• No results found

pdf bestandTarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009 (2 MB)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "pdf bestandTarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009 (2 MB)"

Copied!
75
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Tarieven en capaciteiten

voor storten en verbranden

Actualisatie tot

2009, evolutie en

prognose

(2)
(3)

Tarieven en capaciteiten

voor storten en

verbranden - Actualisatie

tot 2009, evolutie en

prognose.

(4)
(5)

Documentbeschrijving

1. Titel publicatie

Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose.

2. Verantwoordelijke Uitgever

Danny Wille, OVAM, Stationsstraat 110, 2800 Mechelen

3. Wettelijk Depot nummer D/2011/5024/01

4. Aantal bladzijden 73

5. Aantal tabellen en figuren 28 tabellen en 17 figuren

6. Prijs*

/

7. Datum Publicatie

8. Trefwoorden

storten, verbranden, tarieven, capaciteiten, aanvoer

9. Samenvatting

Deze publicatie is het resultaat van een marktstudie over storten en verbranden. De studie wordt jaarlijks geactualiseerd op basis van een enquête. Het onderwerp van de studie zijn de stortplaatsen categorie 1, 2 en 3, en de verbrandingsinstallaties voor huishoudelijk afval en voor bedrijfsafvalstoffen, die afval van derden verwerken. Per type inrichting wordt het gemiddelde tarief en de spreiding gegeven. Mede op basis van de evolutie en perspectieven van de aanvoer en de restcapaciteiten bij de verschillende inrichtingen wordt een verklaring gezocht voor de vastgestelde evolutie van de tarieven. Vooral wat betreft het huishoudelijk en de categorie 2-bedrijfsafval, i.e. wat toekomt bij de verbrandingsovens voor huishoudelijke afvalstoffen en de stortplaatsen categorie 2, wordt een uitgebreide analyse gemaakt van de restcapaciteiten en de aanvoer per provincie. Het biedt onder meer inzicht in de

afvaltransporten tussen de verschillende provincies, de relatie huishoudelijk-bedrijfsafval in het licht van de intercommunale-private uitbating.

10. Begeleidingsgroep en/of auteur

OVAM: Michèle Kuppens, Luk Umans, Tom Snijkers, Walter Werquin, Bart Thibau, Koen Smeets, Bart Vangilbergen.

11. Contactperso(o)n(en)

Afval- en materialenbeheer, Luk Umans (verbranden), Michèle Kuppens (storten).

12. Andere titels over dit onderwerp De edities van de vorige jaren.

Gegevens uit dit document mag u overnemen mits duidelijke bronvermelding.

De meeste OVAM-publicaties kunt u raadplegen en/of downloaden op de OVAM-website: http://www.ovam.be

(6)
(7)

Inhoudstafel

1 Inleiding 7

1.1 Doel van het onderzoek 7

1.2 Voortzetting van de studie over voorgaande jaren 7

2 De tarieven voor storten en verbranden 9

2.1 Verbrandingsinstallaties alleen vergund voor de verbranding van

bedrijfsafvalstoffen 9

2.1.1 Capaciteit, aanvoer en tarieven 9

2.1.2 Heffingen 14

2.1.3 Verwachte evolutie 15

2.2 Verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2-

bedrijfsafvalstoffen 15

2.2.1 Situering 15

2.2.2 Capaciteit en aanvoer 16

2.2.3 Tarieven 18

2.3 Stortplaatsen categorie 1 (gevaarlijke afvalstoffen) – stortplaatsen categorie 2 (niet-

gevaarlijke, anorganische bedrijfsafvalstoffen) 26

2.3.1 Situering 26

2.3.2 Capaciteit en aanvoer 26

2.3.3 Verdeling van de categorie 1-aanvoer per afvalsoort en per provincie 29 2.3.4 Aanvoer uit andere provincies op categorie 1-stortplaatsen 30 2.3.5 Verdeling van de categorie 2-aanvoer per afvalsoort en per provincie 31 2.3.6 Aanvoer uit andere provincies op de categorie 2-stortplaatsen 32

2.3.7 Tarieven 33

2.4 Stortplaatsen categorie 2 (voor huishoudelijk en vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen) 38

2.4.1 Situering 38

2.4.2 Capaciteit en aanvoer 38

2.4.3 Tarieven 38

2.5 Vergelijking tussen stortplaatsen categorie 1 en 2 en verbrandingsinstallaties voor

huishoudelijke afvalstoffen 42

2.6 Stortplaatsen categorie 3 45

2.6.1 Situering 45

2.6.2 Capaciteit en aanvoer 45

2.6.3 Tarieven 46

3 Verwerking van huishoudelijke en categorie 2-bedrijfsafvalstoffen 49 3.1 Verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2-

bedrijfsafvalstoffen 49

3.1.1 Capaciteit en bezetting van de verbrandingsinstallaties in Vlaanderen 49

3.1.2 Verdeling van de aanvoer per afvalsoort 50

3.1.3 Verdeling van de aanvoer en de capaciteit per provincie 51

3.1.4 Aanvoer uit andere provincies 52

3.2 Voorbehandelingsinstallatie voor huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2-

bedrijfsafvalstoffen 54

3.2.1 Biologisch drogen en mechanisch scheiden (IOK/IVAREM) 54 3.3 Stortplaatsen categorie 2 (huishoudelijke en vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen) 55

3.3.1 Restcapaciteit en aanvoer voor Vlaanderen 55

3.3.2 Verdeling van de aanvoer per afvalsoort 56

3.3.3 Verdeling van de aanvoer per afvalsoort en per provincie 57

3.3.4 Aanvoer uit andere provincies 60

3.4 Besluit: het verbranden en storten van huishoudelijke - en vergelijkbare

bedrijfsafvalstoffen in 2009 62

3.4.1 Totalen per afvalsoort 62

3.4.2 Totalen per provincie 63

Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose. 5/73

(8)

4 Samenvatting 65

4.1 Tarieven 65

4.1.1 Verbrandingsinstallaties voor gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen: 65 4.1.2 Verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2-

bedrijfsafvalstoffen: 65

4.1.3 Stortplaatsen categorie 1 66

4.1.4 Stortplaatsen categorie 2 66

4.1.5 Stortplaatsen categorie 3 66

4.1.6 Milieuheffingen 2009 66

4.2 Aanvoer en restcapaciteiten 67

4.2.1 Aanvoer en restcapaciteiten op stortplaatsen van categorie 1 (gevaarlijke

afvalstoffen) en van categorie 2 (niet-gevaarlijk, anorganische bedrijfsafvalstoffen) 67 4.2.2 Aanvoer en restcapaciteiten op stortplaatsen van categorie 2 en

verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen 68 4.2.3 Aanvoer en restcapaciteiten op stortplaatsen van categorie 3 69

4.3 Tendens en prognose 69

Bijlage 1: Lijst van tabellen 71

Bijlage 2: Lijst van figuren 73

(9)

1 Inleiding

1.1 Doel van het onderzoek

Dit document is het resultaat van een onderzoek naar de marktsituatie van de

afvalstoffenverwijdering in Vlaanderen op basis van een jaarlijks wederkerende enquête gericht tot alle vergunde uitbaters van stortplaatsen en verbrandingsinstallaties die afvalstoffen van derden aanvaarden. Een degelijke analyse van het beleidsveld vormt de basis voor elke concrete beleidsvoering.

In het bijzonder kadert het onderzoek in het Uitvoeringsplan milieuverantwoord Beheer van Huishoudelijke Afvalstoffen, dat voorziet in de programmering van de verwijdering van

huishoudelijke afvalstoffen en bedrijfsafvalstoffen die worden verwijderd in dezelfde inrichtingen, met name categorie 2-stortplaatsen en verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen.

Het plan stelt een strikte opvolging voorop van het marktgebeuren, onder meer voor wat betreft verwijdering. Restcapaciteiten, aanvoer, tarieven, marktverdeling,… vormen de basis voor de verdere afstelling van het uitvoerend beleid.

Toch wordt ook aandacht besteed aan de verbrandingsinstallaties die enkel bedrijfsafvalstoffen aanvaarden wat dan weer kadert in het Uitvoeringsplan houtafval en het Uitvoeringsplan hoogcalorische afvalstoffen.

De kennis van de economische aspecten van het afvalgebeuren is nuttig voor alle actoren die daarbij betrokken zijn, de afvalproducenten, ophalers en verwerkers en de overheid, bij het nemen van maatregelen die interveniëren in het marktgebeuren.

1.2 Voortzetting van de studie over voorgaande jaren

Dit document moet gelezen worden als een actualisatie van en aanvulling op het gelijknamige document "Tarieven voor storten en verbranden, evolutie, huidige situatie en prognose" van de OVAM, over de jaren 1992 tot en met 2008. Dezelfde terminologie en indeling worden

hernomen, tenzij expliciet anders bepaald. De belangrijkste bepalingen, nodig voor de juiste interpretatie van de gegevens, worden hierna herhaald.

