r..rr' :; .". : :
,. . .,.,....",.." :':...:"::: ..':: .
"
"..'.:."
"." :'. .;':l;.,.,,
,'.;.,:
..
,,,. ..'- .'. i,.'',.r',.. .; .;i;,i;,;,;. ..,
' ....
'.,..,...'.:....
,:l
,': ,i,,:....'...:.:::'.':.::: :,
,
i.,i ,..:.:;; ;.:ii;.;..;:;:;'i;,'.,', .:, ',
"
i j
;,.;i.,.,;,.'..,'...::i:"".'. ,: '
.',...,
'.,. L.l ::.;..',:,:.'..'.'.':.'...1:" .i.;;,.1..,:
, .
:..,., :
'.::..:....v
.;.;';.: .i '.i....'..,,'.'
':
;
;.;:i:';:i.;..":..'::: :.":,..''.. .,' .i','
.';''.::
..,;':.,,'ii. ,'i, ",',' ..','l',,"': "',.,', ,,':..,,:,:,:,...' 1.,,
ii;;;;i
; ., ,i:,,.r , ;,t,:i,,,ï,ti 'i,r'
'.
.
,::,,,,r":,,,':,t .#...._',i' .','.,.,,,, ..:.." .i .:.:'. . ,.'',,,.,',,'.i.i'..r',..
. :'..:'. i..'i:.i.,.. '.:.:.,:,.'.: '::.::::::"::'":" .":Ï$t= t
I "', :* .; i'' í
. ;ffi'oru *;'ffi,Ë,,=.:
VM
Het kind dat anders is (1)
Als
we iets zeggen over de opvoeding van het kind dat anders is, dan moeten weer
tochwel
heel goed aan denken, dater
een groot verschil is tussen iets beschouwen en iets als werkelijkheid ervaren.Wij
kunnenpraten over het
gehandicaptekind.
Pratenover
datkind,
verstandig praten overdat kind,
praten met gevoelover
datkind. Zo'n kind
mogen ontvangenis iets
anders. Danwordt
alles anders. Dan wordenwij er werkelijk
mee geconfronteerd.Dan
is ons pratenvoorbij.
Dan komt dewerkelijkheid.
Een werkelijkheid, die onze wereld, onze toekomstverwachting, vaakin
veel opzichten ineen doet storten. Vaakvernietigd. Dan komt de zorg. Het
ver-driet.
We ontvangenzo'n kind. En in
dat zeggen:"Zo'n kind", ligt de
afstandvan
degene,die
geen gehandicaptkind heeft. Iets
be- schouwenof iets
alswerkelijkheid
ervaren,is
iets totaal verschil- lends.In
wezenis
de beschouwingde
vernietiging van de werke-lijkheidsbeleving. In de
beschouwing kunnenwe veel
helderderzijn, terwijl we
niets van het wezenlijke ervaren.We
beschouwenzo
graa5.We zijn
verheerlijkersvan de
woorden geworden. Wrj eigenenin
de woorden ons de zaken van de woordentoe.
Laten we daar aan denken, als we een enkelwoord
zeg5en over hetkind
dat andersis,
het gehandicapte kind.Inleiding
Als
Jacob enzijn
broeder Ezau elkander ontmoetenbij
de beekJabbok, danzegt Ezau tot Jacob:
"Wie zijn
dezenbij
u?" Jacob mag antwoorden: "De kinderen die God aanuw
knecht genadiglijk heeftBeschouwing en werkelijk- heidsbeleving
Genadiglijk verleend Gen. 33:5
Dit kind geef ik u
Vergelijk 1 Petr. 5:7
Ps. 25:5 ber.
Hij begrijpt niets
HET KIND DAT ANDERS IS
verleend.
"
Geleend heeft. Toevertrouwd heeft. Genadiglijk. De kin-deren... Zo is het ook met het
gehandicaptekind:
"Genadiglijk verleend."Dat
heeftde
Heere geschonken.Het is alsof Hij
zegt:"Die
zorg geefIk u.
Die niet te dragen zorg schenkIk u. Ik
verleenu
die genadiglijk." Als
we dat toch eens mochten geloven. Geloven, datZijn
hand alles bestuurt.In
ons leven.Alles. Wat
kan dan de vijandschapin
ons hart oplaaien. Opstand tegen de Heere. "Heere, waaromjuist dit.
Juistdit,
datik niet
dragen kan."
Opstand tegende
Heerezó,
dat onshart
zuchtom
ervoor bewaardte blijven
endat toch de opstand
in
ons hart raast. Entoch: "Dit
kind geefIk u."
Waartoe. Misschien opdat ge
uw
nood een ogenblik moogt uitkla- gentot Mij. Ik
geef hetu. U
geefIk
dezeweg,
omdater voor
u geen andere wegis.
OpdatIk in dit
leed,in
deze zwarc beproevingu vraag: "Werpt al uw
bekommernisop Mij." Opdat door
dezeweg, Ik u tot Mij
leer zuchten en smekenom
ontfermingvoor dit
kindeke, vooruzelf.
Misschien zouden we dan mogen leren uitroe- pen, uitzuchten, aan het einde gebracht met onszelf, temidden van de grootste druk gebrachttot
de Heere:"I-out're
goedheid, liefdekoorden, Waarheid,zijn
des HEEREN paàn. "Daar was een gezin. Het was
niet
zonderliefde.
Vader was eenfors gebouwd man. Groot en sterk. Moeder was een
gezondevrouw. Zewaren
nietrijk,
zewaren niet arm. Zehadden hun zorg,ook
door hunwerk.
Ze hadden een groterezorg.
Naast de gang inhun huis
was eenkamer. Niet al te groot. In die
kamerlag
hun eerstgeborene. Eenjongen.
Eenjongen van
eenjaar of
twintig.Groot,
zwaaÍ. Naastzijn
bed stond eentakel.
Vader had die nodig om zijn jongen te helpen.Zijn
jongen was wezenloos. Vaak gingen die ouders, alleenof
te zamen, naardit kind.
Het was hun eerstge- borene.De
Heere had henmet
meer kinderen gezegend, maardit
was hun eerste.En het
was volslagen wezenloos.Dat
zoudenwij
zeg5en. Psychologen en psychiaters hadden het ook gezegd. Op een invoelende manier, maar het wastoch
gezegd:"Niets
kanhij
be- grijpen, totaal niets."Als
de vaderbij zijn
kind kwam sprakhij
met hem, zoals elke vader spreekt metzijn kind.
Soms kwam de moedererbij. Als ze
dan weer naar de huiskamer gingen, naar hun anderekinderen,
zeide
moeder tegen haarman: "Het is nog
precies alsvroeger
metjou. Toen die
psychiater tegenje zei,
datjij
altijddenkt, dat
onskind
meerbegrijpt,
danwe
denken.De
psychiaterHnT Xwo DAT ANDERS IS
zei toen:
'Hij
begrijpt niets,hij
hoort niets,hij
ervaartniets.'Maar
jij
denkt, dathij wel hoort, begrijpt
enervaart." Die
manzei
nietveel. Hij
hadzijn vrouw lief. Er
wasook
mededogen met elkaar.Ook
een verbondenheidmet hun lief kind.
Soms een verbonden- heid, die niet te beschrijven is.Ervoer
dit
zwaar gehandicapte, wezenloze kind niets.Wie zalhet
zeggen.
Wel
weetik,
datin
dat gezin vaak eennu
reeds overleden leraar kwam. Een leraar, die als door een onuitsprekelijk wonder de Heere vreesde.En ik
weetook,
datdie
leraar danaltijd
eerst naar die jongenging,
elke keer, en met hem sprak,"gelijk
een man metzijn
vriend spreekt". Waarom. Kon die leraar misschienjuist bij
die jongen aanschouwen het wonder des Heeren. Het wonder dat moet gebeurenjuist bij
dorre doodsbeenderen.Het
Godswonder, dat God zonder enig toedoen van de mens,in
de mens verheerlijkt indien het Hem behaagt. Een wonder waarhij
nochtans om gevraagdwil
wor- den.Dat
wonderwaarbij
ons denkenniet
meespeelt, ons gevoelen niet meedoet. Niets van ons.Dat
wonder datlouter is
een wonder vanvrijmachtig
soeverein welbehagen. En weer: waaromHij
noch- tans verzochtwil
worden en waarHij
nooit om verzochtwordt.
