interpretaties van Hermans' Donkere kamer van Damokles
Arthur Kooyman (red.)
bron
Arthur Kooyman (red.), Uit de donkere kamer. Essays over en interpretaties van Hermans' Donkere kamer van Damokles. Alexandria Editions, Utrecht 2002.
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/kooy003uitd01_01/colofon.htm
© 2005 dbnl / Coen Bersma, G.J.P. van Hoek , Arthur Kooyman, René Marres, C.B.M.
Wingen
Bij wijze van voorwoord
In de literatuur van de twintigste eeuw is de roman De donkere kamer van Damokles van Willem Frederik Hermans uit 1958 wellicht een der beste romans, maar zonder twijfel de meest intrigerende. Al vanaf het verschijnen werd het probleem opgemerkt:
bestaat een bepaald romanpersonage (Dorbeck) dat in de roman voorkomt nu wel of niet? De lezer leest, maar wat is de realiteit die te reconstrueren is achter het
verhaalgebeuren?
Er is geen lezer van het boek die om deze vragen heen kan en vandaar dat ook de gepubliceerde interpretaties hierover gaan.
In dit boek heb ik de meest treffende en uitgebreide interpretaties opgenomen, zodat de geïnteresseerde lezer de discussie over het boek kan volgen.
Wat opvalt, is dat de eerste pogingen tot interpretatie door analyse van de
verteltechniek een eensluidende interpretatie van de gebeurtenissen proberen te geven (Betlem, van Hoek en van Wingen). In het tweede artikel van Betlem (‘Nogmaals de geboorte van een dubbelganger’) herhaalt Betlem zijn interpretatie, maar beschrijft daarbij ook de volgens hem ver gaande parallel van het geval Osewoudt met de historische persoon Anton van de Waals.
In zekere zin zet het eerste artikel van Betlem (waarin hij betoogt dat vele problemen veroorzaakt worden door het perspectief dat bij de pathologische persoon Osewoudt ligt) de toon voor vele volgende teksten. In mijn eigen korte bijdrage aan de discussie uit 1988 benadruk ik de volgens mij onderbelicht gebleven fundamentele structuur van het boek en verdedig de mening dat de poging om een niet-ambigue realiteit achter de boekgebeurtenissen te construeren niet overtuigend en niet zinnig is. René Marres reageert in het hier geschreven stuk met name op de visie die J.
Smulders ten beste geeft in zijn boek De literaire misleiding in De donkere kamer van Damokles uit 1983 (in zekere zin het hoogtepunt van de perspectiefanalyse) en formuleert een ander thema als hoofdthema van het boek: het misverstand.
Het lijkt geen twijfel te lijden: ook al is er nu, in 2002, al bijna vijftig jaar driftig geïnterpreteerd en gedebatteerd over het boek, er blijft in deze nieuwe eeuw nog genoeg stof over om verder te interpreteren.
Arthur Kooyman
Utrecht, augustus 2002
Doublures binnen de donkere kamer
1Coen Bersma
Intro
Tegen veronderstellingen dat Dorbeck, de mysterieuze, niet bestaan heeft
2, aan Osewoudts fantasie is ontsproten,
3een esthetisch attribuut is
4of een zuiver
psychologische dubbelganger
5zijn nauwelijks bezwaren aangevoerd. Dat is vanuit een bepaald, typisch menselijk, perspectief wel begrijpelijk: wie van deze thesen uitgaat, kan altijd voor alles, voor elk probleem in De donkere kamer een verklaring, een oplossing vinden, en dat is toch reuze fijn. Waar immers de feiten niet kloppen, wordt dat in bedoelde visie gemakshalve op rekening geschreven van Osewoudts deplorabele psychische toestand. De deerniswekkende hoofdpersoon van deze roman zou onder meer zijn: een ziektegeval,
6een psychopaat,
7paranoïde,
8gefrustreerd,
9erfelijk belast,
10een waanzinnige,
11slachtoffer van hallucinaties,
12zeer subjectief,
13geïsoleerd
14en lijdend aan object- en realiteitsverlies, autisme, inbeelding en een ziekelijke fantasie.
15Al deze supposities ten aanzien van de psychische aberraties en deviaties van Osewoudt zijn - in de regel zonder overtuigende of zelfs maar
behoorlijke adstructie of argumentatie - voorzover mij bekend, gemaakt door literatuurcritici, of althans critici die zich manifest in die kwaliteit presenteerden. In feite zijn het echter diagnoses die door een vakspecialist, een psychiater, een psycho-analist of misschien wel een para-psycholoog, in ieder geval een deskundige uit die hoek, gesteld behoren te worden, indien zo iets al mogelijk is op grond van louter ‘papieren gegevens’ dat wil zeggen zonder dat er sprake is van werkelijk bestaande personen, zonder dat er een ‘echt’ ziektegeval geconstateerd kan worden.
16Het enthousiast gepsychologiseer van niet terzake bevoegde critici laat ik daarom voor wat het is. Ik zal mij, zonder te psychologiseren hoop ik, beperken, zoveel als dat kan, tot de feiten die in of binnen het hermetisch kader van de roman vermeld worden, om te zien óf en in welke mate met het aangeboden materiaal een zinvol en logisch geordende constructie mogelijk is. En dat dan ook zonder in een fantastische, irreële droomsfeer van esthetische attributen en psychologische dubbelgangers, in het duistere brein van een waanzinnige paranoïcus gevormd, terecht te komen.