Analoog aan de terminologie die is gebruikt in het Uitvoeringsplan milieuverantwoord Beheer van Huishoudelijke Afvalstoffen, wordt gesproken over categorie 2-bedrijfsafvalstoffen, waarmee wordt bedoeld alle bedrijfsafvalstoffen die terechtkomen hetzij op categorie 2-stortplaatsen, hetzij in verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen. Welke bedrijfsafvalstoffen dit zijn, wordt bepaald door de VLAREM-reglementering en de bepalingen in de individuele vergunningen en komt met geen enkele andere reeds bestaande gedefinieerde categorie bedrijfsafvalstoffen overeen (cf. gelijkgesteld, vergelijkbaar, niet-gevaarlijke afvalstoffen, …).

Bovendien wordt een onderscheid gemaakt tussen de term "huishoudelijke afvalstoffen" en

"huisvuil", naargelang het grofvuil en het gemeentevuil er al dan niet zijn inbegrepen.

Het in voege treden van VLAREA op 1 juni 1998 heeft een verschuiving veroorzaakt van

"huishoudelijke" naar "bedrijfs-" afvalstoffen. Vóór VLAREA vond er een gelijkstelling plaats van een aantal bedrijfsafvalstoffen aan huishoudelijke afvalstoffen. Deze gelijkgestelden waren per definitie "huishoudelijke" afvalstoffen. Het betrof in het bijzonder de afvalstoffen van kleinhandel, burelen, het klaarmaken van maaltijden,... In de VLAREA (17/12/1997, B.S. 16/04/1998)

omvatte deze gelijkstelling het gemeentevuil (straat- en veegvuil, marktafvalstoffen,

strandafvalstoffen) en papierafval waarvoor de aanvaardingsplicht geldt. Sinds de aanpassing

Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose. 7/73

(10)

van VLAREA (BS 30 april 2004) is de vroegere gelijkstelling nog meer beperkt tot enkel straat- en veegvuil. Dit betekent dat afvalstoffen afkomstig van KMO's die (vaak tezamen met

huishoudelijke afvalstoffen) door de gemeenten worden ingezameld, sinds 1 juni 1998 moeten beschouwd worden als bedrijfsafvalstoffen. Dit zal consequenties hebben naar de verdeling tussen huishoudelijke en bedrijfsafvalstoffen.

Sinds 1 januari 2007 is het hoofdstuk “heffingen” in het afvalstoffendecreet grondig vernieuwd.

In de eerste plaats worden de meer dan 40 bestaande tarieven teruggebracht tot 16. Het tarief hangt nu voornamelijk af van de aard van de afvalstof en van het storten of verbranden.

Van alle vergunde stortplaatsen en verbrandingsinstallaties worden alleen deze besproken die afvalstoffen van derden aanvaarden. De uitbaters van stortplaatsen of verbrandingsinstallaties die alleen voor eigen afvalstoffen worden gebruikt, zouden eventueel een kostprijs kunnen opgeven, maar geen marktprijs, en zijn om die reden niet aangeschreven.

Alle tarieven worden vermeld in euro per ton, exclusief 21 % BTW, exclusief milieuheffingen en exclusief gemeentelijke opcentiemen. De milieuheffingen worden telkens apart besproken: hun bedrag in 2008 en 2009, de wijzigingen ten opzichte van 2006 en hun rol en invloed binnen het milieubeleid.

De tarieven zijn gemiddelden, gewogen aan het respectievelijke belang van de

verwijderingsinrichting zoals dit blijkt uit de aanvoer per jaar. De weging werd zo gedetailleerd mogelijk uitgevoerd: huishoudelijke, bedrijfsafvalstoffen of verbrandingsassen werden gewogen aan de aanvoer per inrichting van dergelijke afvalstoffen.

De tarieven en de restcapaciteiten worden geactualiseerd voor het jaar 2009.

In het Elektriciteitsdecreet van 17 juli 2000 en het uitvoeringsbesluit van 28 september 2001 werd een systeem van groenestroomcertificaten, ter bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energie, ingesteld. Dit systeem is van start gegaan op 1 januari 2002 en verplicht iedere elektriciteitsleverancier om een minimum aandeel van zijn afzet te betrekken uit

hernieuwbare energiebronnen. Dit uitvoeringsbesluit werd op 5 maart 2004 vervangen door het

"Besluit van de Vlaamse Regering inzake de bevordering van elektriciteitsopwekking uit

hernieuwbare energiebronnen". Dit laatste had tot gevolg dat er ook voor het verbranden van het organisch-biologisch deel van het restafval groene stroomcertificaten kunnen bekomen worden op voorwaarde dat de betrokken verwerkingsinstallatie door energierecuperatie een primaire energiebesparing realiseert van minstens 35% van de energie-inhoud van de afvalstoffen verwerkt in de installatie.

In hoofdstuk 2 worden achtereenvolgend per type inrichting voor storten of verbranden, de gegevens over capaciteit en aanvoer, de tarieven en de milieuheffingen besproken. De aanvoer en capaciteit van de categorie 2-stortplaatsen en de huisvuilverbrandingsinstallaties maken deel uit van een apart hoofdstuk 3, gezien het belang hiervan voor de capaciteitsplanning en de onderlinge samenhang van beide type inrichtingen. Net als de vorige jaren werd in de enquête aan de categorie 2-stortplaatsen en de verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen gevraagd hun aanvoer op te splitsen naar soort afval en naar provincie vanwaar het afval afkomstig is. Dit biedt de mogelijkheid conclusies te trekken over de aanwending van de capaciteit naar afvalsoort en oorsprong, en over interprovinciaal afvaltransport.

(11)

2 De tarieven voor storten en verbranden

Het bedrag dat moet worden betaald aan uitbaters van verwijderingsinrichtingen is de som van het stort- of verbrandingstarief, vermeerderd met de milieuheffing, eventueel aangevuld met gemeentelijke opcentiemen. Op dat geheel moet nog eens BTW worden betaald. Alle tarieven zijn net als in vorige rapporten opgenomen exclusief BTW, exclusief milieuheffing en

gemeentelijke opcentiemen. Sinds 1995 moet de BTW niet alleen op de stort- of verbrandingsprijs worden berekend, maar op de totale prijs inclusief milieuheffing en gemeentelijke opcentiemen. Aangezien de niet-BTW-plichtigen de BTW niet kunnen

recupereren, betekent de BTW op de milieuheffing en opcentiemen nog eens een extra fiscale druk. Sinds 1 januari 1996 is het BTW-tarief verhoogd tot 21 procent.

De jaarlijkse prijsstijgingen moeten tevens worden geplaatst in een economische context.

2.1 Verbrandingsinstallaties alleen vergund voor de verbranding van bedrijfsafvalstoffen

2.1.1 Capaciteit, aanvoer en tarieven

2.1.1.1 INDAVER nv

Indaver te Antwerpen beschikt over twee draaitrommelovens voor de verbranding van gevaarlijke afvalstoffen. De statische oven voor de verbranding van hooggechloreerde koolwaterstoffen is sinds 2009 buiten gebruik

De draaitrommelovens hebben een gezamenlijke capaciteit van ca. 110 000 ton/jaar. In 2009 werd er in het totaal 107 767 ton afval verwerkt.

Van de totale verwerkte hoeveelheid afvalstoffen in de draaitrommelovens was 18,6 % (19 999 ton) niet-gevaarlijk. 35,9 % (38 669 ton) was afkomstig uit het buitenland, 4,4 % (4 719 ton) uit Wallonië.

Bij Indaver wordt het tarief vastgesteld op basis van de aard en de samenstelling van de

aangeboden afvalstof, die wordt bepaald op basis van een analyse van een representatief staal.

Het varieert naargelang het gaat om dierlijk afval, diermeel, CFK’s, KGA, laboratoriumafval, verfafvalstoffen in vaten, verpakkingen, filterkoeken, vloeibare hooggechloreerde afvalstoffen, vloeibare of vaste afvalstoffen, hoogcalorische of laagcalorische afvalstoffen. Een differentiatie naargelang de aanbieder gebeurt alleen op basis van objectieve factoren zoals

betalingstermijnen, solvabiliteit of andere factoren die een directe meerkost kunnen betekenen.

Het gemiddeld tarief per afvalsoort gaat van 65,69 EUR/ton tot 2085,00 EUR/ton, exclusief milieuheffingen.

