• No results found

Arthur Kooyman (red.), Uit de donkere kamer. Essays over en interpretaties van Hermans' Donkere kamer van Damokles · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Arthur Kooyman (red.), Uit de donkere kamer. Essays over en interpretaties van Hermans' Donkere kamer van Damokles · dbnl"

Copied!
85
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

interpretaties van Hermans' Donkere kamer van Damokles

Arthur Kooyman (red.)

bron

Arthur Kooyman (red.), Uit de donkere kamer. Essays over en interpretaties van Hermans' Donkere kamer van Damokles. Alexandria Editions, Utrecht 2002.

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/kooy003uitd01_01/colofon.htm

© 2005 dbnl / Coen Bersma, G.J.P. van Hoek , Arthur Kooyman, René Marres, C.B.M.

Wingen

(2)

Bij wijze van voorwoord

In de literatuur van de twintigste eeuw is de roman De donkere kamer van Damokles van Willem Frederik Hermans uit 1958 wellicht een der beste romans, maar zonder twijfel de meest intrigerende. Al vanaf het verschijnen werd het probleem opgemerkt:

bestaat een bepaald romanpersonage (Dorbeck) dat in de roman voorkomt nu wel of niet? De lezer leest, maar wat is de realiteit die te reconstrueren is achter het

verhaalgebeuren?

Er is geen lezer van het boek die om deze vragen heen kan en vandaar dat ook de gepubliceerde interpretaties hierover gaan.

In dit boek heb ik de meest treffende en uitgebreide interpretaties opgenomen, zodat de geïnteresseerde lezer de discussie over het boek kan volgen.

Wat opvalt, is dat de eerste pogingen tot interpretatie door analyse van de

verteltechniek een eensluidende interpretatie van de gebeurtenissen proberen te geven (Betlem, van Hoek en van Wingen). In het tweede artikel van Betlem (‘Nogmaals de geboorte van een dubbelganger’) herhaalt Betlem zijn interpretatie, maar beschrijft daarbij ook de volgens hem ver gaande parallel van het geval Osewoudt met de historische persoon Anton van de Waals.

In zekere zin zet het eerste artikel van Betlem (waarin hij betoogt dat vele problemen veroorzaakt worden door het perspectief dat bij de pathologische persoon Osewoudt ligt) de toon voor vele volgende teksten. In mijn eigen korte bijdrage aan de discussie uit 1988 benadruk ik de volgens mij onderbelicht gebleven fundamentele structuur van het boek en verdedig de mening dat de poging om een niet-ambigue realiteit achter de boekgebeurtenissen te construeren niet overtuigend en niet zinnig is. René Marres reageert in het hier geschreven stuk met name op de visie die J.

Smulders ten beste geeft in zijn boek De literaire misleiding in De donkere kamer van Damokles uit 1983 (in zekere zin het hoogtepunt van de perspectiefanalyse) en formuleert een ander thema als hoofdthema van het boek: het misverstand.

Het lijkt geen twijfel te lijden: ook al is er nu, in 2002, al bijna vijftig jaar driftig geïnterpreteerd en gedebatteerd over het boek, er blijft in deze nieuwe eeuw nog genoeg stof over om verder te interpreteren.

Arthur Kooyman

Utrecht, augustus 2002

(3)

Doublures binnen de donkere kamer

1

Coen Bersma

Intro

Tegen veronderstellingen dat Dorbeck, de mysterieuze, niet bestaan heeft

2

, aan Osewoudts fantasie is ontsproten,

3

een esthetisch attribuut is

4

of een zuiver

psychologische dubbelganger

5

zijn nauwelijks bezwaren aangevoerd. Dat is vanuit een bepaald, typisch menselijk, perspectief wel begrijpelijk: wie van deze thesen uitgaat, kan altijd voor alles, voor elk probleem in De donkere kamer een verklaring, een oplossing vinden, en dat is toch reuze fijn. Waar immers de feiten niet kloppen, wordt dat in bedoelde visie gemakshalve op rekening geschreven van Osewoudts deplorabele psychische toestand. De deerniswekkende hoofdpersoon van deze roman zou onder meer zijn: een ziektegeval,

6

een psychopaat,

7

paranoïde,

8

gefrustreerd,

9

erfelijk belast,

10

een waanzinnige,

11

slachtoffer van hallucinaties,

12

zeer subjectief,

13

geïsoleerd

14

en lijdend aan object- en realiteitsverlies, autisme, inbeelding en een ziekelijke fantasie.

15

Al deze supposities ten aanzien van de psychische aberraties en deviaties van Osewoudt zijn - in de regel zonder overtuigende of zelfs maar

behoorlijke adstructie of argumentatie - voorzover mij bekend, gemaakt door literatuurcritici, of althans critici die zich manifest in die kwaliteit presenteerden. In feite zijn het echter diagnoses die door een vakspecialist, een psychiater, een psycho-analist of misschien wel een para-psycholoog, in ieder geval een deskundige uit die hoek, gesteld behoren te worden, indien zo iets al mogelijk is op grond van louter ‘papieren gegevens’ dat wil zeggen zonder dat er sprake is van werkelijk bestaande personen, zonder dat er een ‘echt’ ziektegeval geconstateerd kan worden.

16

Het enthousiast gepsychologiseer van niet terzake bevoegde critici laat ik daarom voor wat het is. Ik zal mij, zonder te psychologiseren hoop ik, beperken, zoveel als dat kan, tot de feiten die in of binnen het hermetisch kader van de roman vermeld worden, om te zien óf en in welke mate met het aangeboden materiaal een zinvol en logisch geordende constructie mogelijk is. En dat dan ook zonder in een fantastische, irreële droomsfeer van esthetische attributen en psychologische dubbelgangers, in het duistere brein van een waanzinnige paranoïcus gevormd, terecht te komen.

Het multilaterale dubbelgangercomplex

Naast de uiterlijke overeenkomsten met Dorbeck lijkt Henri Osewoudt nog op twee

andere romanpersonages, nl. Egbert Jagtman en Henk Osewoudt en eventueel nog

op een derde, i.e. Elkan. Bovendien bedient hij zich van de pseudoniemen Filip van

Druten, Joost Melgers en Clara Boeken. Het is nodig

(4)

deze gecompliceerde verstrengeling van personen en namen te classificeren. Dat doe ik dan maar.

A. Henri Osewoudt en zijn dubbelgangers

1. Henri Osewoudt en Dorbeck

Het is zeer essentieel dat er niet alleen in de visie van Osewoudt een sterke gelijkenis met Dorbeck bestaat maar dat juist ook anderen die Dorbeck hebben waargenomen of althans het bestaan van een dubbelganger van Osewoudt vermoedden, deze mening hebben. Dit zal ik nu uitvoerig toelichten aan de hand van de tekst. Ik behandel eerst de visie van ‘andere personen’ die daarvoor in aanmerking komen en daarna de zienswijze van Osewoudt zelf.

I. De waarnemingen van ‘anderen’

a. Ria

Bij de eerste ontmoeting tussen Dorbeck en Osewoudt worden de externe

correspondenties al geconstateerd door Ria: ‘Hij leek precies op jou, zoals een negatief van een foto lijkt op een positief (...). Jij lijkt op hem zoals een mislukte pudding lijkt op een ... weet ik veel ... op een pudding die wel gelukt is’. (p. 25)

b. Turlings

Evert Turlings meent dat hij Henri heeft zien knokken in de Houtstraat (p. 43). Het is echter Dorbeck geweest (p. 42), die op de uitkijk stond tijdens de liquidatie op het adres Kleine Houtstraat 32. Turlings is derhalve - naast Ria - de tweede ‘getuige’

die Dorbeck heeft waargenomen. Dat hij hem voor Osewoudt hield, toont aan hoezeer zij op elkaar lijken. (Op p. 386 constateert Osewoudt dat de N.S.B.-er Turlings de enige nog levende persoon is die Dorbeck gezien heeft.)

c. Roorda

Roorda moet iemand waargenomen hebben die sprekend op Osewoudt leek. Iemand die zich waarschijnlijk bediende van de naam Henk Osewoudt (p. 183). Henri Osewoudt heeft echter een alibi (p. 246). De veronderstelling dat Roorda Dorbeck ontmoet heeft, is heel plausibel, daar er immers anders nòg een dubbelganger van Henri in het verzet zou zijn, wat al heel onwaarschijnlijk is. (Zie naast p. 183 ook:

p. 194, 209, 217, 246, 247, 248, 269, 335 en 336.) d. Ebernuss

Ebernuss veronderstelde het bestaan van een dubbelganger genaamd Dorbeck omdat

het zeker was dat Roorda iemand ontmoet had die sterk op Osewoudt leek, maar dan

(5)

‘En jij kent hem. Waarom had je anders je haar zwart geverfd? Jij bent opgetreden als zijn dubbelganger’ (p. 247-248). Ebernuss zegt verder: ‘Er wordt verteld dat die man bestaat en dat hij in Nederland is’ (p. 248). In een soort clandestiene sociëteit voor ondergrondse helden zou Dorbeck wel eens gevonden kunnen worden, oppert Ebernuss (p. 248). Dit dringt ook tot Osewoudt door (p. 249). Belang in Dorbeck stelt Ebernuss evenwel, als het zo ver is, niet meer, ofschoon hij hem nog aanduidt als de dubbelganger van Osewoudt (p. 258. Vgl. p. 269 en 337).

e. Marianne

‘Die man lijkt op jou’, zegt Marianne bij het zien van een foto die in de bioscoop geprojecteerd wordt (en in de kranten gepubliceerd) (p. 175).

Dat de opname inderdaad van Dorbeck is, lijkt acceptabel. Henri Osewoudt twijfelt eerst (p. 175), maar raakt er steeds meer van overtuigd dat het geen foto van hem is (p. 178, 198). Ook Suyling veronderstelt dat er een ander op de foto staat afgebeeld (p. 208-209). Tenslotte komt Osewoudt definitief tot de conclusie dat het een foto van Dorbeck is (pagina 215, 217, 269 (Dorbeck protesteert niet als Osewoudt zegt dat het een afbeelding van hem is!), 374 en 394). Achttien van de twintig deskundigen herkennen de foto echter als een portret van Osewoudt (p. 374), iets wat niet verwonderlijk is in geval van een sprekende gelijkenis.

