• No results found

Constant van Wessem, Uren met musici · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Constant van Wessem, Uren met musici · dbnl"

Copied!
201
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Constant van Wessem

bron

Constant van Wessem, Uren met musici. Hollandia, Baarn 1922

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/wess008uren01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

Inleiding

DIT boekje brengt een reeks ‘portretten’ in groote en kleine afmeting, in groote omlijsting zoowel als in medaillon-formaat. Brieven, uitspraken, beschrijvingen dragen bij tot een weergave van de wezenstrekken der behandelde componisten, en de keuze is vooral gedaan om daarmede de figuren naar hun innerlijk- zoowel als uiterlijk-menschelijke gedaante te teekenen. Het bijeengebrachte wil dus niet een keur zijn uit de belangrijkste schrifturen of documenten, die wij van een bepaald componist bezitten, maar bevat slechts die stukken, die een sterk zijlicht werpen op de karakteristieke details van hun persoon en hun wezen. Men bedenke, dat wij thans

‘uren met musici’ gaan doorbrengen en niet ‘uren met muziek’ (hoewel, naar Romain Rolland zeer juist zegt, Beethoven's Heiligerstadter testament op een even schoone wijze van Beethoven getuigt als een zijner sonaten).

Er is een reeks opgesteld, die met Mozart aanvangt en met Claude Debussy sluit, en die te meer als een geheel kon worden genomen voor een klein boekje, daar een verhouding van musicus tot hun muziek hen door de tijdruimte heen verbindt. Voor deze reeks werd naast Mozart, Beethoven, Chopin, Liszt, Mahler en Debussy ook een onbekendere gekozen als Grétry,

Constant van Wessem, Uren met musici

(3)

die uitgebreide en brillant geschreven memoiren naliet vol karakteristiek van een muzikaal-menschelijk gemoedsleven. Naast typische uitspraken vol geest, mocht het aangrijpend hoofdstuk over het sterven van zijn drie dochters niet ontbreken, een der schoonste romantische schilderingen van een tragische fataliteit, gesteld in een sereene en berustende verhaaltoon.

Een bladzijde opent de reeks, gekozen uit de voorschriften, die Couperin, de groote Fransche clavecinist der 18

e

eeuw in zijn ‘De kunst het clavecimbel te bespelen’ gaf voor de goede manieren bij het musiceeren, om daarmede, als karakteristiek van den galanten tijd der Rokoko met zijn accent op gezelschapskunst, Mozart's periode in te leiden.

Na den musicus, die tot zijn muziek geen andere verhouding heeft dan dat hij haar

schrijft voor de verstrooiïng van een élite, wier aangestelde en betaalde (soms zelfs

niet betaalde) bediende hij is, treedt het type aan den dag van den uit de Revolutie

voortgekomen, romantischen musicus, die deelneemt aan de groote ideeën en idealen

van zijn tijd, eerst als mensch, later ook in zijn werk. Het is het type, dat het eerst

wordt ingeleid door Beethoven, die het oude type van den in dienstbaarheid

ondergeschikt levenden ‘rijks-componist’ (zooals Joseph Haydn zichzelf spottend

noemde) vernietigt. Met Beethoven krijgt de musicus een verschijningsvorm, die het

voorbeeld voor een ge-

(4)

heele eeuw van kunstenaars is geweest en die zijn laatste volmaking vindt in de figuur van Franz Liszt, den koninklijken en hartstochtelijken kunstenaar-virtuoos.

André Suarès geeft in zijn ‘Vues sur Beethoven’ aan hoe de mensch Beethoven onbewust model heeft gestaan met zijn geestdrift voor de ideeën der Vrijheid, der Revolutie, voor Bonaparte en voor de natuur, bij een reeks musici, die meer zijn romantische hart dan zijn machtige klassieke kunst met hem gemeen hebben:

‘De mensch Beethoven is voor de musici, die in 1830 tot 1840 twintig jaar waren wat Byron voor de dichters was. Zij hebben zijn manier van doen, zijn uiterlijk en zelfs zijn haren overgenomen. De grootsten en origineelsten hebben er aan mede gedaan, zelfs Liszt, zelfs Wagner. Berlioz is er het meest geslaagde voorbeeld van en tevens het somtijds belachelijke slachtoffer. Met Beethoven is de musicus niet langer een kunstenaar, die naast zijn kunst als simpel mensch leeft; hij wordt eensklaps een soort orakel, een profeet. Hij is de geïnspireerde, wien alles veroorloofd is, de hedendaagsche Christus, de sublieme hostie van het genie. Beleefdheid, matiging, kalmte, de sociale deugden bestaan niet meer voor dezen bezetene; hij vindt het beneden zich ze te beoefenen. De musicus is steeds subliem en steeds dionysisch.

Naar het voorbeeld van Beethoven wordt ieder musicus een sibylle, ten prooi aan de godheid. Noch Bach, noch Mozart, noch een

Constant van Wessem, Uren met musici

(5)

ander had zulk een bizarre rol gespeeld. Beethoven incarneert hem op zijn natuurlijkst:

als volksman. Hij is de broeder van Jean Jacques Rousseau. Beethoven is strenger, maar zij zijn gelijkelijk helden der moraal, fanatiek tot aan walging toe, niet meer in staat te glimlachen. Met Beethoven houdt de muziek op een verstrooiïng te zijn: zij wordt een religie’.

De romantiek, eenmaal de ziel van een tijdperk geworden, belicht thans de levens der musici en geeft ze een opvallende individualiteit overeenkomstig de gevoelens en verlangens van hun milieu. Zij is ook de taal, waarin zij zelf zich uitdrukken, en de tijdgenooten, die over hen schrijven nemen de opvallendheden van hun uiterlijke verschijning en zegswijzen tot leiddraad bij hun biographieën, die zij tot kunstwerken van idealiteit, melancholie en lofspraak omscheppen. ‘Men moet’, zoo schrijft St.

Saëns, ‘eens hebben kunnen hooren met welk een kwijnend accent de vrouwen in den tijd van Louis Philippe de twee syllaben van de naam “Chopin” uitspraken’.

Chopin, wiens ziekte, hoe echt zij ook was, als een houding, die hij aannam werd

voorgesteld! Deze elegante ‘jeune malade à pas lents’ werd het mode-symbool in

een tijd, dat het tot den bon ton behoorde er bleek en mager uit te zien, en een prinses

Belgiojoso op de Parijsche boulevards verscheen, gekleed in zwart en zilverachtig

wit, er even spookachtig uitziende als de Dood zelf.

(6)

Ook de groote geesten onder de tijdgenooten, zooals Franz Liszt, drukken zich uit in die taal der romantiek, die Schlegel zoo juist heeft gekenschetst als ‘verlangen naar het oneindige’. Het boek van Liszt over Chopin, in 1850 geschreven, een jaar na Chopin's dood, is de echo van zijn omgeving en de aureool, die hij rond het hoofd schept van den gestorvene, de ‘zachte harmonische genius, wiens naam bij hem, die hem in het hart draagt, een geheime huivering wekt als bij de herinnering aan een hooger wezen, dat hij het geluk heeft gehad te kennen’, is eveneens geworden uit de romantische visie, - hoewel er in zijn taal ook suggestief het mysterieuse

vleugelgerucht der oneindigheid rondom dit leven, dat steeds zoo nabij den dood stond, doorklinkt.

Doch hoewel het tijdperk der romantische cultuur eerst langzaam aan zich zelf ten gronde gaat, terwijl ook in Duitschland de nood der problemen nog opschreeuwt in de gigantische symphonieën van een Gustav Mahler, wordt een nieuw en

onmiddellijker musicus-type geboren, minder philosophisch, minder populair, als met geweld de aureool der openbare befaamdheid verbrekend en de eenvoud als hoogste waarde van het gemoed huldigend. De musicus bracht ‘de verlichting van zijn eeuw’ ten offer aan het harmonische en intieme wezen van zijn kunst. Het is Claude Debussy, ‘musicien français’, die er het eerst op wijst dat zijn omgeving den musicus bederft, en die weer Mozart's uitspraak:

Constant van Wessem, Uren met musici

(7)

‘Muziek, ook wanneer zij schrikwekkend wil zijn, mag het oor nooit beleedigen, doch het ook dan nog bekoren’, interpreteert met zijn:

‘De muziek wil, vóór alles, bekoren’.

Met Debussy is dan ook inderdaad het type van musicus geheel veranderd. Hij is weer gehéél musicus (‘musicien’, zooals de Fransche betiteling luidt). Hij nadert Mozart weer in wat dezen aan de meest uiteenloopende geesten, aan een Goethe zoowel als aan een Stendhal, dierbaar deed zijn en dat Romain Rolland benoemt met

‘de volmaakte gezondheid van Mozart's kunst, de kunst van een musicus, geboren om muziek te scheppen’. Wanneer de kunst van Debussy, oppervlakkig bezien het product van cultuur, een schepping van een laatste cultureele nuance is en haar klankverfijning bereikt door de overrijp geworden bloei van een bepaald cultuurleven, dat de broeikasverfijning van orchideeën scheen te gelijken, dan is zij toch, evenals bij de kunst van Mozart, slechts door deze cultuur gedragen, doch in haar z i n g e n d h a r t er door onaangetast gebleven.

