• No results found

toekennen van een gezicht kan telkens worden vastgesteld wie the other is en waarom dit zo

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "toekennen van een gezicht kan telkens worden vastgesteld wie the other is en waarom dit zo "

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

36

Wereldoorlog. Deze spotprenten werden gemaakt over de joden, het verzet en de Franstaligen (Visser 1). Een andere verwijzing naar de Franstaligen is de tekst die Lambik uitspreekt, ook te zien op afbeelding 12. Lambik wordt gebruikt als zondebok door de zwarte madam (zij heeft hem betoverd) en spreekt het terrorisme tegen (Vandersteen 1949b 15). Hij claimt dat hij een gebouw wil opblazen omdat dat hij bezig is met de ‘geheime wederopbouw, iets wat een ironisch kritiekpunt op de Tweede Wereldoorlog zou kunnen zijn van Vandersteen en zou kunnen verwijzen naar het verzet:

Afbeelding 12: De zwarte madam (1949) De zwarte madam gebruikt Franse woorden wat suggereert dat zij uit het Franstalige deel van België komt. De afbeelding ernaast laat zien hoe Lambik praat over ‘de geheime wederopbouw’.

In deze paragraaf is naar voren gekomen op welke manier othering plaatsvindt in een aantal

Suske en Wiske-strips. Door in de analyse te kijken naar focalisatie, couleur locale en het

toekennen van een gezicht kan telkens worden vastgesteld wie the other is en waarom dit zo

is voor de moderne lezer. De lezer herkent zich niet in het vreemde, exotische verre Oosten,

waardoor er een scheiding ontstaat tussen ‘de wij’ en the other. Ook is hier teruggegrepen

naar Saids Orientalism en is geanalyseerd hoe opposities tussen het Westen en het verre

Oosten/de Oriënt de rol van the other kunnen bepalen en blijkt dat de moderne lezer zich niet

kan identificeren met in dit geval, de mensen uit de Oriënt en de zwarte madam die ook iets

romantisch en vreemds heeft, waardoor zij al gauw tot the other worden gemaakt. Te zien is

dat de Oriënt voor de moderne lezer nog steeds een ver-van-mijn-bed-show is, omdat het voor

de lezer nog steeds iets onbekends is en een ander soort beschaving is dan men in het Westen

gewend is. In de volgende paragraaf zal othering worden gebruikt bij een aantal Suske en

Wiske-strips waarbij het binnentreden van de (Westerse) beschaving centraal zal staan.

(2)

37 4.2 Het binnentreden van de beschaving

Meteen opvallend is dat in een van de eerste strips van Vandersteen the other (succesvol) een deel van ‘de wij’ wordt en zo deel wordt van wat ‘de wij’ als beschaving beschouwd. In Het eiland Amoras (1947) maakt de lezer voor het eerst kennis met Suske, de (nieuwe)

hoofdpersoon en met uitvinder van een ‘teletijdmachine’ professor Barabas. Wiske komt door de teletijdmachine terecht op het eiland Amoras waar zij Suske ontmoet. Als Suske zichzelf voorstelt wordt duidelijk dat hij the other is in dit verhaal, de Westerse lezer herkent zich niet in Suskes afkomst; hij is een afstammeling van Sus Antigoon, die de lezer niet kent, hij woont op een eiland en ook de klederdracht die hij draagt is niet gelijk aan Westerse maatstaven, hij draagt geen overhemd en geen broek, wat erop wijst dat hij geen Westers figuur is en geen beschaving kent. Ook wordt aan het eind van het verhaal, op het moment dat Suske meegaat naar België letterlijk gezegd dat hij ‘nu’ kennis zal maken met de beschaving (Vandersteen 1947 18, 56), wat suggereert dat Wiske, tante Sidonia en professor Barabas tot de beschaving horen en op deze manier Suske tot the other benoemen, want de beschaving wordt gezien als iets goeds en dat kent Suske in eerste instantie niet volgens hen:

Afbeelding 13: Het eiland Amoras (1947) de eerste ontmoeting tussen Suske en Wiske. De laatste afbeelding laat de terugreis naar België zien.

Op afbeelding 13 is de eerste ontmoeting tussen Suske en Wiske te zien en ook hoe

verschillend zij zich kleden. Wiske draagt een (bijna conservatief) jurkje, terwijl Suske bijna

geen kleding aanheeft. De lezer identificeert zich daardoor sneller met Wiske en Suske wordt

als ‘vreemde’ en dus the other gezien. Op de laatste afbeelding is te zien dat er letterlijk

gezegd wordt dat Suske ‘nu’ de beschaving zal meemaken. Er worden hier bepaalde

kenmerken toegewezen aan Suske die niet als positief worden beschouwd, zo kent hij geen

(3)