Osewoudts visie is mijns insziens aanvaardbaar: het is Dorbeck, van hem is nimmer zo'n opname gemaakt. Aangenomen dat dit juist is, kunnen wij zeggen dat Marianne via een foto de gelijkenis tussen Osewoudt en Dorbeck heeft onderkend.

f. Krügener

Het is slechts een detail maar het mag niet onvermeld blijven. In de droom van Krügener is het hoofd van Osewoudt, die verkleed is als verpleegster, tegelijkertijd een mannenhoofd met zwart haar en een baard (p. 290). Louter toeval deze

zwart/wit-Medusa?

II. De eigen optiek van Henri Osewoudt

Op vele plaatsen in de roman laat Henri Osewoudt weten hoe zeer hij op Dorbeck lijkt. Ik licht hier enige aspecten uit.

a. Ogen en lengte

Zodra hij Dorbeck ontmoet, constateert hij al frappante overeenkomsten (p. 25, ogen, even lang). Hun gelijke lengte komt overigens bij herhaling ter sprake (p. 26-27).

Dat Dorbeck een pak en zelfs schoenen van Osewoudt leent, illustreert de uniforme

afmetingen. Ook Dorbecks: ‘Bonjour, Osewoudt, hier is je pak

(6)

terug’ (p. 30), zonder enig commentaar, wijst in die richting. Zie verder: p. 217, 263, 274 (de verpleegsterskleren), 350 en 392.

b. Zwart haar

Pas als zijn haar zwart geverfd is, realiseert Osewoudt zich dat hij het evenbeeld is van Dorbeck: ‘Ineens zag hij het: Dorbeck! Niet te onderscheiden van Dorbeck was hij! Hetzelfde zwarte haar, hetzelfde lijkwitte gezicht!’ (p. 91). Het vaak genoemde haar is een belangrijke schakel in de gelijkenis: ‘Wat zou ik zijn zonder Dorbeck?

Ik heb zwart haar, net als hij; nu ben ik werkelijk zijn tweelingbroer!’ (p. 123. Vgl.

p. 203-204, 212, 213, 216, 217, 218, 270).

Het is opvallend dat Osewoudt, voor de spiegel gezet juist wanneer zijn haar weer blond is, tot de uitspraak komt: ‘Was dit een gezicht waarin ooit iemand enige gelijkenis met Dorbeck had kunnen ontdekken?’ (p. 373. Zie ook: p. 212-213, 217, 218, 247, 270 en 337). Het zwarte haar, pars pro toto, heeft zijn symbolische functie verloren!

c. Uiterlijke overeenkomsten meer in het algemeen

In spookachtige visioenen stelt Henri zich o.a. voor dat Marianne ook de frappante gelijkenis met Dorbeck ontdekt heeft (p. 212-213).

Herhaaldelijk zegt Henri over Dorbeck dat hij op hem lijkt als een tweelingbroer (p. 123, 216, 217, 392). Verder heeft Osewoudt het frequent over de sterke gelijkenis met Dorbeck. Zo vindt hij dat Dorbeck precies of zoveel op hem lijkt (p. 216, 260 en 337. Vgl. ook p. 406), bijna niet van hem verschilt (p. 217), het geslaagde exemplaar vormt terwijl hij het mislukte is (p. 216, 218), dat de gelijkenis ontstellend groot is (p. 270) en dat hij als twee druppels water op hem lijkt (p. 378).

Conclusies

In één zin samengevat: Dorbeck lijkt uiterlijk sterk op Osewoudt. Ik meen aangetoond te hebben dat dit niet alleen zo is in de visie van Osewoudt: ook uit de reacties van anderen die Dorbeck zelf hebben waargenomen (Ria, Turlings en Roorda) of op een foto (Marianne) blijkt dit. De vermoedens van Ebernuss (en degenen die volgens Ebernuss vertellen dat Dorbeck bestaat!) en - in mindere mate - de droom van Krügener ondersteunen deze feiten.

2. Henri Osewoudt en Egbert Jagtman

Wanneer aannemelijk gemaakt wordt dat Dorbeck en Egbert Jagtman één en dezelfde

persoon voorstellen, vallen de uiterlijke overeenkomsten tussen Osewoudt en Jagtman

- dat zij op elkaar lijken, volgt onder andere uit de reactie van de tandarts die Egbert

Jagtman herkent via een foto van Osewoudt (p. 363)

(7)

- samen met die tussen Osewoudt en Dorbeck. Hiertoe onderneem ik thans en poging.

Voor de identiteit Dorbeck-Egbert Jagtman zijn veel aanwijzingen te vinden die deze veronderstelling heel waarschijnlijk maken binnen de tekst van de roman zelf.

a. Dorbeck geeft Osewoudt films om te ontwikkelen. Ze moeten opgestuurd worden naar E. Jagtman. Dat moet dus minstens een bekende van Dorbeck zijn (p. 31).

b. Dorbeck draagt Osewoudt op foto's te sturen naar Postbus 234, Den Haag; niet zoals Henri later beweert naar E. Jagtman, Postbus 234, Den Haag. Coïncidentie?

Mogelijk een compositiefout maar in ieder geval een sterke aanwijzing dat Dorbeck hoe dan ook relaties met Jagtman heeft (p. 49, 329).

c. De tandarts van Egbert Jagtman herkent zijn patiënt via een foto van Osewoudt (met vermelding dat het Dorbeck is). Jagtman moet derhalve - zoals hierboven gezegd - evenals Dorbeck op Osewoudt lijken (p. 359, 363).

d. Spuybroek veronderstelt de mogelijkheid dat Dorbeck een schuilnaam is en dat hij in werkelijkheid Jagtman heette (p. 359).

e. Dorbeck en Jagtman zijn beide Nederlands officier en hebben in mei 1940 twee Duitsers laten executeren in Rotterdam (p. 27, 30, 216, 374).

f. Osewoudt meent betreffende Jagtman: ‘En als hij nu eens zich aan mij heeft voorgedaan als Dorbeck en als hij nu eens uit Duitsland ontvlucht was, zodat hij zich tot het eind van de oorlog in Nederland kon vertonen’ (p. 375).

g. Osewoudt over de foto van Dorbeck met twee vrouwen voor het huis Kleine Houtstraat 32: ‘Als Dorbeck Jagtman is geweest en Jagtman niets met dat huis en wat daar gebeurde te maken heeft gehad, waarom had Jagtman zich dan voor dat huis laten fotograferen?’ (p. 376).

h. Osewoudt eveneens: ‘Wel godverdomme! Heb ik soms gezegd dat Dorbeck dezelfde was als Jagtman? Ik heb nooit gezegd dat het Egbert Jagtman was. Ik heb gezegd dat hij Dorbeck heette.’ (p. 375).

i. Men veronderstelt dat Egbert Jagtman zowel als Dorbeck als twee druppels water

op Osewoudt lijken (p. 379).

(8)

j. Naast de bovengenoemde punten van correspondentie is er mijns insziens nog een vroege aanwijzing in de roman dat Dorbeck in werkelijkheid Egbert Jagtman heet.

Bij de eerste ontmoeting van Osewoudt en Dorbeck vraagt Henri Dorbeck naar zijn naam. ‘Dorbeck. Met ck’. ‘Dorbeck’ schreef Osewoudt op het filmpje, met ck. - Ik heet Osewoudt met dt, zei hij en legde het rolletje in de la van de toonbank. - Dan lijken onze namen op elkaar’ (p. 24).

Deze laatste opmerking is volkomen duister tenzij men aanneemt dat Dorbeck Jagtman heet. Dan is de volgende associatie mogelijk:

Dorbeck-Jagtman-jager Osewoudt-een bepaald bos

Jager-bos, een gebruikelijke combinatie. (Vgl. ook een opmerking van de 5-jarige Walter: ‘Zou het Osewoudt echt bestaan? Zou het een groot bos wezen?’, p. 170).

Een misschien ietwat ingenieuze maar geen absurde gedachtenassociatie van Dorbeck. Het is de enige bevredigende verklaring die ik voor deze anders raadselachtige opmerking weet.

(Men zou nog kunnen denken aan de dubbele consonant op het eind van beide namen, maar deze uitleg spreekt mij niet aan.)

Conclusies

De aanwijzingen lijken mij voldoende om als acceptabele verklaring aan te nemen dat Egbert Jagtman en Dorbeck identiek zijn.

3. Henri Osewoudt, Elkan en Henk Osewoudt

Deze Gordiaanse knoop is moeilijk te ontwarren. Elkan zou volgens de Duitsers deelgenomen hebben aan de overval in de Kleine Houtstraat. Terecht overweegt Osewoudt: ‘Denkt hij dat Dorbeck Elkan heet?’ (p. 182).

Het lijkt er even op dat het een schuilnaam van Dorbeck is. Roorda herkent Henri echter als Henk Osewoudt en zegt niets over een gelijkenis met Elkan, terwijl ze gedrieën zondagmiddag bij de hoofdingang van het Vondelpark geweest zouden zijn (p. 183-184).

Henri heeft evenwel een alibi voor de bewuste zondagmiddag. Als Dorbeck Elkan is dan zou Roorda dus twee personen ontmoet hebben (Elkan en Henk Osewoudt) die sprekend op elkaar lijken én op Henri Osewoudt en bovendien in het verzet zitten.

Dat gelooft niemand.

Omdat Henri Osewoudt, van wie wij weten dat hij sprekend lijkt op

Dorbeck/Jagtman, herkend wordt als Henk Osewoudt, ligt het voor de hand dat Dorbeck zich bediend heeft van de schuilnaam Henk Osewoudt. (Desnoods zelfs Henri Osewoudt; Roorda kan de naam verkeerd verstaan of onthouden hebben.)

In ieder geval heeft Roorda iemand ontmoet die frappante gelijkenis vertoont met

Henri en zich Henk (of Henri) Osewoudt noemde (p. 246-247).