Debussy verschilde ook als musicus, als u i t e r l i j k e m u z i k a l e f i g u u r ,

geheel van den musicus van de vorige generatie, waarvan sommigen nog zijn

tijdgenooten waren. Hij had zelfs zoo weinig uiterlijke individualiteit, dat men hem

in de wereld nauwelijks gezien heeft. In zijn kleeding week hij van niemand af,

(8)

hij droeg geen lange haren, rookte een sigaar, wandelde rustig door 's heeren straten en bij voorliefde buiten. Toen hij in 1918 stierf, moesten, zij, die zich belasten met het schrijven van necrologieën, zich met enkele datums en een opsomming van zijn werken tevreden stellen. Wat wij van de romantische musici zoo overvloedig bezitten, n.l. anecdoten, daarvan kennen wij bij Debussy zoo goed als niets. Debussy schreef wel een tijd lang artikelen in een revue voor jonge kunst, de R e v u e b l a n c h e , doch het tijdschrift bleef onopgemerkt en de artikelen, die in een schijnbaar oppervlakkigen vorm gehouden waren en meer causerieën gelijken dan ernstig bedoelde opstellen, ook (zij kunnen ons thans dienen ter beoordeeling van Debussy's muzikalen smaak). Om het ‘succes’ gaf Debussy niet. Het was zelfs zijn grootste ambitie vergeten te worden door de automobielen-en-rijpaarden-aristocratie. Reeds in zijn jeugd hield hij zich afzijdig van de muzikale ‘foire sur la place’. Voor hem gold ook wat Huvelin van de andere jonge impressionisten zeide: ‘dat zij leefden als iedereen en zoo niet, dan onthielden zij er zich van hun avonturen van de daken te schreeuwen’. Debussy leefde niettegenstaande zijn groote intelligentie jegens anderen, alleen voor zijn kunst. Daarmede leefde hij als een ‘musicien-poète’, zich van alle ambitie zuiver houdend en door veredelde intellectueele geestesverfijning weer als een kind genietend en ondergaande. Door een nieuw

Constant van Wessem, Uren met musici

(9)

gemoed gereinigd had zijn cultuur alle cultuur kunnen overgroeien. Zoo kan men zich Debussy's heldere kunst verklaren in een tijdperk, dat het intellect zelf alom een buitengewoon naar decadence zweemend raffinement vertoont en het gevoelsleven doet ontaarden in cerebraliteit en ‘literatuur’.

Nieuwe musici groeien op. De uitzonderlijke kunst is voorbij en ook de

uitzonderlijke en individualistische kunstenaar. Jonge komponisten hebben zich in Frankrijk tot een groep vereenigd, en schrijven een muziek, die ronduit open staat voor het instinctieve gevoelsleven der algemeenheid. Zij zoeken uit de kunst van music-hall, foxtrot en cabaret een veredelde kunstsoort te scheppen: Vox populi, vox Dei!

Maar met Debussy willen wij onze reeks afsluiten.

(10)

Couperin (bijgenaamd de Groote) (1664-1733)

‘Couperin heeft de elegance en den geest tot aan het geniale opgedreven’.

C

OMBARIEU

.

Constant van Wessem, Uren met musici

(11)

Couperin (bijgenaamd de Groote)

Voorrede van ‘De kunst het clavecimbel te bespelen’ (1713)

MEN behoort het lichaam een weinigje naar rechts te wenden, wanneer men voor het clavecimbel zit: de knieën niet te veel aaneen te sluiten en zijn voeten op gelijke hoogte ten opzichte van elkaar te houden, maar vooral de rechtervoet naar buiten.

Ten opzichte van de gelaatsbewegingen kan men zichzelf corrigeeren door een spiegel op de lessenaar van het spinet of clavecimbel te plaatsen.

Het is beter en bevalliger niet de maat te markeeren met het hoofd, het lichaam of de voeten; men moet het voorkomen hebben van zich gemakkelijk te bewegen aan het clavecimbel; zonder den blik op een bepaald voorwerp te vestigen, hem toch niet te zeer laten dwalen: dan, het gezelschap aanzien (wanneer het aanwezig is) alsof men overigens met niets bezig is; deze raad is echter voor hen, die spelen zonder hulp van hun boeken.

Het is de trots en de roem der groote Galanten uit

(12)

het tijdperk der Rokoko geweest, dat in alle doen en denken de goede smaak bij hen als hoogste arbiter gold. Tot in de kleinste nuances der levenskunst bleef aan deze de eindbeslissing en het is teekenend, dat Rameau, de geniaalste der maîtres clavecinisten, der meesters van het clavecimbel tijdens de 17

e

en 18

e

eeuw, er zich op beriep, toen hij oud geworden was, dat hij geen genie meer bezat, maar dat iedere dag nog zijn smaak verbeterde.

Voordat deze ‘goede smaak’ zich echter tot de strakheid van een levensstijl kon veredelen, waarvan zulk een geschrift als het geciteerde van Couperin getuigenis aflegt, ging er een bonte wereld van barok aan vooraf, die Watteau reeds zoo treffend op zijn portretten en idyllen in beeld bracht, en die later door Verlaine zoo

lachend-melancholisch is bezongen in zijn ‘Fêtes galantes’:

‘Et leur molles ombres bleues Tourbillonnent dans l'extase D'une lune rose et grise, Et la mandoline jase Parmi les frissons de brise’.

Dans, spel en muziek werden onderworpen aan de voorschriften der heerschende zeden, als ‘versieringskunst’. Het joyeuse vierde hoogtij. Zelfs de officieele

ceremoniëen ontkwamen niet aan den dartelen moedwil van een genialen inval: de

‘Messe de révérences’ werd

Constant van Wessem, Uren met musici

(13)

voortaan gedanst en heette ‘Ballet des écrevisses’ (kreeften-ballet). De bon viveurs en de genieën hebben deze barok geschapen; maar de waarlijk aristocratische rust gaf eerst de Rokoko aan dit tijdperk.

De taak om als decorum der mondaine salons te dienen legden den clavecinisten de verplichting op hun kunst te verfijnen naar den goeden smaak. Uit het geciteerde stuk van Couperin blijkt hoe de clavecimbelspeler zelf meester der gratie behoorde te zijn, zoodat eenheid van stijl den uitvoerder aan de muziek en de muziek aan den uitvoerder bond. Een eigenaardig gebruik, ontstaan uit de wisselwerking tusschen kunst en samenleving is dat der galante bovenschriften in de muziek der clavecinisten, die aan hun stukken de suggestie geven van een of ander personage, in zulk een titel genoemd, muzikaal te ‘illustreeren’ en welke de toehoorders behagelijk in de sfeer van het galante leven deed vertoeven. Wij worden soms door een geheele galerij van muzikale ‘vrouwenportretten’ rondgeleid, portretten der 18

e

eeuwsche vrouwen: de

‘piquante’, de ‘wellustige’, de ‘betooverende’, de ‘engelachtige’, de ‘preutsche’, de

‘onnoozele’, enz. De musici hingen nu eenmaal van de salon-wereld af, hun kunst stond in dienst der groote heeren. Ieder van hen had een of ander machtigen

begunstiger, die in de opdrachten der nieuwe composities gehuldigd moest worden.

De violist Leclair, componist van vioolsonaten, schrijft aan Bonnier

(14)

de la Mosson, ‘maréchal général des logis des camps et armées du roi, trésorier général des Etats de la province du Languedoc:

‘Monsieur, mijn persoon en mijn talenten zijn u reeds zoo zeer gewijd dat het voortaan onnoodig lijkt uw naam aan het hoofd van mijn werken te plaatsen; maar zou ik geen onrecht begaan aan hem, die ik er onkundig van liet, dat het alleen het succes is dat mijn werk bij u heeft gehad waardoor ik heden in staat ben dit het publiek aan te bieden?’

Zoo zeer hoveling was Couperin niet. Hij is een groot componist, die, zoo hij zich al tot het gezelschap richt, dit op een hoofsche en voorname manier doet. Bij de eerste aflevering van zijn ‘pièces de clavecin’ geeft hij een toelichting van wat deze muziek met haar bovenschriften wil uitdrukken:

‘Ik heb steeds, deze stukken componeerend, voor den geest gehad de verschillende gelegenheden, die mij daartoe aanleiding waren: de titels beantwoorden zoodanig aan de ideeën, die ik heb gehad, dat men mij van nadere preciseering zal willen ontslaan. Wanneer er intusschen onder deze titels eenige mochten zijn, die schijnen te willen vleien, waarschuw ik er voor dat zij het opschrift zijn van stukken, die een soort portretten bedoelen, welke men soms nog al gelijkend heeft

Constant van Wessem, Uren met musici

(15)

gevonden wanneer ik ze speelde, en dat het meerendeel der titels eerder aan het

beminnelijke origineel is gegeven, dat ik heb willen voorstellen dan aan de copie,

die ik er van heb gemaakt’.

(16)

Mozart

(1756-1791)

‘Componeeren is mijn ware vreugde en mijn eenige hartstocht’.

M

OZART

.