Het multilaterale dubbelgangercomplex
Naast de uiterlijke overeenkomsten met Dorbeck lijkt Henri Osewoudt nog op twee
andere romanpersonages, nl. Egbert Jagtman en Henk Osewoudt en eventueel nog
op een derde, i.e. Elkan. Bovendien bedient hij zich van de pseudoniemen Filip van
Druten, Joost Melgers en Clara Boeken. Het is nodig
deze gecompliceerde verstrengeling van personen en namen te classificeren. Dat doe ik dan maar.
A. Henri Osewoudt en zijn dubbelgangers
1. Henri Osewoudt en Dorbeck
Het is zeer essentieel dat er niet alleen in de visie van Osewoudt een sterke gelijkenis met Dorbeck bestaat maar dat juist ook anderen die Dorbeck hebben waargenomen of althans het bestaan van een dubbelganger van Osewoudt vermoedden, deze mening hebben. Dit zal ik nu uitvoerig toelichten aan de hand van de tekst. Ik behandel eerst de visie van ‘andere personen’ die daarvoor in aanmerking komen en daarna de zienswijze van Osewoudt zelf.
I. De waarnemingen van ‘anderen’
a. Ria
Bij de eerste ontmoeting tussen Dorbeck en Osewoudt worden de externe
correspondenties al geconstateerd door Ria: ‘Hij leek precies op jou, zoals een negatief van een foto lijkt op een positief (...). Jij lijkt op hem zoals een mislukte pudding lijkt op een ... weet ik veel ... op een pudding die wel gelukt is’. (p. 25)
b. Turlings
Evert Turlings meent dat hij Henri heeft zien knokken in de Houtstraat (p. 43). Het is echter Dorbeck geweest (p. 42), die op de uitkijk stond tijdens de liquidatie op het adres Kleine Houtstraat 32. Turlings is derhalve - naast Ria - de tweede ‘getuige’
die Dorbeck heeft waargenomen. Dat hij hem voor Osewoudt hield, toont aan hoezeer zij op elkaar lijken. (Op p. 386 constateert Osewoudt dat de N.S.B.-er Turlings de enige nog levende persoon is die Dorbeck gezien heeft.)
c. Roorda
Roorda moet iemand waargenomen hebben die sprekend op Osewoudt leek. Iemand die zich waarschijnlijk bediende van de naam Henk Osewoudt (p. 183). Henri Osewoudt heeft echter een alibi (p. 246). De veronderstelling dat Roorda Dorbeck ontmoet heeft, is heel plausibel, daar er immers anders nòg een dubbelganger van Henri in het verzet zou zijn, wat al heel onwaarschijnlijk is. (Zie naast p. 183 ook:
p. 194, 209, 217, 246, 247, 248, 269, 335 en 336.) d. Ebernuss
Ebernuss veronderstelde het bestaan van een dubbelganger genaamd Dorbeck omdat
het zeker was dat Roorda iemand ontmoet had die sterk op Osewoudt leek, maar dan
‘En jij kent hem. Waarom had je anders je haar zwart geverfd? Jij bent opgetreden als zijn dubbelganger’ (p. 247-248). Ebernuss zegt verder: ‘Er wordt verteld dat die man bestaat en dat hij in Nederland is’ (p. 248). In een soort clandestiene sociëteit voor ondergrondse helden zou Dorbeck wel eens gevonden kunnen worden, oppert Ebernuss (p. 248). Dit dringt ook tot Osewoudt door (p. 249). Belang in Dorbeck stelt Ebernuss evenwel, als het zo ver is, niet meer, ofschoon hij hem nog aanduidt als de dubbelganger van Osewoudt (p. 258. Vgl. p. 269 en 337).
e. Marianne
‘Die man lijkt op jou’, zegt Marianne bij het zien van een foto die in de bioscoop geprojecteerd wordt (en in de kranten gepubliceerd) (p. 175).
Dat de opname inderdaad van Dorbeck is, lijkt acceptabel. Henri Osewoudt twijfelt eerst (p. 175), maar raakt er steeds meer van overtuigd dat het geen foto van hem is (p. 178, 198). Ook Suyling veronderstelt dat er een ander op de foto staat afgebeeld (p. 208-209). Tenslotte komt Osewoudt definitief tot de conclusie dat het een foto van Dorbeck is (pagina 215, 217, 269 (Dorbeck protesteert niet als Osewoudt zegt dat het een afbeelding van hem is!), 374 en 394). Achttien van de twintig deskundigen herkennen de foto echter als een portret van Osewoudt (p. 374), iets wat niet verwonderlijk is in geval van een sprekende gelijkenis.
Osewoudts visie is mijns insziens aanvaardbaar: het is Dorbeck, van hem is nimmer zo'n opname gemaakt. Aangenomen dat dit juist is, kunnen wij zeggen dat Marianne via een foto de gelijkenis tussen Osewoudt en Dorbeck heeft onderkend.
f. Krügener
Het is slechts een detail maar het mag niet onvermeld blijven. In de droom van Krügener is het hoofd van Osewoudt, die verkleed is als verpleegster, tegelijkertijd een mannenhoofd met zwart haar en een baard (p. 290). Louter toeval deze
zwart/wit-Medusa?
II. De eigen optiek van Henri Osewoudt
Op vele plaatsen in de roman laat Henri Osewoudt weten hoe zeer hij op Dorbeck lijkt. Ik licht hier enige aspecten uit.
a. Ogen en lengte
Zodra hij Dorbeck ontmoet, constateert hij al frappante overeenkomsten (p. 25, ogen, even lang). Hun gelijke lengte komt overigens bij herhaling ter sprake (p. 26-27).