En die jongen, die zwaar gehandicapte jongen, kendedie
leraar. Reeds vanaf de eerste keer. Heelwonderlijk. We
moetenwel
heel voor-zichtig zijn met te
denkenen.uit te
spreken"dat zo'n kind
niets ervaart".Daar was een oude Godvrezende man.
En
als hU bU een gezin op bezoekkwam,
namhij
soms een heeljong kind op zijn
schoot en dan besprakhij
met dat kind de wonderen des Allerhoogsten. En datkind
kon er geen begrip van hebben, wathij zei. Hij
sprak ver- borgenheden. Misschienwordt er wel
heelwat
meer verstaan, dan met het verstand begrepen kan worden. En soms is datwel
zeker.lemand heeft eens een boek geschreven
over de
opvoeding van het gehandicaptekind. Hij
was hoofd van een school voor gehandi- captekinderen. Eens
stondhij bij het hek van de school.
Een moedervan
eenvan zijn pupillen kwam
naar hemtoe met
haarkind. Dat kind
was een mongoolde.Het
had, wat.men noemt, het syndroom vanDown. Ze
keek naar haarkind. Toen
zeize: "Me-
neer,we
mogen hetnatuurlijk niet
zeggen, maar soms denkik, ik
wou dat ze allemaal zo waren, zo lief."
De bandjuist
metdit
kind kan zo sterk zijn."Gelijk een man met zijn vriend spreekt"
Ex.33:11
Zó lief
HnT
nNo
DAT ANDERS ISt.
L,
:ir, ii,:l
In
Denemarken was een zeer oudevrouw.
Ze had een bijnaam:"De
vrouw,
die niet stervenkon."
Ze had een volkomen zwakzinni- ge jongen. Die jongen kon niet buiten haar.Dat wist
ze en daaromkon die vrouw als het ware niet
sterven. Vanwegede zorg
over haar jongen.Ik
weet ookwel:
niemand sterftvóór
detijd,
waaropde Heere hem roept te
verschijnenen
niemand daarna. Toch, vanwegedie
zorgom
diejongen, kon die vrouw niet
sterven.Ik
geloof dat dat meer voorkomt.Aanvaarding door
de oudersTwee mannen stonden
bij
elkaar.Ze
spraken overhun
zwakzin- nigejongen.
Toen zei de één tegen de ander:"Wil je wel
geloven dat, toenwij
dat kindje kregen,ik
hetmijn vrouw
niet durfde zeg- gen.Ik
durfde ze nauwelijks aan tekijken.
Enmijn
vrouw mij."
De andere manzei:
"Mrjn jongenis
nu negentienjaar
enik
ervaar het nog, als toenwij
hem ontvingen. "Daar was een gezin.
De
ouders haddenkort
geleden een kindje mogen ontvangen. Een meisje.Het
was nog heeljong.
Haar tong hing ver buiten haar mond.Later
zei de vader vandit
kind-
en wat washij blij -: "Ik
dacht dat ons kindje zwakzinnig was enik
durfde hetniet
zeggen tegenmijn vrouw
enmijn vrouw
dacht hetook
enzij
durfde hetniet
tegenmij te
zeggen.En
tochis
allesnu
goed. "Wat bleek. Het kindje had een neusafwijking, waardoor het moeilijk
kon
ademhalen.Toen dat
verholpenwas, werd die tong
weer gewoon.Het
is goed voor te stellen, dat iemand bU de geboorte het gebrek vanzijn kind niet ziet, niet wil
zien,niet
kanzien. Dat
isheel goed voor te stellen. Weet men het dan niet?
Daar was een vader en
hij
zag zijn pasgeborenkind.
Enhij
zag, dat hetvoor altijd
een zorgenkind zoublijven.
Enhij
bedronk zichen
tevoren hadhij nooit
gedronken.Wij
kunnenvanuit
onze be- schouwingover het
bovenstaandezo gemakkelijk
zeg5en: "Die vader heeft het probleem niet aanvaard."
Slechts eenkort
verhaal.Daar was
eenoud kind des
Heeren.Een
geoefendkind
des Heeren. Geleid op een wonderlijke weg. Toenhij jong
was rekendehij niet met God en Zijn
geboden.Dacht hij niet
aanGod. Hij
moest loten voor dienstin
het leger. Dat was vroeger de gewoonte.Tegelijk
metzijn
beide neven,die
eender alshij
heetten.En
alle Niet durvenzeggen
En hij be- dronk zich
HnT ruIIp DAT ANDERS IS
drie
lootten zevrij. Dat
moest gevierd worden.Het
werd gevierd.En
ze bralden:"En
we gaan nooit verloren." Dat
zongen ze. Toen toonde de Heere die jonge man, dathij
verlorenlag. Hij
behoefde niet meer verloren te gaan.Hij
was verloren. Later trouwdehij.
Te zamen ontvingenzij
van de Heere eenkind.
Een zwaar gehandicap- te jongen.Hij
reed hetin
een rolstoel. Eens, toenhij
metzijn
kindin
de rolstoel schuilde voor een regenbui, ontmoette hem een andere man, die ook een gehandicapt kind had ontvangen. Deze dacht: "Nu vraagik
die oude manof hij dit
heeft kunnen aanvaarden." En hij
vroeg dat oudekind
des Heeren: "Heeftu dit
kunnen aanvaarden."Hij durfde het hem
vragen,want hij
kendehem. Toen zei
dat geoefendekind
desHeeren: "Al die twintig jaar dat ik dit
kind mocht hebben, hebik
er nog nooit mee onder God kunnen komen. "Ontzettend ze1gen
wij dan. En we
denken misschien:wat is
deHeere hard
voor die
man.En
misschienook: wat is die
man hard voorzijn kind.
En alles watwij
er van denken, heeft niets met deze dingen te maken. Later ontmoette diezelfde man weer dat oude kind des Heeren. Toen was die jongen gestorven. Enhij
stelde dezelfdevraag.
Toenzei dat kind
des Allerhoogstentot hem:
"Toen mijnjongen in
levenwas, heb ik nooit met hem onder God
kunnen komen en nu de Heere hem heeft weggenomen, nog niet."
En tochwist hij,
dat de weg des Heeren met hem, uiterste liefdewas.
uitersteliefdeDat
was een geoefendkind
des Heeren. Waarblijven wij
dan.Wij
met ons praten en met ons denken.Wíj
kunnen alles.Wij
aan- vaarden zo gemakkelijk. Omdat we niet meer weten,wie
Godis
inzijn
Rechtvaardigheid. Ook nietwie
Godis in zijn
Barmhartigheid.Omdat
we niet
meer weten,wat
eeuwigheidis, wat
zonde tegen Godis.
Deze zaken moeten maar eens waar gemaakt worden. We moeten eerst maar eens verwaardigd wordente
lerenWie
de Heereis.
Enwie wij zijn.
En als we dat zouden hebben mogen leren, dan zullen wewel
zien, dat alles genadeis. Dat
alleswat
we nog heb- ben boven de eeuwige wegwerping, uiterste genadeis. Dat zal
onsde
mond stoppen.We
kunnen zeggen. maardat kruis is
ons toch opgelegd. Ja, maar als dat niet gedragenwordt
met ons en als we er nietin
ondersteundworden,
dan zal daar onder vandaan komen wiewij
zijn.Aanvaarding,
is er
een meermisbruikt woord.
