• No results found

De arbeidsmarktpositie van Vlaamse jongeren bekeken in Europees perspectief

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "De arbeidsmarktpositie van Vlaamse jongeren bekeken in Europees perspectief"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De arbeidsmarktpositie van Vlaamse jongeren bekeken in Europees

perspectief

De positie van Vlaamse jongeren op de

arbeidsmarkt in Europees perspectief

In het eerste deel van dit artikel be- schrijven we de algemene arbeids- marktpositie van de Vlaamse jon- geren in Belgisch en Europees per- spectief. We doen dit aan de hand van twee indicatoren. De werk- loosheidsgraad geeft het aandeel werklozen weer in de beroepsac- tieve bevolking, zijnde de som van de werkenden en de werklozen die actief op zoek zijn naar werk.

De werkzaamheidsgraad bereke- nen we als het aandeel werkenden in de totale beschouwde popula- tie. In de analyse onderscheiden we verschillende groepen. Naast de totale groep jongeren (15-24 jaar) beschouwen we ook diezelf- de groep uitgezonderd de studen- ten. Daarnaast onderscheiden we de schoolverlaters. Dat zijn de 15- tot 24-jarigen die in 2011 geen stu- dent meer zijn, maar in de enquête naar de arbeidskrachten aangaven dit wel nog te zijn geweest in 2010.

In de Europese Unie is inmiddels meer dan een op de vijf beroeps- actieve jongeren werkloos. De Europese jeugdwerkloosheidsgraad van 22,8% staat in schril contrast met de Vlaamse jeugdwerk- loosheidsgraad van 12,8%. Vlaamse jongeren blijken dus rela- tief goed stand te houden op de arbeidsmarkt in deze crisistijd.

Rampspoedberichten over een zogenaamde “verloren generatie”

lijken dan ook nog niet meteen van toepassing op Vlaanderen.

Maar, wat leert een breder verhaal ons over de arbeidsmarktpo-

sitie van Vlaamse jongeren en hun opleidingsniveau in Europees

perspectief? In dit artikel schetsen we de arbeidsmarktpositie

van de Vlaamse jongeren in Belgisch en Europees perspectief op

basis van de enquête naar de arbeidskrachten. Twee indicato-

ren staan hierbij centraal: de werkloosheids- en de werkzaam-

heidsgraad. We maken in de analyse een onderscheid tussen de

totale groep jongeren (15-24 jaar), de jongeren uitgezonderd

de studenten en daarnaast de schoolverlaters. We kijken ook

naar de mate waarin jongeren leren en werken combineren en

de relatie tussen het scholingsniveau en arbeidsdeelname. Aan-

vullend brengen we de voortgang inzake de 2020-doelstellingen

betreffende het vroegtijdig schoolverlaten en het aandeel hoog-

geschoolden in kaart. In de marge hiervan becijferen we ook het

aandeel NEET-jongeren.

1

(2)

Evolutie van de jeugdwerkloosheid

Als gevolg van de financieel-economische crisis die in 2008 losbarstte en de arbeidsmarktcrisis die daarop volgde, explodeerde het aantal werkloze jongeren in Europa. De toename van de globale werkloosheid was beperkter. De conjunctuurge- voeligheid van de positie van jongeren op de ar- beidsmarkt is duidelijk zichtbaar in figuur 1, waar- in de evolutie van de werkloosheidsgraad wordt weergegeven voor de EU-27 en het Vlaams Gewest, zowel voor jongeren (15-24 jaar), als voor de totale bevolking op arbeidsleeftijd (15-64 jaar).

Daar waar voor het uitbreken van de crisis ‘slechts’

15,5% van de beroepsactieve Europese jongeren

tussen 15 en 24 jaar werkloos was, is dat aandeel in 2012 opgelopen tot 22,8%. Dat is een stijging met 7,3 procentpunten. De globale EU-werkloos- heidsgraad steeg sinds 2008 met 3,5 procentpunten tot 10,6% in 2012. De Vlaamse werkloosheidsgraad bereikte een piek(je) in 2010 (5,2%) en lag in 2012 met 4,6% nog slechts 0,7 procentpunten hoger dan in 2008.2 Ook voor de Vlaamse jongeren is de situatie opmerkelijk minder dramatisch dan voor de meeste andere Europese jongeren. Hoewel ook bij ons de jeugdwerkloosheid in 2009 de hoogte inschoot, bleef deze met 15,7% dat jaar al bij al op een redelijk niveau.

Bovendien is in Vlaanderen een duidelijke kentering merkbaar in 2011, terwijl de Europese jeugdwerkloos- heid zowel in 2011 als in 2012 is blijven toenemen.3

Figuur 1.

Evolutie werkloosheidsgraad (%) bij jongeren (15-24 jaar) en de totale bevolking op arbeidsleeftijd (15-64 jaar) (Vlaams Gewest en EU-27; 2000-2012)

4,3 4,0 4,9 5,7 5,4 5,5 5,0

4,4 3,9 5,0 5,2

4,3 4,6

9,4 8,7 9,0 9,1 9,3 9,0

8,3

7,2 7,1

9,0 9,7 9,7 10,6

11,3 10,0

11,6 15,5

13,6 14,2

12,5 11,7 10,5

15,7 15,6

12,7 12,8

18,3 17,3 17,9 18,1 18,6 18,6

17,3

15,5 15,5

19,8 20,9 21,3

22,8

2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012

Vlaams Gewest (15-64) EU-27 (15-64) Vlaams Gewest (15-24) EU-27 (15-24)

Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie – EAK (Bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE)

In 2012 stabiliseerde het Vlaamse jeugdwerkloos- heidscijfer en zet Vlaanderen zich met een jonge- renwerkloosheidsgraad van 12,8% binnen de top vijf van EU-landen met de laagste jeugdwerkloos- heid (zie figuur 2).4 Duitsland laat daarbij met 8,1%

de laagste jeugdwerkloosheidsgraad optekenen.

De situatie in deze landen steekt fel af tegen de

situatie in de Zuid-Europese landen, waar vooral in Griekenland en Spanje de toestand uiterst dra- matisch is. Meer dan de helft van de beroepsac- tieve jongeren in deze landen is werkloos. In Italië, Portugal en Slovakije zit ongeveer één op de drie jongeren die zich aanbieden op de arbeidsmarkt zonder werk.

