• No results found

Uiterwaarden Neder-Rijn

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Uiterwaarden Neder-Rijn"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BESCHIKKING D.D. 25 JULI 2011 - ZAAKNUMMER 2008-001317 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Vergunning Natuurbeschermingswet 1998

Baggerspeciedepot Ingensche Waarden in de gemeente Buren

Aanvraag en procesverloop

Bij brief van 23 februari 2011, door ons ontvangen op 1 maart 2011, heeft na- mens De Ingensche Waarden BV te Sint-Michielsgestel, hierna te noemen aanvrager, een aan- vraag ingediend voor een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998, hierna de Nbw 1998.

De aanvraag omvat een verzoek tot wijziging van de vigerende Natuurbeschermingswetvergun- ning voor een baggerspeciedepot in de Ingensche Waarden te Ingen zoals verleend op 30 sep- tember 2008 onder zaaknummer 2008-001317 en gewijzigd op 20 september 2010.

De aanvraag is aangevuld per brief van 22 maart 2011, door ons ontvangen op 24 maart, waarbij de aanvraag deels is ingetrokken en voor het overige deel nader gemotiveerd. De aanvraag, inclusief de aanvulling van 22 maart 2011, beoogt de acceptatiecriteria uit de vigerende vergun- ning te verruimen conform de acceptatiecriteria zoals opgenomen in de vergunningen in het ka- der van de Wet milieubeheer (Wm) en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) zoals verleend op respectievelijk 21 februari 2011 en 4 februari 2011 (zie bijlage 1).

Het baggerspeciedepot is gelegen in het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Neder-Rijn.

Bij de aanvraag d.d. 23 februari 2011 behoren de volgende stukken:

- Aanbiedingsbrief van 23 februari 2011.

- Besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat houdende beleidsregels voor lozing op een oppervlaktewater door storting van baggerspecie in Wm-verguningplichtige winputten.

- Storten van baggerspecie in putdepots, eindnota 5 november 2001, Riza-rapport 2001.049.

- Veldmetingen Oppervlaktewaterkwaliteit Ingensche Waarden 2009-2010.

- Rapportage kwartaalmonitoring Ingensche Waarden.

In de aanvraag wordt tevens verwezen naar de volgende stukken welke onderdeel uitmaken van de aanvraag voor wijziging van de vigerende Nbw-vergunning:

• Memo: Toelichting vergunningaanvraag Nbw 1998 baggerspeciestorting Ingensche Waar- den, Arcadis, 6 mei 2008.

• Toelichting vergunningaanvraag Nbw 1998 baggerspeciestorting Ingensche Waarden, Arca- dis, 17 januari 2008.

• Notitie t.b.v. een gewijzigde aanvraag baggerspeciestorting Ingensche Waarden, Sovon, 18 januari 2007.

• Passende beoordeling baggerspeciestorting Ingensche Waarden, Sovon, 21 augustus 2006.

• Toelichting aanvraag Wm/Wvo/Wbr-vergunningen baggerdepot Ingen, 23 november 2005.

• MER Hoofdrapport baggerdepot Ingen, Arcadis, september 2003.

• Kaart plangebied Ingensche Waard.

Bij de aanvullende informatie zoals ontvangen op 24 maart 2011 behoren de volgende stukken:

- Brief wijziging vergunningaanvraag van 22 maart 2011.

- Aanvraagformulier.

Bij de beoordeling van de aanvraag zijn tevens de volgende stukken betrokken:

- Vergunning op grond van de Wm zoals door ons verleend op 21 februari 2011.

- Vergunning op grond van de Wvo zoals verleend door de staatssecretaris van Infrastructuur

(2)

- Verantwoord grootschalig toepassen van grond en baggerspecie, Rapport van de Deskun- digencommissie, juni 2009.

- Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen, werkgroep Implementatieteam Besluit Bodemkwaliteit, december 2010

Op deze vergunningaanvraag is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard.

Het ontwerpbesluit heeft in de periode van 20 mei 2011 tot en met 30 juni 2011 in het kader van de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure, zoals neergelegd in afdeling 3.4 van de Alge- mene wet bestuursrecht, ter inzage gelegen. Tijdens de periode dat het ontwerpbesluit ter visie heeft gelegen, hebben wij één zienswijzen ontvangen. Dit betreft een zienswijze van de Stichting Red de Betuwe die wij op 8 juni 2011 hebben ontvangen.

Het ontwerpbesluit is tevens toegezonden aan de Gelderse milieufederatie, Rijkswaterstaat en de gemeente Buren. Van deze instanties hebben wij geen zienswijze ontvangen.

Wettelijk kader:

Het wettelijk kader waaraan de onderhavige aanvraag is getoetst, wordt gevormd door de Na- tuurbeschermingswet 1998 (Nbw), met name de artikelen 10a en 19d e.v.

Bevoegdheid

Gelet op het bepaalde in artikel 2, lid 5, Nbw 1998 hebben wij bij brief van 7 april 2011 Gedepu- teerde Staten van de provincie Utrecht verzocht in te stemmen met het ontwerpbesluit. Nu wij van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht geen negatieve reactie hebben ontvangen, achten wij de instemming van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht als verleend.

Uiterwaarden Neder-Rijn

Aanwijzing en aanmelding

De uiterwaarden Neder-Rijn zijn op 24 maart 2000 door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit thans Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (hierna te noemen EL&I) aangewezen als Vogelrichtlijngebied en bij beschikking van de Europese Com- missie van 7 december 2004 ingevolge de Habitatrichtlijn op de lijst geplaatst van gebieden van communautair belang.