(9)
(10)

Het is niet geloofwaardig te maken dat het Dorbeck is. De Duitsers of Roorda zouden de naam verzonnen kunnen hebben of abusievelijk kunnen menen dat degene die aan de overval in de Houtstraat deelnam Elkan heette. Dit probleem valt niet op te lossen, is m.i. ook van weinig belang voor het dubbelganger-complex in De donkere kamer. (Vgl. nog p. 186, 187, 194, 209, 217, 246, 247, 248, 269, 335 en 336).

Conclusies

Dorbeck bedient zich van het pseudoniem Henk (Henri?) Osewoudt. Egbert Jagtman gebruikt de schuilnamen Dorbeck en Henk (Henri?) Osewoudt.

B. Henri Osewoudt en zijn pseudoniemen 1. Filip van Druten

Door Moorlag wordt Osewoudt aan Meinarends voorgesteld onder het pseudoniem (Filip) van Druten (p. 81, 82). Die naam houdt hij lange tijd tegenover Marianne (p.91, 104-112 passim, 175, 176, 190, 205, 216, 217, 218, 221, 222, 252, 253), tegenover een fruithandelaar (p. 137), een vermomde jeugdstormleidster (p. 151) en tegenover de vrouw van een kapper (p. 202).

Suyling weet dat Henri de schuilnaam Van Druten heeft (p. 206). De naam staat op zijn persoonsbewijs (p. 178). In de illegale sociëteit gebruikt hij hem eveneens (p. 261).

2. Joost Melgers

Onder deze naam beweegt Osewoudt zich onder Labare en de zijnen (p. 96-100 passim, 206, 209, 229, 230, 231 en 232).

3. Clara Boeken

Als verpleegster vermomd noemt Osewoudt zich Clara Boeken (p. 274).

Conclusies

De pseudoniemen van Henri Osewoudt leveren voor inzicht in de gecompliceerde

dubbelgangerconstructie geen moeilijkheden op.

(11)

Henk (Henri?) Osewoudt.

(12)

Ik ga er nu vanuit dat deze twee gevolgtrekkingen juist zijn, waarmee ik natuurlijk niets anders bedoel dan; het meest waarschijnlijk op grond van de gegevens die de tekst van de roman prijsgeeft.

D. Het bestaansrecht van Dorbeck

Al eerder (noot 14) heb ik aannemelijk proberen te maken dat Osewoudt geenszins slachtoffer is van zeer subjectieve inbeelding. Er is m.i. geen reden te twijfelen aan de objectiviteit van zijn waarnemingen. Zijn optiek is minstens even betrouwbaar als de visie van andere figuren uit de roman. Wie de mededelingen die Osewoudt doet tijdens de verhoren (passim vanaf p. 315) vergelijkt met wat zich daarvoor in de romanwerkelijkheid heeft afgespeeld, zoals die ons bekend is, komt tot de verbijsterende conclusie dat hij zich niet eenmaal vergist, voorzover hij de ware toedracht en de feiten kent, ook niet in de geringste details.

18

Hoe men ook over het gedrag van Osewoudt oordeelt: uit de tekst van De donkere kamer valt alleen op te maken dat hij volstrekt de waarheid vertelt over wat hem bekend is. Er is mijns insziens dan ook geen behoorlijk argument aan te voeren om de betrouwbaarheid van Osewoudts waarnemingen en verklaringen in twijfel te trekken.

Op basis van deze gedachten kom ik tot de hypothese dat Dorbeck - wat men ook van zijn optreden vindt - een ‘gewone’ romanfiguur is, zoals de andere personages in het boek, of zo men wil: dat Dorbeck bestaat.

Dit bestaan in de gecreëerde romanwerkelijkheid duurt in ieder geval voort tot en met de Clara Boeken-metamorfose of nauwkeuriger uitgedrukt: tot en met het briefje over Marianne's bevalling (p. 277).

Wat er daarna met Dorbeck gebeurt, onttrekt zich volledig aan de perceptie van de lezer.

Dorbeck komt in het stuk niet meer voor. Alles wat verder over hem gezegd wordt, is repetitie en retrospectie.

Uit het ongerijmde zal ik nu trachten mijn hypothese plausibel te maken. Hiertoe probeer ik een oplossing te vinden voor de problemen die er liggen binnen het kader van de roman, aangenomen dat mijn veronderstelling juist is.

Ik merk nog op dat ik mijn verklaringen direct weggeef voor betere.

1. Hoe kan Dorbeck (alias Egbert Jagtman) bij de schietpartij in de Kleine Houtstraat

op 23 juli 1940 aanwezig zijn geweest als hij op 20 juli al gevangen zat? (p. 375).

(13)

Mogelijke oplossingen

a. Hij is ontsnapt en later weer gepakt, iets wat Osewoudt ook herhaaldelijk overkomt.

b. De Duitse archieven kloppen niet of zijn onvolledig. Vgl. ‘Er is geen enkel bewijs dat jij Lagendaal hebt gedood! Alles wat daarover bekend is, stamt uit Duitse bron.

Hoe kunnen wij daar geloof aan hechten?’ (p. 368).

Vergelijk ook de opmerking dat de Duitsers er natuurlijk op los liegen als zij door Nederlanders verhoord worden (p. 381).

2. Dorbeck was vrij gedurende het laatste deel van de oorlog terwijl hij twee maanden na 20 juli 1940 naar Duitsland is getransporteerd (p. 375). Hoe is dat mogelijk?

Mogelijke oplossingen

a. Wederom: ontsnapping. Vgl. Osewoudt over Jagtman: ‘En als hij nu eens zich aan mij heeft voorgedaan als Dorbeck en als hij nu eens uit Duitsland ontvlucht was, zodat hij zich tot het eind van de oorlog in Nederland kon vertonen?’ (p. 375).

b. Eveneens: fouten of onvolkomenheden in dossiers of leugens tijdens verhoren.

3. Postbus 234 is niet verhuurd, toch worden de foto's die Osewoudt er heen gestuurd heeft uit die bus gehaald door een heilsoldate. Hoe kan dat? (p. 50).

Mogelijke oplossingen

a. Osewoudt informeert pas na een paar dagen naar de huurder van de postbus.

Intussen kan de huur geëindigd zijn.

b. De beambte liegt, iets wat Osewoudt ook veronderstelt (p. 52), bijvoorbeeld omdat hij in de illegaliteit zit. (Geheim nummer?)

c. Mogelijk is het nummer inderdaad niet verhuurd (geweest) maar ziet de

ondergrondse toch kans het loket van de bus te openen bijvoorbeeld met een loper of iets dergelijks.

4. Het telefoonnummer 38776 (p. 75) blijkt niet aangesloten te zijn (p. 137), terwijl Osewoudt even tevoren op dat nummer met Dorbeck gesproken heeft (p. 135). Hoe zit dat?

Mogelijke oplossingen

a. Het is een geheim nummer van het verzet.

De telefoniste zit ook in het complot of is op andere wijze tot medewerking bereid

gevonden of gedwongen. Het kan ‘afgesneden’ worden wanneer dat nodig is.

(14)

b. Dorbeck heeft het toestel onklaar gemaakt bijvoorbeeld draad doorgesneden of zo iets.

5. Het huis in de kromme straat die Osewoudt insloeg na ontsnapt te zijn aan de Duitsers, is onvindbaar. Hoe moet dat verklaard worden? (p. 225, 343-347).

Mogelijke oplossing

Er staan nog maar drie huizen in de straat die het mogelijk zou kunnen zijn, de kromme Plaatsteeg. Voor de rest is er een houten schutting. Het huis waar Osewoudt in vluchtte is gebombardeerd, het puin is opgeruimd, de resten worden aan het oog onttrokken door een schutting die wel meer potentieel bouwterrein afschermt.

6. De hele familie Jagtman is omgekomen (p. 47, 359) doordat een brandend vliegtuig op hun huis neerstortte eind augustus 1940. Is Egbert dan niet dood?

Mogelijke oplossingen

Het is onwaarschijnlijk dat een lijk geïdentificeerd kon worden als Egbert Jagtman bij een dergelijke ramp. Het perceel werd immers volledig verwoest (p. 47). Jagtman kan bijvoorbeeld.:

a. Niet thuis geweest zijn en dus onder meer:

b. Gevangen gezeten hebben of c. Weer eens ontsnapt zijn.

Het gaat er nu niet om of bovenstaande oplossingen juist zijn voor de problemen die ik opgeworpen heb, daarover is geen zekerheid te verkrijgen. Wat wel van belang is, lijkt mij de mate van waarschijnlijkheid. Afweging van de mogelijkheden blijft een subjectieve kwestie. Naar mijn mening leveren de verklaringen die ik

geconstrueerd heb een logisch, plausibel geheel op. Geen enkele oplossing is erg gezocht of moedwillig op tendentieuze wijze in elkaar gezet. Neemt men aan dat mijn verklaringen (of betere voor dezelfde problemen) in redelijkheid het meest waarschijnlijk zijn dan blijken àlle feiten in de roman die betrekking hebben op het dubbelgangercomplex en het bestaan van Dorbeck met elkaar te kloppen.

De keerzijde van de medaille zou zijn een oplossing voor de moeilijkheden die ontstaan bij aanname van een psychologische dubbelganger, een esthetisch attribuut of gewoon een verzinsel. Ik ben benieuwd hoe een aanvaardbare explicatie eruit komt te zien zonder een goed deel op rekening van Osewoudts zogenaamde psychische stoornissen te schrijven en de rest via gezochte redenaties te verklaren.

Hier volgt een aantal vraagstukken dat zich naar believen laat aanvullen. De

oprechte puzzelvriend mag zijn oplossingen natuurlijk inzenden.