Dat Dorbeck een pak en zelfs schoenen van Osewoudt leent, illustreert de uniforme
afmetingen. Ook Dorbecks: ‘Bonjour, Osewoudt, hier is je pak
terug’ (p. 30), zonder enig commentaar, wijst in die richting. Zie verder: p. 217, 263, 274 (de verpleegsterskleren), 350 en 392.
b. Zwart haar
Pas als zijn haar zwart geverfd is, realiseert Osewoudt zich dat hij het evenbeeld is van Dorbeck: ‘Ineens zag hij het: Dorbeck! Niet te onderscheiden van Dorbeck was hij! Hetzelfde zwarte haar, hetzelfde lijkwitte gezicht!’ (p. 91). Het vaak genoemde haar is een belangrijke schakel in de gelijkenis: ‘Wat zou ik zijn zonder Dorbeck?
Ik heb zwart haar, net als hij; nu ben ik werkelijk zijn tweelingbroer!’ (p. 123. Vgl.
p. 203-204, 212, 213, 216, 217, 218, 270).
Het is opvallend dat Osewoudt, voor de spiegel gezet juist wanneer zijn haar weer blond is, tot de uitspraak komt: ‘Was dit een gezicht waarin ooit iemand enige gelijkenis met Dorbeck had kunnen ontdekken?’ (p. 373. Zie ook: p. 212-213, 217, 218, 247, 270 en 337). Het zwarte haar, pars pro toto, heeft zijn symbolische functie verloren!
c. Uiterlijke overeenkomsten meer in het algemeen
In spookachtige visioenen stelt Henri zich o.a. voor dat Marianne ook de frappante gelijkenis met Dorbeck ontdekt heeft (p. 212-213).
Herhaaldelijk zegt Henri over Dorbeck dat hij op hem lijkt als een tweelingbroer (p. 123, 216, 217, 392). Verder heeft Osewoudt het frequent over de sterke gelijkenis met Dorbeck. Zo vindt hij dat Dorbeck precies of zoveel op hem lijkt (p. 216, 260 en 337. Vgl. ook p. 406), bijna niet van hem verschilt (p. 217), het geslaagde exemplaar vormt terwijl hij het mislukte is (p. 216, 218), dat de gelijkenis ontstellend groot is (p. 270) en dat hij als twee druppels water op hem lijkt (p. 378).
Conclusies
In één zin samengevat: Dorbeck lijkt uiterlijk sterk op Osewoudt. Ik meen aangetoond te hebben dat dit niet alleen zo is in de visie van Osewoudt: ook uit de reacties van anderen die Dorbeck zelf hebben waargenomen (Ria, Turlings en Roorda) of op een foto (Marianne) blijkt dit. De vermoedens van Ebernuss (en degenen die volgens Ebernuss vertellen dat Dorbeck bestaat!) en - in mindere mate - de droom van Krügener ondersteunen deze feiten.
2. Henri Osewoudt en Egbert Jagtman
Wanneer aannemelijk gemaakt wordt dat Dorbeck en Egbert Jagtman één en dezelfde
persoon voorstellen, vallen de uiterlijke overeenkomsten tussen Osewoudt en Jagtman
- dat zij op elkaar lijken, volgt onder andere uit de reactie van de tandarts die Egbert
Jagtman herkent via een foto van Osewoudt (p. 363)
- samen met die tussen Osewoudt en Dorbeck. Hiertoe onderneem ik thans en poging.
Voor de identiteit Dorbeck-Egbert Jagtman zijn veel aanwijzingen te vinden die deze veronderstelling heel waarschijnlijk maken binnen de tekst van de roman zelf.
a. Dorbeck geeft Osewoudt films om te ontwikkelen. Ze moeten opgestuurd worden naar E. Jagtman. Dat moet dus minstens een bekende van Dorbeck zijn (p. 31).
b. Dorbeck draagt Osewoudt op foto's te sturen naar Postbus 234, Den Haag; niet zoals Henri later beweert naar E. Jagtman, Postbus 234, Den Haag. Coïncidentie?
Mogelijk een compositiefout maar in ieder geval een sterke aanwijzing dat Dorbeck hoe dan ook relaties met Jagtman heeft (p. 49, 329).
c. De tandarts van Egbert Jagtman herkent zijn patiënt via een foto van Osewoudt (met vermelding dat het Dorbeck is). Jagtman moet derhalve - zoals hierboven gezegd - evenals Dorbeck op Osewoudt lijken (p. 359, 363).
d. Spuybroek veronderstelt de mogelijkheid dat Dorbeck een schuilnaam is en dat hij in werkelijkheid Jagtman heette (p. 359).
e. Dorbeck en Jagtman zijn beide Nederlands officier en hebben in mei 1940 twee Duitsers laten executeren in Rotterdam (p. 27, 30, 216, 374).
f. Osewoudt meent betreffende Jagtman: ‘En als hij nu eens zich aan mij heeft voorgedaan als Dorbeck en als hij nu eens uit Duitsland ontvlucht was, zodat hij zich tot het eind van de oorlog in Nederland kon vertonen’ (p. 375).
g. Osewoudt over de foto van Dorbeck met twee vrouwen voor het huis Kleine Houtstraat 32: ‘Als Dorbeck Jagtman is geweest en Jagtman niets met dat huis en wat daar gebeurde te maken heeft gehad, waarom had Jagtman zich dan voor dat huis laten fotograferen?’ (p. 376).
h. Osewoudt eveneens: ‘Wel godverdomme! Heb ik soms gezegd dat Dorbeck dezelfde was als Jagtman? Ik heb nooit gezegd dat het Egbert Jagtman was. Ik heb gezegd dat hij Dorbeck heette.’ (p. 375).
i. Men veronderstelt dat Egbert Jagtman zowel als Dorbeck als twee druppels water
op Osewoudt lijken (p. 379).
j. Naast de bovengenoemde punten van correspondentie is er mijns insziens nog een vroege aanwijzing in de roman dat Dorbeck in werkelijkheid Egbert Jagtman heet.