38

beschaving en wordt hij eigenlijk neergezet als wilde, terwijl het beschaafd zijn erg belangrijk is voor het Westen, zoals de Wiske zegt op afbeelding 13, want het noemen dat Suske ‘nu’

kennis zal maken met beschaving suggereert dat het horen bij een beschaving belangrijk is voor de Westerse mens. Toch is dit een interessant voorbeeld, want de stripfiguren besluiten om Suske mee te nemen naar België en hem de manieren bij te brengen die zij zien als

beschaving. Zo verandert Suske van the other naar ‘de wij’, want hij maakt nu deel uit van de in-group (Staszak 3). Om hierop door te gaan is het interessant om (kort) te kijken welke ontwikkeling Suske heeft doorgemaakt in de strip die het jaar na Het eiland Amoras is uitgekomen, De sprietatoom (1948). In dit avontuur is meteen zichtbaar dat Suske

geciviliseerd is wat kleding betreft. Hij draagt nu een poloshirt en een broek, zoals te zien op afbeelding 14 (Vandersteen 1948 10). Suske maakt nu helemaal deel uit van ‘de wij’. Ookniet geheel onbelangrijk zijn de zinnen die Suske maakt; deze lijken geheel in algemeen beschaafd Nederlands (abn) te zijn, zoals op afbeelding 13 en 14 te zien is. Ook dit is een voorbeeld van het geciviliseerd zijn en het horen bij ‘de wij’ die ook goed Nederlands spreken. Op de taal en het abn, wordt in de volgende strip verder op ingegaan, op het moment dat Jerom wordt geïntroduceerd in de Suske en Wiske reeks.

Hoewel Suske nu deel van ‘de wij’ is geworden, laat couleur locale in De Sprietatoom zien hoe hij en Wiske zich nu bezighouden met othering. In de inleiding werd al benoemd dat de Gentse boeren zeer herkenbaar zijn voor het publiek, vanwege de

herkenbare kenmerken, zoals de gepekelde ham en daardoor kan de historische (Belgische) lezer zich identificeren met hen.

Afbeelding 14: De sprietatoom (1948): Suske draagt kleding die men in de beschaving draagt.

Op afbeelding 15 wordt duidelijk dat couleur locale er ook voor kan zorgen dat een plaats (of

personen) tot the other wordt gemaakt door een stereotype beeld te bieden aan de lezer. Zo

wordt zichtbaar dat ‘Holland’ zoals Wiske

(4)

39

Nederland noemt, tot the other wordt bestempeld door een beeld neer te zetten dat de (Vlaamse) lezer herkent, maar zich er niet per se mee identificeert. Er worden op de afbeelding stereotype elementen getoond, zoals tulpen, molens, koeien, klompen en

traditionele Nederlandse klederdracht, terwijl het

Nederland van toentertijd –in de jaren 40-50- er niet meer zo uitzag (Vandersteen 1948 24).

Deze stereotypering zorgt ervoor dat het beeld weliswaar

herkenbaar is voor de lezer, maar toch tot the other behoort.

Afbeelding 15: De Sprietatoom (1948): couleur locale in Nederland

Om terug te komen op het binnentreden van een beschaving en zijn van the other en het gaan naar ‘de wij’ is het interessant om te kijken naar De dolle musketiers (1953), waarin Jerom zijn intrede doet als een personage van de vaste kern in de strips. In het verhaal vertrekken de helden, tante Sidonia en Lambik met de teletijdmachine van professor Barabas, na het lezen van het verhaal De drie musketiers naar de tijd waarin dat verhaal zich zou hebben

afgespeeld, als verrassing voor Lambik die jarig is. Tijdens hun avontuur ontmoeten zij Jerom, die zich voorstelt ‘stomweg Jerom’ een ‘geheim wapen dat iedereen kan doodslaan’

(Vandersteen 1953 23). Jerom draagt een soort prehistorisch primitief kleed waardoor hij

bijna naakt is en is erg agressief. Lambik wil zich niet laten kennen en gaat de strijd aan met

Jerom, maar kan deze niet winnen van de brute kracht die Jerom in zich heeft. Ook praat

Jerom in korte zinnen of gebruikt hij losse woorden en spreekt hij geen abn, zoals te zien is op

afbeelding 16:

(5)

40

Afbeelding 16: De dolle musketiers (1953) Jerom spreekt in korte zinnen

Het hele verhaal door blijkt er geen verandering plaats te vinden in de spraak van Jerom, waardoor duidelijk wordt dat Jerom als the other wordt gezien; hij heeft iets bruuts in zich en is niet geciviliseerd. Ook de helden zien dit en zijn in eerste instantie bang voor de grote man, omdat hij erg agressief is. Als Jerom iets later in het verhaal de pop van Wiske ziet en haar meeneemt, wordt duidelijk dat de woesteling niet zo slecht is als hij eruitziet, want hij probeert Schanulleke te voeden en Wiske ziet dit, waardoor zij Jerom anders gaat zien.

Zoals gezegd werkt Jerom als wapen dat iedereen kan doodslaan, omdat hij zo sterk is, maar zowel hij als de helden zien in dat hij niet goed behandeld wordt door degenen die hem opdrachten geven. Zo besluiten de helden –en vooral Wiske- dat Jerom mee terug moet naar de hedendaagse tijd. Als Sidonia vraagt waarom hij mee moet geeft Wiske het volgende antwoord:

[Wiske]: Vooruit Jerom, niet achter blijven hé! Gij moet absoluut mee, hoor! [Tante Sidonia]: Waarom is dat zo absoluut nodig, Wiske? [Wiske]: Luister, tante! Lambik moet niet alleen de held uithangen, anders wordt hij… zo verwaand, dat hij ons niet meer ziet staan. Als Jerom meegaat, kan die hem een beetje koest houden

(Vandersteen 1953 55).