(3)

De relatief goede scores van Vlaanderen en buurlan- den als Nederland en Duitsland stralen niet af op de andere Belgische gewesten, integendeel. Het Brus- sels Gewest laat met een jongerenwerkloosheids- graad van 36,4% quasi even onrustwekkende cijfers optekenen als enkele van de hierboven genoemde Zuid-Europese landen. De Waalse jeugdwerkloos- heidsgraad (27,1%) ligt dan wel zo’n 9 procentpun- ten lager dan die van Brussel, ze blijft toch nog een stuk boven het Europees gemiddelde (22,8%) steken.

We merken wel op dat de positie van het Waals en Brussels Gewest in Europees perspectief relatief ge- zien veel ‘beter’ is in 2012 dan voor de crisis. In 2008 waren zij nog de hekkensluiters van dit ranglijstje, na Griekenland en Spanje waarvoor we toen een jeugd- werkloosheidsgraad van respectievelijk 22,1% en 24,6% noteerden. In het Brussels Gewest bedroeg de

jeugdwerkloosheidsgraad in 2008 33,2%, in het Waals Gewest 27,5%. In 2012 blijft het Brussels Gewest wel- iswaar nog wat achterop, maar vindt het Waals Ge- west al iets meer aansluiting bij de middenmoot. Ook Vlaanderen verbeterde haar relatieve positie in deze lijst. In 2008 nam Vlaanderen met een jeugdwerk- loosheidsgraad van 10,5% een achtste plaats in, in 2012 neemt Vlaanderen de vierde plaats in met een jeugdwerkloosheidsgraad van 12,8%.5 Die relatief be- tere prestaties van de Belgische gewesten in 2012 in vergelijking met 2008 zijn voornamelijk een gevolg van het feit dat de toename van de (jeugd)werkloos- heid in België veel beperkter was dan in de meeste andere landen. We zijn er dus niet echt op vooruitge- gaan, maar hebben wel de crisis relatief gezien goed doorstaan, onder meer dankzij een aantal maatrege- len zoals het systeem van de tijdelijke werkloosheid.

Figuur 2.

ILO-werkloosheidsgraad (%) 15- tot 24-jarigen (EU-27, België en de gewesten; 2012)

55,3 53,2 37,7

36,4 35,3 34 30,4 28,4 28,1 28,1 27,8 27,1 26,5 26,4 23,8 23,6 22,8 22,7 21 20,9 20,6 19,8 19,5 19 18,8 14,2 14,1 12,8 9,5 8,7 8,1

0 10 20 30 40 50 60

Griekenland Spanje Portugal Brussels H. Gewest Italië Slovakije Ierland Letland Bulgarije Hongarije Cyprus Waals Gewest Polen Litouwen Frankrijk Zweden Roemenië VK Estland Slovenië België Tsjechië Finland Luxemburg Malta Denemarken Vlaams Gewest Nederland Oostenrijk Duitsland

EU-27

Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie – EAK, Eurostat LFS (Bewerking Steunpunt WSE/

Departement WSE)

(4)

Uit voorgaande blijkt niet alleen de conjunctuur- gevoeligheid van de jeugdwerkloosheid, maar ook het feit dat de jongerenwerkloosheid door- gaans een stuk hoger ligt dan de algemene werk- loosheidsgraad. De cijfers in tabel 1 tonen dit aan voor België en de drie gewesten. In alle drie de landsdelen is de werkloosheidsgraad van de 15- tot 24-jarigen meer dan dubbel zo hoog dan die van de totale groep op arbeidsleeftijd (15- tot 64-jarigen). Dit volgt uit het feit dat jongeren vaker tewerkgesteld zijn in tijdelijke statuten, wat hun positie op de arbeidsmarkt sowieso kwetsbaarder maakt en tot gevolg heeft dat ze relatief vaker op- nieuw in de werkloosheid belanden. Bovendien omvat de jongerenwerkloosheidsgraad ook de schoolverlaters. Deze groep is in de regel vaker werkloos vermits een groot deel van de schoolver- laters nog op zoek is naar (passend) werk. Daar waar de werkloosheidsgraad van de totale groep Vlaamse jongeren zo’n 13% bedraagt, is die voor de schoolverlaters bijna dubbel zo hoog (ca. 24%).

De relatief hoge jeugdwerkloosheidsgraad is dan ook grotendeels een bijproduct van de zoektocht naar een duurzame betrekking bij jonge intreders (Jacobs, Sourbron & Herremans, 2011). Recent

onderzoek toont weliswaar aan dat die zoektocht naar een passende baan loont (voor hogerge- schoolden) voor de carrière op langere termijn, in tegenstelling tot het (“snel, snel”) aanvaarden van jobs waarvoor men overgeschoold is. Men stelde vast dat, “zelfs voor jongeren die langdurig werkloos zijn, het aanvaarden van een job waarin men overgeschoold is, de transitie naar een eerste adequate job sterk vertraagt” (Baert, Cockx & Ver- haest, 2013).

De globale werkloosheidsgraad (15- tot 64-jari- gen), die in Vlaanderen 4,6% bedraagt in 2012, ligt in de Belgische gewesten op eenzelfde ni- veau bij de mannen en de vrouwen. Het Brus- sels Gewest is hierop een uitzondering met een werkloosheidsgraad die voor de mannen (18,1%) iets hoger is dan die van de vrouwen (16,8%).

Bij de jongeren is het genderverschil meer uit- gesproken. De mannelijke werkloosheidsgraad is bij de 15- tot 24-jarigen significant hoger dan de vrouwelijke werkloosheidsgraad in het Vlaams (14% versus 11,2%) en, vooral ook, in het Brus- sels Gewest (40,1% versus 32%). Opvallend, in het Waals Gewest geldt het omgekeerde (26,4%

versus 28%).

Tabel 1.

ILO-werkloosheidsgraad (%) 15- tot 24-jarigen, schoolverlaters en 15- tot 64-jarigen, naar geslacht (België en de gewesten; 2011/2012)

  15- tot 24-jarigen

(2012) Schoolverlaters

(2011) 15- tot 64-jarigen

(2012)

(%) Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal

Vlaams Gewest 14,0 11,2 12,8 28,4 19,3 23,9 4,6 4,5 4,6

Waals Gewest 26,4 28,0 27,1 39,3 39,0 39,1 10,2 10,0 10,1

Brussels H. Gewest 40,1 32,0 36,4 nb nb nb 18,1 16,8 17,5

België 20,4 18,9 19,8 33,1 26,8 30,1 7,7 7,4 7,6

Noot: ‘nb’ staat voor een niet betrouwbaar gegeven.

Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie – EAK (Bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE)

Arbeidsdeelname van jongeren

De arbeidsdeelname van de groep 15- tot 24-ja- rigen is doorgaans laag. Dat lezen we ook af in figuur 3. Gemiddeld in de EU-27 is 32,9% van de jongeren aan het werk in 2012, in Vlaanderen is dat nog iets minder, namelijk 28,1%. Deze lage scores

verwonderen niet, aangezien een groot deel van deze jongeren nog studeert. Een aantal landen, veelal landen waar jongeren hun studies vaker combineren met een (deeltijdse) job (zie verder), zoals Nederland (63,3%), laten wel relatief hogere werkzaamheidsgraden optekenen voor de 15- tot 24-jarigen.

(5)

Figuur 3. Werkzaamheidsgraad (%) 15- tot 24-jarigen, 15- tot 24-jarigen exclusief studenten, 15- tot 24-jarige schoolverlaters en 15- tot 64-jarigen (EU-27, België en de gewesten; 2012) 020406080

GR (13,1)BRU (17,5)ES (18,2)HU (18,6)IT (18,6)SK (20,1)LT (21,6)LU (21,7)BG (21,9)WAL (22,9)PT (23,6)RO (23,9)PL (24,7)CZ (25,2)BE (25,3)SI (27,3)CY (28,1)VL (28,1)IE (28,2)LV (28,7)FR (28,8)EU-27 (32,9)EE (33)SE (40,2)FI (41,8)MT (43,8)DE (46,6)UK (46,9)AT (54,6)DK (55)NL (63,3)

15-24-jarigen 050100

DE (-)IE (-)ES (-)UK (-)GR (36,5)IT (45,8)BRU (46,4)BG (49,2)HU (53,3)RO (55,2)PT (57,7)SK (57,9)WAL (58,8)EU-27 (61,5)CY (62,1)SI (62,1)PL (62,4)LT (62,9)LV (65,7)FR (66,4)BE (67,6)EE (68,8)CZ (70,3)SE (71,6)FI (74,1)DK (74,6)LU (74,8)MT (77,1)VL (77,3)NL (82,3)AT (84,9)

15-24-jarigen excl. studenten EU-27 (54,9) 050100

DE (-)IE (-)ES (-)UK (-)BRU (nb)CY (nb)LU (nb)MT (nb)GR (18)BG (27,4)IT (34,7)HU (39)PT (43,9)WAL (43,9)RO (44,8)SK (44,9)SI (50,8)LT (52,4)PL (52,7)BE (53,7)

LV (57,3)EE (57,9)FR (62)VL (62,4)DK (65)SE (65,4)CZ (65,9)FI (70,1)AT (74,9)NL (81,3)

15-24-jarige schoolverlaters* 020406080

GR (51,3)BRU (54)ES (55,4)IT (56,8)HU (57,2)WAL (57,3)BG (58,8)IE (58,8)MT (59)RO (59,5)PL (59,7)SK (59,7)BE (61,8)PT (61,8)LT (62,2)LV (63)FR (63,9)SI (64,1)EU-27 (64,2)CY (64,6)LU (65,8)VL (65,9)CZ (66,5)EE (67,1)FI (69,4)UK (70,1)AT (72,5)DK (72,6)DE (72,8)SE (73,8)NL (75,1)

15-64-jarigen Noot: ‘nb’ staat voor niet betrouwbaar gegeven, ‘-‘ staat voor niet bekend. Het EU-gemiddelde is steeds gebaseerd op de scores die bekend zijn en omvat bijgevolg niet altijd alle 27 landen. * De gegevens voor de schoolverlaters betreffen het jaar 2011. Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie – EAK, Eurostat LFS (Bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE)

(6)

Beschouwen we dan de 15- tot 24-jarigen exclusief de studenten. Hier scoort Vlaanderen in EU-per- spectief al heel wat beter. Met een werkzaamheids- graad van 77,3% zet Vlaanderen zich in de top drie van landen met de hoogste arbeidsdeelname van de jongerenpopulatie uitgezonderd de studenten.

Maar, de afstand met koplopers Nederland (82,3%) en Oostenrijk (84,9%) is nog groot.

Wanneer we enkel die jongeren beschouwen die net de schoolbanken hebben verlaten, de school- verlaters, dan zakt Vlaanderen iets dieper weg in de

’ranking’. In 2010 beëindigden zo’n 66 200 Vlaamse jongeren hun studies. Een jaar later is 62,4% van deze schoolverlaters aan het werk. Daarmee scoort Vlaanderen wel nog steeds beter dan het EU-ge- middelde (54,9%), maar blijft er opnieuw een grote kloof bestaan met de best scorende landen Neder- land (81,3%) en Oostenrijk (74,9%).

De landen die hoge werkzaamheidsgraden laten optekenen voor de beschouwde jongerengroe- pen scoren doorgaans ook relatief goed voor de werkzaamheidsgraad voor de hele bevolking op arbeidsleeftijd (15-64 jaar). Zo ook het Vlaams Ge- west dat met een werkzaamheidsgraad van 65,9%

iets beter scoort dan het EU-gemiddelde (64,2%).

Merk op dat hoewel Vlaanderen in EU-perspectief relatief middelmatig tot goed scoort op vlak van arbeidsdeelname (van jongeren), het Brusselse en het Waalse Gewest in alle besproken groepen (ver) onder het EU-gemiddelde blijven.

Leren en werken

In het voorgaande toonden we aan dat de werk- zaamheidsgraad van jongeren doorgaans relatief laag is en stelden we dat dit vooral een gevolg is van het feit dat velen van de 15- tot 24-jarigen nog studeren. De cijfers in figuur 4 bevestigen dat laatste. In alle EU-landen (waarvoor de gegevens beschikbaar zijn) en in alle Belgische gewesten is meer dan de helft van de jongeren in die leef- tijdscategorie nog schoolgaand of in opleiding.