2.1.1.2 SLECO nv

Volgens het uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 2003-2007 moest het tekort aan verwerkingscapaciteit voor niet-recycleerbaar, niet-gevaarlijk huishoudelijk en vergelijkbaar bedrijfsafval ingevuld worden door de bouw van mechanisch-biologische

voorbehandelingstechnieken. Al deze geplande mechanisch-biologische afvalverwerkingstechnieken zijn echter voorbehandelingstechnieken. Bij deze

afvalvoorbehandeling wordt er een RDF (refuse derived fuel) geproduceerd. Dit is hoogcalorisch

Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose. 9/73

(12)

afval dat nog steeds thermisch moet verwerkt worden. Een van de geschikte technieken voor de verwerking van dit hoogcalorisch afval is een wervelbedinstallatie.

Door de nv Indaver en de nv Sita werd een nieuwe vennootschap (verhouding 50-50) met de naam nv SLECO opgericht. Deze nieuwe vennootschap heeft de vergunning (2001) op naam van Indaver B overgenomen. In september 2006 startte de nv Sleco de

wervelbedverbrandingsinstallatie op. De installatie bestaat uit 3 lijnen van elk 18 ton per uur en is uitgerust met een elektrofilter, een half natte wassing, een natte wassing, een mouwfilter, een actieve-kool-injectie en een niet-katalytische deNOx installatie. De energie die ontstaat wordt gerecupereerd onder de vorm van stoom en elektriciteit.

Oorspronkelijk was de installatie vergund voor het verwerken van 233 000 ton hoogcalorisch afval (onder andere RDF) samen met 233 000 ton waterzuiveringsslib. In de loop van 2006 werd de vergunning van de nv SLECO aangepast tot de aanvoer van 1/3 slib en 2/3 hoogcalorisch afval.

In 2009 werden er 92 252,92 ton waterzuiveringsslib, 48 828,7 ton ander slib en 296 389,64 ton niet gevaarlijk hoogcalorisch afval verbrand. Dit is een stijging van 9 599,6 ton slib en een daling van 19 540,36 ton hoogcalorisch afval ten opzichte van 2008. Dit alles was goed voor 142 976 groenestroomcertificaten. Dit is een grote stijging van het aantal groenestroomcertificaten ten op zichte van het voorgaande jaar. De belangrijkste reden voor deze toename ligt in het feit dat midden 2009 het hernieuwbaar aandeel in restafval volgens het elektriciteitsdecreet verhoogd werd.

De gemiddelde prijs voor aanlevering bedraagt 68 EUR/ton voor slibs en 111 EUR/ton voor hoogcalorische afvalstoffen, beide prijzen exclusief heffingen en taksen.

2.1.1.3 Indaver Medical Services (vroegere MACHIELS nv)

De exploitatievergunning van de verbrandingsinstallatie van Machiels nv te Leuven werd op 1 juni 2007 overgenomen door Indaver. De exploitatie vindt sindsdien plaats onder de naam van Indaver Medical Services. De installatie is vergund voor de verbranding van alle gevaarlijke afvalstoffen, maar is eigenlijk gespecialiseerd in de verwerking van risicohoudend medisch afval.

De installatie heeft een maximale capaciteit van ca. 20 250 ton/jaar.

In 2009 werd er 11 315,6 ton verbrand, waarvan 10 297 ton risicohoudend medisch afval en 620,3 ton gevaarlijk afval. Van het medisch afval was 21% afkomstig uit het buitenland, 7,7 % uit Wallonië en 12 % uit Brussel. De overige 59,3 % waren afkomstig uit Vlaanderen. Van het gevaarlijk afval komt 2,3 % uit Wallonië en de overige 97,7% uit Vlaanderen.

Het laagcalorisch afval werd aan 185 EUR/ton verbrand, voor het medisch afval wordt een gemiddelde tarief van 393 EUR per ton gevraagd.

2.1.1.4 SOLVIN nv (het vroegere BASF)

Solvin nv te Antwerpen heeft een installatie voor de thermische oxidatie van chloorhoudende koolwaterstoffen met recuperatie van warmte en gasvormig HCl. Deze gasvormige HCl wordt onmiddellijk ingezet als grondstof in de productie van dichloorethaan. De maximale totale capaciteit bedraagt ca. 24 000 ton/jaar. In 2009 werd 5 466 ton gechloreerde koolwaterstoffen verwerkt, waarvan 5243 ton afkomstig van de eigen productie in Antwerpen en 223 ton was afkomstig uit het buitenland.

De restgassen van de thermische oxidatie worden samen met de restgassen van de

(13)

De prijs die SOLVIN nv aanrekent, wordt contractueel vastgelegd, er werden geen gemiddelde verbrandingsprijzen meegedeeld.

2.1.1.5 MISA ECO

MISA Eco te Gent bezit een thermische krakingsinstallatie voor de regeneratie van zwavelzuur.

Deze installatie is in staat om jaarlijks ca. 180 000 ton zwavelhoudende afvalstoffen van derden te verwerken. In de loop van september 2009 ging Misa Eco in faling. Op 10 december 2009 werd de exploitatie overgenomen door OCR (Orrion Chemical Regen). Er zijn geen gegevens beschikbaar van Misa Eco. Sinds de overname verwerkte OCR in 2009 2 290 ton afval. Het tarief varieert afhankelijk van de samenstelling van het afval. Voor industriële contracten op lange termijn wordt onderhandeld in functie van hoeveelheid, fysico-chemische eigenschappen en contractduur.

De energie die geproduceerd wordt, wordt intern gebruikt. Zowel onder de vorm van stoom als elektriciteit.

2.1.1.6 Aquafin-slibverbrandingsinstallatie

Aquafin beschikt over één mono-slibverbrandingsinstallatie, van het type wervelbedoven, te Brugge. In de slibverbrandingsinstallatie van Aquafin wordt geen slib van derden verwerkt.

De huidige slibverbrandingsinstallatie heeft een nominale capaciteit van 25 000 ton droge stof/jaar (ongeveer 100 000 ton ontwaterd slib). De warmte die ontstaat door het verbranden van het slib, wordt gebruikt om nieuw aangeleverd slib te drogen.

In 2009 werd in de wervelbedoven van Aquafin 94 258 ton ontwaterd slib verbrand.

2.1.1.7 Meeverbranding van afvalstoffen in de elektriciteitscentrales van ELECTRABEL

In 2009 waren er in Vlaanderen 2 elektriciteitscentrales van Electrabel waar er afvalstoffen worden meeverbrand met steenkool, meer bepaald de centrales van Ruien en Rodenhuize.

De vroegere Electrabel-centrale van Langerlo werd in 2009 uitgebaat door Eon Benelux (zie verder)

Het meeverbranden van afvalstoffen staat in relatie met het “Besluit van de Vlaamse Regering inzake de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen van 5 maart 2004.

De centrale te Ruien was in 2009 vergund voor de meeverbranding van gemiddeld 340 000 ton biomassa per jaar samen met steenkool op de groepen 3, 4 en 5. In 2009 werden er in de centrale van Ruien 18 709 ton houtstof, 127 770 ton houtsnippers, 30 851 ton olijfpitten en 110 475 ton biomaal (dit is een houtstroom die vermalen wordt alvorens verbrand te worden) meeverbrand. Hiervoor werden 367 993 groenestroomcertificaten ontvangen. Zowel de

olijfpitten als een deel van het biostof en de houtsnippers worden aangevoerd uit het buitenland.

De centrale te Rodenhuize is vergund voor de meeverbranding van olijfpitten en houtpellets . Er werden in 2009 415 374 ton houtpellets en biomassa meeverbrand. Beide waren afkomstig uit het buitenland. In totaal werden hiervoor 625 662 groenestroomcertificaten toegekend.

Electrabel is nog steeds bezig met een zoektocht naar andere (biomassa-) afvalstoffen om mee te verbranden in de steenkoolcentrales.

Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose. 11/73

(14)

2.1.1.8 E.ON Benelux (Vroegere centrale van Electrabel te Langerlo, Genk)

De centrale te Langerlo is vergund voor het meeverbranden van 96 000 ton ontwaterd RWZI- slib, 100 000 ton biomassa-afval en 100 000 ton houtstof van onbehandeld of niet-gevaarlijk behandeld houtafval. In werkelijkheid werd er in het jaar 2009 20 737,08 ton slib, 23 148,84 ton olijfpulp en 47 031,86 ton houtstof meeverbrand. Het houtstof en het waterzuiveringsslib zijn overwegend afkomstig uit Vlaanderen, uitgezonderd 1133,34 ton waterzuiveringsslib uit Wallonië. De olijfpulp werd uit het buitenland aangevoerd. Voor deze meeverbranding ontving E.ON in 2009 15 336 groenestroomcertificaten, meer bepaald 3 048 voor de olijfpulp, 528 voor het slib en 11 760 voor het houtstof.