(15)

1. Wie geeft Osewoudt een rolfilmpje? (p. 24)

2. Degene die het filmpje overhandigt lijkt - volgens Ria - precies op Osewoudt.

Wie is het? (p. 25)

3. Wie leent er een pak van Osewoudt? (p. 26-28) 4. Hoe komt Osewoudt aan het uniform? (p. 28)

5. Van wie krijgt Osewoudt de films die hij aan E. Jagtman moet toezenden? (p.

31)

6. Wie geeft Osewoudt opdracht naar de wachtkamer van het station in Haarlem te gaan? (p. 36)

7. Wie neemt er naast Zéwuster en Osewoudt deel aan de overval in de Houtstraat?

(p. 39-40, 42)

8. Turlings meent Henri te hebben zien knokken in de Kleine Houtstraat. Henri heeft echter een alibi. Wie was het? (Moet in ieder geval sprekend op Osewoudt lijken, anders zou Turlings hem nooit ‘herkend’ hebben.) (p. 43-44)

9. Wie staat er op de foto met de twee meisjes voor het perceel Kleine Houtstraat 32? (p. 45-46)

10. Wie geeft Osewoudt opdracht de foto's naar Postbus 234 (en mogelijk zelfs naar E. Jagtman, Postbus 234) te sturen? (p. 49, 324)

11. Hoe komt Elly aan een van de foto's die Osewoudt naar bovengenoemde postbus heeft gestuurd? (p. 56-57)

12. Hoe kent Elly Osewoudts telefoonnummer? (p. 52-53) 13. Waarom willen de Duitsers Osewoudt arresteren? (p. 74) 14. Wie commandeert Osewoudt 38776 te bellen? (p. 75).

15. Hoe komt Osewoudt aan de opdracht een jeugdstormleidster in de stationswachtkamer van Amersfoort te ontmoeten? (p. 135) 16. Wie is Henk Osewoudt? (p. 183-184)

17. Wie staat er op de in de bioscoop geprojecteerde foto? (p. 175) Marianne vindt dat de afgebeelde op Osewoudt lijkt.

18. Ebernuss veronderstelt het bestaan van een dubbelganger van Osewoudt. Wie is het? (p. 247, 248)

19. Volgens Ebernuss gaat het gerucht dat er een ‘tweelingbroer’ van Osewoudt bestaat. Wie kan dat zijn? (p, 248)

20. Wie herkent de tandarts van een foto? (p. 359, 363) 21. Hoe komt Osewoudt aan het pistool? (p. 235-236) 22. Wie heeft Roorda ontmoet? (p. 247-248)

23. Wie ontmoet Henri in de illegale sociëteit? (p. 263-264)

24. Met wie gaat Henri Osewoudt naar de Bernard Kochstraat? (p. 268)

25. Hoe komt Osewoudt aan het verpleegstersuniform en het persoonsbewijs? (p.

274)

26. Wie deelt Osewoudt mede dat Marianne in de Emmakliniek ligt om te bevallen?

(p. 277)

(16)

Coda

Om met het intro te eindigen: ook zonder in een fantastische, irreële droomsfeer van esthetische attributen en zuiver psychologische dubbelgangers, in het duistere brein van een psychopaat gevormd, te geraken, is het mogelijk gebleken tot een logische en kloppende constructie te komen van de problemen in De donkere kamer, met redelijke oplossingen.

Egbert Jagtman alias Dorbeck alias Henk (Henri?) Osewoudt is binnen de werkelijkheid van de roman een normaal bestaande romanfiguur.

Osewoudt behoeft niet per se als een psychisch gestoorde beschouwd te worden.

Aan zijn goede trouw en waarnemingsvermogen dient niet getwijfeld te worden.

De ernstige verwijten die men Dorbeck en Osewoudt stellig kan maken, zijn irrelevant voor deze kwesties.

Het dubbelspel is door het tweespan Osewoudt/Dorbeck op punten gewonnen.

Bijlage: (vervolg van noot 14)

Betlem, als manifeste representant van de psychologiserende interpretatie, beschouwt Osewoudts visie op zijn eigen uiterlijk in hoofdzaak als het resultaat van zeer subjectieve inbeelding.

Op grond hiervan, betoogt hij, moeten wij ook sterk twijfelen aan zijn andere waarnemingen, zijn kijk op de buitenwereld. Hij omschrijft in dat verband Osewoudts psychische habitus met de volgende, al genoemde, termen: paranoïde karakter, totaal isolement, objectverlies, realiteitsverlies, autisme en neiging tot inbeelding.

Hoe komt hij er nu bij dat Osewoudts visie op zijn eigen voorkomen het gevolg is van een zeer subjectieve inbeelding, met andere woorden dat hij helemaal niet zo lelijk is als hij wel denkt, of nog beter: dat men hem beslist niet zo onaanzienlijk vindt?

Op grond van gegevens uit de roman? Nauwelijks. Zijn ‘bewijsvoering’ is ongeveer als volgt: het perspectief ligt vrijwel alleen bij Osewoudt.

Die heeft echter een (psychisch) gestoord waarnemingsvermogen ten opzichte van de ‘normale’ optiek van gewone mensen. De zeer subjectieve zienswijze op zijn uiterlijk is voornamelijk inbeelding, immers: Marianne die mooi is en zeer sensueel wordt verliefd op hem. Hoe zou zij zich tot zo'n lelijkerd (‘rechtopstaande pad’) aangetrokken kunnen voelen?

Allereerst: nergens staat er in de roman dat Marianne mooi is. (Er wordt alleen vermeld dat ze prachtige en verrukkelijke tanden (p. 89, 110) heeft en heel mooie billen (p. 111). Ook staat er een keer: ‘Hij vond haar mooi (...).’ (p 172. Cursivering van mij.) Dit alles in de visie van Osewoudt die nu juist onbetrouwbaar waarneemt volgens Betlem. Bovendien, om een welkome gemeenplaats aan te halen: ‘Liefde is blind ...’) Dat ze zeer sensueel is, wordt eveneens nergens vermeld. Uit haar

gedragingen - ik wil daar niet diep op ingaan - maak

(17)

ik eerder het tegendeel op. Vergelijk, om maar iets te noemen, de reactie van Marianne als Osewoudt haar voor het eerst versiert: ‘Marianne bleef glimlachen, maar het was nu eerder een treurige glimlach. Toch zei ze: -Wie weet, misschien kan je verlangen bevredigd worden’ (p. 110). Zeer sensueel? Het is maar net wat je gewend bent op het gebied van zeer sensuele vrouwen!

Mooi en zeer sensueel: dat laat ik voorlopig maar in het midden. Ook al zou ze dat overigens wel zijn, dan nog wordt er een merkwaardige denkfout gemaakt.

Waarom zou immers een mooie en zeer sensuele vrouw niet op een oerlelijke kerel verliefd kunnen worden of zelfs op een ‘rechtopstaande pad’? Ofschoon er geen reptielen of soortgelijk gedierte tot mijn amoureuze relaties gerekend mogen worden, ken ik wel puike combinaties van spuuglelijke mannen met beeldschone vrouwen en andersom.

De impliciete stelling: mooie man hoort bij mooie vrouw en lelijke bij lelijke, is in zijn algemeenheid gewoon nonsens.

Ik wil nog een stapje verder gaan. Indien bovengenoemde stelling - dit is een hypothetisch geval - wel juist zou zijn dan geeft de in de roman omschreven situatie nu net aanleiding tot de welbekende uitzondering. Waarom?

Osewoudt neemt het initiatief tot de verovering van Marianne, daartoe ook al geïnspireerd omdat hij in zijn gedachten eindelijk op de aanbeden Dorbeck lijkt na het zwart verven van zijn haar. En: wie het initiatief neemt in dit soort affaires, heeft het helemaal. Voor Marianne is Henri trouwens de grote verzetsheld: ‘Je weet niet wat het voor mij betekent een man te hebben die zulke dingen gedaan heeft’ (p. 221).

Hoe is haar eigen positie? Allerbelabberdst!

a) Zij is een ondergedoken jodin met geverfd haar (p. 112).

b) Haar vader, moeder en twee broers zijn door de Duitsers opgepakt (p. 112, 173).

Voeg daarbij haar treurige glimlach (p. 110) en haar treurige ogen die kijken of zij allang overleden was (p. 112), dan mag het niet verwonderlijk heten dat ze verliefd wordt op een verzetsheld die haar sexueel ook weet te voldoen (p. 111, 219, 220).

Nergens staat voorts vermeld dat Marianne Osewoudt niet lelijk vindt, of positief uitgedrukt: wel leuk vindt om te zien. Het is verder gemakkelijk aan te tonen, op grond van zeer veel plaatsen in de tekst, dat de waarnemingen van anderen

overeenstemmen met Osewoudts eigen oordeel betreffende zijn uiterlijk. Om deze wetenswaardigheid te verantwoorden geef ik hierbij een waslijst van plaatsen: p. 5, 9, 12, 16, 17, 19, 22, 25, 37, 60, 64, 75, 76, 84, 85, 90, 91, 99, 120, 139, 185, 194, 200, 201, 204, 211, 215, 247, 251, 273, 300, 307, 314, 368, 373, 387, 400. Onder de

‘anderen’ reken ik onder meer Evert Turlings (p. 37), Elly (p. 59-60), Labare (p. 99), Oom Bart (p. 120), Tante Fietje (p. 16), de Duitsers (p. 185), Ome Kees en Ome Cor (p. 200, 201).

Weliswaar uit de buitenwereld zich in minder directe en onverbloemde

bewoordingen dan die welke Henri zelf hardop of in gedachten aan zijn uiterlijk

wijdt,

(18)

maar dat is een kwestie van normale intermenselijke beleefdheid, eufemistisch gedrag of soms gewoon gebrek aan belangstelling.

Er is dan ook geen enkele reden om aan de objectiviteiten en betrouwbaarheid van Osewoudts spiegelwaamemingen, zijn visie op, zijn uiterlijk, te twijfelen, nu context en situatie er nergens enige aanleiding toe geven.

Het is wel aardig te vermelden hoe Hermans zelf Osewoudt heeft willen beschrijven: ‘Hij heeft zijn eigen uiterlijk, dat maakt niet alleen op zijn omgeving een minne indruk, maar ook op hemzelf’. Hermans zegt ook nog dat hij aangegeven heeft dat Osewoudts uiterlijk bepaald niet tot sympathie noodt. (Zie: H.U. Jessurun d'Oliveira. Scheppen riep hij gaat van Au. 2e dr. Amsterdam 1965, p. 15 en p. 13).

Lijdt Osewoudt nu aan zeer subjectieve inbeelding? Neen, daarvan is bij het onderzoeken van de roman niets gebleken. De hypothese van Betlem is naar mijn mening apert onjuist en daarmee ontvalt ook de basis aan zijn psychologiserende interpretatie.