Bij de eerste ontmoeting van Osewoudt en Dorbeck vraagt Henri Dorbeck naar zijn naam. ‘Dorbeck. Met ck’. ‘Dorbeck’ schreef Osewoudt op het filmpje, met ck. - Ik heet Osewoudt met dt, zei hij en legde het rolletje in de la van de toonbank. - Dan lijken onze namen op elkaar’ (p. 24).
Deze laatste opmerking is volkomen duister tenzij men aanneemt dat Dorbeck Jagtman heet. Dan is de volgende associatie mogelijk:
Dorbeck-Jagtman-jager Osewoudt-een bepaald bos
Jager-bos, een gebruikelijke combinatie. (Vgl. ook een opmerking van de 5-jarige Walter: ‘Zou het Osewoudt echt bestaan? Zou het een groot bos wezen?’, p. 170).
Een misschien ietwat ingenieuze maar geen absurde gedachtenassociatie van Dorbeck. Het is de enige bevredigende verklaring die ik voor deze anders raadselachtige opmerking weet.
(Men zou nog kunnen denken aan de dubbele consonant op het eind van beide namen, maar deze uitleg spreekt mij niet aan.)
Conclusies
De aanwijzingen lijken mij voldoende om als acceptabele verklaring aan te nemen dat Egbert Jagtman en Dorbeck identiek zijn.
3. Henri Osewoudt, Elkan en Henk Osewoudt
Deze Gordiaanse knoop is moeilijk te ontwarren. Elkan zou volgens de Duitsers deelgenomen hebben aan de overval in de Kleine Houtstraat. Terecht overweegt Osewoudt: ‘Denkt hij dat Dorbeck Elkan heet?’ (p. 182).
Het lijkt er even op dat het een schuilnaam van Dorbeck is. Roorda herkent Henri echter als Henk Osewoudt en zegt niets over een gelijkenis met Elkan, terwijl ze gedrieën zondagmiddag bij de hoofdingang van het Vondelpark geweest zouden zijn (p. 183-184).
Henri heeft evenwel een alibi voor de bewuste zondagmiddag. Als Dorbeck Elkan is dan zou Roorda dus twee personen ontmoet hebben (Elkan en Henk Osewoudt) die sprekend op elkaar lijken én op Henri Osewoudt en bovendien in het verzet zitten.
Dat gelooft niemand.
Omdat Henri Osewoudt, van wie wij weten dat hij sprekend lijkt op
Dorbeck/Jagtman, herkend wordt als Henk Osewoudt, ligt het voor de hand dat Dorbeck zich bediend heeft van de schuilnaam Henk Osewoudt. (Desnoods zelfs Henri Osewoudt; Roorda kan de naam verkeerd verstaan of onthouden hebben.)
In ieder geval heeft Roorda iemand ontmoet die frappante gelijkenis vertoont met
Henri en zich Henk (of Henri) Osewoudt noemde (p. 246-247).
Het is niet geloofwaardig te maken dat het Dorbeck is. De Duitsers of Roorda zouden de naam verzonnen kunnen hebben of abusievelijk kunnen menen dat degene die aan de overval in de Houtstraat deelnam Elkan heette. Dit probleem valt niet op te lossen, is m.i. ook van weinig belang voor het dubbelganger-complex in De donkere kamer. (Vgl. nog p. 186, 187, 194, 209, 217, 246, 247, 248, 269, 335 en 336).
Conclusies
Dorbeck bedient zich van het pseudoniem Henk (Henri?) Osewoudt. Egbert Jagtman gebruikt de schuilnamen Dorbeck en Henk (Henri?) Osewoudt.
B. Henri Osewoudt en zijn pseudoniemen 1. Filip van Druten
Door Moorlag wordt Osewoudt aan Meinarends voorgesteld onder het pseudoniem (Filip) van Druten (p. 81, 82). Die naam houdt hij lange tijd tegenover Marianne (p.91, 104-112 passim, 175, 176, 190, 205, 216, 217, 218, 221, 222, 252, 253), tegenover een fruithandelaar (p. 137), een vermomde jeugdstormleidster (p. 151) en tegenover de vrouw van een kapper (p. 202).
Suyling weet dat Henri de schuilnaam Van Druten heeft (p. 206). De naam staat op zijn persoonsbewijs (p. 178). In de illegale sociëteit gebruikt hij hem eveneens (p. 261).
2. Joost Melgers
Onder deze naam beweegt Osewoudt zich onder Labare en de zijnen (p. 96-100 passim, 206, 209, 229, 230, 231 en 232).
3. Clara Boeken
Als verpleegster vermomd noemt Osewoudt zich Clara Boeken (p. 274).