2.1.1.9 ELECTRAWINDS BIOMASSA

Electrawinds Biomassa te Oostende is sinds 2006 actief in het verbranden van plantaardige oliën en vetten. Ze zijn vergund voor het verbranden van 34 700 ton per jaar. De

rookgaszuivering die geplaatst werd is een katalytische deNOx installatie. Ze produceren zowel stoom (intern gebruik) als elektriciteit (intern en extern gebruik).

In 2009 werden 26 018,17 ton dierlijke vetten aangekocht. Deels in Vlaanderen (7960,2 ton), deels in Wallonië (19,37 ton) en tenslotte 18 038,6 ton in het buitenland. De prijs waaraan de vetten en oliën worden aangekocht, werd niet meegedeeld.

Electrawinds ontving voor het verbranden van de dierlijke vetten 120 983,6 groenestroomcertificaten.

2.1.1.10 ROUSSELOT

De NV Rousselot te Gent is een bedrijf vergund voor de productie en verwerking van beenderen en varkenszwoerden en de bereiding van gelatine, dicalciumsulfaat, vet, vleesmeel en

beendermeel. Bijkomend werden zij vergund voor het verbranden van dierlijke vetten. De installatie waarin dit gebeurt, is niet uitgerust met een specifieke rookgasreiniging. De bij de verbranding geproduceerde energie wordt gerecupereerd in de vorm van elektriciteit.

In november 2006 werd er gestart met de verbranding van dierlijk vet categorie 1. In 2009 werd er 10 310 ton dierlijk vet categorie 1 verbrand. Rousselot ontving hiervoor 6 184,61

groenestroomcertificaten.

2.1.1.11 RENDAC

Bij Rendac te Denderleeuw wordt dierlijk afval verwerkt. Meer bepaald wordt dierlijk afval

verwerkt tot diermeel en dierlijk vet. Het dierlijk vet dat ontstaat wordt verbrand en de energie die hierbij ontstaat wordt onder de vorm van stoom gebruikt bij het thermisch verwerkingsproces van dierlijk afval.

Bij Rendac zijn er 3 vergunde stoomketels in werking die samen 4,5 ton dierlijk vet categorie 1 per uur mogen verbranden. In 2009 werd er 7345,8 ton dierlijk vet verbrand. De

verbrandingsinstallaties zijn voorzien van een NH3 en SO2 wasser.

2.1.1.12 FRAXICOR

Fraxicor te Lot is (sinds 2007) vergund voor het verbranden van 51 270 ton dierlijk vet per jaar.

De installatie is uitgerust met een katalytische deNOx-installatie.

(15)

Bij de verbranding wordt er elektriciteit geproduceerd die gedeeltelijk intern wordt gebruikt en gedeeltelijk aan het net wordt geleverd. In 2007 was de installatie nog niet erkend als groene stroomproducent zodat er geen groene stroomcertificaten werden verkregen. In 2008 werden er 7 153 groene stroomcertificaten verkregen. In 2009 waren dit slechts 997

groenestroomcertificaten, dit is te wijten aan het feit dat de installatie in dit jaar slechts beperkt actief was.

2.1.1.13 STORA ENSO

Stora Enso te Gent is een papierfabriek die verschillende (biomassa)afvalstromen verbrandt om te kunnen voorzien in (een gedeelte van) de energievraag voor de recyclage van papier. Stora Enso is vergund voor het verbranden van 328 500 ton (biomassa)afvalstoffen per jaar in een wervelbedinstallatie. Deze installatie is voorzien van een natte wassing, een mouwfilter en een niet-katalytische denox installatie. De energie die ontstaat bij de verbranding wordt omgezet in stoom en in elektriciteit.

In 2009 werd er 65 161 ton houtafval en zeefoverloop verbrand. Stora Enso ontving hiervoor 64 922 groenestroomcertificaten.

In 2009 was Stora Enso ook bezig met de bouw van een grote energiecentrale. Deze zal in 2010 in gebruik genomen worden en gevoed worden met hoogcalorisch bedrijfsafval en houtafval.

2.1.1.14 LINOPAN

Linopan te Wielsbeke is een spaanplaatfabriek die voorziet in de eigen energie, in dit geval warmte door het verbranden van eigen houtafval.

Ze beschikken over 2 installaties, enerzijds een thermische olieketel met een capaciteit van 21 900 ton per jaar en anderzijds een ABS brander (spaandroger) met een capaciteit van 34 000 ton per jaar. Beide installaties zijn voorzien van cyclonen als rookgaszuivering.

Gedurende 2009 werd voor de productie van warmte die gebruikt wordt in het productieproces 12 085 ton niet-verontreinigd behandeld houtafval en niet-verontreinigd behandeld houtstof, beide afkomstig uit de eigen productie, verbrand.

In december 2009 koos het bedrijf er echter voor om beide verbrandingsinstallaties definitief stil te leggen.

2.1.1.15 SPANO

Spano te Oostrozebeke is een inrichting met als hoofddoel het produceren van spaanplaten. Zij beschikken over 3 combibranders - 11,6 MW, 17,95 MW, 18 MW - en 1 roosteroven - 10 MW - waarin niet verontreinigd behandeld houtstof van de eigen productie wordt verbrand.

In 2009 werd er 30 236 ton houtstof verbrand. De installaties zijn uitgerust met een electrofilter en zijn uitgerust om warmte te recupereren.

2.1.1.16 NORBORD

Norbord te Genk is een inrichting voor het produceren van spaanplaten. Bij het produceren van spaanplaten ontstaat er houtstof dat door Norbord in een verbrandingsinstallatie wordt verbrand.

De installatie is uitgerust met een cycloon filter, maar was niet uitgerust met één of andere vorm van energierecuperatie.

Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose. 13/73

(16)

De installatie waarin in 2007 houtstof werd verbrand is begin 2008 uit dienst genomen en vervangen door een een nieuwe biomassa-centrale waarin verchipte OSB-platen en schors verbrand worden. Deze installatie is uitgerust met een elektrofilter en een mouwenfilter.

In 2009 werd er in deze installatie 49 856,04 ton biomassa verbrand. Deze biomassa is afkomstig uit Vlaanderen, Wallonië en het buitenland.

2.1.1.17 UNILIN

Unilin te Wielsbeke is een inrichting met als hoofddoel het produceren van spaanplaten. Zij beschikken over een houtafvalverbrandingsinstallatie met een capaciteit van ongeveer

45 000 ton per jaar (24MW) waarin niet verontreinigd behandeld houtstof van de eigen productie wordt verbrand.

In 2009 werd er 10 158 ton houtstof verbrand. De installatie beschikt over een multicycloon en is uitgerust om warmte te recupereren.

2.1.1.18 OUDEGEM PAPIER

Oudegem Papier N.V. te Dendermonde vervaardigt papier voor verpakkingsdoeleinden uit gerecupereerd papier en karton. In het productieproces wendt Oudegem Papier N.V. energie aan die ondermeer vrijkomt door het verbranden van residu’s die voorkomen uit de

voorbereiding van de papierpulp (van ingezameld oud papier). Het gaat hier om te korte papiervezels en stoorstoffen (vb plastiek).

In 2009 werden er 12 635 ton residu’s verbrand. Het verbranden van deze residu’s leverde 3 264 groenestroomcertificaten op.

2.1.1.19 Electrawinds Biostoom

Het betreft een roosterovenverbrandingsinstallatie te Oostende met een nominale capaciteit van 180 000 ton/jaar. Er werden 25 920 groenestroomcertificaten bekomen. De installatie startte midden 2009 op en er werd in totaal 84 179,52 ton verbrand, hoofdzakelijk hoogcalorisch niet gevaarlijk afval (79 900,22 ton).

2.1.1.20 KLEINE VERBRANDERS

Na de beperkte respons 4 jaar geleden werd er in 2009 geopteerd de kleine verbranders niet aan te schrijven. In de toekomst zal bekeken worden hoe we deze leemte in de publicatie kunnen opvullen. Dit omdat meer en meer sectoren energie produceren door middel van (biomassa)afval verbranding door de steeds stijgende brandstofprijzen en door de stimulatie via groene stroomcertificaten.

2.1.2 Heffingen

2007

Sinds 1 januari 2007 is het hoofdstuk “milieuheffingen” in het afvalstoffendecreet grondig vernieuwd. In de eerste plaats worden de meer dan 40 bestaande tarieven teruggebracht tot 16.

Het tarief hangt nu voornamelijk af van de aard van de afvalstof en van het storten of

verbranden. Aangezien zowel de stortplaatsen als verbrandingsinstallaties in Vlaanderen aan de strengste eisen voldoen, wordt er geen onderscheid meer gemaakt in de aard van de stortplaats

(17)

verbranden of meeverbranden van recyclageresidu’s van papier- en kartonafval geldt er een heffingstarief van 2 EUR/ton.