Het kan een opleiding betreffen in het reguliere onderwijs maar ook daarbuiten. De cijfers variëren van 54,3% in Malta tot 83,7% in Luxemburg. Ge- middeld in de EU is 68,6% van de 15- tot 24-jarigen schoolgaand of in opleiding, in het Vlaams Gewest is dat 70,6%.

De data in figuur 4 bevestigen ook de eerder ge- formuleerde stelling dat de landen die hogere werkzaamheidsgraden laten optekenen voor jonge- ren, veelal landen zijn waar jongeren hun studies combineren met een job. De drie landen met de hoogste werkzaamheidsgraad voor 15- tot 24-jari- gen zijn ook die landen met het hoogste aandeel werkenden binnen de groep 15- tot 24-jarigen die nog schoolgaand zijn of een opleiding van andere aard volgen, namelijk Nederland, Denemarken en Oostenrijk. Dit zijn alle drie landen die bekend staan voor een sterk uitgebouwd alternerend leer- systeem. Maar liefst 58,3% van de Nederlandse stu- derende jongeren is aan het werk. In Denemarken is dat 54,8% en in Oostenrijk 41,5%. Deze scores liggen ruim boven het EU-gemiddelde (14,5%). De situatie in Oostenrijk wijkt wel enigszins af van die in Nederland en Denemarken: in Oostenrijk is het aandeel schoolgaande of in opleiding zijnde jon- geren in de leeftijdscategorie 15- tot 24-jarigen met 64,3% aanzienlijk kleiner dan in Nederland (78,8%) en Denemarken (80%) en zelfs ook iets kleiner dan gemiddeld in de EU (68,6%), maar van die school- gaande Oostenrijkse jongeren is wel een groot deel aan het werk.

In Vlaanderen (8,8%) en de andere Belgische ge- westen combineren jongeren tussen de 15 en 24 jaar hun studies in veel mindere mate met een job. De oudsten (20-24 jaar; 16,4%) onder hen doen dit wel beduidend meer dan de jongsten (15-19 jaar; 4,7%). In beide subgroepen blijven de Vlaamse cijfers (en die van de andere gewesten) wel onder het EU-gemiddelde en ver achter op de cijfers van buurland Nederland, waar zelfs in de jongste categorie (15- tot 19-jarigen) meer dan de helft leren en werken combineert (zie tabel 2). Dit hoge aandeel werkstudenten in Nederland wordt allicht grotendeels bepaald door de +18-jarigen die reeds een hogere opleiding hebben aangevat.

Hogere studies zijn in Nederland, bijvoorbeeld in vergelijking met Vlaanderen, relatief duur voor de student. Het is er bijgevolg niet ongewoon dat de jongere zijn/haar studies combineert met een baan om deze te kunnen bekostigen. Naar aan- leiding van de bezuinigingen in het verleden op de studiebeurzen werden ook de mogelijkheden om als student te kunnen bijverdienen uitgebreid.

Studentenarbeid kreeg er een structureel karakter (Stevens, 2009).

(7)

Figuur 4.

Aandeel (%) schoolgaande of in opleiding zijnde 15- tot 24-jarigen en het aandeel daarvan dat werkt (EU-27, België en de gewesten; 2011)

58,0

70,2 68,0

69,2 58,7

65,3 60,0

70,3 69,4

72,5 70,1 70,6

74,6 67,3

68,4

83,7 72,2 68,0

68,0 66,3

68,6 68,1 54,3

82,3 71,3 71,4 64,3

80,0 78,8

2,5 2,8 3,3 3,6 4,0 4,5 6,2 6,2 7,5 7,6 8,8 9,1 9,6 10,0

10,5 11,7

13,2 14,5

15,1 15,3 16,8 16,9

24,6 26,6

30,5 41,4

54,8 58,3

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90

Schoolgaande of in opleiding zijnde 15-24-jarigen die werken Schoolgaande of in opleiding zijnde 15-24-jarigen Cyprus (nb)

Hongarije Slovakije Griekenland Roemenië Italië Bulgarije Brussels H. Gewest Waals Gewest Tsjechië België Vlaams Gewest Litouwen Portugal Spanje Luxemburg Polen Letland Ierland Frankrijk Estland Malta Slovenië Zweden Finland Oostenrijk Denemarken Nederland

Duitsland (-) Verenigd Koninkrijk (-) EU-27

Noot: Er zijn geen data beschikbaar voor het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. Het EU-gemiddelde is berekend op basis van de beschikbare data. Voor Cyprus zijn er geen betrouwbare gegevens betreffende het aandeel werkenden.

Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie – EAK, Eurostat LFS (Bewerking Steunpunt WSE/

Departement WSE)

(8)

Tabel 2.

Schoolgaande of in opleiding zijnde jongeren en aandeel werkenden en niet-werkenden, per leeftijdsklasse (Bel- gië en de gewesten, EU-27 en Nederland; 2011)

Totaal Schoolgaand of in opleiding (%)

  Totaal Van wie

  Niet-werkend Werkend

(n) (%) (%) (%)

15-19 jaar

Vlaams Gewest 362 091 94,0 95,3 4,7

Waals Gewest 217 822 93,6 96,1 3,9

Brussels H. Gewest 60 065 92,0 nb nb

België 639 978 93,7 95,8 4,2

Nederland 990 962 94,6 47,5 52,5

EU-27* 19 669 849 90,0 91,5 8,5

20-24 jaar

Vlaams Gewest 375 966 48,0 83,6 16,4

Waals Gewest 230 533 46,6 89,5 10,5

Brussels H. Gewest 76 019 53,2 nb nb

België 682 518 48,1 86,1 13,9

Nederland 1 019 334 63,4 33,2 66,8

EU-27* 21 461 357 49,0 75,3 24,7

Noot: Er zijn geen data beschikbaar voor het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. Het EU-gemiddelde is berekend op basis van de beschikbare data. Iemand wordt als werkende beschouwd wanneer die persoon in de referentieperiode minstens één uur arbeid verricht heeft (met of zonder formeel contract) voor loon of salaris, in geld of in natura. Leerlingen die een vergoeding in geld of in natura hebben ontvangen worden beschouwd als werkenden in loondienst.

Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie – EAK, Eurostat LFS (Bewerking Steunpunt WSE/

Departement WSE)

Studies toonden eerder al aan dat hoe meer jon- geren reeds tijdens de schoolcarrière werkerva- ring opdoen, hoe beter voor de verdere loopbaan (bijvoorbeeld in termen van het verwerven van de nodige arbeidsmarktattitudes en een hogere werk- zaamheid). Ook de transitie van het onderwijs naar de arbeidsmarkt verloopt doorgaans vlotter in landen waar stelsels bestaan die tijdens het onder- wijstraject de leercomponent verbinden met een werkcomponent (OECD, 2013). De Vlaamse over- heid wil met haar beleid dan ook meer jongeren de kans geven om werkervaring op te doen geduren- de de schoolloopbaan, dit onder meer door mid- del van de verdere optimalisering van het stelsel leren en werken, dat het deeltijds beroepssecun- dair onderwijs en de leertijd omvat. Daarnaast wil men werkplekleren (door middel van onbetaalde

stages) ook meer ingang doen vinden (verplich- ten) in het voltijds beroeps- en technisch onder- wijs. Mogelijk knelpunt hierbij is het vinden van voldoende stageplaatsen (zie ook Vroman & Djait, 2013). Met deze beleidsinitiatieven hoopt men ook het vroegtijdig schoolverlaten (zie verder) terug te dringen. Het behaalde scholingsniveau (diploma) is immers nog zeer bepalend voor een succesvolle en duurzame participatie op de arbeidsmarkt, zo- als blijkt uit figuur 5 waarin de werkzaamheids- graad wordt uitgesplitst naar onderwijsniveau en leeftijdsklasse.

In alle onderscheiden leeftijdscategorieën note- ren we de hoogste werkzaamheidsgraden bij de hooggeschoolden. Bij de jongeren en de ouderen is de kloof tussen laag- en hooggeschoolden het grootst. Die kloof bedraagt bij de 55- tot 64-jarigen

(9)

30 procentpunten en bij de 15- tot 24-jarigen 38,6 procentpunten. Laten we in de jongste leef- tijdscategorie de studenten buiten beschouwing dan is de kloof minder groot, maar bedraagt ze

toch nog ongeveer 30 procentpunten. Van de laag- geschoolde 15- tot 24-jarigen uitgezonderd studen- ten is slechts 55% aan het werk tegenover 84,7%

van de hooggeschoolden in die categorie.

Figuur 5.

Werkzaamheidsgraad (%) naar onderwijsniveau en leeftijd (Vlaams gewest; 2012)

Totaal Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold

28,1 77,3 84,6 87,4 81,9 40,5

11,2 55,0 62,9 70,5 67,7 28,1

36,5 82,1 85,0 87,4 84,3 44,6

49,8 84,7 91,4 94,2 91,7 58,0

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

15-24 15-24

(excl.studenten) 25-34 35-44 45-54 55-64

Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie – EAK (Bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE)

Voortgang 2020-doelstellingen op vlak van onderwijsniveau

Aandeel 30- tot 34-jarigen met een diploma hoger onderwijs

Gegeven de betere arbeidsmarkpositie van hoog- geschoolden en het feit dat de Europese economie hoe langer hoe meer evolueert naar een kenniseco- nomie, werd vanuit Europa, in het kader van de EU-2020 strategie, de ambitie geformuleerd om het aandeel 30- tot 34-jarigen met een diploma hoger on- derwijs tegen 2020 op te krikken tot gemiddeld 40%.

Vlaanderen vertaalde deze ambitie naar een regiona- le doelstelling van 47,8%. Gezien de vooruitgang van de laatste jaren en het huidige aandeel van 45,3%

30- tot 34-jarigen met een diploma hoger onderwijs, is dat een weinig ambitieuze doelstelling (figuur 6).

Globaal in de EU is er nog meer werk aan de win- kel. Gemiddeld heeft 35,8% van de Europese 30- tot 34-jarigen een diploma hoger onderwijs (figuur 7).

Het zijn vooral Zuid- en Oost-Europese landen die minder goed scoren. Ook Duitsland (31,9%) heeft een relatief laag aandeel 30- tot 34-jarigen met een diploma hoger onderwijs.

Naast Vlaanderen scoren ook de andere Belgi- sche gewesten goed in Europees perspectief. In het Waals Gewest is 40% van de 30- tot 34-jarigen hooggeschoold, in het Brussels Gewest is dat zelfs 46,4%. Die hoge score voor Brussel is waarschijn- lijk te verklaren door de grote aantrekkingskracht van de stad en haar omgeving voor jonge profes- sionelen. De goede scores van de drie afzonder- lijke gewesten brengen het Belgisch gemiddelde op 43,9%.

(10)

Figuur 6.

Aandeel 30- tot 34-jarigen met een diploma hoger onderwijs (Vlaams Gewest en EU-27; 2000-2012)

45,3

35,8

20 25 30 35 40 45

2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 50

47,8%-doelstelling EU2020 VL

40%-doelstelling EU 2020

Vlaams Gewest EU-27

%

Noot: De schommelingen in de cijferreeks voor het Vlaams Gewest zijn wellicht het gevolg van steekproefeffecten en dus eerder toevallige schommelingen. We kunnen wel stellen dat de trend over een langere termijn wel degelijk stijgend is.

Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie – EAK, Eurostat LFS (Bewerking Steunpunt WSE/

Departement WSE)

Figuur 7.

Aandeel 30- tot 34-jarigen met een diploma hoger onderwijs (EU-27 en Belgische gewesten; 2012)

46,4 45,3 43,9 40,0 35,8

0 10 20 30 40 50

% 60

Ierland Cyprus Luxemburg Litouwen Zweden VK Brussels Gewest Finland Vlaams Gewest België Frankrijk Denemarken Nederland Spanje Waals Gewest Sloven Estland Polen Letland EU-27 Duitsland Griekenland Hongarije Portugal Bulgarije Oostenrijk Tsjechië Slovakije Malta Roemen Italië

40%-doelstelling EU 2020

Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie – EAK, Eurostat LFS (Bewerking Steunpunt WSE/

Departement WSE)

(11)

Vroegtijdige schoolverlaters

Niettegenstaande er meer en meer Vlamingen en Europeanen zijn met een diploma hoger onderwijs, zijn er ook nog altijd jongeren die het hoger se- cundair onderwijs verlaten zonder diploma. Binnen de EU-2020 strategie is de doelstelling opgenomen om het aandeel vroegtijdige schoolverlaters (of ongekwalificeerde uitstroom) tegen 2020 terug te dringen tot minder dan 10% van alle 18-24-jarigen.