Eenwoord
dat doorgaans louter menselijk gebruiktwordt. En
aanvaarding isjuist
:tl
:.1:
N
HTT ruun DAT ÁNDERS IS
iets, wat niet
pastin
ons mens-zijn. Aanvaardingis
een zaak die ons volkomen vreemdis.
Een goedkeurenvan iets, dat
ons opge- legdwordt;
dat niet pastin
ons mens-zijn. Aanvaarding vereist eenwonder. Vraagt om het wonder der overgave.
En
weer zeggen we het dan veel te gemakkelijk. Want weerlijkt
het dan een menselijke handelingte zijn, een menselijk
gebeuren.Maar de
wezenlijke overgave,is
geen menselijke handeling. Beter zou het dan ook zijn, te spreken van een overgenomen worden.Veelal denken we dat de aanvaarding
er
eerstis.
En daarna dan somsde
overgave.Toch is dat niet zo. De
overgaveis er
eerst.Zonder overgave, zonder overgenomen
worden,
kaner nooit
aan- vaardingzijn.
Hoe zou datmogelijk zijn. De
mens,die zijn
levenin
eigen hand nam, zou iets aanvaarden?Nooit.
Eerst zullen we ons leven moeten verliezen. Eerstzal
ons leven overgenomen moeten worden door eenAnder, willen wij tot
aanvaarding komen. Eerst zullenwe
ons eigenik
moeten verliezen. Eerst zullenwij
verenigd moetenzijn
met de DrieënigeGod, door het
Bloed vande
Heere Jezus Christus, zullenwij ooit
van overgave en aanvaarding kunnen spreken.Eerst zullen we ons
eigenleven
moeten verliezen. Ons leven verliezen om Christus'wil,
"omMijnentwil",
zegt de HeiligeSchrift.
Eerst dan en niet eerder zaler
sprakezijn
van aanvaarding.En ook
dannog zal
die aanvaarding alleen kunnen volgen,op
een steeds weer overgenomen worden als een Wonder. Overgave. Het is geenact,
geen daad, van ons bestaan. Overgenomenworden.
Zouhet
een handeling, een gebeuren van onszijn,
dan zouhet
mogen verliezen van zichzelf, ook een menselijk gebeurenzijn.
We kunnen datwel
denken, mar zo is
het tochniet. En zo
zal hetook
nooitzijn.
Overgenomen worden, dat alleen kan ons
rust
geven.Troost
in de diepste droefenis.Het is
een omgeven envervuld
worden door een grotestilte.
Daar vechtmijn
eigenik niet
meer. Daaris
mijneigen
wil
niet meer. Daaris mijn wil
verslondenin
dewille
Gods.Daar is louter
aanbidding.De
lofzegging van Jesaja:"Ik
dank U,HEERE, dat Gij toornig op mlj
geweestzijt, maar Uw toorn
is afgekeerd, enGij
troostmij."
Daar verheugt Sion zich vanwege Uw oordelen.Aanvaarden en overgenomen worden
Matth. 16:25 Mark. 8:35
Troost in de diepste droefenis
Jes. l2:1
Ps.48:12 Ps. 97:8
HzT
xluo
DAT ANDERS ISOvergenomen
worden. Het is
gekochten
betaaldin
Gethséma- né'shof.
Gekocht en betaald door het bloedigz\teet
van de grote Hogepriester,Die voor
Gods Aangezicht staat.Toen Hij bad,
in heilige vereniging met deWil
vanZijn
Vader:"Uw wil
geschiede."Het is
gekochtop
Golgothain het "Mrjn
God,Mijn
God, waarom hebtGij Mij
verlaten?"Aanvaarding. Overgenomen worden.
Dan
mag Abraham zeggen als God hemroept: "Zíe, hier
benik." Alsof hij
zeggenwil: 'U
mag doen wat
U
behaagt."
Dan mag ooklzak
zeggen:"Mijn
vader.(...) Zie
het vuur en het hout; maar waar is het lamtot
het brandof-fer?"
Dan mag Abraham antwoorden:"God
zal Zichzelven een lam ten brandoffer voorzien,mijn
zoon."En
dan staater: "Zo
gingenzii
beidente
zamen." Dat zal wel
eenwonderlijk
samen gaan geweestzijn.
Daarvalt
de last vande
schouders. Daarwordt
onskind, óók ons kind dat
andersis, van ons
afgenomen.Uit
onze handen genomen. Daarwordt
het weerwezenlijk
schepsel. Daar ishet niet
meer onsbezit. Daar is
het weer geleend. Overgenomen.Vanuit dat
overgenomenworden, volgt de
aanvaarding.En
dat steeds weer als een nieuw wonder.Daar was een kleine jongen,
in
[,onden,in
een tehuis voor doof- stomme kinderen. Een predikant kwam op bezoek. Hem was opge- dragen onderzoek te doen, naar de kennis van deHeilige
Schriftbij
dezekinderen.
Soms schreefhij dan een
vraagop en
een kind schreef danhet
antwoord.Zo
deedhij
ookbij dit kind. De
eerste vraag diehij
schreefwas:
"DoorWie is
de wereld geschapen?" Hetkind
nam hetkrijde
en schreef:"In
den beginne schiep God de he- mel en de aarde." De
leraar ging verder enhij
schreef: "Waartoe is de Heere Jezus Christusin
de wereld gekomen." Het kind
schreef:"Dit
is een getrouw Woord en alle aanneming waardig, dat Christus Jezusin
dewereld
gekomenis om de
zondarenzalig te
maken. "Toen schreef die leraar een derde vraag op het
bord.
"Hoe komt het datjij
doofstom geborenbent, terwijl ik kan
horenen
spreken. "Een
ooggetuigezei: "Nooit zal ik
vergetende blik van
heilige berusting en gekastijdeliefde, die
glansde vanhet
gezicht vandit kind
toen hethet krijtje
namen
schreef: "Ja, Vader,want alzo
is geweest het welbehagen voor U. "Vergelijk Hebr.9:24
Matth.26:42 Matth.27:46
"Zie, hier ben ik"
Gen.22:l-8
Gen. 1:1.
1 Tim. 1:15
"Het welbeha- gen voor U"
Matth. 11:2ó Luk. 10:21
Hun tekort
HnT ruUO DAT ÁNDERS IS
Aanvaarding door
de maatschapptiMaar,
zeggen we misschien, tegenwoordig wordt het gehandicap-te kind
toch veel meer aanvaard dan vroeger.Het wordt
toch veelmeer
opgenomenin de
samenleving,veel
meer geïntegreerd danvroeger. Gelooft u dat. Een
hoogleraarin de
kinderpsychiatrie merkte eensop: "Al
deze kinderen-
enhij
bedoelde al die kinderen die enigszins gehandicapt zijn- al
deze kinderen, van wiewij
eisen datzij,
als de anders-zijnden, zich aanpassen aan de eisen van onze samenleving,en die,
wanneerzij daarin falen, afivijkend
worden genoemd,terwijl zij
zich óók harmonisch zouden kunnen ontwikke-len,
al deze kinderen hebben gemeen, datzij
moeten vechten bovenhun
kracht en gedoemdzijn
onderte
gaan, wanneerzij
geen hulpkrijgen. Zij
beleven voortdurend hun insufficiëntie, huntekort. Zlj
leven
-
en hun ouders met hen- in
een chronische angst, datzij
inde strijd om het
bestaanzullen
sneuvelen.Zij
moetenbijna
allen door het vuur der opstandigheid,of zij blind of
doofof
epileptisch,moeilijk lerend,
onaangepastof lichamelijk
gebrekkigzijn.
Velen schuwen barmhartigheid, anderengrijpen zich
hieraan vast. Steedsblijft
voor hen de dwang om normaal te gelijken. "Het kind dat
andersis. Zou het
gehandicaptekind nu
meer aanvaard worden? Waarom dandie
drangom
een vlokkentest tedoen. Waarom dan die
maatschappelijkedruk
daartoe. Waaromwordt dan
gesprokenover die
hoge kostendie de
gemeenschap heeft te dragen voorzo'n
kind.Het probleem van
de oudersWat zou nu het
voornaamste probleemvan de
ouders kunnenzijn.
