• No results found

RAPPORT Halt Vernieuwd

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "RAPPORT Halt Vernieuwd"

Copied!
121
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Halt Vernieuwd

Procesevaluatie van de vernieuwde Halt-afdoening

Manja Abraham, Wendy Buysse

(2)

Halt Vernieuwd

Procesevaluatie van de vernieuwde Halt-afdoening

Manja Abraham

Wendy Buysse

Met medewerking van:

Oberon Nauta

Amsterdam, 19 februari 2013 Manja Abraham onderzoeker mabraham@dsp-groep.nl Wendy Buysse senior onderzoeker wbuysse@dsp-groep.nl

Dit onderzoek is uitgevoerd door DSP-groep, in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

(3)

Inhoud

Voorwoord 5 Samenvatting 6 Halt vernieuwd 6 Uitkomsten procesevaluatie 8 Discussie 12 1 Inleiding 14 1.1 Aanleiding 14 1.2 Probleemstelling en onderzoeksvragen 15

1.3 Aanpak van het onderzoek 16

1.4 Leeswijzer 18

2 Vernieuwing van Halt-afdoening 19

2.1 Doel en middel vernieuwde Halt-afdoening 19

2.2 Doelgroep 19

2.3 Uitgangspunten professionele uitvoering 19

2.4 Opbouw vernieuwde Halt-afdoening 20

2.5 Vernieuwde Halt-afdoening versus oude Halt-afdoening 27

2.6 Resultaten onderzoek ‘oude’ Halt-afdoening 29

3 Aard en omvang vernieuwde Halt-afdoening 30

3.1 Aantal Halt-afdoeningen 30 3.2 Delict 32 3.3 Soort Halt-afdoening 32 3.4 Afronding Halt-afdoeningen 33 3.5 Halt-jongeren 34 4 De juiste doelgroep 35 4.1 Beoogde doelgroep 35 4.2 Halt-waardig delict 35 4.3 Bekennende verdachte 36

4.4 Leeftijd van 12 tot 18 jaar 37

4.5 Beperkt strafrechtelijk verleden 38

4.6 Alle inclusiecriteria tezamen plus discretionaire bevoegdheid 40

4.7 Samengevat 41

5 Uitvoering van het werkproces 42

5.1 Stappen in het werkproces 42

5.2 Verwijzing en intake 43

5.3 Motivatie jongeren en ouders 62

(4)

6 Signaleren en doorverwijzen 65

6.1 Signaleren en doorverwijzen in de handleiding 65

6.2 Afname signaleringsinstrument 66

6.3 Doorverwijzen 67

6.4 Samengevat 70

7 Tijdigheid 71

7.1 Doorlooptijden in de handleiding 71

7.2 Verwijzing Halt en intake 72

7.3 Ontvangst verwijzing Halt - startgesprek 73

7.4 Startgesprek - vervolggesprek 74

7.5 Eindgesprek - afloopbericht 75

7.6 Doorlooptijd hele proces van startgesprek tot afloop 75

7.7 Samengevat 77 8 Kwaliteitsborging 78 8.1 Kwaliteitsborging in de handleiding 78 8.2 Intercollegiale toetsing 78 8.3 Evaluatieformulieren 79 8.4 Professionalisering Halt-medewerkers 80 8.5 Samengevat 81 9 Conclusies 82 9.1 Samenvatting 82

9.2 Conclusies per onderzoeksvraag 84

9.3 Discussie: verwachte effectiviteit 87

Bijlagen

Literatuurlijst 90

Bijlage 1 Leden begeleidingscommissie 92

Bijlage 2 Halt regio's en vestigingen 93

Bijlage 3 Observaties en gesprekken 94

Bijlage 4 Scoreformulieren 95

Bijlage 5 Betrouwbaarheid scoreformulier 101

Bijlage 6 Strafmaat Halt-afdoeningen 107

(5)

Voorwoord

Dit is de eindrapportage van de evaluatie van de vernieuwde Halt-afdoening. Het onderzoek is door onderzoeks- en adviesbureau DSP-groep uitgevoerd, in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Het rapport had niet tot stand kunnen komen zonder de hulp van velen. We danken de

medewerkers van Halt Nederland voor hun coöperatieve houding en constructieve commentaar, en het aanleveren van de benodigde registratiegegevens. We danken alle geïnterviewde en

geobserveerde Halt-medewerkers voor hun medewerking; hun bijdrage verschafte essentiële informatie voor de studie. Ook de geobserveerde jongeren komt dank toe. Dankzij hun meewerkende houding hebben wij een goed beeld kunnen krijgen van de uitvoeringspraktijk. Voorts willen wij de commissie die het onderzoek begeleidde dank toe zeggen (zie bijlage 1 voor de namen van de leden). Haar kritische blik op het verloop van het onderzoek en tijdens de verslaglegging hebben er voor gezorgd dat kwaliteit van de evaluatie werd geborgd. Namens het projectteam,

(6)

Samenvatting

Halt vernieuwd

Halt-afdoening

Jongeren van 12 tot 18 jaar die zijn aangehouden voor bijvoorbeeld vernieling, winkeldiefstal, vuurwerkoverlast of spijbelen, kunnen de keuze krijgen: of naar de officier van justitie, of - via een voorwaardelijk sepot - naar Halt. Het doel van Halt is om de jongeren door middel van een alternatieve straf, een Halt-afdoening, bewust te maken van hun gedrag, hen de kans te geven eventuele schade te herstellen en duidelijk te maken dat strafbaar gedrag niet acceptabel is. Door deelname aan Halt kunnen jongeren ook een aantekening in de justitiële documentatie (een ‘strafblad’) voorkomen. Naast de politie en het OM kunnen ook buitengewoon

opsporingsambtenaren (BOA’s) met een speciale bevoegdheid jongeren naar Halt verwijzen. In 2006 werden de effecten van de Halt-afdoening onderzocht, onder andere in termen van recidivevermindering. Uit dat onderzoek bleek dat de Halt-afdoening bij de meeste jongeren geen recidive verminderend effect had. Jongeren die een Halt-afdoening doorliepen, hadden na een jaar geen ander recidivepatroon dan jongeren die waren vrijgesteld van de Halt-afdoening; de ernst en frequentie van strafbare feiten die jongeren pleegden, waren gelijk in de twee onderzoeksgroepen. Alleen bij een deelgroep van nauwelijks problematische jongeren (de ‘lichtere’ doelgroep voor wie de Halt-afdoening oorspronkelijk ook bedoeld was) bleek de Halt-afdoening een positief (zij het klein) effect op recidive te hebben. Voor jongeren met een problematischer profiel bleek de Halt-afdoening geen recidive verminderend effect te hebben (Ferwerda et al., 2006).

Na de evaluatie is de Halt-afdoening daarom grondig vernieuwd. De belangrijkste vernieuwingen zijn: prominenter aandacht voor excuses aanbieden en een actieve rol voor de ouders. De werkopdracht, voorheen door velen gezien als het handelsmerk van Halt, wordt alleen nog opgelegd als de Halt-afdoening een aanzienlijk1 aantal uren omvat of in het geval van een vuurwerkafdoening.

De reguliere vernieuwde Halt-afdoening bestaat uit een start-, vervolg- en eindgesprek en duurt minimaal 6 en maximaal 20 uur. Jongeren krijgen in ieder geval delict- of gedragsgerelateerde leeropdrachten en moeten excuus aanbieden (in de vorm van een brief, mondeling excuus en/of verslag). Ouders worden bij de Halt-afdoening betrokken, er wordt een nieuw ontwikkeld signaleringsinstrument gebruikt en er wordt waar nodig doorverwezen. Naast de reguliere Halt-afdoening bestaat er ook een verkorte Halt-Halt-afdoening. De verkorte Halt-Halt-afdoening omvat minimaal 2 en maximaal 6 uur en bestaat uit een startgesprek, eindgesprek en leeropdracht. Een

vuurwerkafdoening is een speciale vorm van een verkorte Halt-afdoening en bestaat uit een startgesprek en een werkopdracht.

Noot 1 Dat wil zeggen meer uren dan er nodig zijn voor de verplichte onderdelen: gesprekken en leeropdrachten. Het

(7)

Procesevaluatie

Vanaf 1 januari 2010 wordt de vernieuwde Halt–afdoening door alle Halt-bureaus uitgevoerd. In 2009 is toegezegd aan de Tweede Kamer dat na een periode van minimaal twee jaar volledige uitvoering, de vernieuwde Halt-afdoening zou worden onderzocht (procesevaluatie). Indien blijkt dat de vernieuwde Halt-afdoening wordt uitgevoerd zoals beschreven in de programmahandleiding, kan dit eventueel aanleiding zijn tot een nieuwe effectevaluatie.

DSP-groep heeft in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Veiligheid en Justitie van juli 2012 tot en met januari 2013 de procesevaluatie van de vernieuwde Halt-afdoening uitgevoerd.

De probleemstelling luidt:

Wordt de nieuwe Halt-afdoening uitgevoerd zoals beoogd? Op welke punten wel en op welke punten niet? Wat zijn de oorzaken van eventuele problemen in de uitvoering?

De centrale vragen in het onderzoek zijn:  Wordt de beoogde doelgroep bereikt?

(8)

Uitkomsten procesevaluatie

Beoogde doelgroep

De beoogde Halt-doelgroep is bereikt wanneer is voldaan aan alle inclusiecriteria uit de Aanwijzing Halt-afdoening van het OM (zoals hierna opgesomd) of wanneer de officier van justitie met gebruikmaking van zijn discretionaire bevoegdheid een uitzondering op deze standaard inclusiecriteria toestaat. Dit is het geval bij vrijwel alle (99%) van de 6.146 opgestarte

Halt-afdoeningen in de eerste helft van 2012. Bij 82% van de Halt-Halt-afdoeningen voldoen de jongeren aan alle inclusiecriteria. Zij hebben een Halt-waardig delict gepleegd, zij zijn bekennende verdachten, tussen de 12 en 18 jaar oud en hebben een beperkt strafrechtelijk (justitieel en Halt) verleden. Bij de 18% waar dit niet zo is, ligt vrijwel altijd een overweging van de officier van justitie ten grondslag aan de verwijzing naar Halt. Bij 1% van de Halt-jongeren is er sprake van een eerdere veroordeling voor een strafbaar feit zonder een verwijzing (toestemming) van de officier van justitie. Hierbij wordt aangetekend dat uit de eerdere effectevaluatie is gebleken dat de Halt-afdoening niet effectief is bij de groep met een ‘problematisch’ profiel en specifiek niet bij recidivisten (Ferwerda, 2006).