Eindnoten:

1 W.F. Hermans. De donkere kamer van Damokles. 9e herz. dr. Amsterdam 1970.

2 Om enkele voorbeelden te noemen: Emmy van Lokhorst. Uit de donkere kamer. In: De Gids 122 (1959), p. 218-219. Gerard Knuvelder. Bestaat Dorbeck? In: Raam 4 (1964), p. 55-61 Tristan Haan. W.F. Hermans. In: De nieuwe stem 4 (1959), p. 311-316.

3 De mening van Dr. Lichtenau in De donkere kamer (p. 390-392).

4 Gerard Knuvelder, a.w., p. 60.

5 D. Betlem. De geboorte van een dubbelganger: In: Merlyn 4 (1966), p. 276-290. Ibid. Van Jean Paul tot Van der Waals. Nogmaals ‘De geboorte van een dubbelganger’. In: Raster 1

(1967/1968), p. 71-93, m.n. p. 71-74.

6 Emmy van Lokhorst, a.w., p. 219.

7 Ibid., p. 220. Evenzo: C.J. Kelk. De donkere kamer van Damokles. Adembenemende roman van Willem Frederik Hermans. In: De groene Amsterdammer 82 (1958), no. 46 (15 november 1958) P. 10.

8 J.J. Oversteegen. De donkere kamer van Damokles. Hoogtepunt in het werk van W.F. Hermans:

een eigen wereld en eer, eigen taal. In: Vrij Nederland 19 (1958/1959), d.d. 13 december 1958.

9 Pierre H. Dubois. Een meesterlijke roman van W.F. Hermans. In: Het boek van nu 12 (1958/1959), p. 81-82.

10 Jan Walravens. Een nieuwe W.F. Hermans. In: De vlaamse gids 43 (1959), p. 765-767.

11 De Haagse post van 28 februari 1959, p. 22 (Anonieme bespreking van De donkere kamer).

12 Emmy van Lokhorst, a.w., p. 217, 219.

13 D. Betlem, a.w. (in Merlyn), p. 277, 281.

14 Ibid., p. 278, 282.

15 Ibid. 9 p. 282. Zie verder de Bijlage bij dit artikel, als vervolg op deze noot.

16 Of zoiets mogelijk is en zo ja, hoe dat zou moeten, is naar mijn niet-deskundige dus bescheiden mening op ook voor een leek begrijpelijke wijze uiteengezet door H.C. Rümke in zijn studie over Frederik van Eedens Van de koele meren des doods (Amsterdam 1964).

17 Hoe Ebernuss aan de naam Dorbeck komt, wordt niet duidelijk uit de tekst.

18 Een mogelijke uitzondering heb ik genoemd onder 2. Henri Osewoudt en Egbert Jagtman, sub b. Dit kan ook een compositiefout zijn, zoals gezegd. De verklaringen van anderen zijn vol tegenstrijdigheden (bv. De Vos Clootwijk, p. 318, 140-143 en Zéwuster, p. 371-373).

(19)
(20)

De donkere kamer; perpectief en interpretatie van het gebeuren in De donkere kamer van Damokles van Willem Frederik Hermans

G.J.P. van Hoek C.B.M. Wingen

A. Inhoud

We openen dit verslag met een samenvatting van de inhoud van De donkere kamer

1

. Deze samenvatting is enerzijds bedoeld als geheugensteuntje voor onze lezers;

anderzijds hebben we geprobeerd de inhoud zó weer te geven als hij bij een argeloze lezer van het boek overkomt. Voor ons is een lezer iemand die een boek één- of meermalen doorleest zonder een systematisch onderzoek in te stellen. Hoe argeloos die lezer is zal duidelijk worden in de volgende hoofdstukken.

Moeilijkheden in het ouderlijk huis en eigen onvolgroeid uiterlijk zijn er de oorzaak van dat Osewoudt, de hoofdpersoon, van zijn omgeving geïsoleerd raakt. Hij trouwt met zijn lelijke nicht Ria en lijkt een leven zonder afwisseling tegemoet te gaan als sigarenwinkelier.

De oorlog brengt echter de spanning die hij zich gedroomd had. Een luitenant van het leger, Dorbeck, die sprekend op Osewoudt lijkt, betrekt hem bij zijn activiteiten in het verzet. Osewoudt ontwikkelt voor hem foto's en pleegt in zijn opdracht een aanslag in Haarlem. Dorbeck verdwijnt echter spoedig van het toneel: waarschijnlijk komt hij om wanneer een vliegtuig neerstort op zijn huis in Amsterdam.

Een aantal jaren later neemt Dorbeck echter opnieuw contact op met Osewoudt.

Hij krijgt opdracht om Elly, een Engelse agente, verder te helpen en de gevaarlijke Lagendaal te vermoorden. Erg veel geluk heeft hij niet: Elly verdwijnt spoorloos, zijn helpster in de zaak-Lagendaal, ‘Hé jij’, wordt gearresteerd en ook hijzelf wordt spoedig door de Duitsers gezocht. Ondanks het feit dat hij vermomd is, weten ze hem te vinden. Hij wordt ondervraagd, maar uit de vragen en getuigenverklaringen wordt het hem duidelijk, dat de Duitsers Dorbeck en niet hem zoeken. Door enkele illegalen wordt Osewoudt uit het ziekenhuis waar ze hem naar toe gebracht hebben bevrijd. Nog dezelfde nacht wordt hij weer opgepakt en met hem een groepje illegalen bij wie hij ondergedoken zat; onder hen zijn joodse vriendin Marianne.

Deze keer duurt zijn gevangenschap langer. Het is Obersturmführer Ebernuss die

hem vrijlaat, wanneer deze zelf wil deserteren. Hij heeft ervoor gezorgd dat

(21)

Marianne niet naar Duitsland werd getransporteerd en in ruil daarvoor moet Osewoudt hem in contact brengen met de illegalen. Voor Ebernuss loopt het echter slecht af, want in opdracht van Dorbeck vergiftigt Osewoudt hem.

Dorbeck geeft Osewoudt een onderduikadres, maar deze reist naar het bevrijde Zuiden en meldt zich bij de Nederlandse Strijdkrachten.

Daar wacht hem een warme ontvangst: hij wordt gevangen genomen en beschuldigd van verraad. Door aperte leugens en verdraaiingen van de waarheid krijgt Osewoudt de schuld van de arrestatie van Elly en ‘Hé jij’. Zowel voor de Engelse

inlichtingendienst als voor de Nederlandse justitie is Osewoudt een spion van de Gestapo die met behulp van foto's in illegale organisaties is binnengedrongen en zo honderden slachtoffers heeft gemaakt. Bewijzen kunnen niet tegen hem worden aangebracht, maar Osewoudt slaagt er van zijn kant niet in zijn onschuld te bewijzen.

Het beroep op Dorbeck is vergeefs, want Dorbeck is en blijft onvindbaar; alle betrouwbare getuigen zijn dood en andere bewijsstukken verdwenen. Tenslotte wordt Osewoudt op een laffe manier neergeschoten wanneer hij in uiterste wanhoop naar buiten rent.

B. Perspectief

Bij een gecompliceerde roman als De donkere kamer dringt zich automatisch de vraag op: wat is er nu in feite gebeurd? Als de lezer een standpunt gaat innemen, dan zal hij de kant van Osewoudt kiezen, omdat hij moet toegeven dat Osewoudt, althans in grote lijn, een waar verslag geeft van zijn activiteiten in het verzet. De onderzoeker is niet tevreden met dit te constateren. Hij wil het waarom van deze standpuntbepaling achterhalen.

Het is de verteltechniek, die de lezer in een bepaalde positie dwingt en daarom richten wij in eerste instantie ons onderzoek op de verteltechniek in De donkere kamer. De eerste paragraaf geeft een globale schets van deze verteltechniek, aangevuld met een theoretische verantwoording. Vervolgens analyseren we de roman met behulp van de verteltechniek (par. 2). Tenslotte gaan we na welke mogelijkheden er zijn om tot een interpretatie van de bijzonder verwarrende gebeurtenissen te komen (par. 3).

1. De grote lijn van het perspectief

In De donkere kamer hebben we te maken met een personale vertelwijze. Het kenmerk

van deze manier van vertellen is, volgens Stanzel, dat de verteller zich niet in het

verhaal mengt; hij trekt zich zo ver achter de romanpersonen terug, dat de lezer zich

niet meer van zijn aanwezigheid bewust is. Dit wekt dan bij de lezer de illusie dat

hij aanwezig is op de plaats van handeling of dat hij als het ware via een romanfiguur

- die niet vertelt - het voorgestelde bekijkt.

2

De scènische weergave, een van de

grondvormen van vertellen, zal daarom volgens Stanzel bij het gebruik van dit

perspectief overheersen. Hij typeert deze grond-

(22)

vorm als volgt: ‘Das Geschehen wird im Ablauf seiner Einzelheiten wie gegenwärtig dargestellt, wodurch der Leser gezwungen wird, das Geschehen gleichsam in actu mitzuerleben.’ (Stanzel. Typische Formen. 13-14).

Zeer uitvoerig en tot in details wordt de lezer in De donkere kamer ingelicht, voornamelijk over Osewoudts verzetsdaden. Hij maakt ze via hem van zeer nabij mee. Ook verneemt hij hoe Osewoudt het gebeuren beleeft. Hij leert alleen van hem en van geen van de andere personen de belevingswereld kennen, tenzij zij hun gedachten en gevoelens verwoorden. Erg belangrijk is ook dat de lezer beschikt over dezelfde informatie als Osewoudt; er wordt namelijk alleen dan verteld als Osewoudt aanwezig is. Zo is de lezer gebonden aan de zienswijze van Osewoudt; in het vervolg spreken we in dit geval van het psychologisch standpunt van de lezer. Technisch wordt deze gebondenheid geaccentueerd in die passages waar de lezer kennis neemt van het innerlijk leven van Osewoudt, vooral wanneer dit gebeurt op een directe manier: op die plaatsen waar de derde persoon vervangen is door de eerste persoon.

Voor deze passages zullen wij in het vervolg de term alleenspraak gebruiken

3

. Door al deze elementen treedt bijna een identificatie op tussen de lezer en

Osewoudt, zoals Betlem terecht benadrukt heeft.

