• No results found

DE NORMATIEVE TAAK VAN DE ECONOMIE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "DE NORMATIEVE TAAK VAN DE ECONOMIE"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

D E N O R M A T I E V E T A A K V A N D E E C O N O M I E door P rof. D r T h . L im perg Jr

D e lezer v indt elders in dit num m er v an het M .A .B . een ingezonden stuk van M r D rs A. C. V erbeek, w aarin deze zich er over beklaagt, dat ik mijn in Januari 1947 aa n de lezers gedane belofte to t h et schrijven van een verhandeling over de norm atieve ta a k van de economie niet ben nagekom en. Mij p a st in antw oord op deze klacht slechts een peccavi; de klacht is gerechtvaardigd, althans voor zover de heer V erb eek ze uit als lezer en abonné van het M .A .B . en niet in verband m et zijn in Januari 1947 geschreven ingezonden stuk over hetzelfde onderw erp. W a n t persoonlijk, als schrijver van dit stuk, heeft de heer V erb eek zich niet te beklagen; h et epistel w erd spoedig n a on tv an g st door de R edactie geplaatst en ik heb mij gehaast, in een uitvoerig n asch rift de door de inzender geopperde bedenkingen tegen mijn in de artikelenreeks over het O b ject d e r B edrijfshuishoudkunde x) t.a.v. de norm atieve taak der bedrijfseconom ie uitgesproken zienswijze te beantw oorden. D e heer V e r­ beek heeft m.i. persoonlijk reeds in 1947 het volle pond gekregen; ik m eende en m een nog, d at ik zijn destijds aangevoerde bezw aren heb w eerlegd. M a a r als lezer van het M .A .B . heeft hij het recht, mij er aan te herinneren, d a t ik in h et antw oord op zijn ingezonden stu k m elding heb gem aakt van mijn voornem en om over het onderw erp een afzon­ derlijke beschouw ing te schrijven; dit voornem en heb ik niet ten uitvoer gebracht. Ik had d a t voornem en overigens reeds vóór en onafhankelijk van het schrijven van de heer V erbeek van 1947 opgevat, om dat ik toen behoefte gevoelde om mij te keren tegen de destijds recente uitspraken van enige N e d erlan d se sociaal-econom en, w aarin de im potentie van de economie t.a.v. een norm atieve taak w erd verkondigd; ik achtte deze uit­ spraken schadelijk voor de ontw ikkeling van de economie. Z u lk s niet, om dat de economie in de w erkelijkheid door die uitspraken van h aa r n o r­ m atieve arbeid w o rd t af gehouden, w an t, zoals ik in Januari 1947 schreef, zij schrijdt toch voort in norm atieve richting. M a a r het kan niet anders, of m eningsuitingen van de door mij veroordeelde strekking w erken be­ lem m erend voor de ontw ikkeling van de economie in de richting, welke ik de doelm atige acht. Ik had dus destijds de behoefte om tegen die in mijn ogen schadelijke opvattingen in het gew eer te kom en en zo kwam ik er toe, in een onbew aakt ogenblik in het antw oord a a n de heer V erbeek in 1947 uiting te geven aa n mijn voornem en tot het publiceren van een bestrijding van die zienswijze. Ik zeg: in een onbew aakt ogenblik, om dat ik, w etende, d a t ik met andere arbeid toenm aals zw aar bezet w as, had m oeten bedenken, d a t de nakom ing van de gedane belofte gevaar liep achterw ege te blijven. D e bezetting van mijn tijd is intussen niet v er­ m inderd en het heeft mij dan ook moeite gekost, th a n s tot de inlossing van mijn belofte te komen. D a a r komt nog iets bij, d a t ik niet onverm eld wil laten, om dat het in de grond verband houdt m et het onderw erp en m et mijn algem ene instelling ten opzichte van de gedachtenw isseling daarover: ik ben van oordeel, d a t een behandeling van het onderw erp on­ v ru chtbaar is. Sociale economie en bedrijfseconom ie zullen noch theore­ tisch noch praktisch door bespiegelingen over dit onderw erp w orden ge­ baat. Ik ben, zoals ik in geschrifte heb bew ezen en zoals mijn leerlingen

