel, nee zelfs meer mensen geholpen moeten worden, maar er is niet meer personeel.
In feite was er al veel langer een groot personeelstekort ten gevolge
van de overgang van de ouderwetse liefdadigheidssituatie (waarin
mensen vaak overdag èn 's avonds werkten naar het voorbeeld van
nonnen en diakonessen) naar een 'modern' arbeidsklimaat met een
normale acht-urige werkdag, die overigens pas in 1975 tot stand
kwam, een normaal aantal vakantiedagen, vakbondsfaciliteiten,
vergadertijd voor ondernemingsraadswerk, cursussen in werktijd
etc. Toen dan ook in december 1973 de personeelsstop door
Hendriks werd afgekondigd, sloeg de vlam in de pan en kwamen
alle frustraties over de overbelaste werksituatie, de te grote
verantwoordelijkheid voor jonge leerlingen, het gebrek aan tijd
voor overleg en voor een beter contact met de patiënten, naar boven in felle en massale acties. Toen de personeelsstop ingetrokken werd kwam enige verruiming van de personeels- bezetting tot stand. Door een aantal factoren is echter sindsdien het personeelstekort opnieuw een groot probleem geworden.
Momenteel worden dan ook in diverse instellingen acties gevoerd voor verrruiming van de personeelsnormen, die echter als gevolg van de 1 %-operatie en van Bestek '81 bevroren zijn.
Ook bij de wijkverpleging, het algemeen maatschappelijk werk en de gezinszorg heersen grote personeelstekorten, voornamelijk als gevolg van de recente bezuinigingen, waardoor resp. een personeelsstop, een vacaturestop en een inkrimping met gemiddeld 20% doorgevoerd werden. In deze sectoren wordt overwerk nog niet eens gehonoreerd; er is (nog) geen CAO. Ook werk buiten kantooruren zoals vergaderingen wordt niet gehonoreerd.
Slechte rechtspositie, typerend voor werkende vrouw Als overblijfsel uit de rijd dat de hulpverlening volledig lief- dadigheidswerk was - waar slechts een bescheiden vergoeding op zijn plaats was - zijn er de slechte arbeidsvoorwaarden en de lage lonen voor het overgrote deel van de werkers. Het inkomen van ] an Modaal behoort hier tot de betere inkomens, het gros zit er onder.
Dit komt ook doordat er zeer veel jongeren in de ziekenhuissector werkzaam zijn en er dus veel jeugdlonen betaald worden. Bij de gezinszorg wordt door de helpsters het minimumloon verdiend.
In de ziekenhuissector bestaan toeslagen voor overwerk en onregelmatig werk. Deze zijn vaak veel lager dan die welke in de industrie betaald worden. Een vetgelijking russen de continu- werkers in de industrie en verpleegkundigen valt dan ook volledig in het nadeel van de laatsten uit.
Buiten de ziekenhuissector bestaan geen CAO's.
Deze slechte rechtsposities zijn typerend voor vrouwelijke werkers.
De meerderheid van de werkende vrouwen werkt
111de gezondheidszorg en het welzijnswerk.
De vele opleidingen in werkrijd - een soort leerlingenstelsel betekenen voor veel meisjes een mogelijkheid om toch wat verder te komen als van hen wordt verwacht dat ze geld gaan verdienen, of als ze te weinig vooropleiding hebben om een HBO-opleiding te kunnen gaan volgen.
Het gros van de vrouwelijke beroepskrachten blijft slechts enkele
jaren werkzaam in haar beroep. Enerzijds is dit een gevolg van de
zware werkomstandigheden, die in het algemeen niet lang vol te houden zijn. Anderzijds hangt dit samen met de maatschappelijke positie van de vrouw in Nederland die, zodra zij trouwde, geacht werd op te houden met werken. Tegenwoordig is het krijgen van kinderen meestal de reden. De gezondheidszorg is dan ook totaal niet ingesteld (ook niet bereid?) om gehuwde vrouwen aan te trekken: part-time arbeid is zeer dun gezaaid en kinderopvang is vrijwel niet aanwezig. Het lijkt erop alsof directies en besturen nog steeds gefixeerd zijn op het ouderwetse ideaalbeeld van de verpleegster, die ongetrouwd bleef om zich geheel in te kunnen zetten voor haar beroep, vaak zelfs genoegen nam met een kleine kamer binnen het ziekenhuis en aldus dag en nacht beschikbaar was.