Natura 2000-doelen

Door de Minister van EL&I zijn voor alle aangewezen Natura 2000-gebieden algemene doelen en concept-instandhoudingsdoelen opgesteld. Deze instandhoudingsdoelen zijn opgenomen in de ontwerpbesluiten.

Algemene doelen (Bron: Ontwerp-aanwijzingsbesluit Uiterwaarden Neder-Rijn) Behoud en indien van toepassing herstel van:

• de bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de ecologische samenhang van Natura 2000 zowel binnen Nederland als binnen de Europese Unie;

• de bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de biologische diversiteit en aan de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie, die zijn opgenomen in bijlage I of bijlage II van de Habitatrichtlijn. Dit behelst de benodigde bij- drage van het gebied aan het streven naar een op landelijk niveau gunstige staat van in- standhouding voor de habitattypen en de soorten waarvoor het gebied is aangewezen;

(3)

• de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied, inclusief de samenhang van de eco- logische structuur en functies van de habitattypen en van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen;

• de op het gebied van toepassing zijnde ecologische vereisten van de habitattypen en soor- ten waarvoor het gebied is aangewezen.

Instandhoudingsdoelen

Tabel 2 Instandhoudingsdoelen Uiterwaarden Neder-Rijn (bron: Ontwerp-aanwijzingsbesluit Uiterwaarden Neder- Rijn)

(= behouddoelstelling; > ontwikkeldoelstelling; =(<) behouddoelstelling maar achteruitgang toegestaan ten gunste van specifieke ontwikkeldoelstellingen)

Habitattypen Doelstelling oppervlakte Doelstelling kwaliteit

H3270 Slikkige rivieroevers > >

H6510A Glanshaverhooilanden > =

H91F0 Droge hardhoutooibossen1 > >

Soorten Doelstelling oppervlakte leefgebied

Doelstelling kwaliteit leefgebied

Doelstelling populatie

H1095 Zeeprik1 = > >

H1099 Rivierprik1 = > >

H1145 Grote modderkruiper1 = = =

H1166 Kamsalamander1 = = =

Broedvogels Doelstelling oppervlakte leefgebied

Doelstelling kwaliteit leefgebied

Omvang populatie van “x” paren

A119 Porseleinhoen > > 10

A122 Kwartelkoning > > 40

A229 IJsvogel = = 5

A249 Oeverzwaluw = = 80

Niet-broedvogels Doelstelling oppervlakte leefgebied

Doelstelling kwaliteit leefgebied

Seizoensgemiddelde van “x” vogels

A005 Fuut = = 80

A017 Aalscholver = = 130

A037 Kleine zwaan = = 20

A041 Kolgans =(<) = 2.900

A043 Grauwe gans =(<) = 880

A050 Smient =(<) = 2.400

A051 Krakeend = = 50

A054 Pijlstaart = = 10

A056 Slobeend = = 50

A059 Tafeleend = = 100

A061 Kuifeend = = 630

A068 Nonnetje = = 5

A125 Meerkoet = = 1.700

A142 Kievit = = 1.400

A156 Grutto = = 60

A160 Wulp = = 100

1Complementair habitattype of soort

(4)

In de brief aan de Tweede Kamer van 26 januari 2010 geeft de Minister aan een aantal wijzigin- gen op het ontwerpbesluit te zullen doorvoeren. De voorgenomen wijzigingen voor het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Neder-Rijn zijn:

Begrenzing aanpassen zodat:

• Het gebied integraal wordt begrensd als vogelrichtlijn- en habitatrichtlijngebied.

• De grens samenvalt met de buitendijkse zijde van de kruin van de dijk, op die plaatsen waar bijzondere waarden aanwezig zijn.

Inhoud van de aanvraag

Aanvrager verzoekt om verruiming van de acceptatiecriteria van de te bergen specie, conform de criteria zoals vastgelegd in de recent verleende vergunningen in het kader van de Wm en de Wvo.

Door de aanvrager zijn op 9 september 2005 vergunningen aangevraagd in het kader van de Wm en de Wvo welke op 5 december 2007 zijn vernietigd door de Raad van State. Recent zijn de vergunningen opnieuw verleend, rekening houdend met de uitspraak van de Raad van State.

Als gevolg van de vernietiging heeft de aanvrager destijds besloten om het depot in gebruik te nemen op grond van het Besluit bodemkwaliteit en de aanvraag voor de Nbw 1998 hierop aan te passen. De vigerende Natuurbeschermingswetvergunning zoals verleend op 30 september 2008 voorziet in het volstorten van een bestaande zandwinplas in de Ingensche Waarden met specie die voldoet aan de acceptatiecriteria voor grootschalige toepassingen als bedoeld in artikel 63 van het Besluit bodemkwaliteit. In ons besluit van 20 september 2010 is voorschrift 5 gewijzigd, waarbij het aantal toegestane scheepsbewegingen is aangepast.

De huidige aanvraag beoogt aanpassing van de acceptatiecriteria zoals vastgelegd in voorschrift 1 van de vigerende Natuurbeschermingswetvergunning.

De passende beoordeling uit 2006 en de aanvullende notities van Arcadis en Sovon zijn geba- seerd op de acceptatiecriteria zoals die zijn aangevraagd in het kader van de Wvo en de Wm. In deze rapporten is de gevraagde wijziging getoetst op effecten op het Natura 2000-gebied Uiter- waarden Neder-Rijn. Daar de aanvraag is beperkt tot een verruiming van de acceptatiecriteria en daarom alleen de eventuele invloed van verontreiniging betreft, worden de andere aspecten, die aan bod komen in de bij de aanvraag behorende rapporten buiten beschouwing gelaten.