Wiske is van mening dat Lambik een tegenhanger nodig heeft en wil Jerom meenemen, wat

ook werkelijk gebeurt. Interessant is dat Jerom ook de lezer uit de tijd dat het verhaal

geschreven is afschrikte “door zijn woeste karakter, zijn kortaffe stijl in taalgebruik en zijn

neanderthalerachtig uiterlijk” (Stienen 1). Vele lezers wilden dat Jerom verdween uit de serie,

maar Vandersteen dacht daar anders over en heeft Jerom iets bijgeschaafd, maar toch wordt

Jerom niet geheel deel van ‘de wij’ en lijkt hij een soort tussenvorm te zijn tussen the other en

(6)

41

‘de wij’, omdat hij als soort tegenwicht moet dienen zijn voor de zeer herkenbare Jan

Modaalachtige Lambik, waardoor Jerom eigenlijk toch een beetje the other moet blijven. Dit wordt duidelijk in het album De nerveuze nerviers dat 11 jaar later uit kwam (1964), waar Jerom wederom zijn intrede doet als sleutelfiguur in het verhaal, maar waaruit blijkt dat hij nog geen deel uitmaakt van de beschaving zoals de helden –en de lezer- die kennen.

In een tijdsbestek van iets meer dan 10 jaar, is te zien dat Jerom enkele veranderingen heeft doorgemaakt; wat betreft kleding, hij draagt westerse kledij, een broek en een net hemd, zoals te zien is op afbeelding 17. Toch is daar ook te zien dat Jerom nog steeds kracht

gebruikt om te bereiken wat hij wil. In dit avontuur komen Suske en Wiske drie bosgeesten tegen die hen ontvoeren.

Afbeelding 17: De nerveuze nerviers (1964) Jerom draagt normale kleding, maar blijft problemen met agressie oplossen

Jerom redt de helden en samen gaan zij op weg naar professor Barabas om meer te weten te komen over de bosgeesten. Op een moment wordt Jerom door de teletijdmachine weg geflitst naar Gallië. Zoals eerder gezegd werd Jerom neergezet als een niet geheel beschaafd mens, maar door hem kleding te geven die herkenbaar is voor de lezer, namelijk een overhemd en een broek kan gesteld worden dat Jerom een soort tussenvorm van ‘de wij’ is. Toch wordt Jerom door de Gallische druïde als the other beschouwd, want hoewel Jerom voor de lezer niet al te modern was, was hij dat wel voor de druïde. De druïde geeft hem kledij, waardoor hij probeert Jerom tot ‘wij het Gallische volk’ te maken, zodat hij niet opvalt tussen het volk.

Toch probeert Jerom de Gallische kleding moderner te maken zoals op afbeelding 18 te zien

is (Vandersteen 1964 25).

(7)

42

Afbeelding 18: De nerveuze nerviers (1964) Jerom krijgt kledij om bij het Gallische volk te horen

Op afbeelding 18 is te zien hoe, vanuit het oogpunt van de Galliërs, Jerom tot ‘de wij’ wordt gemaakt. Echter, Jerom maakt van het kleedje een moderne outfit, ‘de New look’ (25). Dit zorgt weer voor herkenbaarheid van de tussenvorm die de lezer van Jerom kent. Dat de Vlaamse stripfiguren behoren tot ‘de wij’ wordt verderop ook duidelijk in het verhaal als Lambik naar Gallië komt en het volk schrikt van zijn verschijning. Voor de lezer is duidelijk dat Lambik een zwarte strik omheeft, terwijl de ander, the other, denkt dat het strikje een toverteken is (53), zie hiervoor afbeelding 19.

Afbeelding 19: De nerveuze nerviers (1964) De Gallische dame ziet Lambik met zijn strik.

De lezer kan zich beter identificeren met de helden, omdat zij de kleding herkennen, maar ook omdat de tijd waarin de Galliërs leefden niet bekend is voor de lezer, waardoor de lezer zich meer verbonden voelt met de helden en hen zien als ‘de wij’, terwijl de –vreemde- Galliërs als the other worden beschouwd.

Om door te gaan op de tussenvorm van beschaving, Jerom, is het interessant om te

kijken of er in een van de laatste strips van Vandersteen, waarin Jerom voorkomt, een

ontwikkeling is te zien op het gebied van beschaving of dat Jerom slechts een tussenvorm

blijft van ‘de wij’. In het jaar 1979, ruim 26 jaar na Jeroms eerste verschijning in de Suske en

Wiske reeks, wordt in Walli de walvis meteen duidelijk dat de Vlaamse helden Jerom nog niet

(8)

43

zien als compleet deel van ‘de wij’. Jerom draagt een hondenvel om zich heen, omdat het koud is en hoort Lambik roepen, want Lambik heeft niet door dat Jerom dal hondenvel draagt en is in de veronderstelling hij een hond ziet:

[Lambik]: Daar is er een! Kom, de vriendelijke meneer heeft lekkere beestjes! Kom!

[Dan draait Jerom zich om en ziet Lambik hem, maar heeft niet door dat het Jerom is]

[Lambik]: Hé Jerom! Kom eens kijken! Hier is een hond die helemaal op jou lijkt! Ik heb altijd gezegd dat jij iets beestachtigs hebt! … HAHAHA!! Wel, Jerom! Waar zit je? [Jerom]: KUNT OPLAWAAI KRIJGEN! Kop opentrekken! …Ben Jerom!

(Vandersteen 1979 7).