Conclusies
De pseudoniemen van Henri Osewoudt leveren voor inzicht in de gecompliceerde
dubbelgangerconstructie geen moeilijkheden op.
Henk (Henri?) Osewoudt.
Ik ga er nu vanuit dat deze twee gevolgtrekkingen juist zijn, waarmee ik natuurlijk niets anders bedoel dan; het meest waarschijnlijk op grond van de gegevens die de tekst van de roman prijsgeeft.
D. Het bestaansrecht van Dorbeck
Al eerder (noot 14) heb ik aannemelijk proberen te maken dat Osewoudt geenszins slachtoffer is van zeer subjectieve inbeelding. Er is m.i. geen reden te twijfelen aan de objectiviteit van zijn waarnemingen. Zijn optiek is minstens even betrouwbaar als de visie van andere figuren uit de roman. Wie de mededelingen die Osewoudt doet tijdens de verhoren (passim vanaf p. 315) vergelijkt met wat zich daarvoor in de romanwerkelijkheid heeft afgespeeld, zoals die ons bekend is, komt tot de verbijsterende conclusie dat hij zich niet eenmaal vergist, voorzover hij de ware toedracht en de feiten kent, ook niet in de geringste details.
18Hoe men ook over het gedrag van Osewoudt oordeelt: uit de tekst van De donkere kamer valt alleen op te maken dat hij volstrekt de waarheid vertelt over wat hem bekend is. Er is mijns insziens dan ook geen behoorlijk argument aan te voeren om de betrouwbaarheid van Osewoudts waarnemingen en verklaringen in twijfel te trekken.
Op basis van deze gedachten kom ik tot de hypothese dat Dorbeck - wat men ook van zijn optreden vindt - een ‘gewone’ romanfiguur is, zoals de andere personages in het boek, of zo men wil: dat Dorbeck bestaat.
Dit bestaan in de gecreëerde romanwerkelijkheid duurt in ieder geval voort tot en met de Clara Boeken-metamorfose of nauwkeuriger uitgedrukt: tot en met het briefje over Marianne's bevalling (p. 277).
Wat er daarna met Dorbeck gebeurt, onttrekt zich volledig aan de perceptie van de lezer.
Dorbeck komt in het stuk niet meer voor. Alles wat verder over hem gezegd wordt, is repetitie en retrospectie.
Uit het ongerijmde zal ik nu trachten mijn hypothese plausibel te maken. Hiertoe probeer ik een oplossing te vinden voor de problemen die er liggen binnen het kader van de roman, aangenomen dat mijn veronderstelling juist is.
Ik merk nog op dat ik mijn verklaringen direct weggeef voor betere.
1. Hoe kan Dorbeck (alias Egbert Jagtman) bij de schietpartij in de Kleine Houtstraat
op 23 juli 1940 aanwezig zijn geweest als hij op 20 juli al gevangen zat? (p. 375).
Mogelijke oplossingen
a. Hij is ontsnapt en later weer gepakt, iets wat Osewoudt ook herhaaldelijk overkomt.
b. De Duitse archieven kloppen niet of zijn onvolledig. Vgl. ‘Er is geen enkel bewijs dat jij Lagendaal hebt gedood! Alles wat daarover bekend is, stamt uit Duitse bron.
Hoe kunnen wij daar geloof aan hechten?’ (p. 368).
Vergelijk ook de opmerking dat de Duitsers er natuurlijk op los liegen als zij door Nederlanders verhoord worden (p. 381).
2. Dorbeck was vrij gedurende het laatste deel van de oorlog terwijl hij twee maanden na 20 juli 1940 naar Duitsland is getransporteerd (p. 375). Hoe is dat mogelijk?
Mogelijke oplossingen
a. Wederom: ontsnapping. Vgl. Osewoudt over Jagtman: ‘En als hij nu eens zich aan mij heeft voorgedaan als Dorbeck en als hij nu eens uit Duitsland ontvlucht was, zodat hij zich tot het eind van de oorlog in Nederland kon vertonen?’ (p. 375).
b. Eveneens: fouten of onvolkomenheden in dossiers of leugens tijdens verhoren.
3. Postbus 234 is niet verhuurd, toch worden de foto's die Osewoudt er heen gestuurd heeft uit die bus gehaald door een heilsoldate. Hoe kan dat? (p. 50).
Mogelijke oplossingen
a. Osewoudt informeert pas na een paar dagen naar de huurder van de postbus.
Intussen kan de huur geëindigd zijn.
b. De beambte liegt, iets wat Osewoudt ook veronderstelt (p. 52), bijvoorbeeld omdat hij in de illegaliteit zit. (Geheim nummer?)
c. Mogelijk is het nummer inderdaad niet verhuurd (geweest) maar ziet de
ondergrondse toch kans het loket van de bus te openen bijvoorbeeld met een loper of iets dergelijks.
4. Het telefoonnummer 38776 (p. 75) blijkt niet aangesloten te zijn (p. 137), terwijl Osewoudt even tevoren op dat nummer met Dorbeck gesproken heeft (p. 135). Hoe zit dat?
Mogelijke oplossingen
a. Het is een geheim nummer van het verzet.
De telefoniste zit ook in het complot of is op andere wijze tot medewerking bereid
gevonden of gedwongen. Het kan ‘afgesneden’ worden wanneer dat nodig is.
b. Dorbeck heeft het toestel onklaar gemaakt bijvoorbeeld draad doorgesneden of zo iets.
5. Het huis in de kromme straat die Osewoudt insloeg na ontsnapt te zijn aan de Duitsers, is onvindbaar. Hoe moet dat verklaard worden? (p. 225, 343-347).