(2)

uit mijn colleges misschien nog beter w eten, w aarlijk geen vijand van ken-theoretische en dergelijke beschouw ingen m et betrekking tot de eco­ nomie, w anneer deze in een bepaalde fase van ontw ikkeling van de sociale economie of de bedrijfseconom ie nodig zijn. M a a r ik s ta vijandig teg en ­ over het door economen eindeloos herhalen van de behandeling van een semi-filosofisch probleem , w aarover reeds tientallen van jaren geleden de toenm alige coryfeeën een nutteloze strijd voerden. N utteloos w as en is die strijd, om dat hij beheerst w o rd t door het begrip d er economie, d a t m en h anteert, zo d at men de oplossing van het probleem zelf b ep aalt en in handen heeft; nutteloos is hij ook, om dat de schrijvers steeds langs elkaar heen p raten en w elisw aar v aak spitsvondige en gerechtvaardigde kritiek uiten op eikaars casuïstiek, m aar het probleem zelf geen stap v er­ d er brengen, om dat niem and het eigen eenm aal gekozen u itgangspunt wil of kan prijs geven. H e t blijft voor mij een raadsel, d a t economen van betekenis zich nog steeds vermeien in beschouw ingen van deze a a rd over het onderhavige onderw erp; in geen and ere volgroeide w etenschap vindt men soortgelijke verschijnselen. H e t is natuurlijk hun recht, om zich de een n a de an d e r to t in lengte van dagen telkens w eer bezig te houden m et de vraag, w a t de economie is en hoe ze beoefend moet w o r­ den. M a a r evenzeer is het mijn recht er op te wijzen, d at men aldus slechts een schijnbaar diepzinnig stukje filosofie bedrijft, hetgeen overigens in de h anden van de econoom niet altijd zonder gevaar blijkt voor de filo­ sofie, m aar de economie met de m eer of m inder geslaagde casuïstiek geen dienst bewijst, tenzij een bijzondere vondst of gebeurtenis to t herbe­ zinning om trent w ezen o f inhoud van sociale economie of bedrijfseconom ie noopt. H e t is reeds m eer d an veertig jaren geleden, d a t M ax W e b e r sprak van een ,,m ethodologische P estilenz” en de economen bezw oer eindelijk op te houden met het schrijven en redetw isten over de wijze, w aarop men de economie moet beoefenen. Ik zeg hem dit voor de zo­ veelste maal na, zonder d a t ik echter op dit ogenblik nog hoop heb op enige repercussie v an reële betekenis; de n atu u r is sterk er dan de leer. D e m entaliteit van een deel d er economen drijft hen nu eenm aal n a a r de bespiegeling en d e casuïstiek en het zijn, ik moet het tot mijn spijt er­ kennen, lang niet altijd de zw akste geesten, die zich d aa rto e onw eer­ staan b a ar blijken te voelen aangetrokken. Ik w eet dus, d a t het vergeefs is, zich tegen deze geestesrichting in de beoefening van de economie te keren. D a t is ook een reden, w aarom ik gem eend heb, mijn tijd n uttiger te kunnen besteden dan aan een bestrijding van een oude zienswijze, die voor de zoveelste keer, zij het ook ten dele gehuld in nieuwe kledij, door een aan tal economen to t onderw erp van een gedachtenw isseling w o rd t gem aakt, die, hoe aantrekkelijk ook op zichzelf, in w aarheid niet meer bren g t dan een stuk onvruchtbare casuïstiek.