Constant van Wessem, Uren met musici

(17)

Mozart

Zijn uiterlijke verschijning

HIJ moet zijn geweest een kleine, fijn gebouwde man, achtergebleven in

lichaamsgroei, met rustelooze bewegingen. Als kind was hij wat men noemt ‘een

mooi jongetje’. In het ovale kindergezicht bleven nog door hun geringere, meer aan

elkaar evenredige afmetingen, de groote, wat uitpuilende oogen, de lange, gebogen

neus en de licht opgewipte, week gelijnde lippen van den man een fijn, aantrekkelijk

geheel. Toen, gezond en naief, maar eenigszins opgedirkt in gala-kleedij met zijn

degen opzij en gefriseerd staartpruikje, scheen hij met een fijne cultuur, als dons

gestoven uit een poederkwast, omwolkt. Later werd hij mager in het gezicht,

geelachtig van huidkleur en onvast van trekken. De blik van zijn eens zoo klare,

gespiegelde oogen kreeg iets mats, zooals zijn geheele voorkomen daarbij iets

afgetrokkens had. ‘Wanneer hij werkeloos was’, vertelt een tijdgenoot, ‘dan namen

de vingers van zijn kleine, vrouwelijk gevormde handen, steeds de stand aan van op

de toetsen van een klavier te rusten’. Men vond hem steeds goed geluimd, maar

veelal in gedachten. Hij had wat zijn physiek betreft, zoo'n sterke behoefte aan

beweging, dat hij niets van zijn dagelijksche bezigheden stilstaand

(18)

kon doen. Lang stilzitten maakte hem hoogst nerveus. Toch hechtte hij wel aan rustig verkeer in gezelschap. Hij hield van de menschen en hun gesprekken en mocht zelf graag vertellen. Hij gaf aan zijn verhalen liefst een vriendelijk-humoristisch tintje;

hij uitte zelden hatelijkheden en dan nog in hun verzachtsten vorm. Hij vond er een naïef genoegen in plagende rijmelarijen op sommige personen te dichten, b.v. op zijn zuster, op zijn nicht en op zijn gestorven spreeuw. Hij was als zijn muziek, die altijd z i n g t .

Constant van Wessem, Uren met musici

(19)

Mozart en het spinet

DE allure van Mozart aan het spinet is nog die van den Rokoko-kamermuziekspeler.

Ook in den stijl van zijn spel is hij met het wezen van zijn instrument vergroeid, waarvan Couperin reeds schreef dat het zijn eigenaardigheden had als de viool de hare: ‘als zijn toon niet kan aanzwellen, heeft het andere voordeelen: de

nauwkeurigheid, de helderheid, het schitterende en den grooten omvang’. De vroegere clavecinist was medespeler in den groep der bezoekers van het Rokoko-salon. Mozart is reeds vooral musicus, doch hij zocht spontaan ‘het sierlijk gebaar’ bij het uiterlijk van zijn spel in natuurlijke en harmonische overeenstemming te brengen met het eenvoudige en cantabile wezen van zijn kamer-muziek, geboren uit het spinet. Maar Beethoven, die tegenover de gezelschapskunst al zoo waarlijk

revolutionair-misprijzend stond, moest het spel van Mozart, dat hij een enkele maal hoorde, om dezen stijl van het milieu reeds veroordeelen. Hij noemt dit spel ‘zuiver en duidelijk, maar wat leeg, wat ouderwetsch’. Mozart speelde op het spinet, het instrument van zijn jeugd, toen hij voor het eerst het sprookje had beluisterd, dat in den dunnen klank sluimerde, en hij is voortgegaan later op de pianoforte te blijven spelen alsof het op een spinet was.

De wijze van voordracht bij Mozart liet zich ken-

(20)

merken door de houding van de hand. Daarvan zeiden de tijdgenooten, dat hij ze

‘zoo zacht en natuurlijk over de klaviatuur wist te doen bewegen, dat het oog er niet minder door bekoord werd als het oor door de klanken’. In een eigen uitgesproken meening stelde Mozart steeds voorop, dat de klavierspeler een r u s t i g e en v a s t e hand behoorde te verkrijgen om n a t u u r l i j k en l i c h t de vlugste passages ten uitvoer te kunnen brengen. Het b e h e e r s c h e n van het tempo noemde hij een der belangrijkste factoren bij het correcte spel: nimmer een in allegro-tempo

gecomponeerd stuk presto nemen, noch probeeren door overdrijving van een snel tempo het ‘vurig’ te maken: ‘want wanneer het vuur niet in de compositie zit, dan wordt het er door afjakkeren toch niet uitgehaald’.

Constant van Wessem, Uren met musici

(21)

Een Frankforter concertaankondiging uit 1763

‘DE knaap zal ook een concert geven, bij symphonieën ook het klavier accompagneeren, de toetsen van het klavier met een doek geheel bedekken en op het doek even goed spelen alsof hij de klaviatuur voor oogen had;

hij zal vervolgens van uit de verte tonen bepalen, die men apart of in accoorden op het klavier of op alle slechts denkbare instrumenten, klokken, glazen voorwerpen en horloges aangeeft’.

(In 1763 maakte Leopold Mozart de eerste kunstreis met zijn beide kinderen Marianne en Wolfgang Mozart. De jonge Mozart telde toen nog geen 9 jaar, en de vader was met hem uitgetrokken om ‘het van God begenadigd kind aan Europa en de menschheid voor te stellen’.

In Italië, gedurende de reis in 1770, wekte Wolfgang Mozart zulke groote verwachtingen, dat zelfs de aandacht der geleerde wereld op dit ‘wonderwerk der natuur’ gevestigd werd. Er werden aesthetische verhandelingen over hem geschreven en lofdichten op hem gemaakt, zoodat Charles Burney in zijn reis-dagboek over de Italiaansche muziek noteert, dat ‘men van Thomassine (een veertienjarige

Engelschman, Thomas

(22)

Lingley, vioolvirtuoos) en van den kleinen Mozart in heel Italië spreekt als van de genieën ‘die de grootste verwachtingen geven’. Trouwens, aan eerbewijzen en giften heeft het de Mozarts op hun concertreizen nooit ontbroken. Reeds in 1765, op hun reis door Holland, bericht Leopold Mozart naar huis ‘dat zij genoeg verzilverde en ingelegde snuifdoozen hebben gekregen om er een winkel van te kunnen opzetten’).

Constant van Wessem, Uren met musici

(23)

Brief van den 13-jarigen Mozart

1)

Rome, 14 April 1770

IK ben, Godlof, benevens mijn miserabele pen gezond en kus Mama en Nannerl duizend of 1000 malen. Ik wenschte alleen, dat mijn zusje in Rome was, want die stad zou haar gewis goed bevallen, daar de Pieterskerk geregeld is en vele andere dingen in Rome geregeld zijn. De mooiste bloemen dragen zij nu voorbij (het was Corso); dat vertelt Papa me zoo juist. Ik ben een domoor, dat weet men wel. O, ik zit in verlegenheid. In ons kwartier is slechts één bed. Dan kan Mama zich

gemakkelijk voorstellen, dat ik bij Papa niet tot slapen kom. Ik verheug mij op het nieuwe kwartier. Nu heb ik juist den Heiligen Petrus met den sleutelbos, den Heiligen Paulus met het zwaard en den Heiligen Lucas met mijn zusje, enz. nageteekend. Ik heb de eer gehad den voet van den Heiligen Petrus in de St. Pieter te kussen, doch daar ik het ongeluk heb van zoo

1) Deze brief is een dier kinderlijke en vriendelijke brieven, die de 13-jarige Mozart, met zijn vader op een Italiaansche reis zijnde, naar huis schreef aan moeder en zuster.

(24)

klein te zijn, heeft men mij, die zich noemt den ouden W

OLFGANG

M

OZART

op moeten tillen.

Constant van Wessem, Uren met musici

(25)

Een brief van Mozart's vader aan zijn zoon

1)

‘JE brief van 4 Febr. (1778) heb ik met verwondering en schrik doorgelezen. Ik begin er ook aan, hem heden te beantwoorden, nadat ik den geheelen nacht niet heb kunnen slapen en zoo mat ben, dat ik heel langzaam woord voor woord moet schrijven en hem zoo bij stukjes en beetjes tegen morgen ten einde brengen. Ik was goddank tot nog toe steeds welgemoed; doch deze brief, waarin ik mijn zoon aan niets anders meer herken dan aan de fout, dat hij alle menschen op het eerste woord gelooft, zijn te goed hart door vleierijen en mooie woorden aan ieder blootgeeft, zich door een ieder naar alle hem gedane voorstellen naar believen laat heen en weer

1) Mozart heeft als kind zijn vader steeds als leidsman van zijn leven beschouwd. Doch als de groote scheiding komt, die de natuur tusschen ouders en kinderen stelt: de vrouw, wordt de goedgemeende zorg van Leopold Mozart te krampachtiger en zijn te goed overwogen argumentatie, hoe een behoedende liefde daaruit ook spreekt, den zoon te zwaar. Wolfgang Mozart had te Mannheim zijn intrek genomen bij de familie Fridolin Weber, en hij verliefde op de oudste dochter Aloysia, die hij tot prima donna eener opera wilde opleiden. Leopold Mozart's brief is een antwoord op plannen, die de zoon hem in een schrijven had uiteengezet.

(26)

trekken en zich door invallen en door niet genoeg overlegde, alleen in de verbeelding te bereiken vooruitzichten er toe laat brengen zijn eigen roem en voordeel aan het voordeel van vreemde menschen op te offeren, deze brief heeft mij des te meer terneer geslagen, omdat ik hoop had, dat eenige reeds beleefde voorvallen en mijn hier mondeling en later schriftelijk gedane waarschuwingen je hadden moeten overtuigen, dat men voor zijn geluk zijn goed hart met de grootste terughouding moet bewaren, niets zonder het grootste overleg ondernemen en zich nooit door enthousiaste voorstellingen en blinde invallen moet laten meeslepen. Ik bid je, mijn lieve zoon, lees dezen brief met aandacht, neem er den tijd voor hem met verstand te lezen - groote, goede God, de voor mij zoo heerlijke oogenblikken zijn voorbij, dat gij als kind en knaap niet slapen gingt zonder, op den stoel staande, mij het oragnia figataxa voor te zingen, mij meermalen en aan het eind op het neuspuntje te kussen en mij te zeggen, dat wanneer ik oud zou zijn, je mij in een glazen stolp voor alle tocht bewaren wildet, om mij steeds bij je te houden. Hoor mij toch met geduld aan!-

Onze Salzburger omstandigheden zijn je vol-

Constant van Wessem, Uren met musici

(27)

komen bekend, je weet van mijn slecht inkomen en ten slotte waarom ik mijn belofte gehouden heb: je weg te laten trekken, en ook al mijn moeilijkheden.