Werkproces

Met betrekking tot het werkproces stellen we vast dat het kernonderdeel excuus aanbieden in meer gevarieerde vorm voorkomt dan op basis van de handleiding voorgeschreven. Het onderdeel excuus komt in 73% van de Halt-afdoeningen in enige vorm aan bod (het schrijven van een excuusbrief, verslag doen van reeds aangeboden excuus, mondeling excuus aanbieden – al dan niet met oefening vooraf). In 68% van de Halt-afdoeningen wordt mondeling (44%) en/of schriftelijk (32%) excuus aangeboden. Hierbij wordt aangetekend dat effect enkel is gebleken bij het

daadwerkelijk excuses aanbieden aan de benadeelde (Ferwerda et al., 2006). Mogelijke redenen waarom excuus in geen enkele vorm onderdeel uitmaakt van de Halt-afdoening kunnen zijn dat het traject eerder is afgebroken (6%) of dat bijvoorbeeld de Halt-afdoening zich (volgens de

medewerker) niet leent voor het aanbieden van excuses.

Wat betreft het kernonderdeel ouderbetrokkenheid geldt dat ouders bij 92% van de

Halt-afdoeningen aanwezig zijn bij (minimaal) één van de start-, vervolg- of eindgesprekken, hetgeen een grote betrokkenheid van ouders suggereert.

(9)

Bijna alle Halt-afdoeningen bestaan uit een startgesprek (97%), vervolggesprek (73%) en eindgesprek (85%), met uitzondering van de verkorte afdoeningen die uit twee (of in geval van vuurwerkafdoeningen: één) gesprekken bestaan. De Halt-medewerkers hebben enige vrijheid om af te wijken van de voorgeschreven volgorde van de gespreksonderwerpen. In 41% van de geobserveerde gesprekken werd de voorgeschreven gespreksopbouw aangehouden.

In 94% van de gevallen wordt de Halt-afdoening succesvol afgerond. In de overige gevallen wordt de afdoening niet succesvol afgerond en zijn jongeren terugverwezen naar de verwijzer (negatieve terugmelding, doorgaans aan de politie). De 6% uitval is als volgt op te splitsen: 4% van de Halt-afdoeningen stopt omdat jongeren niet akkoord gaan met het afdoeningsvoorstel en 2% stopt later in het Halt-proces omdat jongeren zich niet gehouden hebben aan de gemaakte afspraken. Er zijn verschillen tussen regio’s met betrekking tot de mate waarin leeropdrachten en

werkopdrachten worden uitgevoerd, de mate waarin excuus wordt aangeboden en het aanbieden van excuus wordt geoefend, en de mate waarin start-, vervolg- en eindgesprekken zijn uitgevoerd. Op basis van het onderzoek kunnen we geen conclusies trekken over de redenen waarom regio’s sterk verschillen.

Signaleren en doorverwijzen

Het signaleringsinstrument wordt vooral afgenomen in de startgesprekken conform de handleiding. Medewerkers gaan vrij om met het gebruik van het signaleringsinstrument: vragen worden verspreid over één of meerdere gesprekken gesteld en/of niet alle vragen komen aan bod. De uitkomsten leiden in een beperkt aantal gevallen (7%) tot doorverwijzing naar een zorginstelling; voor deze jongeren werd hulp of zorg geadviseerd. Op basis van het aantal doorverwijzingen kan overigens slechts ten dele iets gezegd worden over de problematiek van de Halt-jongeren. Zij kunnen al hulpverlening krijgen op het moment dat ze naar Halt worden doorverwezen. Doorverwijzing door Halt is dan niet (meer) nodig. Dit wordt niet geregistreerd.

Er zijn verschillen in de mate waarin regio’s doorverwijzen en de mate waarin regio’s signalen opnemen in de verwijsindex2. Doorverwijzing gebeurt vooral in enkele regio’s. Deze kenmerken zich volgens de betrokken teamleiders door goede inbedding van Halt in lokale netwerken waardoor de lijnen kort zijn en/of de overdracht ‘warm’ kan gebeuren.

Doorlooptijden

De in de handleiding gestelde doorlooptijden van verschillende onderdelen in het Halt-proces worden in 66% (doorlooptijd verwijzing – startgesprek), 60% (doorlooptijd startgesprek – vervolggesprek) respectievelijk 66% (doorlooptijd eindgesprek- afloopbericht) van de zaken gehaald.

Noot 2 De verwijsindex risicojongeren (VIR) is een digitaal systeem dat risicosignalen van hulpverleners over

(10)

Er zijn regionale verschillen in de mate waarin de doorlooptijden aan de gestelde norm voldoen. De grootste verschillen doen zich voor bij de doorlooptijd tussen verwijzing naar Halt en startgesprek. Als belangrijkste oorzaken voor het (niet) voldoen aan de norm worden – in de regio’s verschillende – oorzaken genoemd: de verhouding medewerkers/caseload (w.o. combinatie met lokale projecten en preventieve activiteiten), ziekte van personeel, locatie van de gesprekken, afzeggen van gesprekken door ouders en jongeren, administratieve lasten bij schadebemiddeling en betrokkenheid van derde partijen.

Kwaliteitsborging

Het onderzoek laat zien dat de kwaliteit van het werkproces deels wordt geborgd zoals

voorgeschreven. Intercollegiale toetsing van niet geslaagde zaken gebeurt conform de handleiding, maar bij doorverwezen en geslaagde zaken gebeurt dat niet. Evaluatieformulieren worden ingevuld door jongeren en ouders, maar niet standaard besproken in het teamoverleg. Er bestaat behoefte aan een landelijke standaard voor de verwerking van de evaluatieformulieren. Intervisie en casuïstiekbesprekingen vinden conform de handleiding plaats.

Er verschillen tussen de regio’s met betrekking tot de intercollegiale toetsing van de geslaagde zaken en de mate waarin informatie van het evaluatieformulier wordt benut.

Samengevat: kernelementen

(11)

Figuur 9.1 Mate waarin kernelementen vernieuwde Halt-afdoening conform programmahandleiding worden uitgevoerd (eerste helft 2012)

*Verkorte Halt-afdoeningen hebben volgens de handleiding geen vervolggesprek. Opgesplitst gelden de volgende percentages: reguliere Halt-afdoeningen: 91% heeft vervolggesprek, verkorte Halt-afdoeningen: 4% heeft vervolggesprek.

**Bij uitval wordt terugverwezen naar de verwijzer (negatieve terugmelding).

***De handleiding schrijft voor dat 10% van de geslaagde Halt-afdoeningen waarbij niet is doorverwezen naar hulpverlening, intercollegiaal dient te worden getoetst. De balk in de grafiek geeft aan in welke mate bij dergelijke Halt-afdoeningen sprake is geweest van intercollegiale toetsing. Een percentage van 10% is dus conform handleiding. Het hier weergegeven percentage (5%) is dat niet.

0% 20% 40% 60% 80% 100%

Kernelementen vernieuwde Halt-afdoening: Beoogde doelgroep bereikt (criteria/toestemming OvJ) (N=6.146) Doelgroep voldoet aan inclusiecriteria (N=6.146) Excuus aanbieden, oefenen en/of -brief schrijven (N=6.146) Mondeling of schriftelijk excuus aanbieden (N=6.146) Excuus oefenen (N=20) Ouders aanwezig bij minimaal een van de gesprekken (N=6.146)

Delict- of gedragsgerelateerde leeropdracht (N=6.146) Startgesprek (N=6.146) Vervolggesprek* (N=6.146) Eindgesprek (N=6.146)

Voorgeschreven gespreksvolgorde (N=70) Geen uitval** (afdoening succesvol afgerond) (N=6.146)

Gebruik signaleringsinstrument in startgesprek (N=32) Doorlooptijd verwijzing - startgesprek (N=5.980) Doorlooptijd startgesprek - vervolgesprek (N=4.461) Doorlooptijd eindgesprek - afloopbericht (N=5.197) Intercollegiale toetsing niet-geslaagde afdoeningen (norm=100%) (N=378) Intercollegiale toetsing doorverwezen afdoeningen (norm=100%) (N=439) Intercollegiale toetsing overige afdoeningen*** (norm=10%) (N=5.329)

(12)

Discussie

De vraag is nu of de uitvoeringspraktijk van de Halt-afdoening zodanig integer is dat de bedoelde effecten gerealiseerd kunnen worden. Er zijn verschillende opvattingen over de mate waarin afwijkingen van het protocol zijn toegestaan. Van Ooyen et al. (2011) stellen dat het niet realistisch is om (bijna) perfecte uitvoering conform het protocol te verwachten. Durlak en Dupre (2008) hanteren een norm van 60%; een interventie uitgevoerd binnen die norm wordt gezien als uitgevoerd conform de handleiding.