Vlaanderen scherpte die ambitie verder aan en wil de ongekwalificeerde uitstroom terugdringen tot 5,2% tegen 2020. In het Pact 20206 is het Vlaams ob- jectief zelfs nog iets strakker gesteld. Het streefdoel hier is het aantal vroegtijdige schoolverlaters tegen

2020 te beperken tot 4,25% van het totaal aantal 18-24-jarigen. Daartoe werd door de Vlaamse over- heid in 2013 een actieplan tegen vroegtijdig school- verlaten uitgewerkt. De in het vooruitzicht gestel- de hervorming van het secundair onderwijs dient structurele oplossingen te bieden voor de oorzaken van vroegtijdig schoolverlaten (VHP, 2013).

Vlaanderen behaalde de 10%-doelstelling al in 2006, maar zit met een huidige ongekwalificeerde uitstroom van 8,7% toch nog een eind boven de eigen doelstelling van 5,2% (figuur 8 en 9). Vlaan- deren presteert op het vlak van ongekwalificeerde uitstroom wel een stuk beter dan het EU-gemiddel- de (12,8%) en het Waalse (14,8%) en het Brusselse Gewest (20,1%).

Figuur 8.

Ongekwalificeerde uitstroom (Vlaams Gewest en EU-27; 2000-2012)

8,7 12,8

0 5 10 15

% 20

2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012

10%-doelstelling EU2020

5,2%-doelstellingEU 2020 VL

Vlaams gewest EU-27

Noot: Er is een tijdreeksbreuk tussen 2004 en 2005 omwille van het feit dat het pas mogelijk is sinds 2005 om studenten in schoolvakantie af te zonderen. Voordien werden zij meegerekend bij de ongekwalificeerde uitstroom.

Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie – EAK. Eurostat LFS (Bewerking Steunpunt WSE/

Departement WSE)

Voor de monitoring van de vooruitgang van de 2020-doelstelling omtrent vroegtijdige school- verlaters gebruiken we de gegevens uit de en- quête naar de arbeidskrachten omwille van de

internationale vergelijkbaarheid. Daarnaast bere- kent het Steunpunt Studie- en Schoolloopbanen (SSL) indicatoren voor vroegtijdig schoolverlaten op basis van de volledige leerlingendata van de

(12)

onderwijsadministratie, waarmee de evolutie van de ongekwalificeerde uitstroom correcter kan worden weergegeven. We geven enkele vaststel- lingen uit recent onderzoek van het Steunpunt SSL kort mee.

Het Steunpunt SSL berekende een ongekwalifi- ceerde uitstroom van 13,9 % in 2010 (voor het Vlaams onderwijs in zijn geheel). De cijfers van het Steunpunt SSL tonen bovendien, in tegenstel- ling tot de EAK-cijfers, een belangrijke afname van het percentage vroege schoolverlaters aan tussen 2008 en 2010. De onderzoekers schrijven dit toe aan het feit dat sinds het begin van de

financieel-economische crisis meer leerlingen be- slissen in het onderwijs te blijven in de plaats van vroegtijdig of ongekwalificeerd de schoolbanken te verlaten. Uit de cijfers van het Steunpunt SSL blijkt ook dat het risico op vroegtijdig school- verlaten het grootst is in de centrumsteden. Zo is de ongekwalificeerde uitstroom het hoogst in Antwerpen (26%). De onderzoekers pleiten er dan ook voor dat het Vlaams beleid gericht op het terugdringen van voortijdig schoolverlaten ruimte en steun geeft aan “lokaal ontwikkeld en lokaal gedragen maatwerk” (Van Landeghem et al., 2013).

Figuur 9.

Ongekwalificeerde uitstroom (EU-27 en de Belgische gewesten; 2012)

8,7

12,0 12,8 14,8

20,1

0 5 10 15 20 25

% 30

Slovenië Slovakije Tsjechië Polen Litouwen Zweden Oostenrijk Luxemburg Vlaams Gewest Nederland Finland Denemarken Ierland Duitsland Estland Letland Griekenland Cyprus Hongarije Frankrijk België Bulgarije EU-27 VK Waals Gewest Roemenië Italië Brussels Gewest Portugal Malta Spanje

10%-doelstelling EU 2020

Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie – EAK. Eurostat LFS (Bewerking Steunpunt WSE/

Departement WSE)

Om de arbeidsmarktkansen van jongeren die als- nog vroegtijdig de schoolbanken hebben verlaten te verhogen, stelt de Vlaamse overheid momenteel een drieledige aanpak voorop. Samen met de in- stapstages en de individuele beroepsopleiding, maakt de Werkinleving voor Jongeren (WIJ) deel uit van die drieledige aanpak naar werkervaring

voor ongekwalificeerde jongeren die op termijn moet leiden tot een kwalificatieplicht en werker- varingsgarantie voor de hele groep van ongekwa- lificeerde schoolverlaters (VHP, 2013). Onder meer voor de WIJ-trajecten wordt samengewerkt met de centrumsteden, waar de ongekwalificeerde uit- stroom het hoogst is.

(13)

NEET-jongeren

Veel vroegtijdige schoolverlaters dreigen in de groep van de zogenaamde NEET-jongeren (Not in Employment, Education or Training) te belanden.

Tijdens de crisis kwam er binnen Europa een ver- hoogde beleidsaandacht voor deze NEET-jongeren.

Met de exploderende jeugdwerkloosheidscijfers en een stijgend aantal NEET-jongeren groeide binnen Europa de schrik voor het ontstaan van een zoge- naamde ‘verloren generatie’. Immers, jongeren die (langdurig) werkloos zijn en bovendien ook niet langer deelnemen aan opleidingen dreigen de aan- sluiting met de arbeidsmarkt te missen. Een hoog aandeel NEET-jongeren duidt op een problemati- sche overgang onderwijs-arbeidsmarkt.

Ondanks de beleidsaandacht voor de NEET-jonge- ren in Europa, bestaan er geen concrete Europese doelstellingen voor het inkrimpen van deze groep.

Enkel België schuift hiervoor een duidelijk natio- naal streefcijfer naar voor. Tegen 2020 wil België het aandeel NEET-jongeren in de leeftijdsgroep 15- 24 jaar terugbrengen tot 8,2%.