Mogelijke oplossing
Er staan nog maar drie huizen in de straat die het mogelijk zou kunnen zijn, de kromme Plaatsteeg. Voor de rest is er een houten schutting. Het huis waar Osewoudt in vluchtte is gebombardeerd, het puin is opgeruimd, de resten worden aan het oog onttrokken door een schutting die wel meer potentieel bouwterrein afschermt.
6. De hele familie Jagtman is omgekomen (p. 47, 359) doordat een brandend vliegtuig op hun huis neerstortte eind augustus 1940. Is Egbert dan niet dood?
Mogelijke oplossingen
Het is onwaarschijnlijk dat een lijk geïdentificeerd kon worden als Egbert Jagtman bij een dergelijke ramp. Het perceel werd immers volledig verwoest (p. 47). Jagtman kan bijvoorbeeld.:
a. Niet thuis geweest zijn en dus onder meer:
b. Gevangen gezeten hebben of c. Weer eens ontsnapt zijn.
Het gaat er nu niet om of bovenstaande oplossingen juist zijn voor de problemen die ik opgeworpen heb, daarover is geen zekerheid te verkrijgen. Wat wel van belang is, lijkt mij de mate van waarschijnlijkheid. Afweging van de mogelijkheden blijft een subjectieve kwestie. Naar mijn mening leveren de verklaringen die ik
geconstrueerd heb een logisch, plausibel geheel op. Geen enkele oplossing is erg gezocht of moedwillig op tendentieuze wijze in elkaar gezet. Neemt men aan dat mijn verklaringen (of betere voor dezelfde problemen) in redelijkheid het meest waarschijnlijk zijn dan blijken àlle feiten in de roman die betrekking hebben op het dubbelgangercomplex en het bestaan van Dorbeck met elkaar te kloppen.
De keerzijde van de medaille zou zijn een oplossing voor de moeilijkheden die ontstaan bij aanname van een psychologische dubbelganger, een esthetisch attribuut of gewoon een verzinsel. Ik ben benieuwd hoe een aanvaardbare explicatie eruit komt te zien zonder een goed deel op rekening van Osewoudts zogenaamde psychische stoornissen te schrijven en de rest via gezochte redenaties te verklaren.
Hier volgt een aantal vraagstukken dat zich naar believen laat aanvullen. De
oprechte puzzelvriend mag zijn oplossingen natuurlijk inzenden.
1. Wie geeft Osewoudt een rolfilmpje? (p. 24)
2. Degene die het filmpje overhandigt lijkt - volgens Ria - precies op Osewoudt.
Wie is het? (p. 25)
3. Wie leent er een pak van Osewoudt? (p. 26-28) 4. Hoe komt Osewoudt aan het uniform? (p. 28)
5. Van wie krijgt Osewoudt de films die hij aan E. Jagtman moet toezenden? (p.
31)
6. Wie geeft Osewoudt opdracht naar de wachtkamer van het station in Haarlem te gaan? (p. 36)
7. Wie neemt er naast Zéwuster en Osewoudt deel aan de overval in de Houtstraat?
(p. 39-40, 42)
8. Turlings meent Henri te hebben zien knokken in de Kleine Houtstraat. Henri heeft echter een alibi. Wie was het? (Moet in ieder geval sprekend op Osewoudt lijken, anders zou Turlings hem nooit ‘herkend’ hebben.) (p. 43-44)
9. Wie staat er op de foto met de twee meisjes voor het perceel Kleine Houtstraat 32? (p. 45-46)
10. Wie geeft Osewoudt opdracht de foto's naar Postbus 234 (en mogelijk zelfs naar E. Jagtman, Postbus 234) te sturen? (p. 49, 324)
11. Hoe komt Elly aan een van de foto's die Osewoudt naar bovengenoemde postbus heeft gestuurd? (p. 56-57)
12. Hoe kent Elly Osewoudts telefoonnummer? (p. 52-53) 13. Waarom willen de Duitsers Osewoudt arresteren? (p. 74) 14. Wie commandeert Osewoudt 38776 te bellen? (p. 75).
15. Hoe komt Osewoudt aan de opdracht een jeugdstormleidster in de stationswachtkamer van Amersfoort te ontmoeten? (p. 135) 16. Wie is Henk Osewoudt? (p. 183-184)
17. Wie staat er op de in de bioscoop geprojecteerde foto? (p. 175) Marianne vindt dat de afgebeelde op Osewoudt lijkt.
18. Ebernuss veronderstelt het bestaan van een dubbelganger van Osewoudt. Wie is het? (p. 247, 248)
19. Volgens Ebernuss gaat het gerucht dat er een ‘tweelingbroer’ van Osewoudt bestaat. Wie kan dat zijn? (p, 248)
20. Wie herkent de tandarts van een foto? (p. 359, 363) 21. Hoe komt Osewoudt aan het pistool? (p. 235-236) 22. Wie heeft Roorda ontmoet? (p. 247-248)
23. Wie ontmoet Henri in de illegale sociëteit? (p. 263-264)
24. Met wie gaat Henri Osewoudt naar de Bernard Kochstraat? (p. 268)
25. Hoe komt Osewoudt aan het verpleegstersuniform en het persoonsbewijs? (p.
274)
26. Wie deelt Osewoudt mede dat Marianne in de Emmakliniek ligt om te bevallen?
(p. 277)
Coda
Om met het intro te eindigen: ook zonder in een fantastische, irreële droomsfeer van esthetische attributen en zuiver psychologische dubbelgangers, in het duistere brein van een psychopaat gevormd, te geraken, is het mogelijk gebleken tot een logische en kloppende constructie te komen van de problemen in De donkere kamer, met redelijke oplossingen.