In de aanvraag beschreven natuurwaarden

Uit de rapportages die onderdeel uitmaken van de aanvraag blijkt dat de aanwezige voor dit Natura 2000-gebied kwalificerende natuurwaarden beperkt zijn tot vogels.

Uit de notitie van Arcadis van 17 januari 2008 blijkt dat de habitattypen Laaggelegen schraal hooiland en Gemengde oeverformaties niet voorkomen.

Uit de notitie van Arcadis van 6 mei 2008 blijkt dat het habitattype Slikkige oevers niet aanwezig is en dat de voormalige zandwinput Ingensche Waarden niet geschikt is als leefgebied van de habitatsoorten Zeeprik, Rivierprik, Grote modderkruiper en Kamsalamander.

Uit de passende beoordeling blijkt dat de Ingensche Waarden voor vogels vooral van belang is vanwege haar grote oppervlakte (45 hectare). Vanwege de grote diepte (maximaal 25 m -N.A.P.) van de zandwinput heeft het water voornamelijk een functie als slaapplaats voor grote aantallen Smient, Kuifeend en Grauwe gans en in mindere mate voor Kolgans, Aalscholver, Fuut en Meer- koet.

(5)

Van de broedvogels is alleen de Porseleinhoen onregelmatig waargenomen in het plangebied.

De overige broedvogels (Kwartelkoning, IJsvogel en Oeverzwaluw) zijn niet waargenomen. De Oeverzwaluw zou naar verwachting wel van het gebied gebruik kunnen gaan maken aangezien het gebied wel geschikt is voor de soort.

Voor de natuurwaarden relevante factoren zoals in de aanvraag beschreven

De wijziging heeft uitsluitend betrekking op de acceptatiecriteria zodat voor de eventuele effecten van de gevraagde wijziging op de natuurwaarden alleen de mate van verontreiniging van belang is. De aanvraag voorziet in een verruiming van de acceptatiecriteria voor een aantal stoffen con- form de criteria zoals die in de vergunningen in het kader van de Wm en de Wvo zijn opgeno- men. In bijlage 1 zijn deze acceptatiecriteria weergegeven.

In de aanvraag beschreven effecten van de gevraagde activiteiten

Uit de rapportage van Arcadis van 17 januari 2008 blijkt dat de verspreiding van stoffen richting het oppervlaktewater minimaal is, evenals de verspreiding naar het grondwater. Het rapport geeft aan dat negatieve effecten op kwalificerende waarden van het natura 2000-gebied als ge- volg van verspreiding van verontreinigende stoffen naar oppervlaktewater en grondwater uitge- sloten zijn.

In de aanvraag opgenomen mitigerende maatregelen.

In de aanvraag is het aanbrengen van een isolerende laag op de bodem en het aanbrengen van een afdeklaag als mitigerende maatregel opgenomen. Tevens is een monitoringsplan opgeno- men.

Aanvrager heeft aangegeven de plas in de eindsituatie te willen inrichten als natuurgebied. Zo- wel in het rapport van Arcadis van 17 januari 2008 als in de passende beoordeling is aangege- ven dat als gevolg van de eindinrichting van de plas er positieve effecten kunnen optreden op overwinterende watervogels Porseleinhoen, Kwartelkoning, Oeverzwaluw en IJsvogel indien de oevers worden ingericht met plasdrassituaties en steilranden en het omliggende grasland laat (na juni) wordt gemaaid.

In de aanvraag beschreven cumulatieve effecten

Daar de aanvraag ervan uitgaat dat er geen negatieve effecten zijn te verwachten als gevolg van verontreiniging zijn cumulatieve effecten niet meegenomen.

Beoordeling effecten van de aanvraag op de instandhoudingsdoelstellingen Instandhoudingsdoelen

Op 10 september 2008 is het ontwerpaanwijzingsbesluit voor de Uiterwaarden Neder-Rijn gepu- bliceerd. Hierbij merken wij op dat de in de aanvraag vermelde habitattypen Laaggelegen schraal hooiland en Gemengde oeverformaties in het ontwerpaanwijzingsbesluit zijn aangeduid als Glanshaverhooilanden en Droge hardhoutooibossen. Op 26 januari 2010 heeft de minister aangegeven bij de definitieve aanwijzing enkele aanpassingen te zullen doorvoeren, te weten een verruiming van de begrenzing van het habitatrichtlijngebied en aanpassingen van de be- grenzing nabij de dijk.

Alle in het ontwerpbesluit genoemde instandhoudingsdoelen zijn in de bij de aanvraag behoren- de rapportages meegenomen bij het beoordelen van de effecten zodat de rapportages op dit punt nog actueel zijn. De voorgenomen aanpassingen zoals verwoord in de brief van 26 januari 2010 leiden voor deze activiteit niet tot wijzigingen omdat de habitattypen- en soorten al in de toetsing zijn meegenomen en de activiteit al geheel binnen de huidige begrenzing van het Natura 2000-gebied plaatsvindt.