Hier, en op afbeelding 20, is te zien dat Lambik, volledig deel van ‘de wij’, Jerom altijd al als beestachtig heeft gezien, wat past bij het idee dat de lezer heeft over Jerom. Dit bevestigt hij door door te schreeuwen tegen Lambik en weer agressief is, wat ook te zien aan Lambiks reactie:

Afbeelding 20: Walli de walvis (1979) Lambik vindt dat ‘de hond’ op Jerom lijkt en Jerom reageert boos

Toch is het interessant om kort te benoemen dat Jerom zich, in deze strip, ook bezighoudt met

othering door de walvisvaarders ‘spleetogen’ te noemen, wat impliceert dat zij anders zijn en

tot the other berhoren en hen met geweld te bestrijden (Vandersteen 1979 36).

(9)

44

Hoewel tot nu toe is gekeken naar het Westen als beschaving, gebeurt er in De dromendiefstal (1970) iets anders. De Westerse samenleving wordt door ruimtewezens níét als volledige beschaving gezien, maar als iets barbaars. De ruimtewezens stelen de dromen van de

Westerlingen, omdat nadat de ruimtewezens zich lieten regeren door computers er een soort

‘overbeschaving’ met hen is meegekomen, waarbij de ruimtewezens geen verbeelding en dromen meer hebben (Vandersteen 1970 44). Door de helden barbaars en niet beschaafd te noemen worden zij door de ruimtewezens als the other bestempeld. De ruimtewezens, noemen een aantal kenmerken op die bij een beschaving horen zoals ‘wij’ die kennen; het gaan naar universiteiten, het krijgen van goede verzorging en het hebben van goede ziekenhuizen. Dan noemt het ruimtewezen op waarom de mens als barbaars wordt gezien door iedereen in de kosmos, de mens zou niet vredelievend zijn en dat is essentieel voor de ruimtewezens, zie afbeelding 21:

Afbeelding 21: De dromendiefstal (1970) Het ruimtewezen noemt op waarom de mens zichzelf als beschaafd volk zien en ontkracht dit vanuit de visie van de ruimtewezens.

De ruimtewezens zijn van mening dat de mens achterloopt qua ontwikkeling en dit is

tegelijkertijd een stille kritiek, van Vandersteen, op de Westerse regering. Het ruimtewezen

zegt over de regering:

(10)

45

‘Gevaarlijk!.. Het zijn maar mensen.. Ze kunnen falen.. sterven zelden arm.. Wij laten ons door een computer regeren”. [Lambik] ‘Kom, kom.. Als ik nu gekozen zou

worden om het volk te leiden’.. [Ruimtewezen]: ‘Hahaha! Jij mist de miljoenen om de kiezers met propaganda te overtuigen dat je een heilig boontje bent!’ [Lambik]: ‘Jij blijft maar, Slybox! Maar ik leef in een welvaartstaat, hoor! Ik werk hard, heb betaald verlof, ziekenfonds en heu.. Niet te vergeten.. later mijn pensioen, he!’ […]

[Ruimtewezen]: ‘Jullie zijn de barbaarse kronkels in je geest nog niet kwijt, man! Na twee duizend jaar ben je niets beter dan een agressieve holbewoner!’ [Lambik]: ‘Nu is het genoeg, he! Wij zijn een vredelievend ras en als je dat tegenspreekt, sla ik je tot moes’ (Vandersteen 1970 41)!

Door tegen het ruimtewezen in te gaan stelt Lambik, door middel van interne focalisatie, dat het leven in een welvaartstaat een beschaving suggereert. Tegelijkertijd wordt hier met woorden gespeeld, door Vandersteen, door Lambik eerst te laten zeggen dat de mens een vredelievend ras is en vervolgens een agressieve uitspraak te laten doen en zo het ‘barbaarse’

te bevestigen. Hoewel de ruimtewezens de Vlaamse helden tot the other bestempelen, is het voor de lezer lastiger om dit te zien, omdat een beschaving letterlijk ‘de ontwikkeling die iemand of een groep (of maatschappij) heeft bereikt op het gebied van kunst, techniek, wetenschap en sociale rechtvaardigheid’

1

inhoudt en de lezer bekend is met scholen, het krijgen van goede verzorging en het hebben van ziekenhuizen kan deze zich beter identificeren met de Vlaamse helden dan met de ruimtewezens.

Ondertussen raakt op een andere plaats een van de ruimtewezens, Bjoetix, gewond en blijkt geen van de ruimtewezens dezelfde bloedgroep te hebben die nodig is voor een

bloedtransfusie. Uiteindelijk blijkt dat Suske en Bjoetix dezelfde bloedgroep hebben en stemt Suske toe tot een transfusie (46). Hierbij wordt duidelijk genoemd dat, ondanks dat de mens als barbaars wordt gezien, zij toch ‘de ander’ helpen, zie afbeelding 22, waardoor het

argument dat de mens barbaars is zou kunnen wegvallen, omdat de mens probeert anderen te helpen.

1 https://www.encyclo.nl/begrip/beschaving

(11)

46

Afbeelding 22: De dromendiefstal (1970) Suske en Bjoetix hebben dezelfde bloedgroep. Suske laat zien dat hij niet zo barbaars is als dat de ruimtewezens denken.