4

‘Damit wird diese Romanfigur zur persona, zur Rollenmaske die der Leser anlegt.’ (Stanzel. Typische Formen. 17).

Maar zo de lezer zich deze gedwongen identificatie al bewust is, dan zal hij zich in ieder geval niet afvragen of dit consequenties kan hebben. De oorzaken hiervan moeten voor een groot deel ook gezocht worden in de verteltechniek. Door de personale vertelwijze zal de lezer zich blijven ‘realiseren’, dat er een verhaal verteld wordt over Osewoudt en over diens belevenissen; het is een, weliswaar onzichtbare, maar toch aanwezige vertelinstantie die dit verhaal vertelt. Er wordt immers verteld in de derde persoon (hij) en het constante gebruik van de familienaam Osewoudt is opvallend. We moeten wel bedenken dat de positie van de vertelinstantie ten opzichte van zijn personale medium kan verschuiven, m.a.w. dat de afstand de ene keer groter is dan de andere keer. De tweede grondvorm van vertellen, die naast de scènische weergave ook in De donkere kamer voorkomt: het berichtend vertellen, sluit hierbij aan. Sterk gecomprimeerd worden de voornaamste gebeurtenissen weergegeven. Het effect op de lezer wordt door Stanzel als volgt gekarakteriseerd: ‘Der Bericht zielt vor allem auf die sachliche Vermittlung von informationen an den Leser.’ (Stanzel.

Typische Formen. 13). De indruk wordt dus gewekt dat zakelijke informatie wordt overgedragen en dat op een objectieve manier; dit wil zeggen: niet via een van de handelende persoon in het boek, maar in dit geval, door de vertelinstantie.

Ook wijst de formulering meermalen op de aanwezigheid van de vertelinstantie, n.l. daar waar bepaalde woorden, uiterst gedetailleerde beschrijvingen of

vergelijkingen gebruikt worden, die niet van Osewoudt lijken te zijn. Het aanwijzen

van dit soort formuleringen is een subjectieve aangelegenheid, wat minder geldt

(23)

voor de volgende verteltechnische aspecten. Soms wordt het gedrag van Osewoudt geïnterpreteerd, geëvalueerd en een enkele keer zelfs geïroniseerd. Dit soort

manifestaties van de vertelinstantie komt relatief weinig voor, maar de voorbeelden zijn wel sprekend. Interpreterend is de vertelinstantie, o.a. bezig in het volgende voorbeeld: ‘De Leica hield hij op zijn hand tegen zijn borst en het leek of het fototoestel een klein huisdier was dat hij van de dood had gered.’ (258) Onder evaluatie rekenen we onder meer de volgende voorbeelden: ‘Zijn stem was nog altijd hoog als een kinderstem.’ (19) ‘Osewoudt barstte in een hoog kirrend lachen uit, (...).’ (102) Soms ironiseert de vertelinstantie Osewoudt over diens hoofd heen; alleen de lezer onderkent de ironie. Als Osewoudt voor het eerst bij Labare op bezoek komt wordt hij binnengelaten in een smal kamertje. ‘Aan de muur: een ingelijste tekening, voorstellend een familie van roodbruine apen, die deels als mensen waren aangekleed.’

(96-97) Ongeveer vier dagen later neemt hij Marianne mee naar dat kamertje met

‘(...) aan de muur de ingelijste tekening, voorstellend een familie van roodbruine apen die deels als mensen waren aangekleed.’ (213) Door deze letterlijke herhaling is de aandacht van de lezer gescherpt. Osewoudt legt zich met Marianne te ruste.

Maar we maken spoedig weer kennis met ‘(...), de rode apen die gedeeltelijk als mensen gekleed waren, (...).’ Want de stralenbundel van een zoeklicht schijnt er op als de Duitsers Osewoudt en Marianne in hun gesprek komen storen. ‘Het zoeklicht bleef onbeweeglijk op de apen gericht,’ alsof de Duitsers voor de apen komen. Maar het zijn apen die gedeeltelijk als mensen gekleed zijn. Daarom kán de volgende lachwekkende situatie niet misverstaan worden: ‘Osewoudt gleed van het bed en kroop onder de lichtbundel door naarde stoel, trok de kleren eraf en begon te zoeken naar zijn eigen ondergoed. (...) Alleen zijn hemd en broek aan, kroop hij over de grond, de kledingstukken, oppakkend en weer weggooiend.’ (221-222)

De verteltechnische middelen die in de drie laatste alinea's genoemd zijn versluieren de eenzijdige betrokkenheid van de lezer bij de hoofdpersoon Osewoudt. Aparte vermelding verdienen in dit verband ook de dialogen. Deze maken deel uit van de scènische weergave, omdat de lezer het gebeuren van minuut tot minuut meebeleeft.

In dialogen wordt de betrokkenheid bij het personale medium sterk geneutraliseerd, omdat beurtelings verschillende personen het woord nemen, die dan hun ideeën en gedachten kunnen verwoorden. Deze constatering is niet onbelangrijk wanneer we ons realiseren dat meer dan de helft van De donkere kamer bestaat uit dialogen.

Wanneer we de grote lijn van het perspectief in dit boek samenvatten, dan kunnen

we dus het volgende zeggen: er werken twee tendensen die beide binnen de personale

vertelwijze mogelijk blijken te zijn. De lezer raakt betrokken bij Osewoudt en hij

identificeert zich zelfs met hem. Anderzijds wordt verdoezeld dat de lezer hiertoe

gedwongen wordt en dat deze identificatie gevolgen zou kunnen hebben.

(24)

2. Analyse van De donkere kamer

In de vorige paragraaf hebben we de verteltechniek in De donkere kamer globaal bekeken. Hierop volgt nu een analyse van het verhaal; deze moet ons een duidelijk beeld geven, hoe de twee grondvormen van vertellen, de scènische weergave en het berichtend vertellen, zich ten opzichte van elkaar binnen het verhaal verhouden. Met andere woorden: welke grondvorm overheerst in de verschillende fasen van het verhaal? Als uitgangspunt nemen we daarom de behandeling van de vertelde tijd:

het tijdsverloop dat binnen de roman gegeven is. Met de behandeling van de vertelde tijd hangen immers de twee grondvormen van vertellen ten nauwste samen. De eenheden die op deze manier ontstaan noemen we fasen.

a. Eerste fase: pag. 5-22: Ontwikkeling van Osewoudt van zijn twaalfde tot zijn negentiende jaar

De inzet van het boek maakt de lezer helemaal vertrouwd met het idee dat er een verhaal verteld gaat worden door een onafhankelijke vertelinstantie over Osewoudt en over diens belevenissen. Deze fase is namelijk overwegend berichtend verteld.

In vijf vrij korte hoofdstukken, verdeeld over achttien pagina's, verneemt de lezer in een soort voorgeschiedenis de karakterontwikkeling van Osewoudt gedurende zeven jaar. Verschillende hoofdstukken beslaan een vrij grote periode: het tweede

bijvoorbeeld, dat gaat over de partnerkeuze, behandelt drie jaar. Het begint op de morgen nadat Osewoudt voor het eerst bij zijn zeven jaar oudere nicht geslapen heeft;

hij is dan twaalf jaar. In de drie jaar die hierop volgen maakt hij uit gefluisterde gesprekken van zijn schoolmakkers op dat zijn seksuele ervaring met Ria uniek is, maar ook ontdekt hij dat Ria lelijk is. Clelia Bieland, die Ria moet vervangen, schrikt van zijn directe benadering en na een preek van de directeur ziet Osewoudt van verdere pogingen af. Grote tijdsprongen worden ook gemaakt tussen de hoofdstukken.

Door deze behandeling van de verhaaltijd moet de auteur overvloedig gebruik maken van ‘Raffungen’. Lämmert definieert dit begrip als volgt: ‘Die Unterschreitung der erzählten durch die Erzählzeit bezeichnet man als eigentliche Zeitraffung;’ en hij voegt daaraan toe: ‘sie führt im Grenzfall zu völliger Aussparung’.

5

Soms worden een aantal elkaar opvolgende gebeurtenissen snel opgesomd (‘sukzessive Raffung’):

‘Tante Fietje stond op en ging de kamer uit. Nog diezelfde maand overleed zij aan een hartverlamming.

Osewoudt en Ria trouwden de 25e augustus van het jaar 1939. Zes dagen later vertelde de radio dat Hitler met vliegtuigen en tanks Polen was binnengerukt.’ (20) Vaker echter gebruikt de auteur de ‘iterativ-durative Raffung’: deze ‘fasst einen mehr oder weniger grossen Zeitraum durch Angabe einzelner, regelmässig sich

wiederholender Begebenheiten (iterativ) oder allgemeiner, den ganzen Zeitraum

überdauernder Gegebenheiten (durativ) zusammen.’ (Lämmert, Bauformen. 84) In

het laatste hoofdstuk stapelen deze ‘iterativ-durative Raffungen’ zich op. ‘Soms

gingen zij 's avonds wat wandelen (...)’ (20); ‘Op

(25)

zondagen ging hij wel eens (...)’ (21); ‘'s Avonds luisterden ze naar de radio.’ (22);

‘Aan tafel werd niet gesproken’ (id.); ‘Eens per week ging hij een avond naar een judochibje in Den Haag. Een andere avond ging hij met de Vrijwillige Burgerwacht exerceren.’ (id.)

Zelfs de scène waarin Osewoudt zijn uiterlijk in de spiegel bekijkt wekt de indruk dat louter feiten geconstateerd worden: ‘Zijn judoclubje was hij geregeld blijven bezoeken. Zijn voeten vergroeiden ernaar, zij werden breed en zeer gespierd over de wreven, het leek of zij zuignappen aan het worden waren, hij stond er onwrikbaar op als waren zij van lood.’ (17) En: ‘Zijn mond deed denken aan de opening waardoor laagstaande dieren hun voedsel opnemen, geen mond die ook lachen en praten kon.’