(6)

Natuurwaarden

De gegevens t.a.v. de aanwezige natuurwaarden zijn 3 tot 6 jaar oud. Uit de gegevens blijkt dat de habitatsoorten niet aanwezig zijn en het ook geen geschikt leefgebied vormt. Er zijn geen andere omstandigheden bekend die in de huidige situatie zouden kunnen leiden tot een ander oordeel zodat de gegevens op dit punt voldoende actueel zijn. Hetzelfde geldt voor de afwezig- heid van habitattypen. Ten aanzien van de vogels is in het kader van de monitoring op grond van de vigerende vergunning recent een inventarisatie uitgevoerd. Uit de eerste voorlopige resultaten blijkt dat er zich geen grote wijzigingen hebben voorgedaan ten aanzien van de mate waarin de plas wordt gebruikt voor overwinterende watervogels. Er is wel enige verschuiving tussen de diverse soorten waarbij onder andere een IJsvogel is waargenomen. Als het vriest en kleinere wateren zijn dichtgevroren trekken IJsvogels naar grotere wateren om te foerageren.

Tot slot is in de aanvraag aangegeven dat de plas vooral van belang is als slaapplaats voor overwinterende niet-broedvogels. Dit is juist. De plas zal voor de niet-broedvogels Fuut, Aal- scholver, Meerkoet en Kuifeend en voor de IJsvogel in beperkte mate tevens dienst doen als foerageergebied.

Geconcludeerd kan worden dat de effectenbeoordeling in de bij de aanvraag behorende rappor- tages nog actueel is ten aanzien van de aanwezige waarden waarbij wij aanvullend opmerken dat voor enkele niet-broedvogels, die in de rapportages zijn genoemd, de plas tevens een functie heeft als foerageergebied.

Beoordeling van de effecten van de voor de aanvraag relatieve factoren

Verontreinigingen in leefgebieden kunnen een bedreiging vormen voor de populatie van een soort. Met de toepassing van baggerspecie bestaat er een kans op effecten als gevolg van:

- Grondwater

Een verhoging van concentraties verontreinigende stoffen in het grondwater.

- Opwerveling

Een toename van zwevend stof, als gevolg van opwerveling bij het gebruik van bagger- specie in het oppervlaktewater.

- Oppervlaktewater

Verhoging van concentraties verontreinigende stoffen in de plas en benedenstrooms ge- legen gebieden.

- Cumulatie van verontreinigende stoffen

Schade aan organismen hoger in de voedselketen (vissen, amfibieën en vogels) die foe- rageren in/op de voormalige zandwinput Ingensche waarden als gevolg van cumulatie van verontreinigingen in de voedselketen.

- Waterbodem in de eindsituatie

Een verhoging van concentraties verontreinigende stoffen in de waterbodem welke in de eindfase een (potentiële) groeiplaats voor habitattypen is en onderdeel vormt van (poten- tieel) leefgebied van soorten.

Grondwater

Ten aanzien van mogelijke negatieve effecten op het grondwater is het risico voor de Natura 2000-waarden beperkt omdat de kwalificerende natuurwaarden niet grondwaterafhankelijk zijn.

Dit aspect is bovendien in het kader van de Wm-vergunning beoordeeld waarbij beperking van de risico’s van verspreiding naar het grondwater voldoende is gewaarborgd.

Wij kunnen daarom instemmen met de conclusies op blz. 17 van het rapport van Arcadis van 17 januari 2008, dat er nauwelijks sprake is van verspreiding naar het grondwater en dat nega- tieve effecten kunnen worden uitgesloten.

Opwerveling

De mate van opwerveling van zwevende stof is vooral afhankelijk van de werkwijze en de gehal- tes aan lutum en organische stof van de toe te passen specie. Wijziging van de acceptatiecriteria heeft geen invloed op de werkwijze en de gehaltes aan lutum en organische stof.

(7)

Mogelijke negatieve effecten door een toename van zwevende stof als gevolg van opwerveling in relatie tot de gevraagde wijziging zijn daarom niet aan de orde.

Oppervlaktewater

Verontreiniging van oppervlaktewater kan leiden tot negatieve effecten op de watervogels door opname van verontreinigde stoffen door het drinken van water of eten van in het water aanwezig plantaardig en dierlijk voedsel. Een overmaat aan verontreinigende stoffen kan leiden tot ver- zwakking en sterfte van individuen. Ten aanzien van de effecten op het oppervlaktewater zijn in het kader van de Wvo de effecten van mogelijke verontreiniging van het oppervlakte water op het Vogelrichtlijngebied meegenomen in de toetsing. Zoals onder andere op blz. 32 van de be- schikking in het kader van de Wvo is aangegeven kunnen er mogelijk chemische effecten op het oppervlaktewater optreden. Daarnaast kunnen nutriënten leiden tot negatieve effecten onder andere door een toename van algenvorming. In de Wvo-beschikking is aangegeven dat signifi- cante ecotoxicologische effecten op de aanwezige flora en fauna niet te verwachten zijn. Ten aanzien van de nutriënten is betoogd dat de gehalten in de achtergrondconcentratie al verhoogd zijn zodat het opnemen van acceptatiecriteria voor fosfaat, zwavel en nitraat niet zinvol wordt geacht. De conclusies zijn mede onderbouwd vanuit de waarborgen die de in de vergunning voorgeschreven monitoring biedt waarbij speciale aandacht wordt besteed aan de nutriënten.

In de aanvraag wordt betoogd dat negatieve effecten kunnen worden uitgesloten. Mede op grond van de informatie uit de Wvo-beschikking zijn wij van oordeel dat negatieve effecten niet zijn uit te sluiten. De effecten zijn echter beperkt zodat, mede als gevolg van de waarborgen die de Wvo biedt, significante effecten als gevolg van chemische verontreiniging van het oppervlaktewater uit te sluiten zijn.