Voor de volgende afvalstoffen geldt een tarief van 0 EUR/ton:

ʊ het verbranden of meeverbranden in een daartoe vergunde inrichting van afvalstoffen van bodemsaneringsoperaties waarbij overeenkomstig het advies van de OVAM andere saneringswijzen dan uitgraven en storten onredelijk hoge kosten met zich meebrengen;

ʊ het verbranden of meeverbranden in een daartoe vergunde inrichting en met recuperatie van energie van verwerkte dierlijke vetten, eiwitten en meel die conform de Europese, federale en regionale regelgeving vernietigd moeten worden;

ʊ het verbranden of meeverbranden in een daartoe vergunde inrichting en met recuperatie van energie van recyclageresidu’s van lompenafval en van recyclageresidu’s van bedrijven die glasafval afkomstig van selectieve inzamelingen gebruiken of voorbehandelen als grondstof voor de aanmaak van nieuw glas;

Het verbranden of meeverbranden van houtafval in een daartoe vergunde inrichting en met recuperatie van energie is niet onderworpen aan een milieuheffing.

2009

De heffingtarieven van 2009 zijn de geïndexeerde tarieven van 2007. Meer bepaald

7,41 EUR/ton voor het verbranden en meeverbranden van afvalstoffen in een daartoe vergunde installatie.

Voor het verbranden en meeverbranden van recyclageresidu’s van papier- en kartonafval gold in 2009 een heffingstarief van 2,12 EUR/ton.

2.1.3 Verwachte evolutie

Er zijn geen gebeurtenissen te verwachten die de huidige marktsituatie grondig zouden ontregelen.

Door de wijzigingen in het hoofdstuk “milieuheffingen” uit het afvalstoffendecreet ondersteunen de heffingen het afvalstoffenbeleid, meer bepaald de hiërarchie inzake de verwerking van afvalstoffen (ladder van Lansink). Door het verhogen van de heffingen voor storten van

brandbaar afval wordt storten van dergelijk afval duurder dan verbranden. Dit kan mogelijk een effect hebben op de verwerkingsprijzen of de gekozen verwerkingswijze.

2.2 Verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2-bedrijfsafvalstoffen

2.2.1 Situering

Het Vlaams Gewest telde in 2009 10 verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen.

Bij de 10 installaties gaat het om 8 intercommunaal uitgebate installaties, de installatie van de nv DALKIA te Knokke-Heist en de installatie van de nv Indaver te Beveren.

De installatie van Regionale Milieuzorg veranderde in 2006 van naam en werd Bionerga.

In het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 2003 - 2007 werd er geen bijkomende capaciteit in huisvuilverbrandingsinstallaties voorzien. Het tekort aan verwerkingscapaciteit moest volgens het plan ingevuld worden door 4 tot 5 voorbehandelingsinstallaties met een gezamenlijke capaciteit van 600 000 ton tot 700 000 ton. Voor het verwerken van het residu uit deze voorbehandelingsinstallaties is een wervelbedinstallatie voorzien. Deze wervelbedinstallatie

Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose. 15/73

(18)

werd gebouwd om, naast deze voorbehandelingsresidu’s, ook nog waterzuiveringsslib en hoogcalorisch bedrijfsafval te verbranden; dit alles met een gezamelijke capaciteit van 466 000 ton.

Anno 2009 is slechts 1 mechanisch biologisch voorbehandelingsproject gerealiseerd. Als gevolg van een doorgedreven afvalbeleid met verhoogde klemtoon op preventie en recyclage bleek uiteindelijk 1 bijkomende voorbehandelingsinstallatie voldoende te zijn om het storten van huisvuil vanaf 2006 een halt toe te roepen. Voor het verbranden van bedrijfsafval was er in 2008 nog wel een capaciteitstekort. In 2009 was dit capaciteitstekort beduidend minder ten opzichte van voorgaande jaar : dit was te wijten aan bijkomende verbrandingscapaciteit voor bedrijfsafval en de economische crisis, waardoor het aanbod afval verminderde.

Het Uitvoeringsplan Milieuverantwoord Beheer van Huishoudelijke Afvalstoffen voorziet in de huidige planperiode (2008-2015) een bijkomende verwerkingscapaciteit voor verbranding of voorbehandelingstechniek van 272 000 tot 434 000 ton (afhankelijk van de calorische waarde van het afval en de technische beschikbaarheid van de verbrandingslijn). Doch deze bijkomende capaciteit moet steeds getoetst worden aan de op dat moment nodige capaciteit.

De grootte van de reeds bestaande huisvuilverbrandingsinstallaties op Figuur 1 wordt bepaald door de jaarlijkse capaciteit in ton. Het betreft de praktische jaarcapaciteit van de installaties in 2009, rekening houdend met de normale onderhoudswerken, maar zonder rekening te houden met aanpassings- of uitbreidingswerken.

2.2.2 Capaciteit en aanvoer

Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 3 , waarin de aanvoer en verwerking van

huishoudelijke afvalstoffen en categorie 2-bedrijfsafvalstoffen wordt besproken. Zowel storten als verbranden komen er aan bod.

(19)

Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose. 17/73

Figuur 1: Capaciteit vergunde huisvuilverbrandingsinstallaties (ton/jaar). Situatie 2009.

(20)

2.2.3 Tarieven

2.2.3.1 Tarieven voor huishoudelijke afvalstoffen

2.2.3.1.1 Tarieven

Voor huishoudelijke afvalstoffen die verbrand worden in een installatie van een

intergemeentelijke vereniging zijn 2 soorten tarieven te onderscheiden, met name het tarief voor de gemeenten die vennoot zijn van de intergemeentelijke vereniging, en voor de gemeenten die niet tot de intergemeentelijke vereniging behoren. Het tarief voor vennoten is geen marktprijs, maar een dekking van vooral de variabele werkingskosten. Veelal hebben de vennoten reeds een deel van de vaste kosten betaald bij de oprichting van de intergemeentelijke vereniging en dragen zij jaarlijks bij in de werkings- en beheerskosten van de intergemeentelijke vereniging.

Vele intergemeentelijke verenigingen kunnen dan ook slechts bij benadering een tarief geven per ton voor de vennoten. Het overgrote deel van de huishoudelijke afvalstoffen dat wordt verbrand in de HVVI’s is afkomstig van vennoten.

Ter vereenvoudiging werd per afvalsoort een gewogen gemiddeld tarief berekend volgens de aanvoer van vennoten en niet-vennoten.

Het tarief voor de verbranding van huisvuil bedraagt gemiddeld 104,32 EUR/ton, variërend van 79 tot 141,88 EUR/ton. Het gemiddelde tarief stijgt lichtjes ten opzichte van het voorbijgaande jaar (103,00 EUR/ton).

Ook grofvuil en gemeentevuil wordt in huisvuilverbrandingsinstallaties verbrand. Deze worden samen met het huisvuil onder één noemer gezet. De prijs voor het verwerken van grofvuil ligt in de verbrandingsinstallaties hoger dan voor het verbranden van huisvuil. Dit kan verklaard worden door de bijkomende breking die moet gebeuren alvorens het afval kan verbrand worden.

Figuur 2: Tariefevolutie voor huishoudelijke afvalstoffen in verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen.

1997 1998

1999 2000

2001 2002

2003 2004

2005 2006

2007 2008

2009 0,00

20,00 40,00 60,00 80,00 100,00 120,00

12,54 12,69 12,77 13,01 13,34 13,63 13,82 14,06 14,38 14,80

7,00 7,22 7,41 67,87

86,24

82,95 87,51 91,66 95,68 96,22 100,14103,03100,77 100,96 103,00104,00

hef f ing met energierecuperatie hef f ing zonder energierecuperatie tarief

Eur/ton

(21)

2.2.3.1.2 Milieuheffing

2009

Sinds 1 januari 2007 is het hoofdstuk “heffingen” in het afvalstoffendecreet grondig vernieuwd.

In de eerste plaats worden de meer dan 40 bestaande tarieven teruggebracht tot 16. Het tarief hangt nu voornamelijk af van de aard van de afvalstof en van het storten of verbranden.

Aangezien de verbrandingsinstallaties in Vlaanderen aan de strengste eisen voldoen, wordt er geen onderscheid meer gemaakt in de aard van de verbrandingsinstallatie. Voor het verbranden van zowel ongevaarlijk als gevaarlijk afval geldt voortaan één uniform tarief. Voor 2009 bedraagt dit tarief 7,41 EUR/ton. Ook voor het meeverbranden geldt ditzelfde tarief.

2010

In 2010 worden de heffingen op het verbranden van afvalstoffen door indexatie gebracht op 7,43 EUR/ton. Ook voor het meeverbranden geldt ditzelfde tarief.