We zien onskind.
We letten er op. We zien het en we kunnen het niet dragen. Wekrijgen
medelijden, een intens medelijden. We gaan sterk letten op onze handelingen ten opzichte vandit kind.
Weworden heel
onzekerin de
opvoeding.We weten niet hoe
we handelen moeten. Wewillen
de ziel vandit kind
bereiken,juist
vandit kind.
Doordringentot het innerlijk
vandit kind, tot
de wereld vandit kind.
En hetlukt
maar niet.:
:
i :
258
HpT
nwn
DAT ANDERS ISDe wereld van het kind dat anders is
Hoe ervaart
nu het
gehandicaptekind
dewereld.
Iemand heeft eens gezegd-
en dat geldtwel in
het bijzonder voor het verstande-lijk
gehandicaptekind -: "Het kind
leeftin
een angstigewereld,
in een eenzame wereld, ookin
een verstarde wereld. "In
een angstigewereld. Wie
kanin
een angstigewereld
leven.Vaak
kruipt zo'n kind
onder detafel.
Hoe zou men-
en zekerdit
verstandelijk gehandicaptekind -
zich kunnen wapenen tegen angst.Angst
is
geen vrees. Dan was het iets aanwijsbaars. Maar angst isniet
aanwijsbaar.En
daarom kunnenwe
aan angstniet
ontkomen.Het valt over
ons, hetvalt op
ons. We hebben geen verweer.Bij
vrees kunnenwe
trachten de oorzaak van de vrees wegte
nemen.Maar diegene
die leeft in
een angstigewereld, leeft in
een wereld, die hem bespringt door ontzetting. Het is een niet te dragen wereld.Het
gehandicaptekind
leeftook in
een eenzamewereld. En wij
wetenniet
hoewij het kind
dan helpen moeten.In
een eenzame wereld hebben de dingen niets uitnodigends. Ze lokken onsniet.
Enook die
eenzaamheid kunnenwe niet
van ons afschudden.In
zo'n wereld leeft het kind.Ook leeft het gehandicapte kind
in
een verstarde wereld. Wat zal dat eenkille
wereldzijn.
We weten ongeveer wat het iste
leven in een angstige, eenzame, verstarde wereld.Wij
kunnen proberen die wereld van ons afte
schudden. Maar kan de gehandicapte dat ook.Als het
waaris dat die
kinderenin zo'n wereld
leven,wat is
datdan
ontzettend.Het is voor hen een niet
passendewereld,
eenvreemde,
ondoorgrondelijkewereld, een wereld die hen
altijd buitensluit.
Hetis
nooit een eigen wereld.kven
weeigenlijk niet
allenin zo'n
wereld? Maar we trachten diete verdrijven.
Leefbaarte
maken.Zou
hetniet zo zijn,
alswij
enige zelfkennis zouden mogen ontvangen, dat dan de wereld voorons ook zo wordt. Angstig. "Waar zal ik mij bergen". Zegt
deHeilige Schrift niet :
"Bergen:valt
op ons, heuvelen: bedekt ons".Schuiven we die wereld niet direct van ons
af. Er valt
niet te levenin
een angstige wereld. Wordt díe wereld dan niet ook een eenzamewereld.
Een ontzettende eenzaarnheid bevangt ons dan. Eenniet
te dragen eenzaamheid.Krankzinnig
zoudenwe worden. En is
díe wereld danniet ook
verstard.En nu
weetik wel,
misschien voelt hetkind
dat zo niet aan. Maar wat kan het huilen vanzo'n
kind nietEen angstige wereld
Een eenzame
wereld
Een verstarde wereld
Buitengesloten
Vergelijk Luk. 23:30
"Wat wilt Gij, dat ik
doen zal?n Hand. 9:6
Vergelijk Ioh. 2l:6
Hand. 9:6 Ps. 81:15 ber.
Vergelijk Rom. 9:15, 18
Hand. 9:6 De zorg afgenomen
HnT ruup DAT ÁNDERS IS
iets indroevigs hebben. Hoe vaak tracht het niet
bij
ons te schuilen, geborgenheid zoekend.Het probleem der eeuwigheid
En als we dan zo'n kind hebben, dan komt het medelijden
in
onshart.
Daarkomt
dan nogbU,
datwij altijd
maar denken,dat
ons verstand eenpré is
op de weg naar de eeuwigheid. Dan kunnen we tenminste nog iets begrijpen-
althans dat denkenwe -
van de wegdie
bewandeld moet wordenter
zaligheid.Dat
denkenwe. En
alswe
dan een volkomen zwakzinnigkind zien,
dat nergens enig be-grip
vanheeft,
dan denkenwe:
hoe moethet met dit kind.
Dan proberen we het kind te geven, dat hetin dit
leven zich nog enigs-zins thuis voelt. Zoals wij allen
proberenons
enigszinsthuis
te voelenin
dezewereld. En we
denkener niet bij na,
datdit
'thuis voelen'in
deze wereld, de grootste ontzettingis. Als
er één kind is, voorwie wij
de zaligheid zouden begeren, dan zal hetwel voor
dit kindzijn.
En toch is dat niet het wezenlijke probleem. Het doel van de opvoeding gaatver
bovendit
probleemuit. Wij
roepen en bid- den en smekenaltijd
op onszelf aan,op
onze zallgheid, op de zalig- heid van onskind, in
het bijzonder van ons gehandicaptekind.
Enin
dát smeken ontvangen we nooit de rust. We kunnen doen wat wewillen,
denkenwat we willen,
maarwe zullen, wil het wel
zijn, toch het net aan de andere kant moeten leren werpen.Het kind
zaluit
ons gezichtsveld moeten en mogen verdwUnen ende
vraag zalworden:
"Heere watwilt Gij
datik
doenzal,
datik
denkenzal,
datik
vragen zal." "Och, had
naarMijn
raadzich Mijn volk
gedra-gen!" Hij ontfermt Zich,
diensHij zich ontfermt. Dat lijkt
hard.Maar het is de rust en de blijdschap van al de Zijnen:
Ik
legmijn kind in Uw
doorboorde handen,Ik
legmijn
kind opUw
doorploegde rug;Ik
legmijn kind in Uw
doorboorde zijde,Zo
geefik
eeuwigU mijn
kind terug.Het
iswat,
een kind te mogen ontvangen. Hetis
in het bijzonderwat,
eenkind te
mogen ontvangen,dat
andersis.
Roepentot
deHeere
voor uw kind, het is uw plicht,
dag en nacht.En
verwaar- digd worden om te vragen: "Heere,wat wilt Gij,
datik
doen zal?"Daar
is
de enige plaats waar het leed en de moeite, de zorg en het verdriet van de schouders afgenomen worden. Maar dan ook volko-HzT ruuo DAT ANDERS IS
men. Maar dan ook volkomen. En anders
bluft
het een last, die nietuit te
sprekenis.
Een last waarover men nooit uitgedachtkomt
en waarover men nooituit
gemurmureerd raakt. Een last waaraan menin
vijandschapten
onder gaat. Ons aanvaardenis niets. Maar
de overgave, het overgenomen worden, het verloren mogen gaan, datis
alles. Hetuit
genade aangenomen mogen worden door Hem, Dieons
liefgehadheeft van voor de
grondleggingder wereld en
het Hem verheerlijkendoor Hem, tot in alle
eeuwigheid,dat is
alles.We
halennog
één keerde
geschiedenis van Jacobbij
de Jabbok aan.En
deMan
zeidetot
Jacob: "Hoeis uw
naam?En hij
zeide Jacob."Het is
alsof Jacob zeggenwil: "Hier
hebtU mij, hier
benik,
hier hebtU mij
volkomen. Hier hebtU mij,
met almijn
zonden,met al mijn zorg. Hier
magik
zeggenwie ik
ben enwat ik
ben.Alles. Hier rust ik uit.