Cumulatie van verontreinigende stoffen.

Cumulatie van verontreinigende stoffen in de voedselketen kan vooral bij langere blootstelling risico’s opleveren. De risico’s voor cumulatie door verspreiding van stoffen naar het oppervlak- tewater zijn in beeld gebracht en beoordeeld in het kader van de Wvo waaruit blijkt dat er via verspreiding naar het oppervlaktewater geen significante effecten te verwachten zijn. Cumulatie kan, naast verontreiniging van het oppervlaktewater ontstaan door verontreiniging van de water- bodem. Via in en op de bodem levende organismen kunnen verontreinigde stoffen worden op- genomen in de voedselketen. Eventuele negatieve effecten kunnen optreden indien de veront- reiniging cumuleert in soorten die in het kader van de aanwijzing van het gebied beschermd zijn en die in de plas foerageren. Dit betreft vooral Fuut, Aalscholver, Meerkoet, Kuifeend en IJsvogel welke niet specifiek gebonden zijn aan deze plek en hier periodiek foerageren.

Tijdelijk is er een toename van verontreiniging van de waterbodem als gevolg van het toepassen van bagger met waarden die boven de interventiewaarde liggen. In de eindsituatie is dit niet het geval omdat de toegepaste bagger wordt afgedekt met een afdeklaag van schoner materiaal dat minimaal voldoet aan de huidige achtergrondverontreiniging ten gevolge van afzet van slib door de rivier. De risico’s zijn daarom beperkt tot de uitvoeringsfase. Omdat baggerspecie wordt toe- gepast tot boven de interventiewaarde zijn negatieve effecten niet uit te sluiten. Eventuele cumu- latie van verontreinigende stoffen is het eerst waar te nemen onder in de voedselketen bij de macrofauna. Het monitoren van macrofauna is al opgenomen in het monitoringsprogramma zo- als voorgeschreven in de vigerende vergunning.

Daar het een tijdelijke situatie betreft waarbij de stort uiteindelijke wordt afgedekt met schonere grond, de verspreiding naar het oppervlaktewater beperkt is en een monitoringsprogramma wordt uitgevoerd is er voldoende zekerheid dat significante effecten zijn uit te sluiten.

Waterbodem.

Aanvrager is voornemens om na het aanbrengen van de afdeklaag zoals voorgeschreven in de Wm- en Wvo-vergunning het gebied verder in te richten ten behoeve van natuurontwikkeling waarbij wederom specie wordt toegepast om onder andere de voor de natuur gewenste ondiepe

(8)

Een ondiepe plas kan een grotere natuurwaarde hebben voor vogels omdat deze mogelijkheden biedt voor groei van waterplanten en voor vogels die in ondiep water foerageren. In de rapporta- ges bij de aanvraag is aangegeven dat de eindinrichting wordt afgestemd op foerageer- en rust- gebied voor overwinterende watervogels en op broedgebied voor IJsvogel, Oeverzwaluw, Porse- leinhoen en Kwartelkoning (zie o.a. blz. 17 rapport Arcadis, 17 januari 2008).

Om deze potenties te benutten is het van belang dat de kwaliteit van de in de eindinrichting aan te brengen leeflaag van goede kwaliteit is. De kwaliteit wordt bepaald door de dikte en samen- stelling en de gehaltes aan verontreinigende stoffen en nutriënten. Indien een afdeklaag wordt aangebracht conform de eisen uit de Wm- en Wvo-vergunning zijn de gehaltes aan verontreini- gende stoffen voldoende beperkt omdat deze niet hoger mogen zijn dan de kwaliteit van het slib dat door de rivier wordt afgezet. Bij de evaluatie van het Besluit bodemkwaliteit door de Deskun- digencommissie is gebleken dat vooral voor de gehalten aan fosfaat aanvullende criteria nodig kunnen zijn. Ten aanzien van de nutriënten zijn in de Wm- en de Wvo-vergunning geen beper- kingen opgenomen omdat verspreiding naar het oppervlaktewater geen probleem vormt gezien de hoge achtergrondwaarde van het oppervlaktewater. In de aanvraag zijn de effecten van fos- faat en stikstof in de afdeklaag op de potenties voor de natuur niet in beeld gebracht. Naast mo- gelijke effecten op de oppervlaktewaterkwaliteit kunnen nutriënten ook leiden tot negatieve effec- ten op de geschiktheid als groeiplaats voor waterplanten. Hoge gehaltes aan vooral fosfaat kun- nen zorgen voor een lange nalevering van fosfaat uit de bodem en daardoor een optimale na- tuurontwikkeling. Hiertoe is het van belang dat naast limitering van de gehaltes aan verontreini- gende stoffen gebaseerd op de achtergrondwaarde tevens beperkingen worden gesteld aan de gehaltes aan nutriënten. In het rapport van de Deskundigencommissie onder leiding van de heer Verheijen en in de Handreiking voor het inrichten van diepe plassen, gedateerd december 2010 zijn fosfaatnormen opgenomen voor de afdeklaag.

Ten aanzien van verontreinigde stoffen zijn geen negatieve effecten te verwachten omdat de afdeklaag en de voor de eindinrichting te gebruiken grond geen hogere gehalten aan verontrei- nigende stoffen zal bevatten dan de achtergrondwaarde, te weten de kwaliteit van het slib dat door de rivier wordt afgezet. Ten aanzien van de gehalten aan nutriënten zijn negatieve effecten niet uit te sluiten omdat geen normen zijn opgenomen voor nutriënten. Door normen op te ne- men kunnen negatieve effecten worden voorkomen.