De bedoeling van je reis was tweeërlei: òf een vasten, goeden dienst te zoeken, òf, wanneer dit mislukte, je naar een groote plaats te begeven, waar groote verdiensten zijn. Beide geschiedde met het oog er op: je ouders bij te staan en je lieve zuster voort te helpen; vóór alles echter jezelf eer en roem in de wereld te verschaffen, wat ook eensdeels in je kindsheid reeds geschiedde, anderdeels in je jongelingsjaren;

doch het komt nu op jou aan je langzamerhand tot het grootste aanzien te verheffen,

waarin een toonkunstenaar ooit ge staan heeft. Dat ben je aan je door den goeden

God geschonken, buitengewone talenten verschuldigd en het hangt nu van je verstand

en je levenswijze af of je als een gewoon toonkunstenaar, dien de wereld vergeet, of

als een beroemd kapelmeester, van wien het nageslacht ook nog in boeken leest,

(wilt sterven), - of je door een of ander vrouwspersoon ingepalmd, met een kamer

vol noodlijdende kinderen, op een stroozak, dan wel of je na een op christelijke wijze

doorgebracht

(28)

leven met tevredenheid, eer en rijkdom, bij ieder in aanzien, wilt sterven.

Je reis naar München - je weet de bedoeling - zij leverde niets op. Welmeenende vrienden wenschten je daar te hebben. - Je wensch was daar te blijven. Je vondt de zaak te doen - ik vond het niet - lees maar na wat ik je heb geantwoord. Je hebt eergevoel in je lijf: zou het je, wanneer het ook geschied was, eer opgeleverd hebben, van 10 personen en hun maandelijksche genade af te hangen? - Daarop was jij verbazend met de kleine zangeres van het theater ingenomen en je wenschtet niet minder dan het Duitsche theater er boven op te helpen: nu verklaar je, dat je niet eens een komische opera zoudt willen schrijven. Zoodra je de poort van München achter je hadt, was je ook, zooals ik voorspelde, je geheele vriendschappelijke

subscribentengezelschap vergeten - en wat zou het nu in München geweest zijn? - Aan het eind ziet men steeds de voorzienigheid van God. In Augsburg heb je je kleine avonturen gehad, je met de dochter van mijn broeder vroolijk bezig gehouden, die je nu ook nog haar portret moest sturen. - Het overige heb ik je in de eerste brieven naar Mannheim

Constant van Wessem, Uren met musici

(29)

geschreven. Bij Wallerstein maakte je duizend grappen, danste en speelde, zoodat men je als een vroolijk, dwaas mensch bij de toen aanwezigen aanprees, wat aan den heer Becké gelegenheid gaf je verdiensten te verkleinen, die nu slechts bij twee heeren door je composities en het klavierspel van je zuster in een ander daglicht gesteld worden, daar zij steeds zeide: ‘ik ben een leerlinge van mijn broeder’, zoodat zij de meeste hoogachting voor je kunst hebben en zich zeer over de slechte

composities van den heer Becké uitlieten.

Te Mannheim heb je er zeer goed aan gedaan je bij den heer Cannabich geliefd te maken. Op eens komt echter de nieuwe kennismaking met de familie Weber: nu is al het vorige voorbij, nu is die familie de verstandigste, christelijkste familie, en de dochter is de hoofdpersoon in het tusschen je eigen en haar familie plaats vindend treurspel, en alles wat je je in de verblinding, waarin jou voor alle menschen openstaand goed hart je gebracht heeft, zonder voldoende overleg inbeeldt, is zoo juist en zoo onfeilbaar alsof het geheel van zelf zoo gaan moest.

Je denkt haar als Prima Donna naar Italië te brengen. Zeg mij eens of je één Prima

Donna

(30)

kent, die als Prima Donna, zonder van te voren reeds in Duitschland meermalen opgetreden te zijn, het theater in Italië heeft betreden? In hoeveel opera's is niet Signora Bernacconi in Weenen opgetreden en wel in opera's onder het nauwkeurigste toezicht van Gluck en Calbabigi! Hoeveel opera's zong M

lle

Deiber in Weenen onder leiding van Hasse! Hoeveel maal trad M

lle

Schindler in het Weenertheater op, nadat zij haar entrée maakte bij een huisopera op het landgoed van Baron Fries, onder leiding van Basse en Tesi en Metastasio! Hebben al die personen het durven wagen zich zoo maar aan het Italiaansche publiek voor te stellen? En hoeveel protectie en hoeveel aanbevelingen hadden ze eerst noodig om hun doel te bereiken? Vorsten en graven bevalen hen aan en beroemde componisten en dichters stonden voor hun geschiktheid in.

En gij wilt dat ik maar naar Luzziati schrijf en je wilt voor 50 dukaten een opera schrijven

1)

en

1) Mozart had het plan op zijn Italiaansche reis met de Webers opera's te schrijven waarin Aloysia als prima donna zou kunnen optreden. In dien geest schreef hij ook aan Leopold Mozart, daarbij opgevende hoeveel hij voor iedere opera vragen zou als honorarium. Luzziati was een van zijn vaders vrienden te Verona. De Alcensa was de Opera te Venetië.

Constant van Wessem, Uren met musici

(31)

je weet toch dat de Veronezen geen geld hebben en nooit een nieuwe opera laten schrijven. Ik moet nu aan de Alcenza gaan denken, daar Michel-agata mij niet eens antwoord gaf op mijn 2 vorige brieven. Ik wil toegeven dat M

lle

Weber als een Gabrielli zingt; dat zij een s t e r k e stem voor het Italiaansche theater heeft enz.; dat zij een goed uiterlijk voor een Prima Donna heeft, maar het is toch belachelijk dat je voor haar goed acteeren in wilt staan. Daar is wat meer voor noodig; niet alleen een meisje, maar ook een reeds op het theater geoefende man beeft bij zijn eerste optreden in een vreemd land. En dacht je dat dit alles is? Geenszins - denk eens aan wat een meisje al zoo noodig heeft in betrekking tot de kleeding, de houding, de tooi!

Maar je weet alles zelf als je maar even wilt nadenken; ik weet dat een goed

overleggen van dit alles je zal overtuigen, dat je plan wel uit een goed hart voortkomt

maar tijd en veel voorbereiding noodig heeft en er een geheel andere weg moest

worden ingeslagen om het na korteren of langeren tijd uit te voeren. Welke impresario

zou niet lachen, wanneer men hem een meisje van 16, 17 jaar, dat nog nooit op het

tooneel had gestaan, wilde recommandeeren?

(32)

Je voorstel (ik kan nauwelijks schrijven, als ik daar aan denk), het voorstel om met den heer Weber en notabene 2 dochters rond te reizen zou mij bijna mijn verstand hebben doen verliezen. Liefste jongen! hoe kon je je door zulk een afschuwelijke gedachte ook maar één uur laten beheerschen? Je brief lijkt wel als uit een roman overgeschreven - en je zoudt er werkelijk toe kunnen besluiten met vreemde menschen de wereld rond te trekken? Je roem, je goede ouders, je lieve zuster op zij te schuiven?

Mij aan spot en gelach bloot te stellen? Ja, aan spot, en je zelf aan de verachting!

Daar ik iedereen, die mij naar je vroeg, zeide dat je naar Parijs zoudt gaan, en ten slotte wilde je met vreemde personen op goed geluk rondtrekken? Neen, daar kàn je na een beetje overleg niet eens meer over denken.

Maar, opdat ik je van alle overijling terughoude, weet dan, dat er juist nu een tijd komt waarin geen enkel verstandig mensch zooiets kan ondernemen. De

omstandigheden zijn nu zoo, dat men niet eens weet op welke plaatsen al niet oorlog zal uitbreken, daar overal de regimenten reeds opmarcheeren of in gereedheid worden gehouden. In Zwitserland? In Holland? Ja, daar is den ge-

Constant van Wessem, Uren met musici

(33)

heelen zomer geen ziel, en in den winter verdient men in Bern en Zürich net zoo veel, dat men niet van honger sterft; verder is er nergens iets te doen. En Holland heeft nu ook aan andere dingen dan muziek te denken en de helft der inkomsten teren meneer Hummel

1)

en de concertonkosten op, en waar blijft dan je roem? Dat is slechts een zaak voor kleine lichten, voor half-componisten, voor knoeiers, voor een Schwindl, een Zappa, een Ricci [deze waren derde-rangs musici]. Noem mij een g r o o t componist, die zich verwaardigde zulk een vernederenden stap te doen?

Vo o r u i t , n a a r P a r i j s !! en dat wel spoedig; zet de groote lui op zij - aut Caesar aut nihil! de gedachte alleen al Parijs te zien, had je voor alle dwaze invallen moeten bewaren! Van Parijs uit gaat de roem en de naam van een man van groot talent door de wereld; daar behandelt de adel menschen van genie met de grootste voorkomendheid, hoogachting en beleefdheid; daar ziet men een schoone levenswijze, die verbazend afsteekt naast de lompheid van onze Duitsche cavaliers en dames, en daar raak je goed thuis in de Fransche taal.

1) Hummel was een Amsterdamsch muziekuitgever, die tegelijk ook concerten arrangeerde.

(34)

Wat de zaak met Wendling

1)

betreft, daar heb je heelemaal niet mee noodig. Neen, ik weet hoe dat zijn zal. Heeft je mama dat niet ingezien, zijt gij dan beiden blind?