2.2.3.1.3 Groene stroomcertificaten

Overeenkomstig het besluit van de Vlaamse regering van 5 maart 2004 (BS 23 maart 2004) komen huisvuilverbrandingsinstallaties in aanmerking voor het verkrijgen van

groenestroomcertificaten voor het aandeel organisch-biologisch afval uit het restafval op voorwaarde dat de betrokken verwerkingsinstallatie door energierecuperatie een primaire energiebesparing realiseert van minstens 35 % van de energie-inhoud van de afvalstoffen verwerkt in de installatie.

Groenestroomcertificaten worden maandelijks toegekend per schijf van 1000 kWh opgewekte elektriciteit op basis van hernieuwbare energie.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de energieprestatiemaat (EPM) van de installaties die een aanvraagdossier hebben ingediend en die voldoen aan de wettelijk vereiste:

Installatie Energieprestatiemaat (%)

ISVAG 56,0

IVOO 41,0

IVBO 39,5

IVM 52,4

IMOG 52,5

IVAGO 42,0

Bionerga 44,7

MIROM 50,0

Indaver 66,0

Tabel 1: Energieprestatiemaat van huisvuilverbrandingsinstallaties die in aanmerking komen voor groene stroomcertificaten.

In 2009 werden 209 535 groene stroom certificaten uitgereikt op basis van afvalverbranding in 9 huisvuilverbrandingsinstallaties. Dit is een stijging van 30 359 certificaten in vergelijking met 2008. De meeste installaties verbrandden in vergelijking met 2008 iets meer afval zodat ze ook meer groene stroom certificaten ontvingen. De belangrijkste reden van de toename van het aantal groenestroomcertificaten is echter het feit dat het hernieuwbaar aandeel uit restafval bij

Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose. 19/73

(22)

herziening van het elektriciteitsdecreet (in mei 2009) door de Vlaamse regering verhoogd werd.

In 2009 bedroeg de gemiddelde waarde van een verhandeld GSC 107 euro.

2.2.3.1.4 Verwachte evolutie

Een aantal factoren dat mogelijk een invloed kan hebben op de verbrandingsprijs voor huishoudelijke afvalstoffen wordt hieronder nogmaals op een rijtje gezet.

Het Uitvoeringsplan Milieuverantwoord Beheer van Huishoudelijke Afvalstoffen voorziet in de planperiode (2008-2015) een bijkomende verwerkingscapaciteit voor verbranding of

voorbehandelingstechniek van 272 000 tot 434 000 ton (afhankelijk van de calorische waarde van het afval en de technische beschikbaarheid van de verbrandingslijn). Doch deze bijkomende capaciteit moet getoetst worden aan de op dat moment nodige capaciteit.

In navolging van voorgaande jaren zullen ook in de toekomst de stortafwijkingen voor brandbare afvalstoffen verder worden afgebouwd. Mogelijk kan dit een wijziging in verbrandingstarief te weeg brengen.

Het wijzigen van de heffingen voor verbranden en storten heeft tot gevolg dat het storten van brandbaar afval nu ook inclusief de milieuheffingen duurder wordt dan het verbranden van brandbare afvalstoffen. De wijzigingen in heffingstarieven kunnen hun invloed hebben op de verbrandingsprijzen.

In het kader van het besluit Groene stroom hebben de VREG, het VEA en de OVAM een formule opgesteld ter berekening van de EPM (energie prestatie maat). Aan de hand van deze formule berekenen de installaties hun EPM. Wanneer de EPM groter is dan 35%, komen deze installaties in aanmerking voor groene stroomcertificaten voor het percentage organisch- biologisch afval dat verbrand wordt. Op basis van de sorteeranalyses van huisvuil (2000-2001) en de calorische waarden van de verschillende fracties heeft de OVAM het aandeel

“hernieuwbaar” vastgelegd. De fractie “hernieuwbaar” is de fractie waarvoor men groene stroomcertificaten krijgt. Dit betreft het GFT, papier- en kartonafval, het organisch-biologisch deel van luiers en het organisch-biologisch deel van drankkartons.

Op basis van de calorische waarden van de verschillende fracties komt dit neer op een aandeel hernieuwbare energie van 41,08 % van de totale energie. In de loop van 2008 kregen hierdoor ISVAG, IVOO, IVBO, IVM, IMOG, IVAGO, Bionerga, MIROM Roeselare en Indaver groene stroomcertificaten. Het ontvangen van groene stroomcertificaten betekent een vermindering van de netto-verbrandingskost. Desondanks zien we gemiddeld niet echt een daling in de

verbrandingsprijs.

Bij Besluit van de Vlaamse Regering werd dit aandeel hernieuwbaar met ingang van 1 juli 2009 vastgelegd op 47,78% voor een termijn van 3 jaar.

2.2.3.2 Tarieven voor bedrijfsafvalstoffen

2.2.3.2.1 Tarieven

Binnen de verbrandingstarieven voor bedrijfsafvalstoffen onderscheidt men tarieven voor laagcalorisch afval, hoogcalorisch afval, tarieven voor vast niet-risicohoudend medisch afval, waterzuiveringsslibs en recyclageresidu's. Dit tariefverschil wordt door de exploitant zelf gehanteerd. Het gewogen tarief voor al deze bedrijfsafvalstoffen bedroeg in 2009

113,7 EUR/ton. Er is gemiddeld gezien een verhoging van de prijs ten opzichte van 2008.

(23)

Tarieven voor laag- en hoogcalorisch afval

De capaciteit van een roosterverbrandingsinstallatie is afhankelijk van de thermische en mechanische begrenzingen. Verbranden van hoogcalorisch afval houdt in dat er minder massa per doorzettijd kan worden verbrand, wat rond de eeuwwisseling steeds aanleiding gaf tot een veel hogere prijszetting voor het verbranden van hoogcalorische afvalstoffen. In het jaar 2002 merken we echter een sterke daling in de prijs voor het verbranden van hoogcalorische afvalstoffen in een huisvuilverbrandingsinstallatie. Hierdoor komt sinds 2002 het vroegere afgetekend verschil in verwerkingsprijs niet meer tot uiting.

In 2006 werd gemiddeld gezien het verwerken van 1 ton hoogcalorisch afval zelfs goedkoper dan het verwerken van 1 ton laagcalorisch afval. In 2007 herstelde de logica zich terug en die bleef aangehouden. Het verbranden van hoogcalorische afvalstoffen wordt terug duurder dan het verbranden van laagcalorische afvalstoffen. Het grote prijsverschil van een aantal jaren geleden is wel niet meer terug te vinden.

Voor het verwerken van 1 ton laagcalorische bedrijfsafvalstoffen moest je in 2009 gemiddeld 115,21 EUR/ton betalen, exclusief milieuheffingen. Dit betekent ten opzichte van het voorgaande jaar een prijsstijging van 3,53 EUR/ton. Het tarief varieert tussen 92 en 125 EUR/ton.

Voor de hoogcalorische bedrijfsafvalstoffen in de Vlaamse huisvuilverbrandingsinstallaties bedraagt het tarief gemiddeld 126,92 EUR/ton. Ten opzichte van 2008 moest je in 2009 gemiddeld 6,81 EUR/ton meer betalen. Het tarief varieert tussen 125 en 214,8 EUR/ton.

De prijs voor het verwerken van hoogcalorische afvalstoffen wordt nog steeds sterk bepaald door één installatie. Dit omdat 97% van de hoeveelheid hoogcalorische afvalstoffen dat in de huisvuilverbrandingsinstallaties verbrand wordt, net in deze installatie verwerkt wordt. De overige installaties hebben een veel hogere prijszetting dan de gemiddelde prijs voor dit specifiek afval.

Bij hen varieert het verbranden van hoogcalorische afvalstoffen tussen de 171 en 214,8 EUR/ton.

Uitgezonderd de installaties van ISVAG en Bionerga hebben alle huisvuilverbrandingsinstallaties eveneens bedrijfsafvalstoffen verbrand.

Tarieven voor vast niet-risicohoudend medisch afval

Alleen het vast niet-risicohoudend medisch afval mag verbrand worden in

huisvuilverbrandingsinstallaties. Het risicohoudend ziekenhuisafval moet verbrand worden in installaties die hier specifiek voor vergund zijn zoals Indaver te Antwerpen of Indaver Medical

Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose. 21/73 Figuur 3: Tariefevolutie voor bedrijfsafvalstoffen in verbrandingsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen.

2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009

0,00 20,00 40,00 60,00 80,00 100,00 120,00 140,00 160,00 180,00 200,00

tarief laag calorisch af val tarief hoog- calorisch af val hef f ing zonder energierecup.

hef f ing met energierecup.