Een interventieprogramma zoals de Halt-afdoening kent zogenaamde theoretische of bewezen werkzame elementen, en daarnaast procedurele vereisten die noodzakelijk zijn voor bijvoorbeeld een goede administratieve afhandeling van een zaak. Onze veronderstelling is dat afwijkingen ten aanzien van procedurele vereisten (bijvoorbeeld de volgorde van onderdelen van de Halt-afdoening en de volgorde van onderdelen in een gesprek) van minder grote invloed zijn op de effectiviteit van de Halt-afdoening dan afwijkingen van de (veronderstelde of bewezen) werkzame elementen van de interventie. Mits er geen noodzakelijke volgordelijkheid wordt geschonden en/of door het verschuiven van een onderdeel informatie ontbreekt die nodig is voor een volgende stap. Op basis van de theoretische handleiding kunnen de volgende elementen als veronderstelde werkzame elementen worden aangemerkt: juiste doelgroep, betrokkenheid ouders, aanpak op maat, en excuses maken of schade herstellen. Uit de effectevaluatie blijkt met name het daadwerkelijk aanbieden van excuus een effectief onderdeel te zijn in de Halt-afdoening. Het betreft een effect op recidive (ook op andere resultaten zijn effecten te meten, deze laten we buiten beschouwing).

Verwachting ten aanzien van effectiviteit vernieuwde Halt

Kijkend naar de verondersteld werkzame elementen (zoals hierna toegelicht) concluderen wij dat in het algemeen de uitvoeringspraktijk van de Halt-afdoening zodanig is dat een positief effect kan worden verwacht, met uitzondering van het maken van excuses/herstellen van schade. Optimaal is de uitvoeringspraktijk dus niet.

(13)

vergoed (niet bekend is in welke gevallen er daadwerkelijk schade was). In andere gevallen zijn de redenen niet bekend.

Op grond van deze bevindingen concluderen wij dat verwacht mag worden dat de huidige uitvoeringspraktijk een positief effect sorteert, maar dat tevens verwacht mag worden dat de effectiviteit kan worden vergroot door aanbieden van excuus en het vergoeden van schade beter te borgen. Immers, dit werkzame bestanddeel blijkt, wanneer we kijken naar het totaal van de Halt-afdoeningen, immers relatief weinig te worden ingezet. Dit geld met name voor schadevergoeding. Voorts verwachten we dat de effectiviteit kan worden vergroot door het percentage jongeren dat voldoet aan de inclusiecriteria te vergroten. Juist voor de ‘lichtere’ groep kan effect worden verwacht en met name de groep first-offenders.

(14)

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Jongeren van 12 tot 18 jaar die zijn aangehouden voor bijvoorbeeld vernieling, winkeldiefstal, voorwerkoverlast of spijbelen, kunnen de keuze krijgen: of naar de officier van justitie, of –via een voorwaardelijk sepot- naar Halt. Het doel van Halt (‘Het ALTernatief’) is om de jongeren door middel van een alternatieve straf, een Halt-afdoening, bewust te maken van hun gedrag, hen de kans te geven eventuele schade te herstellen en duidelijk te maken dat strafbaar gedrag niet acceptabel is. Door deelname aan Halt kunnen jongeren een aantekening in de justitiële

documentatie (een ‘strafblad’) voorkomen. Naast de politie en het OM kunnen ook buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA’s) met een speciale bevoegdheid jongeren naar Halt verwijzen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan leerplichtambtenaren in geval van schoolverzuim.

De toepassing van de Halt-afdoening nam vanaf haar ontstaan in de jaren tachtig een vlucht. Halt startte met de aanpak van lichte delicten als vandalisme en graffiti, maar al snel werden de als ‘Halt-waardig’ aangemerkte delicten uitgebreid met o.a. vermogensdelicten, openbare orde en vuurwerkdelicten. Daarnaast verbreedde de doelgroep: niet alleen first offenders maar ook second offenders konden naar Halt worden verwezen. De methode bleef dezelfde: een alternatieve straf waarbinnen jongeren gesprekken, werk- of leeropdrachten uitvoeren, en – indien relevant – excuses aan het slachtoffer aanbieden en de schade herstellen.

In 2006 werden de effecten van de Halt-afdoening onderzocht, onder andere in termen van recidivevermindering. Uit dat onderzoek bleek dat de Halt-afdoening bij de meeste jongeren geen recidive verminderend effect had. Jongeren die een Halt-afdoening doorliepen, hadden na een jaar geen ander recidivepatroon dan jongeren die waren vrijgesteld van de Halt-afdoening; de ernst en frequentie van strafbare feiten die jongeren pleegden, waren gelijk in de twee onderzoeksgroepen. Alleen bij een deelgroep van nauwelijks problematische jongeren (de ‘lichtere’ doelgroep voor wie de Halt-afdoening oorspronkelijk ook bedoeld was) bleek de Halt-afdoening een positief effect (zij het klein) op recidive te hebben. Voor jongeren met een problematischer profiel bleek de Halt-afdoening geen recidive verminderend effect te hebben (Ferwerda et al., 2006).

Vernieuwde Halt

De toenmalige minister van Justitie achtte een heroverweging van de Halt-afdoening geboden3. Na de voornoemde evaluatie is de Halt-afdoening daarom grondig vernieuwd. De belangrijkste vernieuwingen zijn: prominente aandacht voor excuses aanbieden en een actieve rol voor de ouders. De werkopdracht, voorheen door velen gezien als het handelsmerk van Halt, wordt alleen nog opgelegd als de Halt-afdoening een aanzienlijk4 aantal uren omvat.

(15)

Vanaf 1 januari 2010 wordt de vernieuwde Halt–afdoening door alle Halt-bureaus uitgevoerd. In 2009 is toegezegd aan de Tweede Kamer dat na een periode van minimaal twee jaar volledige uitvoering, de programma-integriteit van de vernieuwde Halt-afdoening zou worden geëvalueerd. Bij de beoordeling van de programma-integriteit wordt gekeken of een methodiek of interventie wordt uitgevoerd zoals beoogd (zoals vastgelegd in een protocol of handleiding). Indien blijkt dat de vernieuwde Halt-afdoening wordt uitgevoerd zoals beschreven in de handleiding, kan dit eventueel aanleiding zijn tot een nieuwe effectevaluatie.

Naast de reguliere Halt-afdoening bestaan er nog specifieke Halt-afdoeningen bij een delict gerelateerd aan (drugs of) alcohol en bij schoolverzuim. Deze varianten maken geen onderdeel uit van deze evaluatie. Ook bestaan er nog Halt-afdoeningen met een projectmatige aanpak waarin specifieke afspraken gelden. Deze worden vaak lokaal ingevuld door gemeente, OM en/of andere lokale veiligheidspartners en verschillen erg van elkaar. Ze kennen dan ook geen vaste procedure en worden eveneens in deze evaluatie niet onderzocht.

DSP-groep heeft in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Veiligheid en Justitie van juli 2012 tot en met januari 2013 de procesevaluatie naar de vernieuwde Halt-afdoening uitgevoerd.

1.2 Probleemstelling en onderzoeksvragen

Probleemstelling

Wordt de nieuwe Halt-afdoening uitgevoerd zoals beoogd? Op welke punten wel en op welke punten niet? Wat zijn de oorzaken van eventuele problemen in de uitvoering?

Deze probleemstelling is vertaald in de onderstaande onderzoeksvragen. Onderzoeksvragen

1 Komt de groep die een Halt-afdoening krijgt overeen met de beoogde doelgroep?  Komt de bereikte doelgroep overeen met de criteria uit de OM-aanwijzing?  Zo niet, op welke kenmerken en in welke mate verschillen de twee groepen? 2 Worden de individuele Halt-afdoeningen uitgevoerd conform de programmahandleiding?

 Bestaan de Halt-afdoeningen uit die onderdelen die volgens de handleiding van toepassing zijn op de betreffende jongere?

 Welke afwijkingen vinden plaats en wat zijn de redenen daarvoor?  Hoe vaak vindt een excuusgesprek en/of schadebemiddeling plaats?  Hoe vaak krijgen jongeren een leeropdracht?

 Sluit de leeropdracht aan bij de dynamische en statische criminogene factoren zoals die op basis van de ‘checklist criminogene factoren’ door de Halt-medewerker zijn bepaald? Zo nee, waarom niet?

 Worden alle onderdelen binnen de gestelde doorlooptijden uitgevoerd? Welke afwijkingen zijn er en wat zijn daarvan de redenen?

(16)

3 Verschillen Halt-bureaus op de aspecten zoals benoemd in onderzoeksvragen 1 t/m 2 en zo ja op welke punten en hoe komt dat?

4 Doen zich bij de uitvoering van vernieuwde Halt-afdoening knelpunten voor waarvoor het Handboek geen oplossing geeft? Zo ja, welke? Welke oplossingen zijn hiervoor aan te dragen?

5 Is, gelet op de huidige uitvoering, te veronderstellen dat de nieuwe Halt-afdoening effectiever is dan voorheen?

1.3 Aanpak van het onderzoek

Het onderzoek omvat twee onderdelen:

1 'Halt in registraties’: waarin we de uitvoering van Halt langs de lat van de voorgeschreven werkwijze leggen op basis van registraties in systemen van Halt en OM.

2 ‘Halt in uitvoering’ waarin we in de praktijk meekijken met Halt medewerkers en interviews uitvoeren met Halt teamleiders in alle Halt regio’s.

Halt in registraties

Onderzoeksgroep

De evaluatie richt zich op alle jongeren die tussen januari 2012 en juli 2012 bij Halt zijn aangemeld voor een normale (reguliere of verkorte ) Halt-afdoening en waarbij de zaak ook is afgesloten. We betrekken hier alle 16 Halt-regio’s. Alle jongeren die een Halt-afdoening vanwege schoolverzuim of alcohol gerelateerde delicten hebben gekregen, en jongeren die speciale, lokale varianten van de Halt-afdoening volgden, zijn uitgesloten. In totaal zijn 6.146 afgesloten zaken betrokken in het onderzoek. Als peildatum is de datum van ontvangst bij Halt gekozen.

Analyse registratiegegevens AuraH

In AuraH, het cliëntvolgsysteem van Halt, worden gegevens over de Halt-trajecten vastgelegd. In de programmahandleiding is opgenomen welke gegevens moeten worden vastgelegd. Op basis van deze gegevens kunnen de verschillende stappen in de uitvoeringspraktijk worden beoordeeld.