Aan het einde van het verhaal blijkt dat de ruimtewezens bepaalde paddenstoelen nodig hebben om te kunnen dromen en de helden moeten hen die geven, om zo zelf hun dromen te kunnen behouden. Lambik is hier niet mee eens, maar stemt toch in, want het publiek kent hem immers als ‘intelligent, onbaatzuchtig en edelmoedig (58). De paddenstoelen worden opgestuurd wat de ‘zachtheid’ en vredelievendheid van de helden laat zien, waar de lezer zich in zou kunnen herkennen en waardoor duidelijk wordt dat de helden wederom ‘de wij’ zijn, ook al worden zij door de sleutelfiguren, ruimtewezens in dit geval, als the other beschouwd.

Iets wat lijkt op De dromendiefstal, waarbij het níét binnentreden van de Westerse beschaving centraal staat, gebeurt in Het zoemende ei (1964), waarin er indianen voorkomen in het verhaal en waar duidelijk te zien is op welke manier de indiaan tot the other behoort.

Als Lambik en Jerom zich in het oerwoud van Brazilië bevinden, komen zij een indiaanse jager tegen. De jager is op zijn boot op het water op jacht naar vis. Als hij er een gevangen heeft komt Lambik tevoorschijn, die in dit verhaal iets met goochelen heeft, en tovert de vis om in tien blikken sardien. De indiaan neemt de blikken mee, maar weet niet dat het blik eerst verwijderd moet worden alvorens de vis gegeten kan worden en breekt hierdoor zijn tanden.

Als hij beweert dat Lambik en Jerom hem hebben bedrogen zegt Jerom dat hij niet moeilijk moet doen, maar dat hij eerst de sardienen uit het blik had moeten halen. Dit is herkenbaar voor de lezer, want ‘wij’ weten dat de sardien eerst uit blik moet worden gehaald voordat het geconsumeerd kan worden. De indiaan, die dit niet kent wordt hierdoor in het hokje van the other geplaatst, omdat hij dit niet weet. De indiaanse jager heeft zelf ook door dat hij niet bij Lambik en zelfs tussenvorm van ‘de wij’ Jerom hoort, omdat de indiaan zelf aangeeft dat de

‘beschaving van de afgebleekten’ hem boven de pet gaat. Door deze interne focalisatie wordt

zichtbaar dat de indiaan zichzelf tot the other maakt, zie afbeelding 23.

(12)

47

Afbeelding 23: Het zoemende ei (1976) De indiaan voelt zich opgelicht, maar kent de Westerse beschaving niet.

Door te analyseren op welke manier het binnentreden van de beschaving bijdraagt aan het toekennen van de rol van the other is naar voren gekomen dat de beschaving voor de lezer iets herkenbaars is waarmee de lezer zich kan identificeren, namelijk via taal, klederdracht en consumptiegoederen. Ook is aangetoond dat de rol van the other sneller wordt toegekend aan degene die geen beschaving kent, maar dat er ook een tussenvorm van beschaving is, Jerom en dat daar geen verandering plaatvindt in het otheringproces in de loop van de jaren in de strips waarin hij voorkomt. Hij blijft de tussenvorm van de beschaving. In de paragraaf hierna wordt door gebruik te maken van othering duidelijk hoe the other tot een beschaving kan behoren, maar dat daarbij ontwikkelingshulp nodig is van ‘de wij’. Waarom ‘de wij’ zich geroepen voelt om the other te helpen zal dan ook hieronder worden uitgelegd.

4.3 Ontwikkelingshulp

Zoals in hoofdstuk 2.1 werd genoemd is het volgens de face to face filosofie van filosoof

Emmanuel Lévinas van belang om een gezicht toe te kennen aan the other en ontstaat er

hierdoor een verantwoordelijkheidsgevoel bij ‘de wij’. Als othering wordt toegepast op de

Suske en Wiske-strips op het gebied van ontwikkelingshulp wordt duidelijk wie the other en

wie ‘de wij’ is, maar ook wat er met het verantwoordelijkheidsgevoel van ‘de wij’ in de strips

gedaan wordt. Zo wordt er in de Suske en Wiske-strips een gezicht gegeven aan the other en

(13)

48

als dit wordt toegepast valt het geven van een gezicht en zich verantwoordelijk voelen voor the other in De gramme huurling (1968) op. Lambik besluit in dit verhaal om een huurling te worden en vertrekt naar Afrika. De vrienden zijn het hier niet mee eens, maar kunnen hem niet tegenhouden. Dan krijgen Suske, Wiske, tante Sidonia en Jerom een telefoontje van de afgevaardigde van de Internationale Bouworde (IB), een Belgische

ontwikkelingshulporganisatie die de vrienden om hulp vraagt. De afgevaardigde vraagt hen om naar een eiland voor de Afrikaanse kust te gaan om daar ontwikkelingshulp te verlenen, want, zo omschrijft de afgevaardigde de Blippie-stam die hulp nodig heeft:

‘Ze zijn blauwhuidig en werden al gekoloniseerd en onafhankelijk verklaard omdat er niets mee aan te vangen is! Ze zijn achterlijk en vechten onder elkaar! Hun ellende is groot! De Internationale Bouworde zoekt mensen on hen te helpen! Kunnen wij op u rekenen?’ […] [Sidonia]: ‘Ik heb erover gelezen! De Bouworde leert de

onderontwikkelden met hun mogelijkheden menswaardig te leven! Ze verbeteren de landbouw, de woningen, ontwikkelen het gemeenschapsleven! (Vandersteen 1968 13- 14)!