Egbert Jagtman alias Dorbeck alias Henk (Henri?) Osewoudt is binnen de werkelijkheid van de roman een normaal bestaande romanfiguur.
Osewoudt behoeft niet per se als een psychisch gestoorde beschouwd te worden.
Aan zijn goede trouw en waarnemingsvermogen dient niet getwijfeld te worden.
De ernstige verwijten die men Dorbeck en Osewoudt stellig kan maken, zijn irrelevant voor deze kwesties.
Het dubbelspel is door het tweespan Osewoudt/Dorbeck op punten gewonnen.
Bijlage: (vervolg van noot 14)
Betlem, als manifeste representant van de psychologiserende interpretatie, beschouwt Osewoudts visie op zijn eigen uiterlijk in hoofdzaak als het resultaat van zeer subjectieve inbeelding.
Op grond hiervan, betoogt hij, moeten wij ook sterk twijfelen aan zijn andere waarnemingen, zijn kijk op de buitenwereld. Hij omschrijft in dat verband Osewoudts psychische habitus met de volgende, al genoemde, termen: paranoïde karakter, totaal isolement, objectverlies, realiteitsverlies, autisme en neiging tot inbeelding.
Hoe komt hij er nu bij dat Osewoudts visie op zijn eigen voorkomen het gevolg is van een zeer subjectieve inbeelding, met andere woorden dat hij helemaal niet zo lelijk is als hij wel denkt, of nog beter: dat men hem beslist niet zo onaanzienlijk vindt?
Op grond van gegevens uit de roman? Nauwelijks. Zijn ‘bewijsvoering’ is ongeveer als volgt: het perspectief ligt vrijwel alleen bij Osewoudt.
Die heeft echter een (psychisch) gestoord waarnemingsvermogen ten opzichte van de ‘normale’ optiek van gewone mensen. De zeer subjectieve zienswijze op zijn uiterlijk is voornamelijk inbeelding, immers: Marianne die mooi is en zeer sensueel wordt verliefd op hem. Hoe zou zij zich tot zo'n lelijkerd (‘rechtopstaande pad’) aangetrokken kunnen voelen?
Allereerst: nergens staat er in de roman dat Marianne mooi is. (Er wordt alleen vermeld dat ze prachtige en verrukkelijke tanden (p. 89, 110) heeft en heel mooie billen (p. 111). Ook staat er een keer: ‘Hij vond haar mooi (...).’ (p 172. Cursivering van mij.) Dit alles in de visie van Osewoudt die nu juist onbetrouwbaar waarneemt volgens Betlem. Bovendien, om een welkome gemeenplaats aan te halen: ‘Liefde is blind ...’) Dat ze zeer sensueel is, wordt eveneens nergens vermeld. Uit haar
gedragingen - ik wil daar niet diep op ingaan - maak
ik eerder het tegendeel op. Vergelijk, om maar iets te noemen, de reactie van Marianne als Osewoudt haar voor het eerst versiert: ‘Marianne bleef glimlachen, maar het was nu eerder een treurige glimlach. Toch zei ze: -Wie weet, misschien kan je verlangen bevredigd worden’ (p. 110). Zeer sensueel? Het is maar net wat je gewend bent op het gebied van zeer sensuele vrouwen!
Mooi en zeer sensueel: dat laat ik voorlopig maar in het midden. Ook al zou ze dat overigens wel zijn, dan nog wordt er een merkwaardige denkfout gemaakt.
Waarom zou immers een mooie en zeer sensuele vrouw niet op een oerlelijke kerel verliefd kunnen worden of zelfs op een ‘rechtopstaande pad’? Ofschoon er geen reptielen of soortgelijk gedierte tot mijn amoureuze relaties gerekend mogen worden, ken ik wel puike combinaties van spuuglelijke mannen met beeldschone vrouwen en andersom.
De impliciete stelling: mooie man hoort bij mooie vrouw en lelijke bij lelijke, is in zijn algemeenheid gewoon nonsens.
Ik wil nog een stapje verder gaan. Indien bovengenoemde stelling - dit is een hypothetisch geval - wel juist zou zijn dan geeft de in de roman omschreven situatie nu net aanleiding tot de welbekende uitzondering. Waarom?
Osewoudt neemt het initiatief tot de verovering van Marianne, daartoe ook al geïnspireerd omdat hij in zijn gedachten eindelijk op de aanbeden Dorbeck lijkt na het zwart verven van zijn haar. En: wie het initiatief neemt in dit soort affaires, heeft het helemaal. Voor Marianne is Henri trouwens de grote verzetsheld: ‘Je weet niet wat het voor mij betekent een man te hebben die zulke dingen gedaan heeft’ (p. 221).
Hoe is haar eigen positie? Allerbelabberdst!
a) Zij is een ondergedoken jodin met geverfd haar (p. 112).
b) Haar vader, moeder en twee broers zijn door de Duitsers opgepakt (p. 112, 173).
Voeg daarbij haar treurige glimlach (p. 110) en haar treurige ogen die kijken of zij allang overleden was (p. 112), dan mag het niet verwonderlijk heten dat ze verliefd wordt op een verzetsheld die haar sexueel ook weet te voldoen (p. 111, 219, 220).