Screening justitiële verleden doelgroep

(17)

Halt in uitvoering

Onderzoeksgroep

Bij de evaluatie zijn 14 van de 16 Halt regio’s betrokken. Twee regio’s (Gelderland en Twente) waren niet in de gelegenheid om mee te werken vanwege de belasting van het onderzoek: in die regio’s liep reeds een onderzoek naar Halt-alcohol (effectevaluatie van de Halt alcoholafdoening).5 In sommige regio’s zijn meerdere locaties/vestigingen in de evaluatie betrokken (zie bijlage 2 voor een overzicht).

Observaties en nabesprekingen

Om inzicht te krijgen in de wijze waarop de Halt-medewerkers de gesprekken met jongeren en ouders voeren hebben we 70 gesprekken geobserveerd. Per regio hebben we in overleg met de teamleider twee dagdelen geselecteerd waarop de observaties plaatsvonden. De selectie van de dagdelen gebeurde op basis van beschikbaarheid van te observeren gesprekken. Daarbij is er een klein risico dat de selectie niet helemaal ad random is. Onderzoekers hebben echter op basis van de observaties niet de indruk dat de observaties selectief hebben plaatsgevonden. Geen enkele medewerker heeft geweigerd mee te doen aan het onderzoek of zich afgemeld.

Jongeren en/of ouders moesten vervolgens wel toestemming geven voor de aanwezigheid van de observator (toestemming is drie keer geweigerd). Voor een overzicht van het type geobserveerde gesprekken verwijzen we naar bijlage 3.

Voor de beoordeling van de gesprekken is een observatielijst gehanteerd (zie bijlage 4). Het scoren is beperkt tot het feitelijk vaststellen van onderdelen/activiteiten die volgens de handleiding in een gesprek aan de orde moeten komen. Bij afwijkingen van de handleiding is in de nabesprekingen gevraagd om welke reden afgeweken werd van de handleiding. We hebben niet de kwaliteit van de onderdelen/activiteiten beoordeeld. (Bijvoorbeeld: we hebben wel gekeken of de Halt-medewerker op het aangegeven moment in het gesprek feedback geeft aan de jongere en of hij diens verhaal samenvat, maar niet of de feedback en de samenvatting, gelet op de bijzondere omstandigheden van de betreffende zaak kwalitatief goed was).

Om de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van het observatie instrument vast te stellen zijn in één regio vijf gesprekken gefilmd. De vijf observatoren hebben op basis van de opgenomen gesprekken het observatie-instrument ingevuld. We beoogden een minimale overeenstemming van 80%. Gemiddeld was de overeenkomst van de geobserveerde onderdelen 96% en dus ruim voldoende. Op enkele items was de overeenstemming 60%. Dit had vooral te maken met of een observator wel of niet rekening had gehouden met dat het onderdeel beargumenteerd was doorgeschoven naar een volgend gesprek. Dit bleek uit de nabespreking met de Halt-medewerker. Het observatie-instrument is hierop aangepast. Voor meer uitgebreide informatie over het observatie-instrument en de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid verwijzen we naar bijlage 5.

(18)

Om extra relevante informatie te verzamelen, vroegen we na afloop van het geobserveerde gesprek een korte toelichting en reflectie van de medewerker. Hierin vroeg de observator de medewerker naar redenen voor eventuele afwijkingen van de voorgeschreven werkwijze en opvallende zaken of knelpunten die zich tijdens de gesprek voordeden.

Interviews met teamleiders

Op iedere geselecteerde vestiging interviewden we de functionaris die een overkoepelend zicht heeft op de praktische uitvoering van de Halt-afdoening in zijn werkgebied. In de meeste regio’s was dit de teamleider/coördinator/manager (7 regio’s)6. In vier regio’s is de directeur geïnterviewd en in twee regio’s een beleidsmedewerker. We verwijzen in de bespreking van de interviews naar deze respondenten als teamleiders.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 beschrijven we de vernieuwde Halt-afdoening en gaan we kort in op de verschillen met de ‘oude’ Halt-afdoening. Ook wordt ingegaan op de effectiviteit van de ‘oude’ Halt-afdoening. De omvang en de aard van de gerealiseerde vernieuwde Halt-afdoeningen worden gepresenteerd in hoofdstuk 3. Vervolgens beschrijven we de bereikte doelgroep in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 beschrijven we de stappen in het werkproces en de mate waarin deze conform de

programmahandleiding worden uitgevoerd. De wijze en mate van signaleren en doorverwijzen worden in hoofdstuk 6 besproken. De resultaten over de gerealiseerde doorlooptijden komen in hoofdstuk 7 aan bod en de borging van de kwaliteit van de uitvoering in hoofdstuk 8. In hoofdstuk 9 ten slotte trekken we conclusies en beantwoorden we de onderzoeksvragen. We sluiten af met een discussie.

Noot 6 De benaming van de functie verschilde per regio. Het ging in deze regio’s om een teamleider/manager op

(19)

2 Vernieuwing van Halt-afdoening

In dit hoofdstuk beschrijven we de vernieuwde Halt-afdoening. De informatie is gebaseerd op het handboek Halt: de methodiekbeschrijving (Halt Nederland, 2010), de theoretische handleiding ( PI Research, 2008), de leeropdrachten, een verkorte procesbeschrijving van Halt Nederland en de Aanwijzing Halt-afdoening (OM, 2009). Wanneer we in de tekst spreken van Halt-afdoening, dan bedoelen we de vernieuwde Halt-afdoening.

2.1 Doel en middel vernieuwde Halt-afdoening

Belangrijk doel van de Halt-afdoening is te voorkomen dat de jongere opnieuw een strafbaar feit pleegt. Dat doet Halt door middel van een snelle en normstellende reactie op het strafbare feit. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar de confrontatie met het slachtoffer, het herstel van de schade en genoegdoening of het aanleren van nieuw gedrag. Voorkomen van recidive is niet het enige doel van de Halt-afdoening, ook bewustwording van jongere en ouders en genoegdoening van het slachtoffer en de maatschappij zijn belangrijke doelen van de Halt-afdoening.

2.2 Doelgroep

De Halt-afdoening is bedoeld voor jongeren van 12 tot 18 jaar die een Halt-waardig feit hebben gepleegd en die nog niet eerder voor een misdrijf met het Openbaar Ministerie (OM) in aanraking zijn geweest.7 De officier van justitie is, discretionair, bevoegd om onder bijzondere

omstandigheden uitzondering op deze regel toe te staan. Voor een overzicht van Halt-waardige feiten (of delicten) verwijzen we naar bijlage 6.

2.3 Uitgangspunten professionele uitvoering

In de programmahandleiding worden negen uitgangspunten genoemd voor een professionele effectieve uitvoering van de Halt-afdoening:

1 snel, vroegtijdig en consequent reageren op het strafbare feit; 2 relatie met het delict en de gevolgen daarvan;

3 persoonsgerichte aanpak, maatwerk in plaats van standaard aanpak; 4 jongere confronteren met zijn gedrag en normbesef vergroten; 5 ouders betrekken bij de Halt-afdoening;

Noot 7 Zoals beschreven in de stukken Besluit aanwijzing feiten (met betrekking tot delict) en Aanwijzing

(20)

6 signaleren van achterliggende problematiek, zo nodig doorverwijzen naar Bureau Jeugdzorg en aanmelding bij de landelijke of regionale verwijsindex;

7 genoegdoening naar de maatschappij; 8 afspraak is afspraak;

9 activiteiten vinden buiten schooltijd plaats op een voor de jongere redelijke reisafstand.

2.4 Opbouw vernieuwde Halt-afdoening

De reguliere Halt-afdoening is modulair opgebouwd, omvat minimaal zes en maximaal twintig uur en bestaat uit:

 een telefonisch voorgesprek met (een van) de ouder(s);

 het startgesprek (met jongere en ouder): bespreking van het delict, signalering risicofactoren en/of zorgfactoren en afspraken Halt-afdoening. In het geval van risico- en/of zorgfactoren worden jongere en ouders zo nodig doorverwezen;

 het opstellen van een excuusbrief of schrijven van een verslag over al aangeboden excuus;  het uitvoeren van een (delictgerelateerde) leeropdracht: maken werkstuk, volgen voorlichting;  het vervolggesprek waarin onder meer het oefenen van excuus aanbieden aan bod komt;  het zo mogelijk excuus aanbieden; anders excuusbrief zo nodig aanpassen en versturen via

Halt; anders het bespreken van het verslag van het al aangeboden excuus;  indien van toepassing schaderegeling en vergoeding;

 in voorkomende situaties een werkopdracht (bij omvang strafmaat meer dan acht uur);  de evaluatie en het eindgesprek.

In bepaalde gevallen kan worden afgeweken van de reguliere Halt-procedure en is er sprake van een verkorte Halt-afdoening. De verkorte Halt-afdoeningen omvatten minimaal twee uur en maximaal zes uur. Soorten verkorte afdoening zijn:

Vuurwerkzaken. Voor jongeren die worden aangehouden voor een vuurwerkdelict in december en januari en die geen illegaal vuurwerk bij zich hebben, die geen recidivist zijn en geen schade veroorzaken geldt dat zij een vuurwerkafdoening krijgen. De vuurwerkafdoening omvat maximaal twee uur en bestaat uit een startgesprek en een werkopdracht.

Andere Halt-afdoeningen met een delict met een lage strafmaat8. Als er geen benadeelde is, de jongere niet eerder bij Halt is geweest en er volgens de strafmaat twee uur voor het delict moet worden gerekend, kan een verkorte Halt-afdoening worden uitgevoerd die bestaat uit een startgesprek, leeropdracht en eindgesprek.