Langzaam begint er een kentering te komen. De werkers in de gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening - ook steeds meer mannen kiezen deze beroepen - komen steeds meer tot het inzicht dat zij recht hebben op normale arbeidsomstandigheden en een redelijk salaris. Men wordt zich bewust van zijn positie als werker, hetgeen tevens resulteert in een toenemende organisatie- graad. Ook bij de gezinsverzorging zien wc dit klassebewustzijn groeien in de strijd tegen de invoering van de zgn. alpha-hulp, her betaalde vrijwilligerswerk.
Overigens is her vrijwilligerswerk een obstakel waar vrijwel alle werkers in de gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening mee geconfronteerd worden. Vrijwilligers, meestal iets oudere gehuwde vrouwen die graag iets willen doen naast de huishouding, worden gebruikt (misbruikt?) om het streven naar een betere rechtspositie bij voorbaat de kop in te drukken en om de eis van personeelsuitbreiding op een goedkope manier af te doen.
Vrijwilligerswerk heeft naruurlijk ook te maken met de reactionaire opvattingen van de confessionelen en liberalen over het karakter van de hulpverlening. Déprofessionalisering wordt als beleidsdoel in de miljoenennota aangegeven. Men beweert dar door de professionalisering van de hulpvcrlening waardevolle, traditionele waarden in de 'samenleving' om zeep geholpen worden. Alsof het niet juist de afbrekende regeringspolitiek is, die het idealisme van vele werkers kapot maakt doordat ze hun ideeën niet kunnen verwezenlijken. En alsof het zo'n mooie, traditionele waarde is om oude mensen ziek en onverzorgd thuis te laten liggen en moederziel alleen te laten sterven?
Maar de ontwikkelingen zijn al te ver om nog teruggedraaid te
kunnen worden. De werkers in de gezondheidszorg en
maatschappelijke dienstverlening hebben ingezien dat zij zich
moeten organiseren en strijd moeten leveren om hun positie te
verbeteren. En zij weten dat zij daarbij op steun moeten en kunnen rekenen van de arbeidersbeweging, nu de zo moeizaam verworven voorzieningen, die voor de werkenden, maar vooral voor de niet werkenden zo'n grote betekenis hebben, met afbraak bedreigd worden.
CILIA GALESLOOT
Geraadpleegde literatuur bij UNIE VAN UTRECHT 400 JAAR Prof. dr.]. Presser, De tachtigjarige oorlog
]. en A. Romein, De Lage Landen bij de zee
Dr. H. A. Enno van Gelder, Van beeldenstorm tot pacificatie E. Kuttner, Het hongerjaar 1566
V. Barbour, Het Amsterdamse kapitalisme in de zeventiende eeuw Redevoeringen uitgesproken bij de herdenking van het sluiten van de Unie van Utrecht (1929)
H.]. L. Vonhoff, De historische betekenis van de Unie van Utrecht
(in: Handboek Herdenking Unie van Utrecht 1979).
Unie van Utrecht 400 jaar Grondslag van de Nederlandse staat
Deze weken wordt herdacht dat vierhonderd jaar geleden de Unie van Utrecht werd gesloten. Op 23 januari 15 79 verenigden een aantal Noordnederlandse gewesten (provincies) zich in de strijd tegen Filips 11, koning van Spanje en heer van de 'lage landen bider sec'. De Unie van Utrecht was een defensief verbond, geen bewuste onaf- hankelijkheidsverklaring, zoals bijvoorbeeld de Amerikaanse Deckration of Independenee. In het vervolg van de geschiedenis zou echter op het gebied van de Unie van Utrecht een staatkundige eenheid groeien, die beschouwd kan worden als de grondslag voor de huidige nationale zelfstandigheid van ons land.
Middeleeuwse maatschappij in ontbinding De Unie van Utrecht markeert een moment in de langlopende strijd vanuit de Nederlanden tegen Filips IJ. Met de naam Nederlandse opstand of Nederlandse revolutie wordt dat verzet het best getypeerd.
Het gaat hier niet alleen om een strijd tegen een dictatoriaal regerend vorst, maar om één van de eerste burgerlijke revoluties in Europa. Uit de Nederlandse revolutie groeit de Republiek der Verenigde Nederlanden, waarin de grote burgerij volledig over- heerst en waar de voorwaarden voor het ontplooien van zeer winst- gevende handels- en nijverheidsactiviteiten zeer gunstig zijn.
De zestiende eeuw, waarin de Nederlandse opstand zich afspeelt, is de eeuw van de grote hervormingen. De middeleeuwse, feodale maatschappij, waar het grondbezit bepalend is voor iemands plaats in de samenleving, raakt in ontbinding. Met schokken dienen zich elementen aan van een nieuwe sociale orde, waarin niet langer de landbouw, maar handel en nijverheid centraal zullen staan. Het gaat hier overigens om een langdurig proces, dat zich in verschillende streken en gebieden van Europa ongelijk voltrekt en dat pas in de loop van de negentiende eeuw, na de Franse Revolutie, zal leiden tot de uiteindelijke overwinning van de burgerij, de klasse van de handelaren en ondernemers.