In 2012 is 12,3% van de Belgische 15- tot 24-jarigen noch aan het werk, noch in opleiding (figuur 10).

Daarmee doet België het beter dan het EU-ge- middelde (13,2%). Het is weinig verbazend dat

het vooral die landen zijn waarvan we eerder al aantoonden dat ze kampen met een hoge jeugd- werkloosheid, ook die landen zijn met een hoog aandeel NEET-jongeren. En omgekeerd, de landen die een lagere jongerenwerkloosheidsgraad note- ren, hebben ook een lager aandeel NEET-jongeren.

Nederland scoort hierbij het best met 4,3% jongeren die niet aan de slag zijn en geen (reguliere of niet- reguliere) opleiding volgen (figuur 11). Het aandeel NEET-jongeren is vaak lager in landen, zoals Ne- derland, waar leren vaker wordt gecombineerd met werken (OECD, 2013).

Een zorgwekkende vaststelling is de stijgende trend van het aandeel NEET-jongeren de laatste jaren in België en Vlaanderen. Die stijgende trend lijkt bo- vendien sterker te zijn dan gemiddeld in de EU ( figuur 10).

Binnen de NEET-populatie kunnen we een onder- scheid maken tussen die jongeren die werkloos zijn (maar wel op zoek zijn naar werk) en zij die inac- tief zijn en zich dus hebben teruggetrokken van de arbeidsmarkt. Deze laatste groep is in het bijzonder problematisch aangezien zij allicht niet gekend zijn bij de arbeidsbemiddelingsdiensten. Zij verdwijnen als het ware van de radar, wat het bijzonder moei- lijk maakt om deze jongeren opnieuw te betrekken bij de arbeidsmarkt of in een onderwijstraject.

Figuur 10.

Evolutie aandeel NEET-jongeren in de leeftijdsgroep 15-24 jaar (EU-27, België en de gewesten; 2008-2012)

0 5 10 15 20

% 25

2008 2009

9,2 12,3 15,4 13,2 19,2

2010 2011 2012

Vlaams Gewest Waals Gewest Brussels H. Gewest België EU-27

8,2%-doelstelling België

Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie – EAK, Eurostat LFS (Bewerking Steunpunt WSE/

Departement WSE)

(14)

Figuur 11.

Aandeel NEET-jongeren in de leeftijdsgroep 15-24 jaar (EU-27, België en de gewesten; 2012)

9,2

12,3 13,2

15,4

19,2

0 5 10 15 20

% 25

Nederland Luxemburg Oostenrijk Denemarken Duitsland Zweden Finland Tsjechië Vlaams Gewest Slovenië Litouwen Malta Polen Frankrijk België Estland EU-27 Slovakije VK Portugal Hongarije Letland Waals Gewest Cyprus Roemenië Ierland Spanje Brussels Gewest Griekenland Italië Bulgarije

Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie – EAK, Eurostat LFS (Bewerking Steunpunt WSE/

Departement WSE)

In 2012 telt Vlaanderen bijna 68 400 NEET-jonge- ren. Dat is 9,2% van de totale groep 15- tot 24-ja- rigen. Daarmee kent Vlaanderen een lager aandeel NEET-jongeren dan het Brussels (19,2%) en het Waals (15,4%) gewest en België (12,3%) in zijn ge- heel. In de drie gewesten is het aandeel inactieve NEET-jongeren binnen de jongerenpopulatie groter dan het aandeel werkloze NEET-jongeren7.

Vooral in de jongste leeftijdsgroep (15-19 jaar) is een hoog aandeel NEET-jongeren problematisch,

aangezien we hier kunnen veronderstellen dat het grotendeels om vroegtijdige schoolverlaters gaat.

Deze jongeren zonder diploma vinden het moei- lijkst werk en belanden het vaakst in de langdu- rige werkloosheid. Het aandeel NEET-jongeren in die jongste leeftijdscategorie is in alle drie de gewesten lager dan bij de 20- tot 24-jarigen, maar bedraagt toch nog 6,8% in Vlaams Gewest, 7,8%

in het Waals Gewest en 9,9% in het Brussels Ge- west.

Tabel 3.

Aantal en aandeel NEET-jongeren naar statuut (werkloos of inactief) (België en de gewesten; 2012)

Totaal jongeren Totaal NEET Totaal NEET Werkloze NEET Inactieve NEET

   (n) (n) (%) (%) (%)

15-24 jaar          

Brussels H. Gewest 137 457 26 441 19,2 8,4 10,8

Vlaams Gewest 740 103 68 358 9,2 3,2 6,0

Waals Gewest 448 573 68 912 15,4 7,3 8,0

België 1 326 134 163 711 12,3 5,2 7,2

Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie – EAK (Bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE)

(15)

Besluit

Uit de analyse van de werkloosheidsgraad en de werkzaamheidsgraad blijkt dat de Vlaamse jonge- ren de crisis behoorlijk (hebben) doorstaan. Met een jeugdwerkloosheidsgraad van 12,8% en een werkzaamheidsgraad voor de 15- tot 24-jarigen uit- gezonderd de studenten van 77,3%, is de toestand in Vlaanderen lang niet zo dramatisch als in een heel aantal andere Europese landen. Vlaanderen kan zich echter nog niet meten aan de prestaties van buurland Nederland op vlak van de arbeids- deelname van jongeren. Een groot verschil inzake de combinatie leren en werken verklaart voor een stuk de betere arbeidsmarktpositie van de Neder- landse jongeren.

Een aandachtspunt is de zwakke positie van de laaggeschoolde jongeren. Van de laaggeschoolde 15- tot 24-jarigen uitgezonderd studenten is slechts 55% aan het werk tegenover 84,7% van de hoog- geschoolden in die categorie. Het aandeel vroeg- tijdige schoolverlaters blijft daarenboven met 8,7%

een te grote groep in Vlaanderen. Zij dreigen op te gaan in de groep van de zogenaamde NEET- jongeren. Dat zijn jongeren die niet aan het werk zijn en geen (reguliere of niet-reguliere) opleiding volgen. Een bijkomende zorgwekkende vaststelling is de stijgende trend van het aandeel NEET-jonge- ren. In 2012 kende het Vlaams Gewest een aan- deel van 9,2% NEET-jongeren. Vooral de inactieve NEET-jongeren vormen een problematische groep.