(3)

alleen een spoedig antw oord, m aar ook een uitvoerige uiteenzetting ver­ langt. H e t spijt mij, d a t ik hem w at de urgentie b etreft heb m oeten te ­ leurstellen en het spijt mij jegens hem ook, d a t ik m oet verklaren, niet meer bereid te zijn een breedvoerige beschouw ing over de onderhavige aangelegenheid te ontw ikkelen. W a a ro m zou ik trouw ens aan dit ver­ langen voldoen? Z o als ik heb gezegd, meen ik, d a t ik de heer V erbeek reeds voldoende uitvoerig heb te w oord gestaan. Indien ik mij nu nog zou kunnen vleien met de hoop, d a t ik door de beantw oording van zijn vraag in den brede bij de sociaal-econom en in het algem een enig effect zou kunnen verkrijgen, zou ik nog ter wille van de w etenschap mijn tegenzin tegen een strijd over w a t ik niet an ders zie d a n een onvrucht­ b aar w oordenspel trac h ten te overw innen. M a a r mijn ervaring, het laatst nog in v erband m et mijn afscheidscollege, heeft mij geleerd, d at deze hoop ijdel is en ik zie er dus geen heil meer in, mij te begeven in een bestrijding van de schrijvers, die van oordeel zijn, d a t de economie niet norm atief kan w erken; en d aarop zou de voldoening aan de w ens van de heer V erbeek toch neerkom en.

D e heer V erb eek m eent blijkbaar, d a t mijn m edestanders en mij in het bijzonder de verschijning van het proefschrift van D r H a rto g to t bezin­ ning en to t herziening, althans to t verdediging van onze zienswijze zou nopen. Ik zie niet in w aarom . A ls de inhoud van H a rto g ’s geschrift met betrekking tot de onderhavige aangelegenheid op de heer V erb eek een sterke indruk heeft gem aakt, wil ik des inzenders voldoening daarover niet bederven; ik veroorloof mij slechts, hem in overw eging te geven te bedenken, d a t zijn oordeel ten gunste van H a rto g ’s betoog kan zijn beïnvloed d o o rd at H a rto g de zienswijze verdedigt, die de heer V erbeek zelf voorstaat. H oe d it zij, er is voor mij niet de m inste aanleiding om de degen op te nem en, teneinde H a rto g te gaan bestrijden. D eze heeft mijn persoonlijke opvatting niet besproken, laat staan bestreden; ik voeg hem dan ook bij de talrijke sociaal-econom en, die zich in de loop der tijden op de een of andere w ijze telkens opnieuw m et het probleem heb­ ben bezig gehouden of het hebben geraakt, zij het dan onder een w is­ selende benam ing en in een veelal verschillend verband. Z o n d e r enig re su ltaat overigens; men p ra a t langs elkaar heen en ieder blijft v a st­ houden aan de eenm aal gekozen zienswijze en de eenm aal voorop ge­ stelde prem issen. H e t openen van een gedachtenw isseling m et H arto g over het hoofd van de heer V erbeek heen ligt stellig n iet op mijn w eg.

(4)

w oord over het onderhavige vraagstuk gezegd te hebben; hij m eent zelfs, reeds in zijn drie voorafgegane artikelen in „D e E conom ist” een „ a f­ doende bestrijding” van een aan de zijne tegengestelde zienswijze als die van P rof. F. Polak of als die van D r T e n D oesschate, te hebben gegeven. D a t zal een illusie blijken. In elk geval wil ik hier tegenover de heer V erbeek vaststellen, dat ik H a rto g ’s betoog, volgens hetw elk .,de norm atieve economie niet meer dan een hersenschim ” is, verw erp en reeds om zijn polemische aard ongeschikt acht om als u itgangspunt te dienen voor de door de heer V erbeek gew enste nadere m otivering van mijn zienswijze. Ik meen, d a t ik ten volle aan mijn verplichting jegens deze zal hebben voldaan, indien ik aan hetgeen ik hem reeds in Januari 1947 antw oordde, nog het o nderstaande toevoeg. De lezer, die zich voor de onderhavige aangelegenheid interesseert, verzoek ik, bij de kennis­ neming van mijn hier volgend betoog ook mijn N a sc h rift van Januari

1947 te raadplegen, d a a r beide stukken tezam en mijn gedachtengang w eergeven.