Jij was er mee ingenomen en zij dorst je niet tegenspreken. Ik ben er boos over dat het jullie beiden aan vertrouwen en oprechtheid ontbreekt om mij alles uitvoerig en precies te berichten; je deedt met mij als met den keurvorst

2)

hetzelfde en ten slotte moest toch alles uitkomen. Gij wildet mij verdriet besparen en ten slotte schudt gij een geheelen regen van verdrietigheden opeens over mijn hoofd uit, die mij bijna den dood aandoet. Jullie weet en hebt er 1000 voorbeelden van, dat de goede God mij gezond verstand heeft gegeven; dat bij mij het hoofd nog op de rechte plaats staat en dat ik in de verwardste zaken dikwijls nog een uitweg gevonden heb en een massa dingen vooruit gezien en geraden heb: wat hield jullie er van af mij om raad te vragen en steeds

1) Wendling had aan Mozart voorgeslagen hem op zijn reis naar Parijs te vergezellen, doch de vader vertrouwde dien sinjeur niet erg en ried het zijn zoon af.

2) De keurvorst van Beieren had beloofd door zijn protectie Mozart een plaats bij de opera te München als componist te bezorgen.

Constant van Wessem, Uren met musici

(35)

naar mijn wil te handelen? Mijn zoon, je hebt mij meermalen als je oprechtsten vriend

beschouwd, als een goeden vader leeren kennen - denk er over na of ik je niet steeds

vriendschappelijk behandeld heb en je niet heb bediend zooals een dienaar zijn heer

-, je ook alle mogelijken steun verschaft, en je met alle eerlijk en oprecht plezier

geholpen heb, hoewel ik zelf daarbij dikwijls in de grootste moeilijkheden geraakte’.

(36)

Uit brieven aan zijn vader Huwelijk

‘WIJ arme eenvoudige lieden, wij moeten niet alleen een vrouw nemen, die wij liefhebben en die ons liefheeft, maar wij mogen, kunnen, en willen er zoo een nemen, omdat wij niet adellijk, niet hoogwelgeboren en niet rijk zijn, doch arm, gering en onaanzienlijk, derhalve aan een vrouw uit de rijke kringen niets hebben, daar onze rijkdom met ons uitsterft, aangezien wij dien in ons hoofd hebben. En dezen kan geen mensch ons nemen, tenzij dat men ons het hoofd afslaat en dan hebben wij ook niets meer noodig’.

Moreele gezondheid

‘Mijn geaardheid, die meer geneigd is tot een rustig en huiselijk leven dan tot rumoer - ik, die van kindsbeen af nooit gewend was op dingen als wasch, kleeding en zulke aangelegenheden te letten, - kan zich niets noodzakelijkers denken dan een vrouw.

- Ik kan onmogelijk zoo leven als de meeste jongelieden van tegenwoordig. Ten

Constant van Wessem, Uren met musici

(37)

eerste heb ik te veel godsdienstzin en ten tweede te veel naastenliefde om een onschuldig meisje bij den neus te kunnen nemen, en ten derde verafschuw ik het, ook met het oog op mijn gezondheid, met lichtekooien op te trekken. Daarom kan ik u ook zweren nooit met zulke vrouwspersonen iets te doen te hebben gehad. - Maar een ongehuwd mensch leeft naar mijne meening slechts ten halve’.

Over den dood

(Ziekte van zijn vader in 1787)

‘Zeer geliefde vader,

Op dit oogenblik ontvang ik een tijding, die mij zeer terneer drukt, te meer wijl ik uit uw laatste schrijven mocht opmaken, dat gij, goddank, volkomen wel waart.

Nu hoor ik echter dat u ernstig ziek zijt! Hoe verlangend ik een geruststellenden brief van uzelf tegemoet zie, behoef ik u toch niet te zeggen en ik hoop dien ook spoedig te ontvangen, hoewel ik mij er aan gewend heb, mij steeds het ergste voor te stellen.

Daar de dood welbeschouwd het ware einddoel van ons leven is, heb ik mij sinds

een paar jaar zoo met dezen

(38)

waren, besten vriend van den mensch vertrouwd gemaakt, dat zijn beeld voor mij niet alleen niets schrikwekkends meer heeft, maar zelfs veel zachts en troostends

1)

. En ik dank mijn God, dat hij mij het geluk gegund heeft mij de gelegenheid te verschaffen hem als den sleutel tot onze ware gelukzaligheid te leeren kennen. Ik leg mij nooit te bed zonder te bedenken dat ik misschien (hoe jong ik ook ben) den volgenden dag niet meer ontwaken zal, en toch zal geen mensch, die mij kent, kunnen zeggen dat ik in den dagelijkschen omgang somber of zwartgallig ben; en voor deze gelukzaligheid dank ik alle dagen mijn Schepper en wensch haar ieder van mijn medemenschen van harte toe. Ik heb u in een brief reeds over deze quaestie (ter gelegenheid van het treurige sterfgeval van mijn besten vriend graaf von Batzfeld) mijn denkwijze uiteengezet; hij was net zoo oud als ik, een en dertig jaar. Ik beklaag hem niet, maar wel mijzelven en allen, die hem zoo goed gekend hebben als ik. Ik hoop vurig dat gij u, terwijl ik dit schrijf, beter zult voelen; mocht gij tegen alle verwachting niet beter zijn, dan smeek

1) Mozart was sedert eenige jaren toegetreden tot de orde der Vrijmetselaars.

Constant van Wessem, Uren met musici

(39)

ik u het mij niet te verbergen, maar mij de geheele waarheid te schrijven of te laten schrijven, opdat ik zoo spoedig als mogelijk nog in uw armen kan zijn. Dat bezweer ik u bij alles wat ons heilig is!

Ik hoop intusschen op een geruststellenden brief, en in die zoete hoop kus ik u duizend malen de hand, evenals mijn vrouw en Karl; ik blijf eeuwig uw

W

OLFGANG

’.

(40)

Uit brieven aan anderen De roode jas

1)

‘AANGAANDE de mooie roode jas, die mij maar niet met rust wil laten, verzoek ik u zeer mij toch te zeggen waar men haar kan bekomen en hoe duur zij is; want dat heb ik heelemaal vergeten, daar ik alleen in de schoonheid er van verdiept was en niet aan den prijs dacht. Want zoo een jas moet ik hebben, op zoo'n jas is het de moeite waard de knoopen te laten zetten, waarmee ik al lang in gedachten rond loop;

ik heb ze namelijk eens, als ik knoopen voor een jas zocht, in de Brandauïsche knoopen-fabriek vis à vis Dom Milano gezien. Die zijn van paarlemoer met in het midden een mooie gele steen. Ik houd er van alles te hebben wat goed, echt en mooi is! Hoe komt het toch, dat zij die het niet vermogen daarvoor alles zouden willen uitgeven, terwijl zij, die het kunnen het niet doen?’

[De roode jas schijnt Mozart toch gekregen te hebben, want de tooneelspeler Kelly, die in zijn memoires een

1) Uit een brief aan Barones von Waldstetten.

Constant van Wessem, Uren met musici

(41)

beeld ontwerpt van een repetitie van ‘Figaro's Hochzeit’, door Mozart geleid, vertelt,

‘hoe Mozart in een rooden pelsmantel en een steekhoed met tressen op bij de generale repetitie op het tooneel stond en het tempo aangaf’.]

Over zijn componeeren

‘Men dwaalt, als men denkt dat mij mijn kunst zoo gemakkelijk is afgegaan. Ik verzeker u, dat niemand zich zooveel moeite heeft gegeven bij de studie der

compositie-leer. Er is niet licht een belangrijk meester te vinden, dien ik niet ijverig en dikwijls verscheidene malen heb bestudeerd.

Hoe ik componeer?

Wanneer ik goed mijzelf ben en in alle opzichten gedisponeerd, b.v. op reis in een

postwagen of na een goeden maaltijd bij het wandelen en 's nachts als ik niet slapen

kan, dan komen bij mij de gedachten stroomsgewijs en het best op. Waar vandaan

en hoe, dat weet ik niet, doet er ook niet toe. Die mij nu bevallen, die houd ik in mijn

geheugen of neurie ze ook wel bij mij zelf, zooals anderen mij tenminste gezegd

hebben. Houd ik die nu vast, dan komt weldra het een

(42)

bij het ander volgens contrapunt of volgens den klank der verschillende instrumenten, enz. enz. Daar wordt mijn gemoed warm onder, wanneer ik namelijk niet wordt gestoord; het wordt steeds grooter en grooter en ik breid het steeds verder en duidelijker uit en het ding wordt in mijn hoofd bijna klaar, zoodat ik het daarna met één blik, zooals een mooi beeld of een knap mensch, in den geest overzie, en het volstrekt niet na elkaar, zooals het komen moet, in de verbeelding hoor, maar dadelijk alles te samen. Dat is me een heerlijkheid! Al dat vinden en scheppen gebeurt in me als in een helderen, schoonen droom; maar òver hooren, zoo alles bij elkaar, dat is toch het beste. Wat nu zoo tot stand is gekomen, vergeet ik niet gemakkelijk meer, en dat is misschien wel het beste geschenk, dat onze Heer me heeft gegeven. Wanneer ik daarna eenmaal met schrijven bezig ben, dan neem ik uit den zak van mijn hersenen dat, wat ik daarin verzameld heb. Daarom komt het dan ook tamelijk wel op het papier; want het is eigenlijk al klaar en wordt ook zelden veel anders dan als het reeds in mijn hoofd is geweest. Daarom kan ik mij bij het schrijven ook laten storen en mag er om mij heen van

Constant van Wessem, Uren met musici

(43)

alles gebeuren, ik schrijf toch, kan ook daarbij babbelen, b.v. over koetjes en kalfjes of over Pietje en Klaasje of zoo iets’

1)

.