"Jacob." Ik
vraagniet
meerom
zaligheid.Niet
meervoor mij, niet
meervoor mijn
kinderen.U
moogt metmij
doenwat U
behaagt.U zijt
God en niemand meer." Daar ligt
derust.
Toen zeideHij: "Uw
naamzal
voortaan niet Jacob heten, maarIsraëI". Vorst
Gods. Jacob mag zeggen:"Wat Gij mij
doet:'ik
zalUw
gerechtigheid vermelden, de Uwe alleen."'"Gij zijt
volmaakt,Gij zijt
rechtvaardig, HEERE;Uw
oordeel rust opd'
allerbeste wetten;Uw
loon,Uw
straf beantwoordt aanUw
eer. "Dáár is een heilige onbezorgdheid.
Samuel Rutherford schreef eens
in zijn
brieven-
en zouhij
daar niet het geheim hebben mogen uitzeggen-: "Ik
danke God, dat Godis
God en Christus Christus en de duivel de duivel en de wereld dewereld en
datelk ding is
zoalshet
is." Of
zoalsVan
Lodenstein zegt:"Laat ons
altijd
zwijgen stil, want de wezenlijke Goedheid maakt het goed met datZii 't wil."
Daar valt
delast
vande
schouder.Daar "wordt de rust
geschon-ken.
"
Daar zou men kunnen zingenbij
het verlies van alle dingen.Daar sterkt
David,
als hem alles ontnomenis, "zich in
den HEEREzijn God".
Onze Catechismuszegt: "In
allen tegenspoed geduldig,in
voorspoed dankbaaren in
alles dat ons nog toekomenkan,
een goed toevoorzicht."En
alsdat
alles dan onmogelijkis. En het
is onmogelijk.En
als onshart
alleenwrok is
en vijandschap.Als
hetGen.32:27
Gen. 32:28 Ps.71:16
Ps. I 19:69 ber.
Ps.36:2 ber.
1 Sam. 30:6
Heid. Cat.
Zondag 10 antw. 28
Jes. 12:1
Ps. 138:4 ber.
Nooit rust
HnT
nIIo
DAT ÁNDERS ISaltdd
vecht. En tegen alles ingaat.En nooit
verootmoedigd wordt.En
als dan geschonkenwordt,
datWonder: "Ik
dankU,
HEERE, datGij
toornig op mU geweestzijt,
maarUw
toorn is afgekeerd, enGij
troostmij."
Daar is een psalm.Als ik,
omringd door tegenspoed, Bezwijken moet,En wat volgt er
dan?
Schenkt GUmij
leven;Is 't,
dat mdns vijands gramschap brandt, En weer: watdan? Uw
rechterhandZal
redding geven.De
HEER'
is zo getrouw, als sterk;Hij
zalzijn
werkVoor mij
volenden;En weer: wat
dan?
Verlaat niet,wat Uw
hand begon,O
l,evensbron,Wil
bijstand zenden.Een zorg voor
de oudersDaar
is
eenvrouw. En af
en toeklimt
dievrouw
op haar fiets.Dan zeggen de mensen: daar gaat ze weeÍ.
Alsof
ze zeggen willen:"Nou ja"
. Ze
wetenwel
waarom dievrouw
op haar fiets bdna als een dwaas heen en weerrijdt.
Ze heeft een kind thuis, een gehandi- captkind. En
datkind
praataltijd. Als er
gelezenwordt uit
Gods Woord: hetkind
praat; als er gebedenwordt:
hetkind
praat; als er bezoekis: het kind praat. Het praat altijd. Aan
éénstuk
door.Ontzettend vermoeiend.
Eigenlijk niet te
dragen.De
manvan
dievrouw, is uit
ellende nachtwaker geworden op een fabriek, nachtci-pier. Hij kon
overdagdat
aan éénstuk door
pratenniet
langer aanhoren.Zijn vrouw z\t er nu
alleen mee.Dat is
eenvlucht
vandie man,
zegtu. Dat
hadhij niet
mogen doen. Ja,dat
kunnen we zeggen.En
dan hebbenwe gelijk. Maar
het kanzijn, dat
men hetniet
meer dragenkan. Nooit
een ogenblikrust. Altud
dat gepraat.Altijd
die zorg. Het is wel te begrijpen, wat die man deed, maar dievrouw
dan. Zezit
er nuwel
alleen mee.U zult
zeggen:"Maar de
laatstejaren zijn die
zakentoch
wel enigszins veranderd."
Wezenlijk? Menzit er
tochaltijd
alleen mee.Hnr
ruwo DAT ANDERS rsHet is
goed te begrijpen, datdie
vrouw overgevoeligwordt.
Over- gevoelig ook ten opzichte van haar man. Soms doet ze wat vreemd.Soms dwaze dingen. Is dat vreemd, dat ze soms dwaze dingen doet.
Nooit
een uurvrij.
Laat staan een dag. Laat staan een vakantie. Dat geeft aanhoudend een ontzaglijke vermoeienis. Een grote vermoeid- heid.Nooit rust. Nooit stilte.
Nooit eens rustig kunnen nadenken.Vaak is het zwakzinnige
kind,
het eersteof
het laatstekind.
Als het het laatstekind is,
groeit het opterwijl
het gezinin
de fase van de afbraak verkeert.In
de periode waarin het gezinuit
elkaar gaat.Waarin de
kinderenuit huis
gaan,hun
eigenweg en hun
eigen gezin zoeken. Het is de periode, waarin de ouders vaak opvoedings- moezijn
geworden. Soms kan een logeerhuis, waar het gehandicap-te kind
een paar weken kan vertoeven, danwel
eens even uitkomst geven, zodat de ouders een ogenblikrust
hebben.Die
ouders die bijzonder moe kunnenzijn. Die
ouders dieer niet
meer tegen kun- nen.In
zekere zin ook moedeloos gewordenzijn.
Zoveel nederlagen heeft men danal
geïncasseerd. Zoveel teleurstellingen. En dan hunkind. En
zeerin
het bijzonder hecht men zich dan aandit
kind.Daar was een
bejaard echtpaar.Ze
haddeneen
mongoloidedochter. Ze waren in de
zeventig.Hoe oud hun kind was,
wasmoeilijk te
schatten.Ze
wandeldener 's
zaterdags meeen 's
zon- dags. Eens begondie
vrouwte
praten.Ze zei; "Dit is
ons jongstekind.
Onze andere kinderenzijn
getrouwd.Ze
vragen vaakof
we op bezoek komen. Datwel.
Maar ze vragen nooitof
onskind
mee-komt. Dat
vragenze nooit.
Toen hebbenwij
maar tegen elkaar gezegd.Dan
gaanwij
maarniet
meerop
bezoek.Wij blijven bij
onskind,
bUdit kind. En
als weer
dan aan denken, hoe het toch moet, alswij er
niet meerzijn. Als
onskind
eenkind wordt,
voorwie
eigenlijk geen plaats meer is. "Vaak ook is het gehandicapte kind het eerste
kind.