Nergens staat voorts vermeld dat Marianne Osewoudt niet lelijk vindt, of positief uitgedrukt: wel leuk vindt om te zien. Het is verder gemakkelijk aan te tonen, op grond van zeer veel plaatsen in de tekst, dat de waarnemingen van anderen
overeenstemmen met Osewoudts eigen oordeel betreffende zijn uiterlijk. Om deze wetenswaardigheid te verantwoorden geef ik hierbij een waslijst van plaatsen: p. 5, 9, 12, 16, 17, 19, 22, 25, 37, 60, 64, 75, 76, 84, 85, 90, 91, 99, 120, 139, 185, 194, 200, 201, 204, 211, 215, 247, 251, 273, 300, 307, 314, 368, 373, 387, 400. Onder de
‘anderen’ reken ik onder meer Evert Turlings (p. 37), Elly (p. 59-60), Labare (p. 99), Oom Bart (p. 120), Tante Fietje (p. 16), de Duitsers (p. 185), Ome Kees en Ome Cor (p. 200, 201).
Weliswaar uit de buitenwereld zich in minder directe en onverbloemde
bewoordingen dan die welke Henri zelf hardop of in gedachten aan zijn uiterlijk
wijdt,
maar dat is een kwestie van normale intermenselijke beleefdheid, eufemistisch gedrag of soms gewoon gebrek aan belangstelling.
Er is dan ook geen enkele reden om aan de objectiviteiten en betrouwbaarheid van Osewoudts spiegelwaamemingen, zijn visie op, zijn uiterlijk, te twijfelen, nu context en situatie er nergens enige aanleiding toe geven.
Het is wel aardig te vermelden hoe Hermans zelf Osewoudt heeft willen beschrijven: ‘Hij heeft zijn eigen uiterlijk, dat maakt niet alleen op zijn omgeving een minne indruk, maar ook op hemzelf’. Hermans zegt ook nog dat hij aangegeven heeft dat Osewoudts uiterlijk bepaald niet tot sympathie noodt. (Zie: H.U. Jessurun d'Oliveira. Scheppen riep hij gaat van Au. 2e dr. Amsterdam 1965, p. 15 en p. 13).
Lijdt Osewoudt nu aan zeer subjectieve inbeelding? Neen, daarvan is bij het onderzoeken van de roman niets gebleken. De hypothese van Betlem is naar mijn mening apert onjuist en daarmee ontvalt ook de basis aan zijn psychologiserende interpretatie.
Eindnoten:
1 W.F. Hermans. De donkere kamer van Damokles. 9e herz. dr. Amsterdam 1970.
2 Om enkele voorbeelden te noemen: Emmy van Lokhorst. Uit de donkere kamer. In: De Gids 122 (1959), p. 218-219. Gerard Knuvelder. Bestaat Dorbeck? In: Raam 4 (1964), p. 55-61 Tristan Haan. W.F. Hermans. In: De nieuwe stem 4 (1959), p. 311-316.
3 De mening van Dr. Lichtenau in De donkere kamer (p. 390-392).
4 Gerard Knuvelder, a.w., p. 60.
5 D. Betlem. De geboorte van een dubbelganger: In: Merlyn 4 (1966), p. 276-290. Ibid. Van Jean Paul tot Van der Waals. Nogmaals ‘De geboorte van een dubbelganger’. In: Raster 1
(1967/1968), p. 71-93, m.n. p. 71-74.
6 Emmy van Lokhorst, a.w., p. 219.
7 Ibid., p. 220. Evenzo: C.J. Kelk. De donkere kamer van Damokles. Adembenemende roman van Willem Frederik Hermans. In: De groene Amsterdammer 82 (1958), no. 46 (15 november 1958) P. 10.
8 J.J. Oversteegen. De donkere kamer van Damokles. Hoogtepunt in het werk van W.F. Hermans:
een eigen wereld en eer, eigen taal. In: Vrij Nederland 19 (1958/1959), d.d. 13 december 1958.
9 Pierre H. Dubois. Een meesterlijke roman van W.F. Hermans. In: Het boek van nu 12 (1958/1959), p. 81-82.
10 Jan Walravens. Een nieuwe W.F. Hermans. In: De vlaamse gids 43 (1959), p. 765-767.
11 De Haagse post van 28 februari 1959, p. 22 (Anonieme bespreking van De donkere kamer).
12 Emmy van Lokhorst, a.w., p. 217, 219.
13 D. Betlem, a.w. (in Merlyn), p. 277, 281.
14 Ibid., p. 278, 282.
15 Ibid. 9 p. 282. Zie verder de Bijlage bij dit artikel, als vervolg op deze noot.
16 Of zoiets mogelijk is en zo ja, hoe dat zou moeten, is naar mijn niet-deskundige dus bescheiden mening op ook voor een leek begrijpelijke wijze uiteengezet door H.C. Rümke in zijn studie over Frederik van Eedens Van de koele meren des doods (Amsterdam 1964).
17 Hoe Ebernuss aan de naam Dorbeck komt, wordt niet duidelijk uit de tekst.
18 Een mogelijke uitzondering heb ik genoemd onder 2. Henri Osewoudt en Egbert Jagtman, sub b. Dit kan ook een compositiefout zijn, zoals gezegd. De verklaringen van anderen zijn vol tegenstrijdigheden (bv. De Vos Clootwijk, p. 318, 140-143 en Zéwuster, p. 371-373).