Daarnaast zijn er nog drie afwijkingen van de reguliere Halt-afdoening mogelijk. Deze worden in onderhavig onderzoek niet meegenomen. Bij een delict gerelateerd aan schoolverzuim worden andere leeropdrachten ingezet en wordt het excuus vervangen door een verplichte vervolgopdracht ‘gesprek thuis en/of op school’. Bij een delict gerelateerd aan alcoholmisbruik kan deelname aan een leerproject Alcohol worden ingezet in plaats van een aantal andere onderdelen van de Halt-afdoening. Bij de aanpak van lichte overtredingen die lokaal voor overlast zorgen tenslotte, kan

Noot 8 In bijlage 5 is de strafmaat voor de Halt-afdoeningen opgenomen. Per type delict is een strafmaat

(21)

gekozen worden voor een tijdelijke projectmatige aanpak. Het Halt-bureau maakt lokale afspraken met ketenpartners en legt die vast in een bij deze procedure horende instructie.

De verschillende stappen in de vernieuwde Halt-afdoening zijn schematisch weergegeven in het onderstaande schema:

Figuur 2.1 Processchema vernieuwde reguliere Halt-afdoening

Bron: Halt, aangepast door DSP-groep

In de methodiekbeschrijving is per stap aangegeven hoe die moet worden uitgevoerd. Er worden praktische tips en instructies beschreven over hoe te handelen, de hulpmiddelen (opdrachten, standaardbrieven, standaardcontracten) worden beschreven en er wordt aangegeven welke gegevens in AuraH moeten worden geregistreerd. In onderstaande beschrijving beperken we ons tot een beschrijving van het doel en specifieke inhoud van elke stap. Voordat we daartoe overgaan beschrijven we enkele onderdelen die betrekking hebben voor het gehele proces.

Maatwerk

In principe voert de Halt-medewerker altijd alle stappen die van toepassing zijn conform de procedure en bijbehorende instructies uit. Op grond van het uitgangspunt maatwerk versus standaardaanpak kan de Halt-medewerker op professionele gronden wel kiezen voor het afwijken van aangegeven stappen binnen de procedure zoals deze staan beschreven in de handleiding. In het geval dat de medewerker afwijkt van de procedure (bijvoorbeeld een voorlichting inzet in plaats van een werkopdracht of een eigen leeropdracht laat uitvoeren) onderbouwt deze de keuzes en legt ze vast in AuraH.

Volgorde onderdelen

(22)

activiteiten minimaal uitgevoerd dienen te zijn voordat een module afgerond en betaald kan worden. De handleiding gaat echter niet specifiek in op de volgorde waarin de verschillende stappen/onderdelen van de Halt-afdoening dienen te worden afgehandeld. Deze opmerking geldt voor zowel de stappen/onderdelen als ook voor de volgorde van activiteiten binnen de

stappen/onderdelen.

Niet houden aan onderdelen

Alle onderdelen van de Halt-afdoening dienen met een positief resultaat te worden afgesloten om de Halt-afdoening positief af te ronden. Als de jongere zich niet aan de afspraken houdt, ontvangt hij eenmalig een officiële schriftelijke waarschuwing met de kans zich alsnog aan de afspraken te houden. Bij een volgende overtreding wordt de jongeren terugverwezen naar de verwijzer (politie of OM).

Instemming

De jongere dient schriftelijk in te stemmen met deelname aan een Halt-afdoening. Bij jongeren van 12 tot 16 jaar dient de wettelijke vertegenwoordiger eveneens schriftelijk in te stemmen. Bij jongeren van 16 tot 18 jaar wordt de wettelijke vertegenwoordiger schriftelijk in kennis gesteld.

Verwijzen en intake

2.4.1

De verwijzer meldt de jongere aan bij het Halt-bureau in zijn werkgebied. De Halt-medewerker neemt de verwijzing door en controleert deze op Halt-waardigheid (delict, leeftijd, bekennende verdachte, recidive) en volledigheid. Bij onvolledigheid wordt contact opgenomen met de verwijzer om gemiste informatie op te vragen. Bij twijfel over Halt-waardigheid overlegt de Halt-medewerker met het OM en vraagt om toestemming voor de Halt-afdoening. Wanneer dit niet haalbaar wordt geacht, wordt de zaak niet in behandeling genomen en terug naar de verwijzer gestuurd. De medewerker schrijft de zaak in AuraH en registreert of de verwijzing compleet is. De Halt-medewerker stuurt de Halt-folder aan de ouders en jongere met de aankondiging van het telefonische voorgesprek.

Telefonisch voorgesprek met de ouder

2.4.2

Het doel van een telefonisch voorgesprek met de ouder is:  het nader informeren van de ouder over de Halt-afdoening;  het uiten van de eerste emoties van ouders;

 een korte kennismaking met Halt-medewerker en basis leggen voor positieve werkrelatie;  de ouder ziet belang in van eigen rol in de verschillende elementen van de Halt-afdoening;  het verwerven van aanvullende informatie;

 een eerste indruk van hoe ouder staat tegenover Halt-afdoening;

 kennis verkrijgen over of excuus is gemaakt en eventuele schade is betaald;  het maken van een afspraak.

(23)

Voorbereiding van afdoeningsvoorstel en startgesprek

2.4.3

Op basis van de beschikbare informatie uit de verwijzing, de bijlagen hierbij en de informatie die is ingewonnen bij verwijzer en ouder, bereidt de Halt-medewerker het startgesprek en het

afdoeningsvoorstel voor. Dit omvat de volgende activiteiten:  het formeel uitnodigen van ouders en jongere;

 het vaststellen van de strafmaat;

 de toepassing van de strafmaat op de modulaire afdoening;

 het voorbereiden startgesprek en het opstellen van een afdoeningsvoorstel.

Startgesprek

2.4.4

Het startgesprek vindt plaats met de jongere en zijn ouder(s). Het startgesprek omvat de volgende activiteiten:

 nadere kennismaking, controle van gegevens en uitleg over de Halt-procedure;  bespreking van het delict;

 inventarisatie van risicofactoren en/of zorgfactoren met het signaleringsinstrument;  doornemen van de van toepassing zijnde onderdelen van de Halt-afdoening;  afspraken maken over het verdere verloop van de Halt-afdoening.

Een belangrijk onderdeel van het startgesprek is het systematisch en methodisch in kaart brengen van signalen die kunnen duiden op recidiverisico en/of psychosociale problemen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van het Halt-signaleringsinstrument dat is ontwikkeld in het kader van het Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechteten (LIJ). Aan de hand van deze signalering wordt een extra vangnet gecreëerd voor jongeren die een mogelijk verhoogd recidiverisico en/of

psychosociale problemen (zorg) hebben. Zo nodig wordt een jongere doorverwezen en overgedragen naar Bureau Jeugdzorg en/of en andere zorginstantie. De Halt-afdoening kan doorgaans ook na een doorverwijzing gewoon continueren. Ook kan tijdens het startgesprek blijken dat de Halt-afdoening niet haalbaar is op basis van bestaande problematiek.

Het startgesprek is geslaagd als het volgende is bereikt:

 De jongere en zijn ouders hebben de uitleg over de inhoud en het verloop van de Halt-afdoening begrepen.

 De jongere en zijn ouders hebben informatie gegeven over het delict en eventuele achterliggende risicofactoren en/of zorgfactoren.

 De jongere heeft inzicht in de oorzaken en gevolgen van zijn gedrag.

 De jongere heeft meegewerkt aan het komen tot een passende Halt-afdoening.  De ouders hebben meegewerkt aan de invulling van een passende Halt-afdoening.  De jongere, zijn ouders en de medewerker zijn het eens over de invulling van de

(24)

Leeropdrachten

2.4.5

De standaard Halt-leeropdrachten bestaan uit delictgerelateerde opdrachten (diefstal,

winkeldiefstal, vernieling/vandalisme, verboden toegang, heling, graffiti, vuurwerk, overlast en een algemene opdracht voor alle overige delicten (regels en wetten) en drie gedragsgerelateerde opdrachten (agressie, groepsdruk en grenzen verkennen). De opdrachten zijn voor drie niveaus van jongeren beschikbaar (niveau 1: speciaal onderwijs/praktijk onderwijs en mbo niveau 1; niveau 2: VMBO en MBO niveau 2 en 3, niveau 3: HAVO-VWO + MBO niveau 4). In totaal zijn er 108 varianten.

Het doel van de leeropdrachten is dat de jongere door het verzamelen van informatie en actieve verwerking daarvan (in de vorm van beantwoording van vragen, het maken van een opstel of verslag, etc.) nadenkt over wat hij gedaan heeft, wat zijn aandeel is geweest in het delict, wat de gevolgen hiervan zijn en wat hij in de toekomst anders kan doen. Het beoogde resultaat is dat de jongeren inzicht heeft in eigen aandeel en verantwoordelijkheid, de gevolgen van zijn gedrag en de mogelijke gedragsalternatieven.

Per leeropdracht zijn formulieren beschikbaar. De jongere levert de leeropdracht c.q. het verslag een week voor het vervolggesprek in bij de Halt-medewerker. De Halt-medewerker beoordeelt de leeropdracht aan de hand van het beoordelings- en feedbackformulier.

De keuze van de te maken leeropdrachten wordt gemaakt door de medewerker. Deze kiest een leeropdracht welke is toegesneden op het delictgedrag van de jongere. De Halt-medewerker bedenkt al voor het startgesprek welke leeropdracht geschikt is om in de Halt-afdoening op te nemen. In de handleiding staan daartoe richtlijnen (type delict, intelligentie, duur leeropdracht, verdere invulling straf). Het staat de medewerker ook vrij een eigen opdracht te formuleren in de vorm van een voorlichting.

(25)

Vervolggesprek

2.4.6

Het vervolggesprek vindt plaats binnen twee weken na het startgesprek. Het vervolggesprek omvat:  het zo nodig afronden van activiteiten uit het startgesprek en het hiertoe maken van nadere

afspraken voor de werkopdracht, het excuus aanbieden, de schadebetaling/het herstel, de evaluatie, het eindgesprek en het tekenen van het afdoeningsvoorstel;

 optioneel: het bespreken van het doorverwijzingsadvies;

 het nabespreken van de leeropdracht en excuusbrief/het excuusverslag;  het oefenen van het excuus aanbieden.