(Mozart bericht ergens, dat onderwijl dat hij de slotfuga van een stuk neerschreef, hij het praeludium, dat vooraf moest gaan, uitdacht!)

1) Een merkwaardig contrast vormt deze arbeidsvlotheid met de moeite, welke Beethoven had, die aan het thema van een symphonie alleen al jaren werkte.

Beethoven bekende deze werkwijze aan Bettina von Arnim in de volgende door haar opgeteekende bewoordingen:

‘Uit den brand van het enthousiasme laat ik de melodie ontsnappen; ik achtervolg haar, hijgend haal ik haar in; zij vliegt opnieuw weg, zij verdwijnt, zij duikt onder in een chaos van verschillende emoties. Ik bereik haar nog eens; ik grijp haar, vol verrukking omhels ik haar, als waanzinnig: niets kan mij meer er van scheiden, en ten laatste triomfeer ik met het eerste muzikale idee’.

Het lijkt een liefdesgeschiedenis. Maar voor Beethoven was de muziek steeds meer dan alleen muziek. Aan het thema van het ‘Freude’-slotkoor der 9desymphonie werkte hij vrijwel zijn geheele leven.

(44)

Humoristisch verhaal van Mozart over zijn reis per postwagen van Salzburg naar München (Nov. 1780)

‘IK had een zeer vermoeiende reis. Ik verzeker u, dat het niemand van ons mogelijk was des nachts ook maar één minuut te slapen. Die wagen schokte iemand zijn ziel uit zijn lijf. En de zitplaats! hard als steen. Van Wasserburg af dacht ik inderdaad mijn achterste niet heelhuids naar München te zullen brengen! Het was heelemaal bultig en vermoedelijk vuurrood. Gedurende twee geheele posten reed ik met de handen op de bank en mijn achterste in de lucht houdend! Doch genoeg daarover, dat is nu voorbij! Maar in het vervolg zal het mij liever wezen te voet te gaan dan in een postwagen te rijden!’

Constant van Wessem, Uren met musici

(45)

Een brief aan zijn vrouw Constance

‘Dresden, 16 April 1789 's nachts om half twaalf.

Liefst, best vrouwtje!

Ik heb een massa verzoeken aan je:

1. vraag ik je, dat je niet treurig bent;

2. dat je op je gezondheid let, en de voorjaarslucht niet vertrouwt;

3. dat je liefst heelemaal niet te voet uit gaat;

4. dat je van mijn liefde verzekerd zult zijn; geen brief heb ik nog geschreven, waarbij ik niet je lief portret voor mij heb neergezet;

5. vraag ik je, niet alleen op jou en mijn eer bij je gedrag te letten, doch ook op den schijn. Wees niet boos om dit verzoek. Je moest juist daarom mij meer liefhebben, omdat ik op mijn eer gesteld ben.

6. en ten laatste vraag ik je in je brieven uitvoeriger te zijn. Ik zou graag willen

weten of zwager Hofer den dag na mijn vertrek gekomen is, of hij dikwijls aankomt,

zooals hij mij beloofd heeft, of mevrouw Lange (Aloysia) soms komt,

(46)

of aan het portret verder gewerkt wordt, hoe je je dag doorbrengt - allemaal dingen die mij natuurlijk zeer interesseeren. Nu, vaarwel, mijn beste! Bedenk dat ik iederen nacht vóór ik in bed stap een goed half uur een praatje met je portret houd, en zoo ook bij het wakker worden. Overmorgen, den 18

den

, ga ik weer verder. Je schrijft nu voortaan naar Berlijn, poste restante. O stru! stri! Ik kus je en omhels je

1095060437082 maal (hier kan je je oefenen in het uitspreken) en ben eeuwig je trouwe echtgenoot en vriend.

W.A. M

OZART

.

Het eind van het Dresdener oponthoud zal spoedig volgen. - Goeden nacht!’

Constant van Wessem, Uren met musici

(47)

Beethoven (1770-1827)

‘Muziek is hoogere openbaring dan alle wijsheid en philosophie. Wie mijn muziek verstaat, moet vrij worden van al de ellende, die de anderen met zich meeslepen’.

B

EETHOVEN

.

(48)

Beethoven

‘Portret’

ALLES aan de uiterlijke verschijning van Beethoven, zijn vreemde eenzaamheid van doove, de kortheid van zijn breede, vierkante gestalte, ‘niet grooter dan een jongen van twaalf jaar’, zijn houding, zooals hij door de straat loopt ‘zonder iets te zien, nu eens naar boven kijkend alsof hij op klaarlichten dag aan astronomie doet, dan weer met het hoofd op de borst neerhangend, alsof het hem te zwaar is

geworden’

1)

, drukt koppigheid, bruuske kracht en melancholie uit. Het is zeker dat de expressieve blik der oogen, die de mode-schilders van zijn tijd hem gaven in hun verromantiseerende afbeeldingen, meer heeft berust op een eigenaardige

gespannenheid der pupillen door bijziendheid.

‘Beethoven is altijd hevig’, schrijft Suarès, ‘Hij is het zelfs iederen keer wanneer hij zijn toilet maakt; hij dompelt het hoofd in de waschkom op een manier, dat alles rondom hem overstroomt. Hij begeeft zich geheel

1) Suarès ‘Vues sur Beethoven’: ‘Beethoven op straat was een schouwspel: de hoed achterover, in den nek, nu eens in zich zelf pratend, vlug stappend en voortdurend gebarend, dan weer verstrooid stilstaand om een paar noten in een schetsboekje op te teekenen’.

Constant van Wessem, Uren met musici

(49)

in ieder detail van het huishouden en maakt uit het minste incident een klein drama.

Overal moet zijn ontzaggelijk gemoed aan den dag treden: voor zijn ziel bestaan er geen onbeteekenende dingen en bijna alles is haar aanleiding om hevig of edelmoedig te zijn, goedwillend of hartstochtelijk, blijmoedig of ongelukkig, somber, broederlijk of gekweld. Zij verbergt zich nooit en gaat gemakkelijk tot uitersten over zonder het zelf te vermoeden’.

En met één voortreffelijke alinea typeert Suarès dan de geheele tragiek en grootheid van Beethoven's uiterlijke verhouding tot de wereld naar den oorsprong harer conflicten:

‘Weinig menschen zijn als Beethoven onrechtvaardiger geweest met een gloeiender hartstocht voor rechtvaardigheid; misschien omdat de rechtvaardigheid het

tegenovergestelde is van den hartstocht?’

Deze Beethoven, die in zijn muziek, naar Rolland's schoon woord, ‘de grootste dichter der revolutie en van het Keizerrijk was, degeen, die het vervoerendst alle stormen der Napoleontische tijden, de nooden, de trotsche strijdbaarheid der vrije ziel heeft uitgedrukt’, maakte zich het eigen leven tot een tragedie van wederzijdsche onbegrepenheid. Evenmin als hij zijn medemenschen, hoewel hij ze als menschheid voelde, individueel verstond, konden zij hem begrijpen. Er is bij Beethoven

voortdurend een naderen en een afstooten, een grofheid zonder mate naast een

zelfvernedering zonder mate.

(50)

Beide waren pijnlijk voor zijn vrienden, die nu eens werden verjaagd, uitgescholden voor ‘muziekjood’ of ‘vreetgraaf’, dan weer weenend teruggeroepen. Want

Beethoven's berouw na een begaan onrecht was overdreven, ja bijna pathetisch. Na een kleine ruzie met Wegeler schreef hij dezen:

‘In welk een afschuwelijk beeld hebt ge mij aan mij zelven vertoond! O, ik beken het, ik verdien uw vriendschap niet. Het was geen opzettelijkheid of uitgedachte boosheid van mij, die mij zoo tegen u deed handelen; het was mijn onvergefelijke lichtzinnigheid. Ik zelf kom bij u en werp mij in uw armen en smeek om den verloren vriend en gij geeft u aan mij terug, aan den berouwvollen, u beminnenden, u nooit vergetenden Beethoven’.

Maar een volgend maal vaart hij in dezen kwetsenden toon tegen een anderen vriend uit:

‘Kome UEd. niet meer bij mij! UEd. is een valsche hond en valsche honden moge de vilder halen.

B

EETHOVEN

’.

Trots en kracht maakten Beethoven tot een onhandelbaar en ondanks goeden wil voor de samenleving

Constant van Wessem, Uren met musici

(51)

ongeschikt mensch. Deze chaos kon zich alleen oplossen in de souvereine

gebondenheid van zijn kunst, waar zijn heet hart zich de ontzaggelijke inspanning en zelfbeheersching wist op te leggen, die alles in de universeele orde der muziek tot oneindige vormen samenvoegt, gelukkig en bevredigd door die gebondenheid eener hoogere wet, die het eerbiedig en tegelijk hoogmoedig erkent.