In de agrarische maatschappij van de middeleeuwen waren adel en
kerk nog overheersend. De positie van de adel was gebaseerd op (groot)grondbezit en de horigheid van miljoenen daarop werkende boeren. Ook de kerk bezat zeer veel grond. Bovendien had deze een belangrijke ideologische functie. Met haar leer en praktijken hield zij de armen en ontevredenen op hun plaats en verzoende hen met hun harde lot, in afwachting van een beter leven na de dood. De kerk was als enige ook in staat om een politiek- ideologische samenhang en eenheid te brengen in het staatkundig en economisch sterk versnipperde Europa.
Rond 1500 verandert er echter veel. Weliswaar werkt nog steeds het overgrote deel van de bevolking in de landbouw, maar een groeiend deel van de mensen houdt zich bezig met handel en nijverheid. De Portugezen en Spanjaarden hebben vaarwegen naar Indië en Amerika ontdekt, hetgeen een stoot geeft aan de handel, waarvan het centrum zich mede onder invloed van de ontdekkin- gen verplaatst naar het noorden van Europa. Het geld gaat een steeds belangrijker rol spelen in het handelsverkeer. Er ontstaan kapitalistische vormen van groothandel en bankwezen. In de mijnbouw, de metaalnijverheid en in onze gebieden vooral de textielnijverheid (Vlaanderen, Leiden) worden kapitalistische produktiemethoden toegepast.
De nieuwe maatschappelijke krachten, die hiermee hun intrede doen, worden in hun vooruitgang geremd door de lasten die de parasiterende adel en kerk hen opleggen. Nu zijn er tegen kerk en adel de gehele middeleeuwen door opstanden geweest, vooral van boeren, maar in de zestiende eeuw krijgt die oppositie een vaart en kracht die tot dan toe ongekend was. Adel en kerk zullen uiteindelijk hun overheersende posities verliezen. De noodzaak tot verandering drijft de burgerij op, terwijl dat verzet gedeeld en verhevigd wordt door de boeren en het arme proletariaat van de groeiende steden.
De kerkhervonning
De godsdienst speelt in deze een belangrijke rol; niet direkt als
oorzaak van het verzet, wel als uitings- en organisatievorm. In de
strijd tegen overleefde en zwaardrukkende feodale instellingen
wordt voor argumentatie en legitimatie van het verzet terugge-
grepen op het oorspronkelijke Christendom, zoals men dat kent uit
de bijbel. Luther, Calvijn, Zwingli, Thomas Münzer en andere
kerkhervormers weten miljoenen te boeien doordat zij met hun,
onderling verschillende, aanvallen op de katholieke kerk, houvast
bieden aan de krachten van de nieuwe oppositie.
In een maatschappij die nog met zover is ontwikkeld dat men zonder geloof kan, streeft men naar een puur, niet ontaard en voor machtsmisbruik benut Christendom. Grote kerkelijke bezittingen, hoge belastingen en een goed leven voor de geestelijkheid zijn daarbij ongewenst. Geen wonder dat burgers en arme lieden in die dagen zich herkennen in de pleidooien voor soberheid. Overigens voelen miljoenen zich geïnspireerd door de hervormers, zonder dat er dan al sprake is van aparte kerken waarin de massa's zich verenigen. Tijdens de Nederlandse opstand is naar schatting nog geen vijf procent van de bevolking gereformeerd, maar zeer vele anderen delen wel de kritiek op de officiële kerk.
Economisch centrum In de Nederlanden, d.w.z. het gebied thans gevormd door Nederland, België en Luxemburg, vinden voorhoedegevechten van die vroeg-burgerlijke revolutie plaats. De lage landen zijn zeer belangrijk geworden nadat het centrum van de handel zich van het Middellandse Zeegebied heeft verplaatst naar het noorden van Europa.
Antwerpen is in de eerste helft van de zestiende eeuw de grootste en belangrijkste havenstad van Europa geworden. Ook andere Zuid-Nederlandse steden komen tot bloei: Gent, Brugge en Yperen zijn belangrijk als centra van de lakenindustrie. In het noorden van de Nederlanden is de economische ontwikkeling minder sterk, al zijn er ook hier belangrijke handelssteden als Middelburg, Dordrecht en Kampen, terwijl Amsterdam in opkomst
IS.