Het vervolggesprek vindt in principe alleen met de jongere plaatst. Bij een groepszaak kan de Halt-medewerker ervoor kiezen de hele groep of een deel van de groep tegelijk uit te nodigen. De ouders worden voor een deel van het vervolggesprek uitgenodigd wanneer de activiteiten uit het startgesprek niet zijn afgerond, wanneer er sprake is van doorverwijzen of wanneer het

afdoeningsvoorstel nog niet ondertekend is.

Het vervolggesprek is succesvol verlopen wanneer de volgende resultaten zijn bereikt:

 Alle openstaande doelen die voor het startgesprek zijn geformuleerd zijn alsnog behaald (alle benodigde afspraken zijn gemaakt).

 De excuusbrief (of het verslag van excuus aanbieden) en de leeropdracht zijn besproken, de jongere heeft hierop constructieve feedback gekregen en er is zo nodig een vervolgafspraak gemaakt.

 De jongere heeft serieus geoefend met het aanbieden van zijn of haar excuus.

Doorverwijzen

2.4.7

Op basis van de uitkomsten van het signaleringsinstrument wordt vastgesteld of er sprake is van achterliggende problematiek, en/of doorverwijzen en/of een zorgmelding nodig is. Doorverwijzing is mogelijk gedurende de hele Halt-afdoening (na het start- , vervolg, eindgesprek). Omtrent

doorverwijzen zijn lokale, regionale en landelijke afspraken van toepassing (verwijsindex, gegevensoverdracht, ‘warme overdracht’9). De Halt-medewerker bespreekt met de ouders en jongere de wenselijkheid van het vragen van advies of hulp voor de gesignaleerde achterliggende problematiek. Accepteren de ouders het doorverwijsadvies, dan informeert de Halt-medewerker hun over verder te nemen stappen en vraagt de toestemming van de ouders en de jongere (indien ouder dan 16 jaar) voor het doorsturen dan wel opvragen van informatie.

Als de Halt-medewerker ernstige achterliggende problematiek vermoedt en de ouders niet willen ingaan op doorverwijzing, dan doet de Halt-medewerker na ruggenspraak met en toestemming van de leidinggevende een zorgmelding. In het geval van vermoedens van huiselijk geweld en/of kindermishandeling worden de stappen gevolgd conform de meldcode van het Halt-bureau.

Noot 9 Warme overdracht staat voor een zorgoverdracht met doorgaande zorglijnen, in dit geval van

(26)

Excuus voorbereiden, oefenen en aanbieden

2.4.8

Indien een benadeelde aanwezig is en mits mogelijk, wordt de module excuus aanbieden in ieder geval uitgevoerd.

Het aanbieden van excuus aan de (plaatsvervangende) benadeelde is een essentieel onderdeel van de Halt-afdoening. Het onderdeel excuus in de Halt-afdoening omvat de volgende stappen:  de jongere schrijft een excuusbrief;

 heeft de jongere op eigen initiatief al excuus aangeboden dan schrijft hij daar verslag van;  de jongere oefent het excuusgesprek met de Halt-medewerker;

 de jongere bezoekt de benadeelde met zijn ouders of de Halt-medewerker en betuigt zijn spijt. Het excuus aanbieden is geslaagd wanneer de volgende resultaten zijn bereikt:

 De jongere geeft blijk zich bewust te zijn van de gevolgen van zijn gedrag.  De jongere laat zien dat hij beseft dat zijn gedrag verkeerd is geweest.

 De jongere heeft spijt betuigd voor zijn gedrag door het op correcte wijze aanbieden van zijn excuus aan de benadeelde.

 Indien van toepassing: de ouder heeft meegewerkt aan het aanbieden van excuus.

Werkopdracht

2.4.9

Bij een strafmaat van meer dan acht uur krijgt de jongere ook een werkopdracht. Hij moet dan de aangegeven uren gaan werken bij een door Halt-geselecteerde externe werkplek of werken onder begeleiding van een Halt-medewerker. De werkzaamheden zijn zo mogelijk delictgerelateerd en/of dienen het algemeen nut.

De werkopdracht is geslaagd als de volgende resultaten bereikt zijn:

 De jongere heeft de werkopdracht aanvaard en naar behoren uitgevoerd.

 Indien van toepassing: genoegdoening heeft plaatsgevonden door het uitvoeren van de werkopdracht als tegenprestatie voor het gepleegde strafbaar feit.

Schade

bemiddelen

2.4.10

Bij Halt-waardige zaken is er regelmatig sprake van schade voor de benadeelde of de samenleving. Een schaderegeling biedt de jongere de kans om een gemaakte fout te herstellen zowel ten opzichte van de benadeelde als ten opzichte van de samenleving.

De schaderegeling omvat de volgende activiteiten:

 contact met benadeelde: informatie over en motivatie tot medewerking aan de schaderegeling;  tijdens startgesprek: bespreken van de schaderegeling;

 vaststellen van de schade en opstellen van overeenkomst;

(27)

Het traject van schaderegeling is succesvol wanneer de volgende resultaten zijn bereikt:  De jongere heeft inzicht in de materiële en immateriële gevolgen van zijn gedrag voor de

benadeelde en beseft dat zijn gedrag verkeerd is geweest.  De jongere en ouders hebben meegewerkt aan de schaderegeling.

 Indien van toepassing: de materiële gevolgen zijn hersteld door de schade te vergoeden of te herstellen en daarmee is ook aan het aspect genoegdoening voldaan.

Eindgesprek,

afronding,

evaluatie

2.4.11

De Halt-medewerker nodigt de jongere en ouders schriftelijk uit voor het eindgesprek en stuurt hierbij zowel de jongere als de ouders een evaluatieformulier met het verzoek deze ingevuld mee te nemen. Deze schriftelijke evaluatie vooraf en het eindgesprek bieden alle betrokkenen de

mogelijkheid om stil te staan bij de ervaringen met het doorlopen van het Halt-traject en de resultaten ervan. Bij de evaluatie wordt het verloop van de Halt-afdoening afgezet tegen de gehanteerde uitgangspunten (zie 2.3) en doelen van de Halt-afdoening.

Het eindgesprek en de afronding zijn geslaagd als de volgende resultaten zijn bereikt:

 De Halt-afdoening is geëvalueerd en alle betrokkenen hebben hierbij hun mening gegeven over het doorlopen proces, de waarde en het nut van de diverse doorlopen onderdelen en de mate waarin de doelstellingen van de Halt-afdoening zijn behaald.

 De eventuele door betrokkenen geuite klachten of verbetersuggesties zijn serieus genomen.  Indien van toepassing, er heeft ‘warme overdracht’ in het kader van doorverwijzing van ouder

en jongere plaatsgevonden.

 Er is vastgesteld of aan de eisen van de Halt-afdoening is voldaan.  De Halt-afdoening is administratief correct afgerond.

 In AuraH is geregistreerd of de Halt-afdoening positief of negatief is beoordeeld.

 In geval van een positieve beoordeling is een positief sepotadvies verstuurd (afloopbericht aan verwijzer, jongere en ouder).

 In geval van een negatieve beoordeling is een vooraankondiging gedaan bij het OM en een afloopbericht verstuurd aan verwijzer, jongere, ouder en OM.

 Indien van toepassing (bij negatief afgeronde trajecten, bij doorverwijzing naar Bureau Jeugdzorg en in willekeurig 10% van de overige gevallen), collegiale toetsing heeft plaatsgevonden.

2.5 Vernieuwde Halt-afdoening versus oude Halt-afdoening

(28)

In onderstaand schema zijn de verschillende kenmerken van de oude en vernieuwde Halt-afdoening naast elkaar gezet. Het overzicht is gebaseerd op documentatie van Halt (nieuwsbrieven, foldermateriaal destijds) en mondelinge informatie van de juridisch beleidsmedewerker van Halt Nederland.

Schema 2.1 Kenmerken oude Halt-afdoening en vernieuwde Halt-afdoening

Oude Halt-afdoening Vernieuwde Halt-afdoening

Generieke aanpak. Aanpak ‘op maat’.

Uitbreiding van Halt-waardige delicten met schoolverzuim en alcoholmisbruik. Jongeren die bij Halt zijn geweest kunnen na een

jaar weer in aanmerking komen voor een Halt-afdoening.

Voor een misdrijf mag een jongere maar één keer naar Halt en voor overtredingen en/of

vuurwerkdelicten twee keer. Voor schoolverzuim kan een jongere slechts één keer naar Halt.

Een of meer gesprekken. 

Vaak 1 gesprek en daarna werkopdracht.

Intensiever contact met jongeren: in principe drie gesprekken en verplichte modules als leeropdracht en excuus aanbieden. 

Geen uniforme leeropdrachten, geen differentiatie naar niveaus.

Door onderwijskundigen ontwikkelde uniforme leeropdrachten. Zowel delict- als gedragsgerelateerd op drie niveaus.

Ouders hebben een belangrijke rol, standaard aanwezig bij startgesprek, soms bij vervolggesprek. Ook aanwezig bij excuus aanbieden en (niet verplicht) bij eindgesprek. 

Jongeren worden vaak aangemoedigd excuses aan te bieden aan de benadeelde. Geen uniforme methodiek.

Nadruk op het aanbieden van excuus (verplicht onderdeel, mits mogelijk). Uniforme uitgeschreven methodiek voor excuus aanbieden.

Met Halt-afdoening zal de jongere zoveel mogelijk herstellen wat hij of zij heeft fout gedaan.

Nadruk op het vergoeden van schade.

Tijdens gesprek(ken) met medewerker wordt bekeken of er zorgen zijn en of doorverwijzing naar hulp nodig is. Hiervoor wordt geen (standaard) instrument gebruikt.

Gebruik van het nieuwe, landelijk gehanteerde signaleringsinstrument dat onderdeel uitmaakt van het Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrecht (LIJ) voor het screenen op zorgsignalen. Zo nodig wordt doorverwezen naar Bureau Jeugdzorg en/of andere hulpverlenende instanties.