De uiterlijke verschijning van Beethoven is tumultueus-opstandig en romantisch

in den zin der dichterlijkheid. Het leven, dat hem teleurstelt en doet lijden, de

hartstocht, die hem kwelt, de innerlijke stem der harde moraliteit, die hij niet

verstaanbaar weet te maken dan door een nobele, maar voor anderen onbehagelijke

pathetiek, dat alles doet hem de samenleving der menschen steeds meer schuwen en

zelfs verachten. Zijn mislukkingen wijt hij de wereld, die uit hovelingen en ‘kleine

schoften van zieltjes’ bestaat. Hij heeft voor den geest steeds een andere wereld, voor

wier grootheid en vrijheid hij zijn lied dicht, de banden met de aardsche wereld

verscheurend, gelijk hij het titelblad der Eroïca-symphonie verscheurde, dat de naam

Napoleon droeg, sinds hij ook een Napoleon de rechtvaardigheid en de rechten van

een broeder-gemeenschap van staten en landen ‘met voeten ziet treden, ook maar

een gewoon mensch dus’. Zijn ware, goedwillend-impulsieve natuur blijft zijn geheele

leven lang ‘ongeboren’, overscha-

(52)

duwd door de fataliteit der onontplooibaarheid, welke hij, in eersten aanleg, aan het gemis van een echte jeugd dankt. ‘Ik ben geen misanthroop’ roept hij uit in zijn Heiligenstadter Testament, die zelfbiecht uit verlangen éénmaal begrepen te worden;

maar hij gevoelt tegelijk dat hij daartoe de menschheid die opheldering verschuldigd is. Dit bewustzijn komt hem in de stilte, op zijn vlucht in de natuur.

‘O God, geef mij kracht mij zelven te overwinnen!’ is een smartkreet geboren uit het vermoeden van de oorzaak van al zijn ellende. Zijn hard, edel geloof in de moraliteit, waarom hij de woelende microsmos van het menschelijk hart zich wil laten spiegelen aan de gebonden maar sereene macrocosmos van het heelal: ‘De wet der moraliteit in ons en de sterrenhemel boven ons. Kant!’ laat hem, die door den hartstocht der gevoelens zoo mateloos beheerscht werd, dat zij in het leven nooit een harmonische bevrediging konden vinden, wiens vrouwenliefde mislukte, wiens

‘vader-liefde’ voor den geadopteerden neef Carl mislukte, zich tot ideaal stellen afstand te doen van alle verlangen en begeerte, en hij schrijft voor de oogenblikken van komende zwakheid deze korte gebeden ‘uit de Indische literatuur’ over, die hem tot dat ideaal zullen versterken:

‘Wat vrij is van alle lust en begeerte, dat is het machtige’.

Terecht zegt in dit verband Suarès in zijn reeds ge-

Constant van Wessem, Uren met musici

(53)

citeerde ‘Vues sur Beethoven: ‘Niets is mooier in Beethoven dan de verstilling, die

zijn hartstocht zich zelven oplegt, gezien door de groote adagio's der laatste sonaten

en der laatste strijkkwartetten’.

(54)

Het Heiligenstadter Testament

HET Heiligenstadter Testament, deze biecht der smart, die Rolland even schoon noemt als een sonate, schreef Beethoven toen hij eerst 32 jaar oud was. Beethoven, sinds zes jaar lijdend aan een gehoorkwaal, in de hoop op welker genezing hij zich iedere maal na een behandeling door ‘onkundige dokters’ opnieuw bedrogen zag, en die ten slotte tot volslagen doofheid leidde, heeft in een zijner moedelooste momenten, bij het aanbreken van den herfst van het jaar 1802, in zijn zomerverblijf te Heiligenstadt (waarheen zijn dokter, Professor Schmidt, hem tot kalmeering van zijn zenuwgestel en voor een onderbuikkwaal had gezonden) dit ‘Testament’

vervaardigd, dat een smartkreet tot den Hemel en tot de menschheid is geworden.

De sereene moed het leven, dat voor hem tot ondragelijke ellende ging worden, te doorstaan, spreekt er uit als uit de muziek van zijn symphonieën. Hij had uit Plutarchus' ‘Levens’ de waardigheid der groote mannen geleerd en het geloof in de kracht als de hoogste moraal der menschen, die geschonken is om het zwaarste lot te dragen, ‘totdat het den Parsen behaagt den levensdraad door te snijden’. Hoe Beethoven door deze kracht om zich boven de smart te verheffen zichzelf sublimeerde, bewijst wel de heldere zonnigheid van zijn in die dagen gecomponeerde

Constant van Wessem, Uren met musici

(55)

2

de

symphonie, die geheel vrij is van iedere donkere of gedrukte gemoedsstemming

1)

.

1) Ook Händel schreef zijn zonnigste muziek in de tijden zijner zwaarste beproevingen.

Waarschijnlijk berust hierop mede de diepe vereering, die Beethoven vooral in zijn laatste levensjaren voor Händel gevoelde. Beethoven heeft steeds behoefte getoond zijn eigen idealen in die van anderen weerspiegeld te zien, zooals hij ook Bonaparte zag als een soort Prometheus, den bevrijder der onderworpen menschheid, den voltooier van een nieuwe wereld, geboren uit de Fransche Revolutie.

(56)

Voor mijn broeders Carl en (Johann

1)

) Beethoven

‘O gij menschen, die mij voor vijandig, norsch en misanthropisch houdt, hoe doet gij mij onrecht; gij weet niet de geheime oorzaak van wat u aldus toeschijnt; mijn hart en mijn zinnen waren van mijn kindsheid af geneigd tot het zachte gevoel der goedheid, en steeds was ik bezield van den wensch zelfs groote dingen te verrichten;

doch denk u in, dat ik sinds zes jaren mij in een rampzaligen toestand bevind, door onkundige dokters verergerd, van jaar tot jaar mij bedrogen ziende in de hoop op beterschap en ten slotte gedwongen het uitzicht te hebben op een langdurige kwaal (welker genezing misschien jaren duurt of zelfs onmogelijk is). Met een levendig en vurig temperament geboren en zelfs ontvankelijk voor de verstrooiïngen van het gezelschapsleven, moest ik mij al vroegtijdig afzonderen, eenzaam mijn leven doorbrengen; en wilde ik mij soms ook over dit alles heenzetten, o hoe werd ik dan door de dubbel

1) De naam van den anderen broeder, Johann, staat in het origineel niet ingevuld. Beethoven leefde met dezen broeder in onmin.

Constant van Wessem, Uren met musici

(57)

treurige ondervinding van mijn slecht gehoor teruggestooten. En toch was het mij niet mogelijk tot de menschen te zeggen: spreekt harder, schreeuwt, want ik ben doof! ach hoe had ik ook de zwakte van een zintuig kunnen aangeven, dat bij mij toch in een volkomener graad dan bij anderen aanwezig moest zijn, een zintuig, dat ik eens in de grootste volmaaktheid bezat, in een volmaaktheid zooals slechts weinigen in mijn vak haar voorzeker hebben of gehad hebben. - O, ik kan het niet, daarom vergeef mij, wanneer ge mij teruggetrokken ziet, terwijl ik toch gaarne onder u had vertoefd; dubbele smart geeft mij mijn ongeluk, daar ik daarbij miskend moet worden.

Voor mij kunnen geen ontspanningen door menschelijk verkeer, fijnzinnige gesprekken, wederzijdsche uitwisseling bestaan. Geheel alleen! Slechts voor zoover de hoogste noodzakelijkheid het vordert mag ik mij met het gezelschapsleven inlaten, als een verbannene moet ik leven; begeef ik mij in gezelschap dan overvalt mij een pijnigende angstvalligheid, uit vrees in de noodzakelijkheid te worden gebracht mijn toestand te laten merken.

Zoo was het dan ook dit half jaar, dat ik op het land doorbracht, en daar mijn

bekwame dokter

(58)

mij aanspoorde mijn gehoor zooveel mogelijk te sparen, kwam hij als vanzelf aan mijn tegenwoordige natuurlijke gesteldheid tegemoet. Ofschoon ik menigmaal door den drang naar menschelijken omgang mij verleiden liet; maar welk een smartelijke vernedering wanneer iemand naast mij stond en van verre een fluit hoorde en i k n i e t s h o o r d e . Of als iemand den herder hoorde zingen en ik ook niets hoorde;

zulke ondervindingen brachten mij dicht aan de wanhoop, het scheelde dan weinig of ik had zelf een einde aan mijn leven gemaakt - alleen zij, de Kunst, zij hield mij terug, ach, het docht mij onmogelijk eerder de wereld te verlaten dan nadat ik alles had voortgebracht waartoe ik mij in staat voelde, en zoo rek ik het ellendige leven.

Waarlijk ellendig met een zóó prikkelbaar lichaam, dat een wat snelle verandering mij uit de beste gesteldheid in de slechtste kan brengen! - Geduld - zoo zegt men, moet ik nu tot leidsman kiezen, ik heb het; blijvend, hoop ik, zal mijn besluit zijn, uit te houden, tot het den onverbiddelijken Parzen behaagt den levensdraad te verbreken. Misschien gaat het beter, misschien ook niet: ik ben bereid - reeds op mijn 28

ste

jaar gedwongen filosoof te worden,

Constant van Wessem, Uren met musici

(59)

dat valt niet licht en aan een kunstenaar nog zwaarder dan aan iemand anders.

Godheid, gij ziet in mijn binnenste neer, gij kent het, gij weet dat menschenliefde en de wensch goed te doen er in wonen. O, menschen, wanneer gij dit eenmaal leest, bedenkt dan dat gij mij onrecht hebt gedaan; en moge de ongelukkige er zich mee troosten een van zijns gelijken te vinden die ondanks alle hinderpalen der natuur toch nog alles heeft gedaan wat in zijn vermogen was om in de rij van waardige kunstenaars en menschen te worden opgenomen. Mijn broeders Carl en (Johann), zoodra als ik dood ben en Professor Schmidt nog leeft, verzoekt hem dan uit mijn naam, mijn ziekte te beschrijven en voeg dit beschreven blad hier bij de geschiedenis van mijn ziekte, opdat tenminste na mijn dood de wereld zooveel mogelijk met mij verzoend worde.