Er wordt door deze uitspraak te doen meteen al aangetoond wie the other is in dit verhaal, namelijk de Blippies. De Blippies worden allerlei negatieve kenmerken toegekend, zo worden ze achterlijk en onderontwikkeld genoemd en hebben zij hulp van buitenaf nodig om

‘menswaardig’ te leven. Ook het toekennen van de huidskleur, in dit geval blauw, draagt bij aan het geven van een gezicht aan the other. Deze beeldvorming van persnoages draagt bij aan het toekennen van de rol aan the other. Maar waarom wordt er specifiek gevraagd om de hulp van de Belgische vrienden? De face to face filosofie lijkt hier ook van toepassing te zijn als dit concept wordt gebruikt voor deze strip, want er ontstaat een soort

verantwoordelijkheidsgevoel waarbij de helden the other willen helpen. Daarnaast past, hoewel de Afrikanen hier een blauwe huid hebben, het idee bij van ‘white supremacy’: ‘The belief or theory that white people are superior to other peoples, and should therefore have greater power, authority, or status. Also: a social system based on or perpetuating the

political, economic, and cultural dominance of white people

2

. Door de negatieve kenmerken van the other te benoemen, wordt ‘de wij’ als superieur gezien, want de vrienden moeten immers als ‘ontwikkelde’ en beschaafde mensen de gekoloniseerde (die wel meteen weer is

2

http://www.oed.com.proxy.uba.uva.nl:2048/view/Entry/421025?redirectedFrom=white+supremacy#eid

(14)

49

gedekoloniseerd) helpen, omdat zij zichzelf niet kunnen helpen. Hier wordt dus gesuggereerd dat de Belgen het goed hebben en dat hun hulp als blanke ‘ontwikkelde’ mens nodig is.

Professor School of Social Work aan de Universiteit van Ryerson in Toronto, June Ying Yee noemt in haar werk ‘Whiteness en White Supremacy (2015) dat de ‘witheid’ van

ontwikkelingshulp afdruipt (Ying Yee 569). Ze claimt dat door het ‘witte superioriteitsgevoel’

de blanken denken dat zij nodig zijn om anderen (die anders zijn dan zij) te helpen. Deze white supremacy wordt bevestigd door tante Sidonia als ze zegt dat het hun plicht is om te

helpen, zie afbeelding 24:

Afbeelding 24: De gramme huurling (1968) Tante Sidonia bevestigt het superioriteitsgevoel door te benoemen dat zij nodig zijn, want de onderontwikkelden kunnen het zelf niet aan.

Onderzoekers Meredith Green et al. claimen dat ‘in colonial contexts, whiteness was represented by orderliness, rationality, and self- control, while non-whites were represented by chaos, irrationality, violence, and a lack of self-control’ (Green et al. 397). Er worden dus negatieve kenmerken toegekend aan de non-whites, wat ook past bij het idee van othering.

Als de Suske en Wiske aankomen bij de Blippies wordt duidelijker waarom zij als the other worden gezien. Ten eerste willen de Blippies hen opeten en besluiten zij Suske en Wiske in de pan te doen, wat wijst op gewelddadigheid, kannibalisme en gebrek aan

zelfbeheersing. Wiske doet hierop een uitspraak die terugleidt naar white supremacy, omdat

zij zichzelf en de Westerse striphelden weldoeners noemt en zegt dat zij juist komen helpen

de Blippies te beschaven, zie afbeelding 25. Dan worden de Blippies weggejaagd door een

ander deel van de Blippies, die naar eigen zeggen een stuk beschaafder zijn. Zij koken immers

niet in zomaar een pan, maar in een snelkookpan. Zo probeert Vandersteen met humor te

spelen, zie afbeelding 26 (Vandersteen 1968 18).

(15)

50

Afbeelding 25: De gramme huurling (1968) Afbeelding 26: De gramme huurling (1968) Andere Wiske vindt zichzelf een weldoener. Blippies noemen zichzelf zijn ‘beschaafder’

Dan komt Jerom de twee helden redden en vraagt hij de Blippies wie er verantwoordelijk is voor hun Barbaarse gedrag. Jerom vindt dat hier een einde aan moet komen en noemt hier allerlei voorbeelden van gebouwen die er moeten komen zodat er een beschaving ontstaat. Zo zegt Jerom dat er scholen, ziekenhuizen en kerken gebouwd moeten worden zodat er vrede ontstaat bij de Blippies (19). Interessant hierbij is dat het idee van een beschaving komt van Jerom, waar eerder over is gezegd dat hij een tussenvorm is van ‘de wij’, maar toch het idee van een beschaving begrijpt. Het idee dat kerken bij de beschaving hoorde past bij de gedachte die men in de tijd van Vandersteen had. Kerken vormden namelijk voor een groot deel van het moderne België en wordt dus als voorbeeld van beschaving gezien, zie

afbeelding 27 (Gevers 27). De gebouwen die Jerom noemt zijn herkenbaar voor de lezer,

waardoor er een ‘wij’ gevoel ontstaat.

(16)

51

Afbeelding 27: De gramme huurling (1968) Jerom noemt op hoe de Blippies een beschaving kunnen worden.

Door deze voorbeelden te benoemen wordt nog duidelijker dat de Vlaamse helden de Blippies als the other zien, die hulp nodig heeft bij het worden van iets wat niet meer barbaars is.