En als we onsnu wat
verplaatsenin
de gedachtensfeer vande
moeder,of
beter:van de ouders, dan
is
het zo goedvoor te
stellen, dater
een angstkomt in
het hart van de ouders. Het eerstekind
zwakzinnig.En
nu raakt devrouw
weerin
verwachting.Dan is
dezorg
dubbel. Wat nu? Hoe moetdat nu. Als
dátkindje nu
weerzo wordt. Het
laatzich goed
voorstellen,dat de
moederdan bijna
geen raad meerweet. En dat ook de
vadermet
een aanhoudendezoÍg
belast is.Opvoedingsmoe
Geen plaats
God zoekt het weggedrevene Pred. 3:15 Matth. 18:11
Schuld- gevoelens
HnT Tgwo DAT ANDERS IS
l,even in die
sfeervan
ontstellende angsten
onzekerheid. Daarkomt
dan nogbU,
dathet
eerstekind, het
gehandicaptekind
een aanhoudendgrote zorg vereist. Een zorg, die juist in de
nieuwe zwangerschapsperiode haastniet op te
brengenis. Ver
boven dekrachten
uitgaat. Wat wordt er
danveel
gevergdvan de
ouders.Dan mag de man
zijn
vrouwwel
zeer veel liefde bewijzen. Juist inzo'n
gezin.En zo is
hetook in
hetgrote
gezin.Wat
moet de man danzijn vrouw
dragen, ondersteunen.En
weer eventerug:
als het gehandicaptekind het
laatstekind is, wat
moet een man dan zijnvrouw
trachtentot
steunte zijn. Wat is
het dan goedvoor te
stel-len, dat zijn vrouw
als verdwaasd terneerzit.Zo'n
man mag tochwel zijn vrouw voorzichtig liefkozen en tot haar
zeggen: "MUnkind, je
bentmijn
schat enje blijft mijn schat.' Wat zal hij
te zamen metzijn vrouw
veelhet
aangezicht des Heeren zoeken. En dat dan niet kunnen en toch doen.Voor
hetkind, voor zijn
vrouw,voor zichzelf.
GodsWoord
zegt;"En
God zoekthet
weggedreve- ne." "Hij
zoekthet
verlorene." En
daar danniet
kunnen komen,nooit
kunnen komen. Gebracht worden. Ja, gebracht worden. Dat allerontzaglijkste wonder.Het
gehandicaptekind
kan de huwelijksband versterken. Samen dragen,wat niet te
dragenis.
Samenhet
opgelegdekruis
mogen dragen.Als
het dan toch eens mochtzijn:
samen gedragen worden.Wonder der wonderen.
De
opvoeding van het gehandicaptekind
kanook
gepaard gaan met grote schuldgevoelens van de ouders. Vaak zonder dat daar een redenvoor is. Die
schuldgevoelens onstaan ook tijdens het opvoe- denzo
gemakkelijk. Dejuiste
aanpak vandit kind
kennenwe
zo slecht enis
vaak zomoeilijk.
Juistdit kind
plaatst onsvoor
onver- wachte situaties. Opvoedenis altijd al
een onmogelijke zaak, een wonderlijke zaak, een wonder gebeuren.Nooit
kan iemand zich ook maar enigszins beroemen op de opvoeding diehij
geeft.Nooit
kanmen, vanuit de
mensbezien,
zekerzijn
vanhet
resultaatvan
de opvoeding.Eigenlijk
is alle opvoeden als het goedis,
een opvoeden'op
hoop van zegen'.Maar dit
geldtwel in
het bijzondervoor
de opvoeding vandit kind,
dat andersis. Bij
het 'normale' kind kan er soms nogwel
enige verwachtingzijn,
dat een opvoedingsmaatregel de beoogde uitwerking heeft. Maar hoe is dat nubij
het gehandicap-te kind. Er kan bijvoorbeeld over een foute
beslissingniet of
moeilijk
gesproken worden metdit kind. Eigenlijk blijft
ons maarHnT ruuo DÁT ANDERS IS
één
ding over, in de
opvoedingvan dit kind. Dit kind zal
onzegrote liefde moeten gevoelen. Misschien soms ondanks
alles, misschien soms ook dankzij alles.En
door die groteliefde,
diewij
hebbenvoor dit kind,
kan ook weer het gevaar dreigen datwe
onsniet
meer kunnen distantiërenvan dit kind. Liefde voor dit
kind houdt ookin,
het goede voordit
kind zoeken. En datuit
zich onder anderein
veiligheid bieden, gewennen aan vaste regels, een duide-lijke,
eenvoudige structuur bieden, een vertrouwdewereld
schen-ken. En toch is er
nog meer.Toch.
Daar was eenmeisje,
zwaaÍ verstandelijk gehandicapt.Het kon vrijwel niet
sprekenen
als het sprak-
een enkelwoord -
dan washet zó
monotoon.Aan
tafel,voor het eten, zei dit kind haar
zeer eenvoudige gebedop.
Het kwamer
zo langzaamuit
en toch zo eerbiedig.Het kind
kwamuit
eengezin, waar in het
voorgeslacht iemandwas, die de
Heere vreesde. Kwam het misschien daardoor. Had het kind misschien iets gevoeldvan de ernst als
vaderen
moederhun
handen vouwden.Soms kunnen
juist
deze kinderen zo heel eerbiedig zijn.Vaak
kunnende
oudersjuist
vanhet kind dat
gehandicapt is,zich zo moeilijk
distantiëren.Afstand
nemen,juist van dit
kind.Zeker
dit kind
kanniet
objectief beschouwd worden.En
daardoor komenzo
gemakkelijk schuldgevoelensbij
de ouders naar boven.En
wie
kan daar mee leven. Met wezenlijke schuldvalt
toch niet te leven. Daarbij komt dat op de bodem van schuldaltijd
angst groeit.Wezenlijke schuld moet
opgelostworden -
andersis het
geenwezenlijke schuld
-, of
men gaater
aan te gronde.Met
wezenlijke schuldis er
geen levensmogelijkheid.Eigenlijk
weten weniet
meerwat wezenlijke schuld is. Wij
hebbener dragelijke schuld
van gemaakt, schulddie te
dragenis. En
daarom kunnenwij
altijdverder gaan.
Als
er geen schuld meeris,
kan men de mens nergens meerop
aan spreken.Dan wordt hij
onbereikbaar. Schuld maakt, als het waarlijke schuld, wezenlijke schuld is, het leven ondragelUk.En
een menswil
leven.Het is
een ontzaglijke genadezijn
leven te mogen verliezen.Zo eerbiedig
Zljn leven te mogen verliezen
Dit kind
enzijn
toekomstWe zagen
in
hoofdstukI
dat de taak, de opvoedingstaak, vande
vergelijkvader was: "Dromen, dromen". In de
opvoedingis dat dromen
Joel2:28HzT ruuo DAT ANDERS IS
dromen een belangrijke zaak. De vader heeft als opvoeder de plicht
voor zijn
kinderen dromen te dromen.In
de eerste plaats dromen te dromen van de wonderen Gods des Allerhoogsten. Want alleen die dromen openen de toekomstvoor het kind.
Zonderdie
dromen ishet
onmogelijkte
leven.Daar is
geen levenmogelijk
zonder die dromen.Dromen, die
wezenlijkewerkelijkheid zijn. Dat is
geenactiviteit
van de mens.Het is
een geschonkenheid, een ontvangen.Een genade des Heiligen Geestes.
Maar ook
in
een afgeleidezin
is het dromen dromen al van groot belang. Enwij
nemenaltijd
genoegen met die afgeleidezin.
Met het dromen dromen over detijdelijke
dingen. Van levensmogelijkhedenEen gesloten
in
detijd. Als
de dromen wegzijn, is
de toekomstvoor het
kindtoekomst
gesloten. Dan is ook het leven van de vader geëindigd. Ook van de vader. Danwordt het
levenin
zekerezin zinloos. Het
heeft geen bedoeling meer. Geendoel
meer. Geen perspectief, geen uitzicht, geen toekomst.Het is
geëindigd. En nu staat daar vader.De
vadervan
een gehandicaptkind. Hij heeft ook
dromen gedroomd voorzijn kind. Misschien hoge
verwachtingen gekoesterd. Gehoopt misschien dat zijnkind
het verder mocht brengen danhijzelf,
want vaderliefdeis niet jaloers. En nu is
daarzijn
gehandicapt kind.Daar is
geendroom voor mogelijk, want daar is
geen toekomstvoor dit kind. Niet in
afgeleidezin. En
toch,wonderlijke
genade.Het
wezenlijke dromen dromenkan
daartoch zijn. Ook voor
ditkind.