Immers, doordat zij niet op zoek zijn naar werk zijn zij allicht ook niet gekend bij de arbeidsbe- middelingsdiensten. Dat maakt het erg moeilijk om deze jongeren te vatten met beleidsmaatregelen die gericht zijn op een re-integratie in de arbeidsmarkt of het onderwijs.

Marleen Jacobs

Departement Werk en Sociale Economie

Bibliografie

Baert, S., Cockx, B., & Verhaest, D. (In press). Overeduca- tion at the Start of the Career: Stepping Stone or Trap?

Labour Economics.

Jacobs, M., Sourbron, M., & Herremans, W. (2011). Jon- geren op de Vlaamse arbeidsmarkt. Over startkwali- ficaties, intredejobs en arbeidsmarktprestaties. Over.

Werk. Tijdschrift van het Steunpunt WSE, 21(2), 110- 126. Leuven: Steunpunt Werk en Sociale Economie / Uitgeverij Acco.

OECD. (2013). Education Indicators in Focus. How difficult is it to move from school to work. http://www.oecd.org/

edu/skills-beyond- school/EDIF%202013--N°13%20 (eng)--FINAL.pdf.

Stevens, E. (2009). Jongeren in beeld. Een analyse op basis van EAK/LFS. WSE Report. Leuven: Steunpunt Werk en Sociale Economie.

Tielens, M., & Vermandere, C. (2007). Cijferen met jonge- ren. Een doorlichting van de arbeidsmarktsituatie van jongeren in Vlaanderen en Europa. WSE Report. Leu- ven: Steunpunt Werk en Sociale Economie.

Van Landeghem, G., De Fraine, B., Gielen, S., & Van Dam- me, J. (2013). Vroege schoolverlaters in Vlaanderen in 2010. Indeling volgens locatie, opleidingsniveau van de moeder en moedertaal. Rapport nr. SSL/2013.05/1.2.0.

Leuven: Steunpunt SSL.

VHP. (2013). Europa 2020. Vlaams Hervormingsprogram- ma 2013, http://www.vlaandereninactie.be/sites/de- fault/files/vlaams_hervormingsprogramma_2013.pdf Vroman, P., & Djait, F. (2013). Bestrijden van ongekwali-

ficeerde uitstroom en jeugdwerkloosheid. Over.Werk.

Tijdschrift van het Steunpunt WSE, 23(4), 94-100. Leu- ven: Steunpunt Werk en Sociale Economie / Uitgeverij Acco.

Noten

1. De bevindingen in dit artikel zijn grotendeels gebaseerd op de recent geactualiseerde cijfers uit de Boordtabel Jon- geren. Alle cijfers vindt u terug op de website van het Steunpunt WSE (www.steunpuntwse.be > rubriek cijfers) of op de website van het Departement WSE (www.werk.be

> cijfers). Met dank aan Michelle Sourbron van het Steun- punt WSE en Faiza Djait van het Departement WSE voor het ter beschikking stellen van de gebruikte cijfers.

2. In de jaren voorafgaand aan 2011 werd de vraag in de EAK of de respondent op zoek is naar werk niet expliciet ge- linkt aan een bepaalde periode of tijdspanne. Vanaf 2011 heeft de vraag betrekking op de referentiemaand. Aange- zien deze vraag één van de criteria is om te bepalen of een niet-werkend persoon IAB-werkloos of inactief is, zijn de resultaten over de werkloze en inactieve bevolking vanaf 2011 niet volledig vergelijkbaar met voorgaande jaren.

3. Idem.

4. In dit artikel vergelijken we de scores van België en de afzonderlijke gewesten met de scores van de EU-landen.

Voor een analyse op het niveau van de Europese regio’s verwijzen we naar het artikel “Jeugdwerkloosheid in Euro- pa: Vlaanderen bij de beter presterende regio’s“ (Sourbron, M. & Herremans, W., 2013) elders in dit nummer van Over.

Werk.

(16)

5. Zie cijferreeksen op www.steunpuntwse.be > ru- briek cijfers of www.werk.be/cijfers/historische- tijdreeksen#Werkloosheid.

6. Het Pact 2020 werd begin 2009 door de Vlaamse Rege- ring en de maatschappelijke partners ondertekend en be- vat twintig doelstellingen met concrete streefcijfers om zo de uitvoering van het legislatuuroverschrijdende pro- gramma ViA, Vlaanderen in Actie, te verzekeren. Met het

programma Vlaanderen in Actie wil de Vlaamse Regering Vlaanderen tegen 2020 naar een plaats in de top vijf van de Europese regio’s leiden.

7. Door een vraagwijziging in de EAK in 2011 is er een shift gebeurd van werklozen naar inactieven (zie eindnoot 2), wat ook een verklaring kan zijn voor de relatief grote groep inactieve NEET in 2012.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij de Europese is de opgave waarschijnlijk niet zo moeilijk, maar hoe zit het met de rest van de wereld.. Probeer de vraagstukken op

Build an Euler tour in this graph, starting in vertex u, in two ways:. (a) Apply Fleury’s algorithm, whereby you explain step by step which

De volgende vraag is of de nieuwe organisatie al dan niet onder de vleugels moet komen van de Raad voor de Rechtspraak, zoals thans wel het geval is met het CBB en de CRvB maar

PISA: Programme for International Student Assessment TRENDS IN WETENSCHAPPELIJKE GELETTERDHEID. • Tussen 2006 en 2012 gaat Vlaanderen met 11 scorepunten significant achteruit

De score van percentiel 25 voor wiskundige geletterdheid was zowel in België als in Vlaanderen in 2003 significant hoger dan in 2009 en 2012. De Belgische score voor percentiel

PISA meet in welke mate leerlingen geïnteresseerd (geen interesse, weinig interesse, matige interesse, veel interesse) zijn in 5 brede wetenschappelijke onderwerpen:

In een bericht, hetwelk niet slechts gedrukt verbreid, maar ook door de daartoe aangestelde mannen op alle straten luid werd omgeroepen, heette het: dat de minister onder de drie

Uit de resultaten van dat grootschalig onderzoek blijkt dat de Vlaamse jongeren bij de besten van de wereld zijn wat betreft leesvaardigheid en wiskundige geletterdheid en tot de