Opvallend hier is het taalgebruik van Jerom. Jerom spreekt normaal gesproken bijna niet in hele zinnen, maar dat lijkt hier wel het geval te zijn, wat bijdraagt aan het gevoel van ‘de wij’, want de Blippies spreken, zoals op afbeelding 27 te zien is, niet in hele zinnen. Ook wordt er benadrukt dat de Blippies niet kunnen lezen, wat er ook op wijst dat zij niet tot de beschaving

horen, want de Blippies weten niet eens wat letters zijn, zie afbeelding 28.

Afbeelding 28: De gramme huurling (1968) De leesvaardigheid van de Blippies wordt tevergeefs getest.

Tot slot wordt het ‘de wij’ versus ‘the other’ gevoel versterkt door het afscheid van de helden.

De helden hebben, na wat tegenslagen, het Blippie eiland opgebouwd en er wordt door middel

(17)

52

van externe focalisatie genoemd dat de Blippies ‘een bloeiende gemeenschap vormen’, wat suggereert dat dit hiervoor niet zo was en dat zij nu een beschaving vormen (Vandersteen 1968 58).

Om door te gaan op het bieden van hulp aan the other en het

verantwoordelijkheidsgevoel door het toekennen van een gezicht is ook te zien in de strip De tamtamkloppers (1953). Het grootste deel van het verhaal speelt zich af in Congo, waar de helden moeten proberen de vader van Lambik te vinden die zijn geheim tegen ouderdom wil bewaren. In de strip maakt de lezer kennis met twee soorten others. Interessant hierbij is dat beide ‘others’ vallen onder de naam ‘tamtamkloppers’ en zij zijn tevens sleutelfiguren in de strip. Vandersteen maakt hier gebruik van humor waar een racistisch tintje aan zit, die in eerste instantie niet opvalt. De tamtam verwijst namelijk naar een slaginstrument dat wordt gebruikt door primitieve, vooral Afrikaanse, volksstammen. De tamtam lijkt op een soort djembé, zie afbeelding 29 en is niet bekend bij de moderne lezer. Hierdoor wordt, door alleen al de naam tamtamkloppers toe te kennen aan de sleutelfiguren de tamtamkloppers tot the other gemaakt. Let wel, beide others vallen hier als een ‘grote’ other onder de naam

tamtamkloppers, waardoor de volkeren eigenlijk over een kam worden geschoren. De eerste other betreft één groep Afrikanen, ook wel ‘de Joerangetangs” genoemd. Dit is een verwijzing is naar het soort aapmens ‘de orang-oetan’. De leider van de groep, genaamd Bie-bop,

verwijst naar een jazz-soort, wat voor de lezer wel herkenbaar is, omdat velen wel bekend zijn met de muziek, maar tegelijkertijd kan de lezer zich niet identificeren met de Joerangetangs, want de kenmerken die de aapmensen krijgen toegekend zijn vooral negatief, want, zoals eerder gezegd, krijgt the other vaak negatieve kenmerken of eigenschappen toegewezen. Zo kennen de Joerangetangs geen beschaving en worden zij neergezet als ‘wilden’. ‘De wij’

identificeert zich ook niet met de uiterlijke kenmerken van de groep, dit zijn immers

‘aapmensen’, zie afbeelding 29. Op afbeelding 29 is te zien hoe harig, donker en ‘wild’ de Joerangetangs zijn, zij willen iemand van een andere groep vermoorden (Vandersteen 1953b 20). Een ander overduidelijk voorbeeld van othering is te zien op afbeelding 30, waar het volk Ju-jubeke, vernoemd naar het gelijknamige zwarte snoepje, te zien is. Hier is te zien wat dat Vandersteen woordgrappen maakt met namen, die nu als racistisch zouden kunnen worden opgevat door de lezer (Lefèvre 221-222). Lambik noemt de Ju-jubeke letterlijk ‘de

gekoloniseerde’ waardoor Lambik en de helden tot ‘de wij’ behoren, terwijl de

gekoloniseerde tot the other bestempeld wordt (43). Daarbij wordt door middel van racistische

humor de groep neergezet als primitief en stereotype Afrikaan (Lefèvre 222). Het Afrikaanse

volk wordt stereotype uiterlijke kenmerken gegeven, zoals het hebben van een zeer donkere

(18)

53

huid, grote rode lippen en accessoires en kleding die de westerse mens als ‘typisch’ Afrikaans kan beschouwen, zij dragen immers minimale kleding (een soort rok, grote oorbellen en kettingen) en worden zo neergezet als primitief (Said 119). Tevens is op de afbeelding te zien dat de Ju-jubeke niet in hele zinnen praat en als inferieur wordt gezien.

Afbeelding 29: De tamtamkloppers (1953) Afbeelding 30: De tamtamkloppers (1953):De Ju- De aapmensen zijn in hun ‘natuurlijke habitat’ jubeke als gekoloniseerde, en primitief met een en klaar om iemand te vermoorden met een soort speer. donkere huid en grote rode lippen.

Door een gezicht toe te kennen en dus de face to face filosofie hier te gebruiken is te zien dat het verantwoordelijkheidsgevoel van ‘de wij’ naar boven komt, omdat zij the other willen helpen. Wat hierbij hoort is het idee dat de Ju-jubekes, als zwart volk, gered moet worden van de Joerangetangs door de stripfiguren, de blanken. Dit pas bij de stereotype omschrijving die in Saids Orientalism (1978) geeft van de Afrikaanse bevolking: ‘black, phlegmatic, lax’ (Said 119). Vandersteen liet de inwoners van het land (in de strip) overkomen als hulpeloos en angstig. Ook werd dit gedeelte van Afrika volgens de stripkenners van De tamtamkloppers, dat een kolonie was van België, voorgesteld door het Westen als iets romantisch, men kende dit niet. Dit past bij het idee van Said, dat het Westen een romantisch beeld had van de Oriënt, een plaats waar zij nog nooit zijn geweest (Suskeenwiske albums 1, Moosavinia 104, Said 118) en waarbij dus het Westen tegenover Afrika wordt gezet en dus ook tot the other wordt bestempeld.