Eur/ton

(24)

Services (vroegere Machiels) te Wilsele. De tarieven en capaciteiten van deze installaties werden reeds eerder besproken (zie 1.1).

Vijf huisvuilverbrandingsinstallaties zeggen in de loop van 2009 vast niet-risicohoudend medisch afval te hebben verbrand. In totaal gaat het om 11 986,96 ton. Het tarief schommelt tussen 91,76 EUR/ton en 125,00 EUR/ton. Gemiddeld bedraagt het verbrandingstarief 116,51 EUR/ton.

Tarieven voor de recyclageresidu's

In de loop van 2009 werden er in het Vlaamse Gewest 5 320,6 ton recyclageresidu's verbrand.

Dit betekent dat de verbrande hoeveelheid ongeveer dezelfde is gebleven in vergelijking met vorig jaar. Gemiddeld bedraagt het verbrandingstarief (excl. heffing en BTW) 120,95 EUR/ton.

En hiermee is dan ook de verbrandingsprijs gelijk gebleven aan de prijs van het voorgaande jaar.

Tarieven voor het niet-gevaarlijk waterzuiveringsslib

In 2009 werd er in 1 huisvuilverbrandingsinstallatie niet-gevaarlijk waterzuiveringsslib verbrand.

Het gaat hier om 8 279,1 ton aan een tarief van 67,5 EUR/ton. De hoeveelheid verwerkt slib is gestegen met 2 848,1 ton, de verwerkingsprijs is gestegen met 2,5 EUR/ton.

2.2.3.2.2 Milieuheffing voor verbranding van bedrijfsafvalstoffen

2009

Voor het verbranden van zowel ongevaarlijk als gevaarlijk afval geldt voortaan één uniform tarief, voor 2009 bedroeg dit 7,41 EUR/ton. Ook voor het meeverbranden geldt ditzelfde tarief.

Voor het verbranden of meeverbranden van recyclageresidu’s van papier- en kartonafval gold er een heffingstarief van 2,12 EUR/ton.

Voor de volgende afvalstoffen geldt een tarief van 0 EUR/ton:

ʊ het verbranden of meeverbranden in een daartoe vergunde inrichting van afvalstoffen van bodemsaneringsoperaties waarbij overeenkomstig het advies van de OVAM andere saneringswijzen dan uitgraven en storten onredelijk hoge kosten met zich meebrengen;

ʊ het verbranden of meeverbranden in een daartoe vergunde inrichting en met recuperatie van energie van verwerkte dierlijke vetten, eiwitten en meel die conform de Europese, federale en regionale regelgeving vernietigd moeten worden;

ʊ het verbranden of meeverbranden in een daartoe vergunde inrichting en met recuperatie van energie van recyclageresidu’s van lompenafval en van recyclageresidu’s van bedrijven die glasafval afkomstig van selectieve inzamelingen gebruiken of voorbehandelen als grondstof voor de aanmaak van nieuw glas;

2010

Het heffingstarief voor het verbranden en meeverbranden van afvalstoffen onderging een loutere indexatie tot 7,43 EUR/ton. Voor het meeverbranden van recyclageresidu’s bedraagt de heffing na indexatie 2,13 EUR/ton.

2.2.3.2.3 Verwachte evolutie voor de tarieven voor verbranding van bedrijfsafvalstoffen

Het is zeer moeilijk om een prognose te geven van de verbrandingstarieven voor de komende jaren. In het verleden was het zeer moeilijk om de beschikbare verbrandingscapaciteit voor

(25)

het afvalstoffendecreet ondersteunen de heffingen sinds 2007 meer het afvalstoffenbeleid, meer bepaald de hiërarchie inzake de verwerking van afvalstoffen (ladder van Lansink). Dit kan mogelijk een effect hebben op de verwerkingsprijzen of de gekozen verwerkingswijze.

Anderzijds kan ingevolge de verstrenging van de reglementering voor de stortplaatsen (ten gevolge van de implementatie van de Europese richtlijn) een lichte stijging van de stortkosten worden verwacht. Dat geldt echter ook voor de verbrandingskost die bijvoorbeeld door bijkomende investeringen lichtjes kan stijgen.

In het arrest C-458/00 van 13 februari 2003 wordt door het Europese Hof van Justitie duidelijk gesteld dat de verwerking van afvalstoffen in een installatie die initieel gebouwd is voor de verwijdering van afvalstoffen door verbranden, aanzien wordt als een D10-handeling, zelfs wanneer de geproduceerde warmte geheel of gedeeltelijk wordt teruggewonnen. Dit heeft tot gevolg dat een deel van de (hoogcalorische) afvalstromen die in het verleden als R1

(hoofdgebruik als brandstof) werden uitgevoerd, nu als D10 (verbranden op het land) moeten beschouwd worden. Aangezien grensoverschrijdende overbrengingen van afvalstoffen voor verwijdering gebonden zijn aan het nabijheidsprincipe en het zelfvoorzieningsprincipe kan/zal de concurrentie van installaties in de omgevende lidstaten minder invloed hebben op de

verwerkingsprijzen.

In 2008 is de situatie zo dat Vlaams huishoudelijk afval enkel in Vlaanderen kan verwerkt worden op basis van de principes van nabijheid en zelfvoorziening. In 2009 zijn er echter al verschillende exportstromen van voornamelijk hoog calorisch afval op gang gekomen om deze principes voor een deel te ontwijken. Deze stromen gaan eventueel nog naar een

voorbehandelingsinstallatie om bepaalde recycleerbare stromen uit te sorteren.

In 2010 moeten de nieuwe definities uit de Europese Kaderrichtlijn Afvalstoffen met betrekking tot het statuut (R1 of D10) van de huisvuilverbrandingsinstallaties in Vlaamse wetgeving omgezet zijn. Installaties met een zeker energetisch rendement zullen dan R1 worden waar deze vroeger D10 waren. Import en voornamelijk export van afval zullen een zeer belangrijk effect gaan hebben op de verwerking van afval en de praktische exploitatie van de Vlaamse huisvuilverbrandingsinstallaties.

Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose. 23/73

(26)

estcapaciteit vergunde categorie 1 stortplaatsen(gevaarlijke afvalstoffen). Situatie 2009.

(27)

Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose. 25/73

Figuur 5: Restcapaciteit vergunde categorie 2 stortplaatsen(niet-gevaarlijke anorganische bedrijfsafvalstoffen) (ton/jaar). Situatie 2009

(28)

2.3 Stortplaatsen categorie 1 (gevaarlijke afvalstoffen) – stortplaatsen categorie 2 (niet-gevaarlijke,

anorganische bedrijfsafvalstoffen)

2.3.1 Situering

Het Vlaamse Gewest telde in 2009 4 vergunde categorie 1-stortplaatsen (uitsluitend voor gevaarlijke afvalstoffen): Indaver-Antwerpen, Indaver-Beveren, Remo en Oost-Vlaams Milieubeheer (OVMB) en 4 vergunde categorie 2-stortplaatsen (voor niet-gevaarlijke,

anorganische bedrijfsafvalstoffen): Inafzo, Indaver-Beveren, OVMB en Remo. De grootte van het symbool zoals weergegeven op Figuur 4 staat in verhouding tot de restcapaciteit op 31 december 2009.

Anderzijds zijn de stortplaatsen van de nv Silvamo te Kortemark en van de nv Stevan te Lendelede eveneens vergund als categorie 2-stortplaats (voor anorganische niet-gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen), meer bepaald voor de volgende afvalstromen: niet herbruikbare

baggerspecie, residu’s van grondreinigingscentra en verontreinigde (niet reinigbare) gronden.

Daarnaast zijn er nog een aantal bedrijfsgebonden categorie 1-stortplaatsen vergund die alleen worden gebruikt voor afvalstoffen afkomstig van eigen bedrijvigheden en om die reden buiten het onderzoeksgebied vallen van deze publicatie.

2.3.2 Capaciteit en aanvoer

Naam Restcapaciteit (m³)

categorie 1-stortplaats

Restcapaciteit (m³) categorie 2-stortplaats

Indaver-Beveren 91 000 278 000

INDAVER-ANTWERPEN 1 279 935 /

INAFZO nv / 75 000

OVMB nv 2 157 758 1 438 505

REMO nv 150 042 853 881

Totaal 3 678 735 2 645 386

Tabel 2: Restcapaciteit op de categorie 1-stortplaatsen en op categorie 2-stortplaatsen, op 31 december 2009.

De totale vergunde restcapaciteit op 31 december 2009 op categorie 1-stortplaatsen bedraagt ongeveer 3,6 miljoen m³. Dit is ca 31 000 m³ meer dan eind 2008. De vermeerdering van capaciteit is te wijten aan een stijging van de restcapaciteit ten opzichte van vorig jaar bij de nv OVMB.