(id.)

b. Tweede fase: pag. 23-47: 10 mei 1940 tot eind augustus 1940

Deze fase wordt gekenmerkt door de overgang van het berichtend vertellen naar een meer scènische weergave. Soms worden nog hele weken samenvattend weergegeven en het laatste hoofdstuk eindigt zelfs met een ‘durative Raffung’ van onbepaalde tijd: ‘Nog een paar weken bleef hij hopen, of eigenlijk ook vrezen dat er iets gebeuren zou, of dat hij iets horen zou, misschien van Zéwüster, maar ook die gedachten verdwenen en in de volgende tijd was het of de oorlog niet voor hem bestond.’ (47) Het boek had hier als het ware kunnen eindigen. Anderzijds wordt, in vergelijking met de eerste fase, een vrij korte periode beschreven: een kleine vier maanden.

Opvallend is dat de lezer vaak nauwkeurig weet op welk tijdstip het gebeuren zich afspeelt. De tweede zin van deze fase luidt: ‘De wekker stond op kwart over vier.’

(23) Deze tijdaanduiding moet na het samenvattende begin van de roman meteen in het oog springen. En nog op dezelfde pagina blijkt dat het de dag is, waarop de oorlog uitbreekt, 10 mei 1940.

Door deze scènische weergave wordt de betrokkenheid bij het gebeuren groter, waarbij de dialogen een belangrijke rol spelen. Maar de lezer leert ook Osewoudts gedachten en gevoelens beter kennen, zodat de identificatie tussen beiden

langzamerhand op gang komt. ‘Terwijl hij op straat liep, hoopte hij dat de Duitsers zelf intussen helmen van ander model hadden aangeschaft. Wat zou hem anders niet allemaal kunnen overkomen?’ (23) Is de eerste zin nog een indirecte rede, in de tweede worden we meer direct met de gedachten van Osewoudt geconfronteerd: het is een constructie die het midden houdt tussen de directe en de indirecte rede, waarvoor gewoonlijk de term ‘Erlebte Rede’ gebruikt wordt.

Via het gebruik van de derde persoon handhaaft de vertelinstantie zijn

bemiddelende positie en in deze fase geeft hij die nog nergens op.

6

(26)

c. Derde fase: pag. 48-227. 28 juni 1944 tot half juli 1944

Om verschillende redenen is deze fase uiterst belangrijk. Na een ‘tijdsprong’ van vier jaar, worden aan een periode van niet meer dan ongeveer twee weken 179 pagina's tekst besteed. De beschreven eenheden variëren van ongeveer een uur tot een dag.

Dit met uitzondering van het eerste hoofdstuk; hierin is namelijk nog vrij

samenvattend verteld: gedurende vijf dagen blijft Osewoudt hardnekkige pogingen ondernemen om met Dorbeck in contact te komen. Zo is deze fase een sterk scènisch geheel. De tendens, waartoe we in de vorige fase de aanzet gezien hebben, zet zich door: de lezer wordt nu zeer direct betrokken bij het gebeuren.

De dialogen vormen een wezenlijk bestanddeel van de scènische weergave in deze fase; ze nemen een groot aantal pagina's in beslag. Osewoudts ontmoeting met Elly bijvoorbeeld is één dialoog van zestien pagina's (55-71); zijn kennismaking met Labare is een instructie in het ontwikkelen en verdunnen van films; zeven pagina's die bijna een monoloog van Labare worden omdat Osewoudt gedwee luistert (96-102).

Ook met Marianne praat hij heel wat af (89-95; 104-113; 213-221). Deze dialogen worden vaak alleen onderbroken door situatietekeningen.

Maar Osewoudts innerlijke reacties worden nu ook uitgebreider en directer gegeven.

Niet alleen door de Erlebte Rede maar ook door talloze alleenspraken wordt de identificatie tussen de lezer en Osewoudt in hoge mate bereikt. We geven hiervan een voorbeeld: ‘Of ik er een winkeltje in expositiemateriaal op na houd, dacht hij, alles wat ik étaleer is leeg, ledig. Een sigarenwinkelier, lelijke gierige vrouw, zeven jaar ouder dan hij en die hem bedriegt, zijn moeder is krankzinnig, zijn vader is vermoord, gelukkig. Toch heb ik het niet gedaan. Jammer. Wat blijft er voor mij te doen over? Onder de toonbank liggen een Leica en een pistool. Maar ik weet niet wat ik fotograferen moet en niemand zegt mij meer wie ik dood moet schieten. Alles gaat vanzelf, alles is al gebeurd. Alles wat ik onderneem blijft zonder gevolgen. Vier jaar heeft Dorbeck niets meer van zich laten horen en ook nu blijft hij onzichtbaar.’

(52)

Juist in deze fase spelen de gebeurtenissen zich af die Osewoudt, naar later blijkt, noodlottig zullen worden.

d. Vierde fase: pag. 228-251. Half juli 1944 tot begin april 1945

Op deze 24 pagina's wordt de lezer in snel tempo verteld wat gebeurt in een periode van negen maanden. Hierbij is hetzelfde procédé toegepast als in de eerste fase: veel

‘Raffungen’ en ‘Aussparungen’, gevolgd door min of meer scènische gedeelten die een belangrijk voorval uit een periode belichten of die voor een hele periode exemplarisch zijn.

Over de manier waarop Osewoudt zijn gevangenschap beleeft krijgen we weliswaar

informatie, maar veel minder direct dan in de vorige fase. Zo treffen we slechts één

keer een alleenspraak aan. (250)

(27)

Speciale aandacht verdient nog de duur van de periode die in deze fase beschreven is. Nergens worden exacte data genoemd en de tijd die verstreken is lijkt soms verdoezeld: de aanwijzingen daarvoor zijn bijvoorbeeld geplaatst in dialogen. Eerst in de volgende fase komt de lezer te weten dat zijn gevangenschap duurt tot april 1945. (256) De constatering dat negen maanden verstreken zijn zal menig lezer verrassen.

e. Vijfde fase: pag. 252-314. Drie dagen in april 1945

Osewoudt is weer vrij en van het eerste moment afblijven we hem op de voet volgen:

bij zijn tocht met Ebernuss naar de zolder van Moorlag, zijn ontmoeting met Dorbeck, de gang naar het ziekenhuis en naar het bevrijde Zuiden. De drie hoofdstukken beslaan ieder een periode van circa een dag.

Deze fase wordt dus gekenmerkt door een scènische weergave. We worden uitvoerig ingelicht over wat gebeurt en soms ook over Osewoudts gedachten.

Aanvankelijk is Osewoudt in bravourestemming, maar na de desillusie over zijn doodgeboren kind slaat deze stemming om in het tegendeel. Van nu af aan blijkt alleen nog maar uit zijn daden wat er in hem omgaat.

f. Zesde fase: pag. 315-410. April 1945 tot 27 december 1945

Deze laatste honderd pagina's van het boek maken een scènische indruk. Dit komt grotendeels op rekening van het feit dat deze fase bijna helemaal uit dialogen bestaat.

Er verstrijken weliswaar negen maanden, maar over hele perioden binnen deze negen maanden wordt niets verteld. Bovendien zijn de tijdaanduidingen vaag. In de dialogen wordt een poging gedaan te reconstrueren wat zich tijdens de oorlog (beschreven in de fasen twee, drie en vijf) heeft afgespeeld. De psychologische gezichtshoek bij Osewoudt wordt in de vertelvorm niet benadrukt, omdat ook anderen hun gedachten en gevoelens uiten. In het laatste hoofdstuk wordt zelfs normaal verder verteld, terwijl Osewoudt op sterven ligt.

Conclusie

We hebben gezien dat de lezer gebonden is aan het psychologische standpunt bij Osewoudt. Hij realiseert zich dat niet, omdat deze gebondenheid verhuld wordt, onder andere door de vertelvorm (hij-vorm, naam Osewoudt, formulering, evaluatie, interpretatie, ironie, berichtend vertellen, dialogen). Deze vertelvorm heeft tot gevolg dat het verhaal bij de lezer overkomt als objectieve, dit wil zeggen feitelijke

informatie, die niet gebonden is aan een van de verhaal-personen, i.c. Osewoudt.

De verdeling van de twee grondvormen van vertellen over de fasen versterkt deze

(28)
(29)

zes) zijn het weer uitsluitend de dialogen die hetzelfde bewerkstelligen. De gedeelten waarin de lezer het sterkst bij Osewoudts belevenissen betrokken is (fasen twee, drie en vijf) zijn op deze manier ingeklemd tussen objectiverende passages. Alleen in fase drie wordt de lezer zeer direct geconfronteerd met Osewoudts gedachten en gevoelens. En juist deze fase is van groot belang voor de afloop van het verhaal.

Maar fase drie laat niet alleen zien hoe Osewoudt over het gebeuren denkt. Door de scènische vertelwijze maakt de lezer met Osewoudt alles van dichtbij mee. Actie en handeling nemen een belangrijke plaats in. Dit versterkt het realiteitsgevoel: Dorbeck betrekt Osewoudt in 1944 opnieuw bij het verzet; Osewoudt helpt Elly aan onderdak en vermoordt de collaborateur Lagendaal; hij wordt gevangen genomen en vervolgens bevrijd. Dit zijn allemaal reële gebeurtenissen.

Zodoende komt de lezer niet op het idee zich in dit gedeelte - waar het misschien op zijn plaats zou zijn - van Osewoudt te distantiëren. Temeer daar diens gedachten en gevoelens nogal voor de hand liggen, gezien de situatie waar hij zich in bevindt, en de gebeurtenissen hem meer overkomen dan dat hij zelf het initiatief neemt.

Geconfronteerd met een aantal visies in het afsluitende gedeelte, zal de lezer op grond van het voorgaande zich aan de kant van Osewoudt scharen; hij heeft geen behoefte Osewoudt schuldig te verklaren. Wel moet hij erkennen dat hij mét Osewoudt geen inzicht heeft in de achtergrond van de gebeurtenissen die zich tijdens de oorlog hebben afgespeeld.

3. Van perspectief naar interpretatie

Is er dan meer aan de hand dan Osewoudt weet? We zouden dit kunnen achterhalen door ons te distantiëren van Osewoudts visie op het gebeuren. De vraag is echter of dit theoretisch mogelijk is. Kunnen wij ons losmaken van de positie naast Osewoudt waarin het perspectief ons dwingt? Met andere woorden: is het mogelijk de aard van Osewoudts subjectiviteit en de gevolgen daarvan vast te stellen? We krijgen immers dezelfde gegevens als Osewoudt en zijn vaak afhankelijk van de observaties die hij verricht!