Samenvattend kan gesteld worden dat:

Grondwater en opwerveling

De gevraagde wijziging leidt niet tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen als gevolg van verspreiding naar het grondwater en opwerveling.

Oppervlaktewater

Negatieve effecten als gevolg van verspreiding van verontreiniging naar het oppervlaktewater zijn niet uit te sluiten. Mede als gevolg van de eisen die vanuit de Wvo worden gesteld aan de kwaliteit van het oppervlaktewater en de waarborgen die middels voorschriften in de Wvo ver- gunning zijn opgenomen, kan met zekerheid worden geconcludeerd dat de aangevraagde ac- ceptatiecriteria niet zullen leiden tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen als gevolg van verspreiding naar het oppervlaktewater.

Cumulatie van verontreinigde stoffen

Negatieve effecten door cumulatie van verontreinigde stoffen in de voedselketen als gevolg van de aanwezigheid van hoge gehaltes aan verontreinigde stoffen tijdens de uitvoering zullen weliswaar beperkt zijn. Mede als gevolg van de eisen die vanuit de Wvo worden gesteld aan de kwaliteit van het oppervlaktewater en de uitvoering van het monitoringsprogramma, kan worden geconcludeerd dat de aangevraagde acceptatiecriteria niet zullen leiden tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen als gevolg van cumulatie van verontreinigende stoffen.

(9)

Waterbodem

Als gevolg van hoge gehalten aan nutriënten kunnen negatieve effecten optreden ten aanzien van de te ontwikkelen natuurwaarden in de eindfase. Door normen voor vooral fosfaat op te ne- men kunnen negatieve effecten worden voorkomen.

Mitigerende maatregelen Significant negatieve effecten

Om de kwaliteit van het oppervlaktewater te waarborgen zijn naast de beperkingen als gevolg van de acceptatiecriteria diverse mitigerende maatregelen in de aanvraag opgenomen waaron- der het aanbrengen van een afdeklaag en een monitoringsprogramma. Deze mitigerende maat- regelen zijn als voorschrift opgenomen in de Natuurbeschermingswetvergunningen. Daarnaast biedt de Wvo waarborgen voor het beperken van de verontreiniging van het oppervlaktewater.

Negatieve effecten

Om negatieve effecten als gevolg van te hoge gehalten aan nutriënten in de leeflaag te voorko- men is het van belang dat de aan te brengen leeflaag niet te veel nutriënten bevat. Hiertoe zal een voorschrift worden opgenomen.

Aanvrager is voornemens om na het aanbrengen van de afdeklaag zoals voorgeschreven in de Wm- en Wvo-vergunning het gebied verder in te richten ten behoeve van natuurontwikkeling.

Zowel in het rapport van Arcadis van 17 januari 2008 als in het rapport van SOVON van 18 ja- nuari 2007 is aangegeven dat als gevolg van de eindinrichting van de plas er positieve effecten kunnen optreden op overwinterende watervogels en de broedvogels Porseleinhoen, Kwartelko- ning, Oeverzwaluw en IJsvogel indien de oevers worden ingericht met plasdrassituaties en steil- randen en het omliggende grasland laat (na juni) wordt gemaaid. In het kader van de Wm- en de Wvo-vergunning dient een afwerkingsplan te worden ingediend. Hieraan zijn geen eisen gesteld ten aanzien van de ecologische meerwaarde anders dan dat deze in beeld moet worden ge- bracht in het in te dienen plan. Mede gezien de overigens beperkte negatieve effecten van de activiteit en het economisch belang van de aanvrager is het niet onredelijk om van hem te ver- langen dat deze bij de eindinrichting van de plas rekening houdt met de potenties voor ontwikke- ling van natuurwaarden in relatie tot de voor dit Natura 2000-gebied gestelde doelen. Bij vergun- ning verlening zal hiertoe een voorschrift worden opgenomen. De invulling van het inrichtings- plan zal afhangen van de mogelijkheden die er op dat moment zijn, het ambitieniveau van de aanvrager en de inzichten en wensen ten aanzien van de instandhoudingsdoelstellingen in rela- tie tot deze locatie. Doch het plan dient minimaal te voorzien in het realiseren van een goede uitgangssituatie voor ontwikkeling van oever en watervegetatie, plaatselijke steilranden en na- tuurbeheer gericht op in de aanvraag genoemde instandhoudingsdoelen. Tevens dient de invaart ter waarborging van de rust gesloten te worden. Op deze wijze wordt in de eindsituatie een posi- tieve bijdrage geleverd aan de Natura 2000-doelen en kan gesteld worden dat het plan als ge- heel inclusief de eindinrichting niet leidt tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen.

Samenvattend.

Negatieve effecten als gevolg van de gevraagde wijziging zijn op voorhand niet uit te sluiten.

Door het nemen van mitigerende maatregelen tijdens de uitvoering zijn significante negatieve effecten met zekerheid uit te sluiten.

Door oplevering van een natuurgerichte eindinrichting kan de activiteit in de eindsituatie een positieve bijdrage leveren aan de natuurdoelen en kan geconcludeerd worden dat het project als geheel netto geen negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelen.

Samenvatting zienswijze

Stichting Red de Betuwe noemt in hun zienswijze de volgende punten

1 De uiterwaarden Neder-Rijn zijn aangewezen als Natura 2000-gebied door een aanwij- zingsbesluit. Binnen drie jaar na aanwijzing moet er een beheerplan worden opgesteld.