Geen landelijk uniforme procedure voor (warme) overdracht naar hulpverlening.

Landelijke uniforme procedure voor warme overdracht naar jeugdzorg en/of andere hulpverlenende instanties.

Grote variatie tussen bureaus in de opzet van modules.

Alle Halt-bureaus volgen dezelfde processtappen bij de inrichting en uitvoering van een Halt-afdoening. Grote diversiteit tussen bureaus in wijze van

ondersteuning .

(29)

2.6 Resultaten onderzoek ‘oude’ Halt-afdoening

Werkzame elementen

In 2006 is door Ferwerda et al. onderzoek uitgevoerd naar het effect van de oude Halt-afdoening op recidive. In algemene zin werd geen effect gevonden van de Halt-afdoening op recidive. Jongeren die een Halt-afdoening doorliepen hadden na een jaar geen ander recidivepatroon dan jongeren die waren vrijgesteld van de Halt-afdoening; de ernst en frequentie van strafbare feiten die jongeren pleegden waren gelijk in de twee onderzoeksgroepen. Het effect was echter afhankelijk van ingezette onderdelen of elementen in de Halt-afdoening: excuus aanbieden aan het slachtoffer (mondeling of schriftelijk) had een positief, recidive-verminderend effect. Ferwerda et al. stelden verder vast dat overige elementen van de Halt-afdoening zoals schadebemiddeling, het aantal uren straf, het aantal gesprekken en de aanwezigheid van een relatie tussen straf en gepleegd feit niet van invloed waren op recidive.

Uit het onderzoek blijkt tevens dat de Halt-afdoening voor een bepaalde subgroep van jongeren wel effectief was gemeten op recidive. First offenders die zich bewust zijn van de gevolgen van hun strafbare gedrag, geen of lichte problematiek hadden (zoals problemen op school, in het gezin en met vrienden), sociaal aangepast gedrag vertoonden en een positieve vrijetijdsbesteding hadden, waren het meest gebaat bij een Halt-afdoening. Ook blijkt dat de Halt-afdoening een geschiktere interventie is voor groepsplegers die gevoelig zijn voor groepsdruk dan voor soloplegers. Bij die groep werd een afname van recidive vastgesteld.

Doorontwikkeling

In de Theoretische handleiding van Pi Research (2008) is (o.a.) beschreven hoe de oude Halt-afdoening is doorontwikkeld tot de vernieuwde Halt-Halt-afdoening. De doorontwikkeling is gericht op de what works10 principes. De what works principes zijn: het risico-principe (de interventie moet zijn afgestemd op het recidiverisico van een jongere), het behoefte-principe (de interventie moet ingrijpen op veranderbare factoren die mede bijdragen aan het criminele gedrag), het

responsiviteitsprincipe (de interventie houdt rekening met de kenmerken van de jongere: een brede problematiek of hoge recidivekans vereist meer inzet van het individu), het professionaliteitsprincipe (aandacht voor een professionele houding) en het integriteitsprincipe (de interventie wordt

uitgevoerd zoals bedoeld). Door aan te sluiten bij deze principes wordt een hogere effectiviteit van de Halt-afdoening verwacht.

Belangrijke daaruit voortvloeiende inhoudelijke elementen zijn de doorontwikkelingen van de leeropdracht, het excuus aanbieden, de ouderbetrokkenheid en maatwerk. Organisatorische elementen zijn de uniformering van de aanpak en bijbehorende ondersteuning en

professionalisering van de medewerkers. (Pi Research, 2008)

Noot 10 Strafrechtelijke interventies kunnen effectief zijn mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden of

(30)

3 Aard en omvang

vernieuwde Halt-afdoening

In dit hoofdstuk staan de aard en omvang van de vernieuwde Halt-afdoening centraal. Het gaat hier om kerncijfers over alle normale Halt-afdoeningen die de eerste helft van 2012 zijn ontvangen en in behandeling genomen. De datum van ontvangst is als peildatum gekozen. Alleen zaken die ook zijn afgesloten (positief of negatief afgerond) zijn meegenomen in de analyses. De gegevens zijn gebaseerd op de registraties zoals die door Halt-medewerkers zijn ingevoerd in het Halt registratiesysteem AuraH.

3.1 Aantal

Halt-afdoeningen

Huidige situatie

In de eerste helft van 2012 - zijn 6.146 reguliere en verkorte Halt-afdoeningen ontvangen en opgestart (zie figuur 3.1). Dat betekent dat er 6.146 keer een jongere is verwezen naar Halt en de verwijzing in behandeling is genomen om het afdoeningsvoorstel op te stellen en uit te laten voeren door de jongeren (en hun ouders)11.

Figuur 3.1 Aantal Halt-afdoeningen (eerste helft 2012; N=6.146)

Bron: AuraH registraties

Noot 11 De datum van ontvangst van de verwijzing is gehanteerd als stardatum voor de afdoening en om de

afdoening in te delen in de eerste of de tweede helft van het jaar. Dit betekent niet dat de afdoening ook is afgerond binnen die periode.

(31)

Regionale verschillen

In figuur 3.2 is het aantal Halt-afdoeningen per regio weergegeven. Het aantal Halt-afdoeningen verschilt per regio. Dit is niet verassend – ook het aantal jongeren dat kan worden doorverwezen naar Halt verschilt per regio12. De regio’s met de meeste Halt-afdoeningen zijn: Halt Oost-Brabant, Halt Hollands Midden Haaglanden, Halt Zuid-West Nederland en Halt Rotterdam-Rijnmond (meer dan 600 opgestarte afdoeningen in de eerste helft van 2012). Relatief weinig afdoeningen worden uitgevoerd in de regio’s Halt Flevoland Gooi& Vechtstreek, Halt Limburg Zuid en Halt IJsselland (minder dan 200 afdoeningen eerste helft van 2012). (Zie tabel 3.1 in bijlage 7 voor de percentages ten opzichte van het totaal.)

Figuur 3.2 Aantal Halt-afdoeningen per regio (eerste helft 2012; N=6.146)

Bron: AuraH registraties

Noot 12 Zie onder andere Halt Jaarbericht 2010.

672 659 654 608 582 475 467 411 269 249 231 221 214 180 154 100 - 200 400 600 800 Halt Oost-Brabant Halt Hollands Midden Haaglanden Halt Zuid-West Nederland Halt Rotterdam-Rijnmond Halt Gelderland Halt Regio Utrecht Halt Noord-Nederland Halt Regio Amsterdam Halt Zuid-Holland Zuid Halt Kennemerland Halt Limburg Noord Halt Twente Halt Noord-Holland Noord Halt Flevoland - Gooi & Vechtstreek Halt Limburg Zuid Halt IJsselland

(32)

3.2 Delict

De Halt-jongeren kregen vooral een Halt-afdoening voor het plegen van vermogensdelicten (41%). Daarna waren baldadigheid (18%), vernieling (12%) vuurwerkovertredingen (10%) en openbare orde overtredingen (8%) aanleiding voor een Halt-afdoening. De categorie ‘overig’ omvat 11% van de Halt-afdoeningen (zie figuur 3.3).

Buiten de scope van dit onderzoek valt de ontwikkeling in de tijd. Een relevante opmerking die we toch willen maken is dat het aantal Halt-afdoeningen naar aanleiding van vuurwerkovertredingen in de tweede helft van het jaar bij benadering ruim twee keer zo groot is als in de eerste helft van het jaar – wat samenhangt met het in omloop zijnde vuurwerk in de aanloop naar het nieuwe jaar.

Figuur 3.3 Aantal Halt-afdoeningen per delictcategorie (eerste helft 2012; N=6.146)

Bron: AuraH registraties

3.3 Soort

Halt-afdoening

In totaal 80% van de beschouwde afdoeningen in de eerste helft van 2012 zijn reguliere Halt-afdoeningen: Halt-afdoeningen die bestaan uit een start-, vervolg- en eindgesprek en (andere) verplichte onderdelen (zie figuur 3.4). De resterende circa 20% van de gevallen betreft een verkorte Halt-afdoening (19%). (Van 1% van de Halt-afdoeningen is het op basis van de AuraH registraties niet duidelijk of het een reguliere of verkorte variant betreft. Het gaat om 69 Halt-afdoeningen die voortijdig zijn afgebroken.)

Figuur 3.4 Aantal Halt-afdoeningen per soort Halt-afdoening (eerste helft 2012; N=6.146)

Bron: AuraH registraties

(33)

In tabel 3.1 zijn deze gegevens opgesplitst per soort Halt-afdoening. De reguliere afdoeningen zijn vooral verkregen voor het plegen van vermogensdelicten (51%), verkorte afdoeningen zijn met name gestart naar aanleiding van vuurwerkovertredingen (42%) en baldadigheid (36%).

Tabel 3.1 Aantal Halt-afdoeningen per delict per soort afdoening (eerste helft 2012; N=6.146) Reguliere afdoening Verkorte afdoening Onbekend Totaal Vermogensdelicten 2.491 51% 14 1% 7 10% 2.512 41% Baldadigheid 643 13% 427 36% 30 44% 1.100 18% Vernieling 721 15% 33 3% 10 15% 764 12% Vuurwerkovertredingen 107 2% 497 42% 3 4% 607 10% Openbare orde 357 7% 93 8% 15 22% 465 8% Overig 572 12% 122 10% 4 6% 698 11% Totaal 4.891 100% 1.186 100% 69 100% 6.146 100%

Bron: AuraH registraties

3.4 Afronding

Halt-afdoeningen

Halt-afdoeningen zijn in bijna alle gevallen succesvol (zie figuur 3.5): 94% van de in de eerste helft van 2012 gestarte Halt-afdoeningen is geslaagd afgerond (5.768 afdoeningen). De overige 6% van de Halt-afdoeningen zijn niet geslaagd en negatief terugverwezen naar de verwijzer (veelal de politie). Bij een deel daarvan (4% van de afdoeningen of 275 afdoeningen) is het traject beëindigd voordat jongeren het afdoeningsvoorstel ondertekenden (niet geslaagd zonder akkoord).