Tevens benoem ik u beiden hier tot erfgenamen van mijn klein vermogen (wanneer

men het zoo noemen mag); deelt het naar billijkheid, weest goed en behulpzaam

voor elkaar; wat gij mij onrecht hebt gedaan dat is - gij weet het - u reeds lang

vergeven. U, mijn broeder Carl, dank ik nog in 't bijzonder voor uwe in dezen aller-

(60)

laatsten tijd mij bewezen aanhankelijkheid. Mijn wensch is dat u een beter en van zorgen vrijer leven dan mij zij beschoren, beveel uwe kinderen de deugd aan, zij alleen kan gelukkig maken, niet het geld, ik spreek uit ondervinding, zij was het die mij in de ellende heeft opgebeurd, haar dank ik naast mijn kunst dat ik niet door zelfmoord mijn leven beëindigde. Vaart wel, en bemint elkaar. Alle vrienden dank ik, in 't bijzonder Vorst Lichnowski en professor Schmidt. Ik wensch dat de

instrumenten van Vorst L. bij een van u zullen worden bewaard, doch dat daarover onder u geen twist zal ontstaan. Zoodra zij u tot iets nuttig kunnen zijn verkoop ze dan, hoe zou het mij verheugen als ik u ook nog in 't graf van nut kon wezen. En wanneer het zoo moge zijn, ga ik met vreugde den dood tegemoet. Komt hij vóór dat ik gelegenheid heb gehad om al mijn gaven te ontwikkelen, dan zou hij niettegenstaande mijn hard lot toch nog te vroeg komen en ik zou hem wel later wenschen. Maar ook dan ben ik tevreden, want bevrijd hij mij niet uit een toestand van eindeloos lijden? Kom wanneer gij wilt, ik ga u moedig tegemoet. Vaarwel en vergeet mij niet geheel in den dood, ik heb het aan u verdiend

Constant van Wessem, Uren met musici

(61)

daar ik in mijn leven dikwijls aan u heb gedacht om u gelukkig te maken. Weest het.

L

UDWIG VAN

B

EETHOVEN

.

Heiligenstadt den 6

en

October 1802.

(zegel)

(Op den buitenzijde):

Voor mijn broeders Carl en (Johann) na mijn dood te lezen en uit te voeren.

Heiligenstadt, den 10

en

October 1802. - Zoo neem ik dan afscheid van u - en met

droefheid - want de dierbare hoop, die ik hierheen meenam, om ten minste in éénig

opzicht genezen te zijn - zij moest mij nu geheel verlaten, en zooals de bladeren in

den herfst afvallen en verwelken, zoo is zij ook voor ons verdord. Bijna zooals ik

hierheen kwam ga ik weer weg - zelfs de grootste moed, die mij in de schoone

zomerdagen bezielde, is verdwenen. - O, Voorzienigheid, laat nog eenmaal een dag

van ongestoorde v r e u g d e mij geschonken worden - zoo lang al is de innige

weerklank van de ware vreugde mij vreemd - O, wanneer, o Godheid, zal ik hem in

den tempel der natuur en der menschen nog kunnen gevoelen? Nooit? Neen! - o, dit

ware te hard’.

(62)

Een concert van Beethoven in 1808

1)

‘DENZELFDEN dag (22 December) gaf ook Beethoven een concert (in het Theater an der Wien) voor zijn benefice, waarop uitsluitend werken van zijn eigen vinding werden uitgevoerd. Ik kon dit onmogelijk verzuimen en nam het vriendelijk aanbod van Vorst von Lobkowitz (een van Beethoven's begunstigers) om hem in zijn loge te vergezellen met hartelijken dank aan. Daar hebben wij in de bitterste kou van half 7 tot half 11 verblijf gehouden en de juistheid ondervonden van de uitspraak, dat men ook van het goede - of juister nog: van het krachtige - te veel kan krijgen. Ik wilde echter, vooral daar de loge van den goeden Vorst vlak bij het tooneel was, waarop het orkest en Beethoven dirigeerend hun plaats hadden, niet voor het einde van het concert heengaan, hoewel menige mislukking in de uitvoering ons ongeduld in hooge mate prikkelde. De arme Beethoven, die aan dit zijn concert het eerste en eenige bare gewin had van het geheele jaar, had

1) Verslag door Reichardt, hof-kapelmeester van Koning Jerôme van Westphalen, gegeven in een zijner brieven.

Constant van Wessem, Uren met musici

(63)

bij de voorbereiding en uitvoering veel tegenwerking en slechts zwakke ondersteuning ondervonden. Koor en orkest waren uit zeer heterogene bestanddeelen te samen gesteld, en er was niet eens van alle uit te voeren stukken, die alle vol van de grootste moeilijkheden waren, een geheel volledige repetitie gehouden. Het was nog verbazend wat door dit vruchtbare genie en de onvermoeide medewerkers gedurende die vier uur tot stand werd gebracht.

Eerst een Pastorale Symphonie of Herinneringen aan het landleven. Eerste stuk:

aangename gevoelens, die bij de aankomst op het land in den mensch ontwaken.

Tweede stuk: scène aan de beek. Derde stuk: vroolijk samenzijn der landlieden;

daarop valt een vierde stuk in: Donder en storm. Vijfde stuk: vrome, met dank aan de Godheid verbonden gevoelens na den storm. Ieder nummer was een zeer lang, in alle details doorwerkte satz vol levendige schilderingen en glansrijke gedachten en figuren; en deze pastorale symphonie duurde alleen al langer dan een geheel hofconcert bij ons

1)

mag duren.

1) Te Cassel, hoofdstad van het toenmalige koninkrijk Westphalen.

(64)

Dan volgde als zesde stuk een lange Italiaansche scène

1)

, door Mademoiselle Kilizky, een schoone Boheemsche, met een schoone stem gezongen. Dat het schoone kind heden meer sidderde dan zong is haar bij de grimmige kou niet te verwijten: want zelfs wij sidderden in de dichte loges in onze pelsen en mantels gehuld. Zevende stuk: een Gloria met koren en soli, welks uitvoering echter in de war liep. Achtste stuk: een nieuw concert voor piano-forte, van schrikbarende moeilijkheid, dat Beethoven zelf verbazingwekkend dapper in het allersnelste tempo uitvoerde

2)

. Het adagio, een meesterstuk van schoon, doorgevoerd gezang, liet hij op zijn instrument waarlijk zingen, met een diep melancholiek gevoel, dat ook mij daarbij doorstroomde.

Negende stuk: een zeer uitvoerige, te lange symphonie

3)

. Een cavalier naast ons verzekerde, dat hij bij de repetitie had gezien dat de cello-partij alleen al 34 vellen be-

1) De concertaria ‘Ah Perfido!’

2) Het concert No. 4 in G-dur. Beethoven sloeg in zijn ijver dadelijk de kaarsen van de piano, welke nu door een koorknaap, die achter hem ging staan, werden vastgehouden. De anecdote vertelt, dat deze jongeling, toen hij zich te veel naar voren boog om in de muziek te kijken, ook een muilpeer kreeg.

3) Vijfde symphonie in C-moll.

Constant van Wessem, Uren met musici

(65)

droeg. De notenschrijvers verstaan zich hier niet minder op lengte als bij ons de gerechts- en advokaten-schrijvers. Tiende stuk: een ‘Heilig’, weer met koor en solopartijen; jammer genoeg als bij het Gloria in de uitvoering weer geheel mis.

Elfde stuk: een lange Phantasie, waarin Beethoven zijn geheele meesterschap (als improvisator) op de piano toonde, en ten slotte nog een Phantasie, waarin weldra een orkest en dan een koor optreedt

1)

. Deze zonderlinge idee verongelukte in de uitvoering door zulk een complete verwarring in het orkest, dat Beethoven, in zijn heilige kunstijver aan geen publiek of lokaliteit denkend, midden in het stuk riep op te houden en van voren af aan te beginnen. Ge kunt u voorstellen hoe ik met al mijn vrienden daaronder leed. In dat oogenblik wenschte ik toch, dat ik den moed hadde gehad eerder heen te gaan’.

1) De Chor-phantasie op, 80.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

− Er kunnen projecten worden uitgevoerd die voor de gemeente (technisch, economisch, organisatorisch enz.) anders niet haalbaar zijn. 26 maximumscore

Er was nog een factor, waarmee men rekening moet houden wanneer men een oordeel of liever een veroordeeling van zijn onstandvastigheid in vriendschap en liefde wil uitspreken: hij

Toen de andere generaal weer op aarde stond, stak hij zijn sabel door den eenen generaal, hief hem aan de punt op en liet hem driemaal in de lucht zwaaien. Toen de eene generaal weer

De vriend en de ouders blijven aan het ziekbed; maar Gustaaf heeft geen aandacht voor hen, rolt zich in zijn dekens om en om, klaagt over vuur in zijn hoofd, in zijn oogen.. Hij is

• het virus-DNA kan in cellen muteren / tot expressie komen; met goud is dat risico er niet. • het prepareren van een virus is bewerkelijker dan het prepareren van gouden bolletjes

• bij verwildering kunnen genen uit transgene planten ongecontroleerd in de natuur terechtkomen. • vermindering van de verscheidenheid binnen

Constant van Wessem, De muzikale reis.. genoeg, ook aan niemand opgedragen, zooals anders steeds zijn gewoonte was 1). De vier satzen worden inderdaad onder den titel

Er zijn dit jaar een hoop aanvragen doorgeschoven, maar corona leverde ook voor- delen op: we hadden extra tijd om te werken aan de opvolger van de eerste machines.. Dat moet