De face to face filosofie en het idee van white supremacy, als dit wordt toegepast, is ook te zien in het verhaal van De pompenplanters (1979). De helden vertrekken naar Bolivia om de bevolking daar te voorzien van pompen die het water zuiveren zodat het water

drinkbaar is. Er wordt hier wederom ontwikkelingshulp geboden, waardoor de vrienden tot

‘de wij’ behoren die zich verantwoordelijk voelen voor the other. Als de vrienden aankomen

(19)

54

wordt duidelijk hoe de Bolivianen eruitzien en welke kenmerken er worden toegekend aan hen. De Bolivianen een ietwat grauwige huidskleur en ook is te zien dat, net zoals genoemd bij De gramme huurling (1968) de non-whites, die gekoloniseerd zijn geweest, worden

beschouwd als agressief en dit is ook te zien als de vrienden de eerste Boliviaan tegenkomen in het verhaal, zie afbeelding 31, (Vandersteen 1979b 10). De jongen reageert met geweld op de vrienden, wat het idee van othering en het idee van hoe white supremacy werkt versterkt.

Afbeelding 31: De pompenplanters (1979) Wiske benoemt het gewelddadige gedrag van de Boliviaan

Ook kan de jongen die zij tegenkomen niet lezen of schrijven en praat hij niet in volle zinnen, zoals the other(s) die in andere strips ook al gezien is/zijn, zie afbeelding 32 (10). De jongen zegt wel te kunnen schrijven, maar niet te kunnen lezen en zo maakt Vandersteen gebruik van humor om de jongen neer te zetten als onderontwikkeld.

Afbeelding 32: De pompenplanters (1979) De Boliviaanse jongen kan dus eigenlijk niet lezen of schrijven.

Nu er een gezicht is toegekend aan the other komt het verantwoordelijkheidsgevoel van ‘de wij’ naar voren, maar ook het idee van white supremacy lijkt hier het geval te zijn. Immers,

‘de wij’ is van mening dat zij verantwoordelijk zijn voor the other –de Bolivianen- en omdat

zij dit als blanke mens doen denken zij dat zij nodig zijn om the other te helpen, omdat zij dit

(20)

55

zelf niet kunnen (Ying Yee 569). Vooral de blanke vrouw heeft volgens Ying Yee een grote rol hierin. Uit medelijden willen zij graag de ‘deserving poor’ helpen en is dit vooral te zien als het om kinderen gaat (573). Ook in De pompenplanters is dit te zien als Wiske, als blanke vrouw, de eerste is die roept dat er (water)pompen geplant moeten worden zodat het volk en met name de kinderen schoon drinkwater hebben en de kinderen geen water meer hoeven te halen en naar school kunnen gaan (Vandersteen 1979b 11):

Afbeelding 33: De pompenplanters (1979) Wiske vindt dat het Boliviaanse volk, the other, de vrienden nodig heeft om hen te helpen bij planten van pompen, voorbeeld white supremacy.

Door te roepen dat professor Barabas pompen moet komen brengen, neemt Wiske de taak op

zich om voor the other te zorgen en heeft zij het gevoel dat zij nodig zijn, want de Bolivianen

zijn nog niet ‘zo ver ontwikkeld’ dat zij zelf voor deze voorzieningen zorgen, terwijl ‘wij’ dit

in het Westen wel kunnen en zelfs al zover zijn dat er geen waterpompen nodig zijn. Ook is

deze empathie zichtbaar als de pompen gestolen worden en Wiske emotioneel wordt, zie

afbeelding 33, (33):

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Land area LAND HOUSE Living area land house (including basement) Other indoor space (double garage and attic) Surface area external storage (garden house).. Total area

Bij deze uitbreiding beschikt u over de online e-maildienst Outlook 365 met een postvakopslag van 50GB, mogelijkheid tot HD-videovergaderen, 1TB aan cloudopslag voor het opslaan

Voor het gebruik van de gymschoenen binnen, geldt dat deze schoenen niet buiten gedragen zijn of buiten worden gedragen. De leerling die uit religieuze overtuiging een

• Indien een deelnemer besmet is 2 dagen na het initiatief, moet Jonge Helden op de hoogte gebracht worden. • Zo veel mogelijk afstand houden van

Trots zijn en anderen tot helden bestempelen betekent dus ook dat de spreker zich niet hoeft in te laten met de con- crete omstandigheden.. Er ontstaat afstand – tussen beleid

,,Organisaties veranderen, maar de missie van STG is nooit ver- anderd: ervoor zorgen dat kin- deren en volwassenen met een handicap thuis kunnen blijven wonen

,,Organisaties veranderen, maar de missie van STG is nooit ver- anderd: ervoor zorgen dat kin- deren en volwassenen met een handicap thuis kunnen blijven wonen

Burgers zijn meer gaan investeren in hun tuin, maar bomen en het beheer van de openbare ruimte moet misschien wel een stevige veer laten. Groen is afwezig in de lobby die