Maarin
afgeleidezin,
is het dromen dromen er niet.Daar was een vader en als
hrj brj zijn kind op
bezoek geweest was, dan zathij altijd
eerst eenuur in
de wachtkamer, voordathij zich
weer gereed maakteom
naar huiste
gaan.Hij ging
eerst een uur zitten.Stil
zitten.Ik had
eenvriend.
Najaren zag ik
hemweer. Een van
mijn kinderen had toenjuist
een drie gehaald voor Engels.Ik
was er heelniet over te
spreken.Het is toch ook
een belangrijkezaak,
niet waar, een drie halen voor Engels. Toen kwamik bij mijn
vriend op bezoek.We
kenden elkaar nog van vroeger.We
zatenin
dezelfde klas.Ik
kendezijn
gezin niet meer. We hadden een praade over het één en ander.Hij vroeg:
"Hoe gaat het thuis?"lk zei,
datik
goednijdig was. Een drie voor
Engels.Hij zei vrijwel niets. Hij
zei alleen: "I.oop eens even mee." We gingen naar de voorkamer. Doorde
keuken naarde
voorkamer.Hij liet me binnen. Daar zat
eenHnT ruup DAT ÁNDERS IS
jochie. Totaal
wezenloos.Toen zijn we maar weer naar
buiten gegaan. Eendrie voor
Engels. Eenkind,
totaal wezenloos. Later hebik
die jongen naar een gezinsvervangend tehuis mogen brengen.Dat vroeg
zijn
vader me, omdat die jongenaltijd
rustig wasbij
mij.Zijn
vrouw kon de vermoeienis niet langer dragen. We brachten hetkind
samen naar Arnhem. We kwamener.
De formaliteiten werden geregeld.Toen zei hij: "Nu
gaanwe." We
staptenin. In mijn
Volkswagenbusje. Dat jochie werd ondertussen bezig gehouden. We zouden wegrijden. Hetkind
gaf een schreeuw. Toen liep het jochie zo snelhij
kon achtermijn
auto aan.Zijn
vader zei tegenme:
"Gas geven, anders houdik
het niet langer uit."
"Gas geven."
We reden hard weg. Die jongen moest daarblijven.
Dromen, dromen.De zwaarte van
destoornis
De zwaarte van de stoornis van ons gehandicapte
kind is
natuur-lijk
van groot belang. Vaak hebbenwij
het diepste medelijden metde
zwaarst gehandicapten.Maar zou het moeilijk
lerende kind(MLK) niet
onze grootste deernis vragen.Die
kinderen(en
ook volwassenen), diewij
vroeger de debielen noemden en de zwakbe- gaafden.In
zeker opzicht dus delichter
gehandicapten. Diegenen,die reiken
naarhet
normaal-zijn. Misschienis die afwijking,
delichte afwijking, het
zwaarstete
dragen. Enigszinser weet
van hebben,dat men niet is als de
anderen.Dat
enigszins kunnen aanvoelen, zou dat niet het ergstezijn. Of
denken we dan ook weervan uit
ons zogenaamd normaal-z1jn. Daar was een jongenen
dekinderen
om
hem heen haddenhet erover, wat ze
zouden vragenmet
Sinterklaas.Hij zei
nietveel.
Toen vroegen zehem:
"Henk,wat
vraagjlj.' HU
antwoordde:"Ik
vraag omwat
meer hersens. "Een ander
zei: "Het
iswat,
alsje wel
goed werken kan, maar zand inje
hoofd hebt."
Iemand schreef eens,terwijl hij
het had overde
'Ruwpsychische gesteldheid van het debiele
kind,
over'ruw metselwerk'.
metselwerk'Hij
bedoelde daarmee, dat het hogere, fijnere psychische leven nietontwikkeld is. Er is
een vergroving opelk terrein. In
een bepaald opzicht zal hetwel
waarzijn. Maar
soms kaner
ook een heelftjn
gevoel aanwezigzijn voor liefde
envoor
het ondergaan van sfeer.Er
was een meisje, een mongooltje enzij verloor
haar vader. Hetkind
verkommerde.Het
waste
zien. Tochwerd ze
goed verzorgd thuis.Wezenlijke liefde
Slechts één woord
Hnr
ruwo DAT ANDERS ISDaar was een ander meisje. In de vakanties ging ze
altijd
werkenin
een tehuiswaaÍ
zeer zruaaÍ gehandicapten verzorgd werden. Alsze buiten
mochten, schuddenze de hele tijd met hun hoofd.
Ze zaten vast gebonden op hun stoel anders vielen zeer
af. Eens stondik
er een middagbij.
Toen vroegik
dat meisje: "Waarom doeje dit werk
eigenlijk en dan nogwel
inje
vakantie.Die
kinderen kennenje tóch
niet. Ze ervarener
toch niets van, ofje er
bentof niet.
Ze antwoordde: "Somsgeloof ik ook niet, dat ze er
enigeweet
van hebbendat ik er
ben, maar soms denkik toch dat
zeer iets
van voelen.Ik
gain
ieder geval enik
ga graag."
Zotr hetniet zo zijn wezenlijke liefde geeft niet iets, geeft ook niet veel,
maar geeft zichzelf. Wezenlijke liefde vraagt nietsvoor
zichzelf, wacht niet toter
gegevenwordt,
maargeeft.
Latenwe ook niet te
snel denken, dat de gehandicapte iets niet ervaart.Op
een schoolvoor
zeermoeilijk
lerende kinderen, een zoge- naamdeZMlK-school,
was eendirectrice die zei,
datze nu
een leerlinge had diekon
lezen.Nu
is hetwel
zekeÍ, dat een echt zeermoeilijk
lerend kind niet kan leren lezen, wantbij
lezen, echt lezen,is er altijd
eenvorm
van abstratrerend denken aanwezig enjuist
datis voor zo'n kind onmogetijk. Toen toonde die directrice
eenbrie{e. Dat
meisje dat lezen kon had het geschreven.Wel
met veel moeite. Ze hader
erg haar best op gedaan.Nu
gaat heter mij
niet om,of
dat meisje op die school thuis hoorde.Uit
datbriefie
kwam iets heel anders naar voren. Bijna elk woord, dat dat meisje schreef wasfout,
hoewel het geschrevenewel
te begrijpen was. Maar ook daar gaat het nu nietom. Er
wasin
datbriefie
iets heel merkwaar-digs.
Slechts éénwoord
was goed geschreven.En
datwoord
wasnu juist het moeilijkste woord uit het hele brie{e, het
woord:"gehandicapt.
" U
kunt het gelovenof niet,
maar dat woord stond erfoutloos. "Ik ben" kon
zeniet
foutloosschrijven,
maar "gehandi-capt" wel. U kunt
danwel
aannemen,dat zo'n kind door
een zee van ellendeis
heengegaan. Alsje
zo'nmoeilijk woord
foutloos kan schrijven, dan moetje
dat woord tochwel
vaak gehoord hebben en vaak gezien hebbenen
vaak doorleefd hebben.Dan
weetje
wel, wat dat woord betekent.Als
hetjuist is, dat
eenlichte
stoornis nog enigszinsdoor
hetkind zelf wordt
aangevoeld,dan laat zich hieruit
misschien ook verklaren, dathet 'moeilijk
lerendekind',
hetMl-kind, op
schoolt
I
HnT
nuo
DAT ANDERS ISveel meer moeilijkheden geeft dan
het
'zeermoeilijk
lerendekind',
hetZML-kind.
Het kan ookzijn
dat het milieu waaruit het moeilijk lerendekind
afkomstigis hier
eenrol
speelt. Doorgaansis
hetmilieu
waaruit
het zeermoeilijk
lerendekind
komt, eenin
intellec-tueel opzicht hoger ontwikkeld milieu, dan het milieu
waaruitgewoonlijk het moeilijk
lerendekind komt. De erfelijkheid
speeltbij
hetmoeilijk
lerende kind een belangrijker rol.Een onbereikbare wereld
Met
een enkel voorbeeldwillen we dit illustreren.