(10)

2 Het uitgangspunt in een beschermd gebied is hoe positieve beschermingsmaatregelen te nemen en niet hoe negatieve effecten te voorkomen.

3 Door het grootschalig slibdepot komen de instandhoudingsdoelen in gevaar. Omdat het depot geen verband houdt met dan wel nodig is voor het beheer moet de vergunning wor- den geweigerd. Appelante meent dat een slibdepot thuis hoort op een industrieterrein.

4 Er moet een passende beoordeling worden gemaakt.

5 De passende beoordeling is niet door de Commissie m.e.r. beoordeeld.

6 Het is niet voldoende om naar de Wm en Wvo vergunningen te verwijzen daar waar het gaat om bescherming van de instandhoudingsdoelen.

7 De aanvraag dient beoordeeld te worden in cumulatie met ander activiteiten die de ko- mende 20 jaar gaan plaatsvinden.

8 De natuur mag er niet op achteruitgaan, ook niet een beetje.

9 Wanneer er kans is op een negatief effect dient via een verslechterings- en verstorings- toets beoordeeld te worden of er sprake is van verslechtering of verstoring van de be- schermde habitats en soorten. Indien blijkt dat de natuurlijke kenmerken kunnen worden aangetast mag alleen vergunning worden verleend nadat de adc-toets is doorlopen.

Naar aanleiding van de zienswijze van de stichting Red de Betuwe merken wij het volgende op:

Ad 1 De uiterwaarden van de Neder-Rijn zijn op 24 maart 2000 aangewezen als vogelrichtlijn- gebied doch zijn nog niet aangewezen als Natura 2000-gebied. Inmiddels is wel een ont- werpaanwijzingsbesluit genomen, er is nog geen definitief aanwijzingsbesluit en ook nog geen definitief- dan wel ontwerpbeheerplan. De aanvraag is daarom getoetst aan het ont- werpaanwijzingsbesluit. In het ontwerpaanwijzingsbesluit zijn onder andere de instand- houdingsdoelen voor het Natura 2000-gebied benoemd. Het gebied heeft naast natuur ook andere functies. De andere functies hoeven het behalen van de instandhoudingsdoelen niet in de weg te staan. Projecten en handelingen zijn vergunningplichtig indien deze ne- gatieve effecten kunnen hebben. Een vergunning kan niet verleend worden indien sprake is van significant negatieve effecten. Indien sprake is van negatieve effecten kan de ver- gunning wel verleend worden. Gebleken is dat de aangevraagde activiteit geen significant negatieve effecten heeft zodat de vergunning kan worden verleend.

Ad 2 Voor het realiseren van de doelen is zowel het nemen van maatregelen als het voorkomen van negatieve ontwikkelingen van belang. Het instrument van de vergunningverlening is vooral bedoeld om activiteiten die negatieve effecten hebben te kunnen toetsen. Activitei- ten en projecten die het behalen van deze doelen in de weg staan en dus een significant effect hebben zijn niet toegestaan. Voor activiteiten die geen significant effect hebben kan vergunning worden verleend.

Ad 3 Zoals betoogd in het besluit heeft de gevraagde activiteit geen significant effect c.q. wor- den de instandhoudingsdoelen niet in gevaar gebracht. Ten onrechte beweert de stichting het tegendeel. Nu de stichting haar standpunt niet onderbouwt, is het bezwaar op dit punt niet gegrond. Bij toetsing van de aanvraag dient de vraag beantwoord te worden of de aangevraagde activiteit leidt tot (significant) negatieve effecten. De vraag of een slibdepot op een industrieterrein thuis hoort is niet relevant.

Ad 4 Indien significant negatieve effecten op voorhand niet zijn uit te sluiten dient een passende beoordeling te worden gemaakt. Voor de activiteit is een passende beoordeling opgesteld.

Deze maakt onderdeel uit van de aanvraag.

Ad 5 Het besluit op de aanvraag is niet m.e.r.-plichtig zodat de commissie m.e.r. in het kader van dit besluit geen rol heeft.

Ad 6 Er is niet volstaan met een verwijzing naar de Wm en Wvo vergunning daar waar het gaat om de bescherming van de instandhoudingsdoelen. Bij de toetsing van de aanvraag Na- tuurbeschermingswet is de informatie uit de Wm-vergunning en de Wvo-vergunning wel mede betrokken.

Ten aanzien van de effecten op het grondwater is aangegeven dat de eventuele versprei- ding naar het grondwater niet kritisch is voor de betrokken natuurwaarden zodat de beper- kingen die vanuit de Wet milieubeheer worden gesteld ruimschoots voldoende zijn om ne- gatieve effecten te voorkomen.

(11)

Er is daarom geen reden om vanuit de Natuurbeschermingswet extra eisen te stellen ten aanzien van de effecten op het grondwater. Ten aanzien van de effecten op het grondwa- ter kunnen wij instemmen met de conclusies in de Passende Beoordeling dat er geen ne- gatieve effecten op de instandhoudingsdoelen te verwachten zijn.