Toch is er een opening in deze schijnbaar gesloten cirkel te vinden. Uit één voorbeeld in de roman blijkt duidelijk dat Osewoudt het niet altijd bij het rechte eind heeft. Het is interessant om deze passage nader te bekijken, omdat hierin ook gegevens te vinden zijn die duidelijk maken dat Osewoudt beter had kunnen weten.

Tijdens een ondervraging door Selderhorst blijkt dat Osewoudts bevrijding uit het

ziekenhuis opzet van de Duitsers is geweest. De lezer had dit, mét Osewoudt, niet

bemerkt, hoewel de tekst duidelijke aanwijzingen geeft dat het geen gewone bevrijding

was. Zo vond Osewoudt het niet vreemd dat hij in een ziekenhuis werd opgenomen,

terwijl hij van de dokter hoorde dat hij eigenlijk niets mankeerde. Hij meende deze

zachtzinnige behandeling te danken te hebben aan Ebernuss' homofiele neigingen,

waarop Osewoudt door Wülfing attent gemaakt was. Maar de tekst geeft aan dat er

geen enkele reden was om

(30)

deze conclusie te trekken: Ebernuss had Osewoudt immers nauwelijks gezien. (187) Wanneer Osewoudt met ome Kees in de auto zit, merkt hij op, dat deze een

Hitlersnorretje heeft! Ome Kees en Cor zijn, zacht uitgedrukt, bijzonder onaangenaam tegen hun beschermeling; daar komt nog bij dat ze hem geen duikadres willen geven.

‘Wij willen eigenlijk niks met jou te maken hebben, dat is voor ons het beste, maar ook voor jou!’ Osewoudt beseft niet hoe logisch de conclusie is die hij hieruit trekt:

‘Voor mij het beste? zei Osewoudt, is het voor mij het beste als ik zo gauw mogelijk weer word opgepakt?’ (198) Ome Kees veroorlooft zich nog een, tegen de achtergrond van wat er werkelijk aan de hand is, wrang grapje: ‘De Duitsers, zei Oom Kees, terwijl hij Osewoudts hand vasthield en zijn linker pols naar de ogen bracht om op zijn horloge te kijken, de Duitsers zullen je nu wel zoeken.’ (200) En Osewoudt staat alleen, zonder duikadres op straat. Dit maakt de hele bevrijding tot een zinloze onderneming, maar Osewoudts wantrouwen wordt hierdoor niet gewekt; hij raakt alleen in de put omdat Cor hem pest met zijn uiterlijk. Vogelvrij op straat ziet Osewoudt tot tweemaal toe een auto met Duitsers voorbij komen; een officier van de Luftwaffe vraagt hem zelfs een vuurtje. Osewoudt denkt: ‘(...) zij hadden zeker een opdracht hem gevangen te nemen.’ (203) En dit is exact wat er aan de hand is, maar op een hele andere manier dan Osewoudt denkt. De Duitsers houden hem goed in de gaten om hem op het meest geschikte moment in de kraag te grijpen. Uit dit voorbeeld blijkt duidelijk dat Osewoudt niet de juiste conclusies trekt uit de gegevens die hij heeft. Ook denkt hij niet voldoende door: ‘Maar waarom hadden ze Cor dan aan zijn neus gehangen dat de sigarenwinkelier Osewoudt niet gezocht werd wegens een roofoverval, zoals in de kranten stond, maar wegens een schietpartij in Haarlem?’

(201) Het antwoord op deze vraag blijft Osewoudt schuldig, terwijl de mogelijkheden beperkt waren. Alleen de Duitsers én Dorbeck zijn op de hoogte van deze schietpartij, zodat alleen zij verantwoordelijk kunnen zijn voor de ‘bevrijding’.

Dit inzicht opent voor de onderzoeker nieuwe mogelijkheden om tot een interpretatie te komen: Osewoudts psyche en zijn manier van reageren moeten onderzocht worden. Een onderzoek naar Osewoudts psyche ligt trouwens voor de hand, omdat de lezer gebonden is aan zijn gezichtshoek. Stanzel geeft dan ook de raad om bij de interpretatie van een personale roman bijzondere aandacht te schenken aan het personale medium: ‘Aus der Persönlichkeit eines personalen Mediums wird, wie aus der Art der Optik einer Linse, auf den Grund der Verzerrung oder Entstellung des durch sie projizierten Bildes zu schliessen sein.’ (Stanzel. Typische Formen. 43).

C. Het personale medium

Wanneer in Nederlandse gevangenschap Osewoudts isolement volkomen is - niemand

wil hem geloven - valt hij definitief terug in zijn minderwaardigheidsgevoelens. Al

zijn ellende wijt hij aan zijn uiterlijk, de vervloeking bij zijn geboorte:

(31)

‘... want ze houden mij niet gevangen omdat Dorbeck onvindbaar blijft, maar omdat ik een hoge stem heb als een castraat, een gezicht als een meisje en geen baard. In mijn uiterlijk heb ik mijn hele leven gevangen gezeten, mijn uiterlijk heeft mij gemaakt tot wat ik ben. Dat is de oplossing van het raadsel.’ (400; cursivering van ons)

Osewoudt beeldt zich niet in dat hij een afwijkend uiterlijk heeft, hij hééft een uiterlijk dat onmannelijk aandoet: hij is klein, heeft geen baard en een hoge stem;

zijn trekken hebben iets meisjesachtigs.

7

Telkens moet hij stekelige of dubbelzinnige opmerkingen incasseren die hem aan zijn ongunstige uiterlijk herinneren; door zijn uiterlijk is hij een nietswaardige figuur die door iedereen gepest kan worden. Zo heeft zijn bevrijder Cor geen goed woord voor hem over: ‘(...) is dat 'm nou, die vreselijk belangrijke pier? Met zo'n meissiesgezicht?’ (200; zie ook: 25, 37, 59-60, 185, 368) Vaak wordt Osewoudt ook op een meer neutrale manier aan zijn uiterlijk herinnerd. Bijvoorbeeld: een juffrouw van de informatiedienst zegt door de telefoon

‘mevrouw’ tegen hem. (84; zie ook: 64, 75, 83, 87, 191, 273) Zelfs de vertelinstantie laat zich op bijna subjectieve wijze uit over Osewoudt. (Zie B., pag. 92; zie ook 34, 120, 297, 376, 403) Dan blijken nog in allerlei situaties Osewoudts mankementen, vooral zijn gebrek aan lengte. Als Osewoudt bijvoorbeeld bezig is Dorbeck op te bellen, heeft hij te kampen met een lastige mevrouw: ‘(...) maar doordat de vloer van de cel hoger was dan de straat, hoefde Osewoudt niet tegen haar op te zien.’ (136;

zie ook: 12, 30, 38, 142, 311, 406)

Door zijn uiterlijk is Osewoudt een beperkte en onvrije figuur geworden, passief en labiel. Al in zijn jeugd nemen zijn minderwaardigheidsgevoelens buitengewone proporties aan. Het huwelijk met Ria is de bevestiging van zijn mislukking.

Psyche van Osewoudt

Op twaalfjarige leeftijd komt Osewoudt terecht in een milieu dat vreemd voor hem is; hij wordt van huis weggehaald omdat zijn moeder zijn vader heeft vermoord.

Osewoudt weet dat hij in zijn lichamelijke groei is achtergebleven maar hij heeft daar aanvankelijk nog geen complex van: ‘Ik ben een grote jongen, maar ik ben klein voor mijn leeftijd, dat kan ik niet helpen.’ (9) Met zijn oom, tante en nicht heeft hij geen emotionele binding. Hij verliest het vertrouwen in de ideeën van oom Bart als hij er niet ver mee komt bij Clelia Bieland (11) en de directeur van zijn school hem duidelijk maakt dat diens ideeën verouderd zijn. (12) Zijn omgeving helpt hem niet zijn onvolgroeide uiterlijk te relativeren; integendeel, ze versterkt zijn

minderwaardigheidsgevoelens ten aanzien van zijn uiterlijk. Regelmatig kan hij de

kritiek van zijn tante Fietje horen. (16) Met Ria heeft hij een passieloze seksuele

relatie, maar alleen omdat zij zo lelijk is dat zij geen andere man kan krijgen. (17)

Hij gaat verband leggen tussen de afkeer die de mensen van hem hebben en zijn

lichamelijk tekort: zijn toenaderingspogingen bij Clelia mislukken, maar na schooltijd

ziet hij haar fietsen met een andere jongen, ‘(...) die net zo oud was als hij, maar

anderhalf hoofd groter.’

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Soms betreuren we iemands keuze, maar soms moet je er ook gewoon op vertrouwen dat dit het beste was voor die persoon in die si-

Wel wordt er in Europa soms een vorm van hondsdolheid geconsta- teerd bij vleermuizen, maar de dieren die in onze huizen wonen, vormen zeker geen gevaar.. • Vleermuizen die

Omdat artikel 13 lid 4 Zvw niet toestaat dat de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg wordt gedifferentieerd naar de financiële draagkracht van de individuele verzekerde, zal

Hij liet de sombre geilheid zijner oogen Vaag schemeren, de man belust op bloed, En onverschillig hoorde hij 't verwoed Getier der Joden, maar zijn blikken vlogen Den schamelen

Door die woelende gedachten heen maakten vaders slagen haar toe een kind mee de volgekropte ziel, da wraakgedachten verzint om weg te loopen en zijn eigen te vergooien aan ramp

dubbelganger’, Dorbeck, schept, die ‘niet “een ander” is maar een deel van Osewoudts eigen Ik: zijn ik-ideaal.’ (p.286 van zijn artikel) Echter: Dorbecks uniform wordt na de

Wel is het in hoofdzaak waar dat, zoals Smulders zegt, het opdagen van Dorbeck Osewoudt in de ogen van zijn aanklagers niet zou kunnen vrijpleiten, maar dit komt niet omdat de

Leggen jullie iets klaar voor zijn paard?’ Eén van de kinderen had het over een wortel voor het paard en een pintje voor Zwarte Piet.. En toen riep een jongen: ‘Maar juf, Zwarte