Tijdens een eindexamenvan de
Kweekschool- de
zogenaamde Pedagogische Academie- was daar een
gecommitteerde.De
kandidaat werd geëxamineerd over het dovekind. Hij
had er watover
gelezen,wat informatie
verzameld, enzovoort.Kortom hij
deedhet goed.
De gecommitteerde zei hem datook.
Toen vertelde de gecommitteerdezijn
verhaal.Hij
had trvee kinderen. Beiden waren doof. Een jongen en een meisje.Hij
vertelde zijn verhaal heeleerlijk. Hij zei:
"MUn oudste jongenis doof. Hij
kan dus ookniet
spreken. HUis
niet zo pienter. Daaronderis zijn
zusje. Ze is ookdoof.
Ze iswel
pienter.Nu werd ik
door het hoofd van de school, waaÍ ze naar toe gaan, opgebeldover mijn
dochtertje.Ze had iets
gedaan,wat
volstrekÍniet door
de beugelkon.
Onder de maaltijd had ze haarbord
meteten
genomenen door de
eetzaalgegooid. Ze
smeethet op
de grond. Het hoofd waser
zeer verontwaardigdover.
Toen stelde de gecommitteerdeeen vraag aan de
kandidaat.HU vroeg
alleen:"Kunt u
dat begrijpen."
De kandidaat kon het begrijpen. Men moetzich maar niet kunnen uiten. Geen enkele innerlijke
spanning kunnenuiten door middel
van detaal. Men
moetzich
maar eens indenken wat dat is.Dat wordt
duidelijk
door wat HelenKeller
verteltin
haar levens- beschrijving.Als kind
vanruim
een halfjaar
kreeg ze roodvonk,met alle
gevolgen vandien. Ze werd blind, ze werd doof, en
ze werd daardoor dus ook stom, zoalswij
dat dan noemen. Onbereik-baar. De cirkel was niet te
doorbreken.Met taal was ze niet
te benaderen.Door
haar blindheidkon
ze niets opmerken. Eén en al geslotenheid.Ze
waserg pienter,
maar datwist
menniet en zelf
kon ze het niet laten merken. Het zalwel
geweestzijn
als het levenErfelijkheid
Onbereikbaar
I
De cirkel doorbroken
HzT ruwp DAT ANDERS IS
onder een stolp. Een gevoel dat men soms kan hebben
bij
erg warm weer. Maar dan veel en veel erger.Altijd
afgesloten.Met
niemand contact.Volkomen
geïsoleerd.Altijd alleen,
levendin het
niets.kvend in
eenleven, dat
geslotenis. Zonder enige prikkel
vanbuiten. Dat is
levenin
een geslotenwereld.
I-evenin
een wereldvan
onbereikbaarheid.Door niets te
bereiken.Niet door
waarne- men, niet doortaal.
Niet door horen. Nergens door.Dit
moeten we ons eerst indenken.Helen
Keller
kreeg een lerares. Deze deedal het
mogelijke om haar toch te bereiken. Maar het lukte maarniet.
Onbereikbaar. Totop
zekere dag.Het kind
was toenal
watjaren oud. De
lerares en het kind waren samenbij
een pomp en de lerares pompte wateÍ. Zeliet het
water stromen over de handen van hetkind.
Tegelijkertijd maakte de lerares een tekenin
de hand van hetkind.
Steeds weer, keerop
keer: water-teken, water-teken. Toen ineens, brak het licht doorbij
hetkind.
We zouden zeggen, toen ineens begreep het kind,dat dat
teken een symboolwas,
een symboolvoor water. En
datdoorbrak de
geslotencirkel. Helen Keller
ontdektehet
verband tussen het water en het teken datin
haar hand werd gekrast. Toen wasde cirkel
doorbroken.In grote
opgewondenheidliet het
kindhet
herhalen. Steeds hetzelfde teken.Die
nachtkon
Helen Kellerniet
slapen van opwinding. Decirkel
was doorbroken. Toen kon er met haar ook verder gegaan worden. Door de ervaringen met HelenKeller
werd er veelduidelijk
omtrent de problematiek van het dove (doofstomme) en blindekind
en over het belang van detaal.
Later heeft ze veel geleerd.Ze
bleek zeerintelligent.
Ook heeft ze haar ervaringente boek gesteld. Als eerst die
geslotencirkel
maar doorbrokenis,
danis er
de mogelijkheid van en een opening naar verdereontwikkeling; dan kan men ook
proberente
komen totverwerking van de ervaringen.
Lichamel[ike binding
Nu
komter
een probleembij.
Stel, dat hetkind in
verstandelijk opzichtniet is te
benaderen en dat het bovendienook niet
bereik- baaris
voor de liefde die geschonkenwordt.
En toch moet het kind contact hebben. Het moet toch binding leren kennen.Dat
is toch het eerstewat
nodigis,
anders kan menin
geen enkel opzicht verder.HnT Towo DAT ÁNDERS IS
Zonder enige binding, is het leven toch
eenontzetting, niet
tedragen. En
daaromwil men
tegenwoordig,als elke
psychische binding onmogelijkis,
uitgaan vanwat
men noemt de oer-binding.Uitgaan van de oorspronkelijke binding: lichamelijk contact, sexueel contact.
Het lichamelijke is er
immerstoch als
eerste,zegt
men dan. Men kan dat toch zienbij
het kleinekind.
Eerstis
er daar het liefkozen.En
daaruit ontstaat dan deliefde. Zo
meent men tegen-woordig. Men
kan hetzich
afvragen. Misschienis
hetwel zo,
dathet
gevoelenalleen aan de
handelingvooraf kan gaan, als
hetbewustzijn van zichzelf er is. Worden liefde en liefkozing
als verschillend ervaren dan kan de handelingmogelijk
de gevoelstoe- standzelfs wel
verzwakken,tenzij de
handelingmet een
grote teerheidwordt
uitgevoerd.Maar
magmen nu
proberen langs deweg van die
zogenaamdeoerbinding in
contactmet het kind
te komen. Mag men nu uitgaan van die zogenaamde oerbinding.Dat
isten
diepste:van het wonder der
eenwording.Ik weet ook
wel, niemandis
vanhout. Maar om op
dezewijze tot binding
met hetkind te
komen,is
volkomenaf
te keuren.Ik
weetwel, we
kunnenzo
gemakkelijk pratenover
deze zaken, maarhet zijn
problemen.Toch, het lichamelijk contact, de lichamelijke eenwording, heeft een veel diepere betekenis, zoals we gezien hebben
in
hoofdstukII,
toen we het hadden over hethuwelijk
enhet
gezln. En nu zullen we wel weerte veel
spreken vanuitde 'normale'
structuur, maardoor
op dezewijze tot binding met het kind te willen
komen,wordt
defunctie van het lichamelijke
contact,ten
diepstevan het
sexuele contact,van
haar bedoeling ontdaan.En als
eenfunctie van
zijn wezenlijke bedoeling ontdaanwordt, leidt dat altijd tot
spanning.Tot grote spanning.
Nog even
blijven
webij
het sexuele contact.Vindt dit
plaats inhet huwelijk,
danwerkt het
zeer ontspannend.Wordt het
aange- wend buiten hethuwelijk,
dan geeft het grote spanning, omdat het aanzijn
bedoelingvoorbij
gaat.Nu
wetenwe
allenwel, dat
menhier
tegenwoordig anders over denkt, maar dat verandert niets aande
zaak.Zou
dan hetkind,
dat vaaktoch al
zo disharmonisch van structuuris, door
deze lichamelijkebinding
harmonischer worden,of
zoujuist
deverwarring niet
groter worden. Boven alles: Gods Woordwijst
het af.i