Ten aanzien van verontreiniging van het oppervlakte water merken wij op dat er vanuit de Wet verontreiniging oppervlaktewater eisen worden gesteld aan de beïnvloeding van de kwaliteit van het oppervlaktewater. Tevens merken wij op dat in het kader van de Wvo ge- toetst is aan de instandhoudingsdoelen. Dit betekent dat zowel in de Passende Beoorde- ling als in de Wvo-beschikking getoetst is op de effecten op de instandhoudingsdoelen. In beide toetsen wordt betoogd dat er geen significante effecten zijn op de instandhoudings- doelen. In ons besluit geven wij aan dat wij kunnen instemmen met deze conclusies voor zover het de beïnvloeding van het oppervlaktewater betreft. Wij zijn kortom van mening dat de eisen die gesteld worden vanuit de Wet verontreiniging oppervlaktewater in deze situa- tie voldoende waarborgen bieden om significant negatieve effecten als gevolg van beïn- vloeding van de kwaliteit van het oppervlaktewater te voorkomen. Hierbij hebben wij rele- vante waarborgen, zijnde de acceptatiecriteria en de monitoring in de voorschriften opge- nomen. Voorts hebben wij nog op die aspecten getoetst die naar onze mening onvoldoen- de in de Wvo zijn meegenomen. Ten aanzien van deze aspecten zijn waarborgen opge- nomen ten aanzien van de afdeklaag en de monitoring. Ter verduidelijking is de tekst in de considerance onder het kopje mitigerende maatregelen iets verduidelijkt aangaande de af- stemming met de Wet verontreiniging oppervlaktewater.

Ad 7 Bij beoordeling van de aanvraag dienen alleen de cumulatieve effecten beoordeeld te worden van activiteiten waarvoor een vergunning is verleend. Vraag daarbij is of negatieve effecten die optreden in cumulatie met effecten van andere handelingen of projecten signi- ficant zijn. Nu gebleken is dat er, inclusief de mitigerende maatregelen, geen negatieve ef- fecten optreden is cumulatie hier niet aan de orde.

Ad 8 Zie de reactie op de punten 1 t/m 3.

Ad 9 Nu er een passende beoordeling is opgesteld voor de aangevraagde activiteit waaruit is gebleken dat er geen significante effecten zijn, is een verslechteringstoets, evenmin als een toetsing aan de ADC-kritieria, aan de orde.

De zienswijze van de stichting Red De Betuwe geeft ons geen aanleiding om het definitieve be- sluit aan te passen ten opzichte van het ontwerp.

Conclusie

Op grond van het vorenstaande hebben wij, mede op grond van de passende beoordeling, de zekerheid verkregen dat het project geen significant negatieve effecten heeft op de instandhou- dingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Nederrijn.

Gelet op het vorenstaande besluiten wij als volgt:

In gevallen waarin is vastgesteld dat er geen significant effect aanwezig is, is vergunningverle- ning na een belangenafweging mogelijk. Hierbij moet rekening worden gehouden met de lokale en regionale bijzonderheden en vereisten op sociaal, economisch en cultureel gebied. Niet is gebleken dat op grond van deze belangen alsnog de activiteit moet worden geweigerd.

Er kan een vergunning worden verleend op grond van artikel 19d van de Nbw 1998.

(12)

Beschikking:

Gedeputeerde Staten van Gelderland HEBBEN BESLOTEN, op grond van de artikelen 19d,e, f en 43 van de Nbw 1998 de vergunning zoals verleend op 30 september 2008 onder zaaknum- mer 2008-001317 en gewijzigd op 20 september 2010 als volgt te wijzigen;

1 Voorschrift 1 van de vergunning te vervangen door:

“De toe te passen specie dient te voldoen aan de acceptatiecriteria zoals weergegeven in bijlage 1 bij deze vergunning.”

2 Uiterlijk 1 jaar voordat gestart wordt met het aanbrengen van de afdeklaag dient een eindin- richtingsplan ter goedkeuring bij Gedeputeerde Staten te worden ingediend. Het eindinrich- tingsplan dient minimaal te bestaan uit:

- een voorstel voor de wijze van afwerking van het plangebied in de vorm van tekeningen op schaal, een voorstel voor de uitvoering met een planning;

- een beschrijving van de te verwachte effecten van de eindinrichting op de instandhou- dingsdoelen;

- een onderbouwing voor de toe te passen specie in relatie tot de gewenste natuurontwik- keling met minimaal een voorstel voor normen voor nutriënten in de bovenste 2 meter van de leeflaag;

- een beheerplan waarin wordt aangegeven hoe het beheer wordt uitgevoerd en gewaar- borgd en wat de effecten van het beheer op de instandhoudingsdoelen zijn.

Namens Gedeputeerde Staten van Gelderland,

teammanager Vergunningverlening Water Ontgrondingen en Natuur

Bijlage

1 Acceptatiecriteria (docnr. 1117379)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

ontwikkelingsperspectief, aansluiting bij klachtencommissie en tijdelijke geschillencommissie passend onderwijs. De afwijkingsbevoegdheid die de scholen krijgen is dus zeer ruim.

Aanwijzing overige dagen waarop geen onderwijs wordt verzorgd Buiten de vakanties en de andere dagen waarop geen onderwijs wordt verzorgd ingevolge artikel 12b, derde of vierde

Kort na sluiting van de consultatie – op 22 februari 2016 – is de Tweede Kamer echter geïnformeerd over het besluit om de technische herziening van de WVO en de vereenvoudiging van

kwaliteit Besluit 038 Uiterwaarden IJssel uitbreiding verbetering ontwerpbesluit 066 Uiterwaarden Neder-Rijn uitbreiding verbetering ontwerpbesluit 067 Gelderse Poort

[r]

Kaartproductie: Directie Kennis datum kaart: 27-jun-2008 Opdrachtgever:.

Gemeente Renkum (Gemeentehuis te Oosterbeek) 't Ginkelse Zand.

Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 80 vogels (seizoensgemiddelde).. Toelichting Het gebied heeft voor de