Dit is te wijten aan een recente herberekening van de capaciteit bij de nv OVMB, waarbij de capaciteit voor de monostortplaats voor baggerspecie op dezelfde site zal gebruikt worden voor het storten van categorie 1- en categorie 2- afvalstoffen, aangezien de voorziene vergunde capaciteit voor baggerspecie op heden niet meer noodzakelijk is (nl. de specie wordt na lagunering herbruikt als niet-vormgegeven bouwstof). De vergunde monostortplaats voor baggerspecie zal bijgevolg niet geëxploiteerd worden.

(29)

Aard van het te storten afval Hoeveelheid

categorie 1-stortplaats

Hoeveelheid

categorie 2-stortplaats

Drinkwaterslib 0 457

Ander niet gevaarlijk slib 185 44 964

Bodemas 20 891 77 646

Verontreinigde grond (bodemsanering)

2 412 21 122

Recyclageresidu's 1 331 41 494

Shredderafval 0 198 428

Ander niet-gevaarlijk, niet- gesolidifieerd afval

(bedrijfsafvalstoffen)

0 44 342

Ander gevaarlijk, niet- gesolidifieerd afval

(zoals ovenpuin, filterkoeken)

106 372 0

Ander niet gevaarlijk gesolidifieerd afval

0 62 414

Ander gevaarlijk gesolidifieerd afval 94 843 0

Vliegassen 38 686 43 557

Asbesthoudend afval 14 850 0

Asbestcementafval 52 634 0

Totaal 332 204 534 424

Tabel 3: De aanvoer op de categorie 1-stortplaatsen/categorie 2-stortplaatsen in ton.

De aanvoer is opgesplitst in een aantal specifieke afvalstromen. In 2009 werd 332 204 ton gestort op categorie 1-stortplaatsen en 534 424 ton op categorie 2-stortplaatsen (voor niet- gevaarlijke, anorganische bedrijfsafvalstoffen). De totale gestorte hoeveelheid, namelijk 866 628 ton in 2009, is 18 359 ton meer dan de hoeveelheid die in 2008 werd gestort op voormelde categorie 1- en 2-stortplaatsen, namelijk 848 269 ton (in 2007 werd 917 981 ton gestort).

De aanvoer op de categorie 1-stortplaatsen is in 2009 gestegen, namelijk van 315 798 ton in 2008 naar 332 204 ton in 2009. De aanvoer op de betreffende categorie 2-stortplaatsen (voormalige categorie 1-stortplaatsen) is in 2009 lichtjes gestegen met 1 953 ton ten opzichte van in 2008.

Voornoemde stijging is voornamelijk te wijten aan de toegenomen aanvoer van vliegas (ca 23 119 ton meer) op de categorie 1-stortplaatsen. De stijging van de aanvoer van vliegas situeert zich voornamelijk op de categorie 1-stortplaatsen van de nv Indaver te Beveren en Antwerpen.

De opmerkelijke daling van de aanvoer van shredderafval in 2009 (namelijk 198 428 ton) ten opzichte van 2008 (namelijk 245 463 ton) situeert zich voornamelijk bij OVMB (namelijk 20 593 ton minder) en bij Remo (namelijk 20 631 ton minder). Ook bij Inafzo is er minder aanvoer van shredderafval in 2009. Anderzijds is er een opmerkelijke stijging in de aanvoer van niet-gevaarlijk gesolidifieerd afval nl. op de categorie 2-stortplaats van de nv Indaver te Beveren (ca 62 000 ton meer).

Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2009, evolutie en prognose. 27/73

(30)

Het aandeel bodemas is gedaald namelijk van 106 087 ton in 2008 naar 98 537 ton in 2009 (verdeeld over 20 891 ton op categorie 1-stortplaatsen en 77 646 ton op categorie 2- stortplaatsen). Voornoemde daling doet zich voor bij Inafzo (namelijk 14 666 ton).

De aanvoer van de niet-gesolidifieerde, niet-gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen is verder gedaald namelijk van 57 145 ton in 2008 naar 44 342 ton in 2009. De aanvoer van verontreinigde grond op de categorie 2-stortplaatsen daarentegen is gestegen, namelijk van 11 314 ton in 2008 naar 21 122 ton in 2009. De aanvoer van niet-gevaarlijk slib is ook lichtjes gestegen namelijk met ca.

4000 ton.

37 % van de totale aanvoer op categorie 2-stortplaatsen betreft shredderafval, verspreid over 3 categorie 2-stortplaatsen, namelijk 19 188 ton bij Inafzo, 55 651 ton bij OVMB en 123 589 ton bij Remo.

Het gevaarlijk gesolidifieerd afval is gestegen van 88 730 ton in 2008 naar 94 843 ton in 2009.

Het gevaarlijk, niet gesolidifieerde afval (zoals ovenpuin, filterkoeken en dergelijke) is echter gedaald (namelijk met ca. 9 005 ton).

Daarnaast zijn de asbestcementhoudende afvalstoffen gedaald met ca 7000 ton (voornamelijk bij de nv OVMB).

Van de genoemde afvalsoorten worden alleen het slib van bedrijven en de niet-gesolidifieerde afvalstoffen (zowel gevaarlijk als niet-gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen) gestort aan de normale milieuheffingen. Dit maakt ca 23 % uit van de aanvoer (195 863 ton) op de categorie

1-/categorie 2-stortplaatsen. De andere zijn residu's van een reeds aan milieuheffingen onderworpen verwijderingsbehandeling, afvalstoffen van bodemsaneringsoperaties en van grondreinigingscentra of recyclageresidu's.

Uit de vergelijking van de jaarlijkse aanvoer met de in exploitatie zijnde capaciteit en de vergunde capaciteit die nog niet in de exploitatie is, kan men besluiten dat er nog voldoende capaciteit voorhanden is voor de komende 7 jaar op deze stortplaatsen.

2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009

Aanvoer 629 243 520 147 624 831 659 318 766 681 917 981 848 269 866 628 Tabel 4: Overzicht evolutie aanvoer vanaf 2002 in ton.

Tot 2005 schommelende de jaarlijks gestorte hoeveelheid op de categorie 1-stortplaatsen meestal tussen 500 000 ton en 660 000 ton. In 2006 is er echter een opmerkelijke stijging van de gestorte hoeveelheid op de categorie 1-stortplaatsen namelijk met meer dan 100 000 ton.

Deze stijging zet zich verder in 2007 door (met meer dan 150 000 ton) op voormalige categorie 1-stortplaatsen (op heden opgesplitst deels in categorie 1-stortplaatsen en deels in categorie 2- stortplaatsen).

In 2007 is de aanvoer van afval toegenomen; dit betreft voornamelijk een verhoging van de hoeveelheden vliegassen, recyclageresidu's, asbestcementafval op deze stortplaatsen.

In 2008 is er evenwel een daling van de gestorte hoeveelheid bedrijfsafvalstoffen op de categorie 1- en categorie 2-stortplaatsen (namelijk ca. 70 000 ton minder). Dit kan deels te wijten zijn aan de economische crisis eind 2008.

In 2009 is er echter terug een stijging van de gestorte hoeveelheid bedrijfsafvalstoffen op de categorie 1- en categorie 2-stortplaatsen (namelijk ca. 18 000 ton meer).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In 2012 waren er vier categorie 2 stortplaatsen voor huishoudelijk en daarmee vergelijkbaar bedrijfsafval (H&VBA-stortplaatsen) vergund (Figuur 6) en vier categorie

In 2011 waren er 4 categorie 2 stortplaatsen voor huishoudelijk en daarmee vergelijkbaar bedrijfsafval (H&VBA-stortplaatsen) vergund (Figuur 6) en 4 vergunde

Het onderwerp van de studie zijn de stortplaatsen categorie 1, 2 en 3, en de verbrandingsinstallaties voor huishoudelijk afval en voor bedrijfsafvalstoffen, die afval van

Op de categorie 2-stortplaatsen (voor huishoudelijke afvalstoffen) werd in 2008 enkel niet-brandbaar grof vuil gestort, zodat het tarief van de milieuheffingen 41,24 EUR/ton

Kunststof verbranden aanvoer via schip of trein. meeverbranden aanvoer via schip

huishoudelijke afvalstoffen in Vlaanderen voor het jaar 2015 (gewichtspercentage) 29 Figuur 10: Selectief ingezameld kunststofafval (kg per inwoner, 2015) 33 Figuur 11:

huishoudelijke afvalstoffen in Vlaanderen voor het jaar 2014 (gewichtspercentage) 27 Figuur 10: Selectief ingezameld kunststofafval (kg per inwoner, 2014) 30 Figuur 11:

Inventarisatie huishoudelijke