Bijvoorbeeld omdat jongeren het niet eens waren met de uit te voeren activiteiten die in het afdoeningsvoorstel opgenomen waren. In de andere gevallen (2% van de afdoeningen of 103 afdoeningen) is het Halt-traject na het ondertekenen van het voorstel alsnog afgebroken (niet geslaagd met akkoord). Bijvoorbeeld omdat jongeren afspraken niet nakwamen of opdrachten niet naar behoren maakten.

Figuur 3.5 Afronding Halt-afdoeningen (eerste helft 2012; N=6.146)

Bron: AuraH registraties

(34)

3.5 Halt-jongeren

Bijna de helft (2.739: 45%) van de jongeren die een Halt-afdoening hebben uitgevoerd is 14 of 15 jaar. Vrijwel alle jongeren zijn tussen de 12 en 18 jaar oud (99%). De jongeren die bij Halt terecht komen zijn merendeel jongens: de eerste helft van 2012 bestond drie kwart (76%) van de Halt-jongeren uit jongens, de overige kwart (24%) uit meisjes (zie figuur 3.6).

Figuur 3.6 Aantal Halt-jongeren naar leeftijd en geslacht (eerste helft 2012; N=6.146)

Bron: AuraH registraties

(35)

4 De juiste doelgroep

In dit hoofdstuk staat de doelgroep van de Halt-afdoening centraal. Aan de hand van AuraH gegevens, een koppeling met gegevens uit het JDS en interviews met teamleiders gaan we in op de vraag of de beoogde doelgroep wordt bereikt? Achtereenvolgens komen de vier criteria aan bod waaraan de beoogde doelgroep dient te voldoen en wordt gekeken of – bij de gevallen waar dit niet zo is – er toestemming is verleend door de officier van justitie.

4.1 Beoogde

doelgroep

In de Aanwijzing Halt-afdoening van het OM (2009) zijn de volgende criteria genoemd waaraan de Halt-doelgroep dient te voldoen:

 Halt-waardig delict;  bekennende verdachte;  leeftijd van 12 tot 18 jaar;

 beperkt strafrechtelijk verleden (bij Justitie en Halt).

Dezelfde aanwijzing verleent de officier van justitie discretionaire bevoegdheid om in individuele gevallen, bij zaken van geringe ernst, een afwijking van deze criteria toe te staan: “De officier van justitie kan in individuele gevallen [ … ] toestaan dat in afwijking van het bepaalde [ …] deelname aan een Halt-afdoening kan plaatsvinden”.

De vraag of de beoogde doelgroep is bereikt wordt positief beantwoord wanneer is voldaan aan alle inclusiecriteria, of wanneer de officier van justitie een uitzondering op deze criteria toestaat.

4.2 Halt-waardig

delict

Een eerste criterium waaraan de Halt-jongeren dienen te voldoen heeft betrekking op de het gepleegde delict of de begane overtreding. De voor een Halt-afdoening in aanmerking komende strafbare feiten zijn aangewezen in het Besluit aanwijzing Halt-feiten (1995, Stb.1995, 62, hierna diverse keren gewijzigd). Het gaat om zaken van eenvoudige aard, waarbij sprake is van overlast veroorzakend gedrag van geringe ernst, met beperkte schade (in bijlage 6 is de lijst Halt-waardige feiten opgenomen). Jeugdigen die dergelijk feit hebben begaan kunnen in aanmerking komen voor een Halt-afdoening. De officier van justitie kan individuele uitzonderingen op deze regel toestaan. Halt in registratie

(36)

Uit de registraties blijkt verder:

 Tussen de regio’s zijn hierbij verschillen te vinden: het aandeel Halt-waardige delicten varieert van 72% tot 97% per regio (zie bijlage 7).

 In alle gevallen waar niet is voldaan aan het inclusiecriterium is er verwezen naar Halt met toestemming van de officier van justitie.

Figuur 4.1 Halt-waardigheid soort delict (eerste helft 2012; N=6.146)

Bron: AuraH registraties

Halt in uitvoering

De geïnterviewde teamleiders geven ook aan dat de bereikte doelgroep voldoet aan het criterium Halt-waardig delict en wanneer dit niet het geval is er altijd overleg is met het de Officier van justitie. Wel merkt de helft van de respondenten op dat er een groter aandeel Halt jongeren is dat een relatief ernstig delict heeft gepleegd. Aan de andere kant is er ook een groter aandeel jongeren dat relatief lichte overtredingen heeft begaan, en wordt doorverwezen naar Halt. Soms gaat het daarmee ook over de categorie ‘bal op het dak’-overtredingen (‘bagatelzaken’), die volgens respondenten beter afgedaan kunnen worden met een waarschuwing. (Dit kunnen we aan de hand van de AuraH registraties niet bevestigen; op basis van de registraties kunnen we wel iets zeggen over het type delict maar niet over de zwaarte van het delict.)

4.3 Bekennende

verdachte

Een tweede inclusiecriterium luidt: een bekennende verdachte zijn. Ook hier kan de officier van justitie met gebruikmaking van zijn discretionaire bevoegdheid individuele uitzonderingen toestaan. Halt in registratie

Volgens de AuraH registraties zijn bijna alle Halt-jongeren bekennende verdachten (99%), 1% is dit niet (eerste helft van 2012) (zie ook figuur 4.2).

Uit de registraties blijkt verder:

 Het aandeel ontkennende verdachten verschilt weinig per regio van (0% tot 4%; zie bijlage 7).  Wanneer jongeren geen bekennende verdachte zijn dan zijn zij altijd naar Halt verwezen met

toestemming van de officier van justitie. 5403; 88%

743; 12% 0; 0%

Voldaan aan inclusiecriterium

(37)

Figuur 4.2 Halt-waardigheid bekennende verdachte (eerste helft 2012; N=6.146)

Bron: AuraH registraties

Halt in uitvoering

Volgens het merendeel van de geïnterviewde teamleiders zijn Halt-jongeren bekennende verdachten. Enkele teamleiders constateren daarentegen dat de politie wel eens ontkennende verdachten verwijst. Ook merkt een enkele respondent op dat het in sommige culturen niet gebruikelijk is om te bekennen. Het gevolg hiervan is dat die jongeren naar Halt worden verwezen, vervolgens worden terugverwezen naar de verwijzer (doorgaans de politie of het OM) omdat ze niet bekennen, en daar een zwaardere straf krijgen.

Halt-medewerkers hebben de indruk dat het met enige regelmaat voorkomt dat een verdachte ontkent, zo blijkt uit de nabesprekingen. Vooral wanneer er sprake is van groepsdelicten is er sprake van wijzen naar elkaar wie van de groep het delict heeft gepleegd of de overtreding heeft begaan (dader) en wie er medeplichtig is. Dit beïnvloedt de uitvoering van de Halt-afdoening in die zin dat de jongere aanvankelijk minder gemotiveerd is mee te doen en vraagt als gevolg extra motiverende gespreksvaardigheden van de Halt-medewerker. Dit beeld van de medewerkers wordt niet bevestigd door de uitkomsten van de AuraH analyses (waaruit blijkt dat in 1% van de

afdoeningen de verdachte ontkent).

4.4 Leeftijd van 12 tot 18 jaar

Het derde inclusiecriterium is: jongeren hebben een leeftijd van 12 tot 18 jaar. De officier van justitie kan individuele uitzonderingen op deze regel toestaan.

Halt in registratie

Op basis van de AuraH registratie valt af te leiden dat vrijwel alle Halt-jongeren een leeftijd van 12 tot 18 jaar hebben wanneer Halt de verwijzing ontvangt (99%). In totaal 1% valt buiten die leeftijdsgrens, dit betreft vrijwel allemaal jongeren van 18 jaar. De gegevens zijn weergegeven in figuur 4.3.

Verder maken we uit de registraties op dat:

 In welke mate de Halt-afdoeningen van de verschillende regio’s aan het leeftijdscriterium voldoen, is voor de regio’s nagenoeg gelijk en varieert tussen de 0% en 2% (zie bijlage 7).  Wanneer jongeren jonger dan 12 en 18 jaar en ouder een Halt-afdoening aangeboden krijgen,

is dat altijd met toestemming van de officier van justitie. 6087; 99%

59; 1% 0; 0%

Voldaan aan inclusiecriterium

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Volgens artikel 29 van de Gemeenschappelijke Regeling Halt Rotterdam-Rijnmond (HRR) moet het Algemeen Bestuur bij het opheffen van de gemeenschappelijke regeling een

De pilot werd uitgevoerd in een periode waarin corona het maatschappelijk leven in beslag nam, en mensen veel thuis aan het werk waren. Dit heeft zijn weerslag gehad op de

Ich hab dir all das nicht gegeben, auf dass du es selbst behälst. Teile Liebe aus und zeig, dass es mich gibt. Halt die Flamme lebend. Suche, die sich fürchten. Tröste sie, mach

wetboek artikel delictomschrijving delictsoort zwaarte SR 138 huis-/lokaalvredebreuk misdrijven tegen openbare orde en gezag licht SR 139 huis-/lokaalvredebreuk misdrijven

In zaken zonder PV is het in principe nog wel mogelijk om door middel van een civiel- rechteli jke procedure (of door daarmee te dreigen) de vandaal toch nog voor zijn gedrag

More specifically, this means that Halt Alcohol sanctioning has no positive effect on young people’s knowledge about alcohol, their attitude in regard to alcohol consumption,

Tot slot blijkt uit de literatuur dat het gebruik van een gedragscontract waarin samen met jongeren, ouders en slachtoffers wordt vastgesteld hoe de schade hersteld kan worden en

Een excuusgesprek (M3) dat is voorbereid met jongere en slachtoffer (M3a) en geoefend met de jongere (M3b) en plaatsvindt samen met ouders (M6), jongere (C4) en slachtoffer (C6)