Intussen lijkt het mij ter voorkoming van m isverstand bij de lezer, die kennis neem t van het ingezonden stuk van de heer V erbeek, nodig, toch nog twee opm erkingen te laten voorafgaan, w elke rechtsstreeks ver­ ban d houden met het beroep, dat de heer V erbeek op het proefschrift van H artog doet.

In de eerste plaats vestig ik er de aan d ach t op, d a t H arto g niet, zoals de heer V erbeek, bew eert, d a t de economie niet norm atief zou kunnen zijn; hij erkent, d a t het mogelijk is, ze norm atief te maken, m aar deze mogelijkheid acht hij niet aantrekkelijk. D e laatste uitspraak h an g t samen met het kader, w aarin H arto g in zijn proefschrift het vraag stu k van de norm atieve economie ziet en behandelt, te w eten d a t van de taakstelling van de economische politiek. Ik wil opmerken, d at ik vroeger heb ge­ zegd, dat, indien de economie niet norm atief zou zijn, d oordat men aan het begrip economie een inhoud heeft gegeven, welke een norm atieve toepassing niet zou toelaten, h et hoog tijd zou w orden, d a t men h et be­ grip herzag en zo wijzigde, d at die door de eigen begripsvorm ing opge­ w orpen hindernis uit de w eg zou w orden geruim d; het zou dan hoogst noodzakelijk zijn, voor de economie een begrip te construeren, d a t wel norm atief is of althans norm atief kan w orden gehanteerd.

(5)

bedrijfsecono-mie als zusterw etenschap van de sociale econobedrijfsecono-mie w o rd t beschouw d, bei­ de met een theoretisch en een praktisch (of, wil men, toegepast) aspect. Ik hoop, d a t de heer V e rb eek zal hebben ingezien, d a t ik, hoewel tot nu toe nog niet rechtstreeks voldoende aan zijn w ens n a a r een verdere uitw erking van mijn N asc h rift op zijn ingezonden stuk van Januari 1947, toch indirect reeds heel w a t heb gezegd, d a t mijn toenm alige antw oord aanvult en toelicht. Ik wil nu nog enkele rechtstreeks d aa rto e strekkende opm erkingen m aken, al zal ik dan, zoals ik reeds zeide, n iet voldoen aan zijn verlangen n a a r een „uitvoerige bew ijsvoering” voor mijn zienswijze tegenover de m ening van H arto g ; ik houd mij aan w a t hij zelf tegen mijn opvatting heeft aangevoerd.

H e t lijkt mij dan nuttig, d a t ik begin m et het geven van een nadere toelichting op het begrip „norm atief”, d a t mijn m edestanders A . M ey en V a n d er S chroeff en ik in h et verb an d van de economie hanteren.

Ik geloof, d a t het niet nodig is, lang stil te staan bij h et m isverstand, d a t kan rijzen, om dat voor velen h et w oord norm atief een ethische in­ houd heeft. Ik heb bij de heer V e rb eek geen sym ptoom van een mis­ verstan d van deze a a rd opgem erkt en kan dus de opvatting, volgens w elke het w oord norm atief gebruikt w ordt in de zin van zedelijk norm ­ stellend, verder laten rusten. Ik vermeld ze nochtans voor andere lezers, om dat het w oord norm atief vaak in de hier bedoelde zin w o rd t gebruikt.

D aaren teg en m oet ik volle aa n d ach t schenken aan een m isverstand, d a t bij de heer V erb eek klaarblijkelijk w el b e sta a t om trent de betekenis, w elke ik aan het w oord norm atief toeken. D e heer V erb eek zegt in zijn elders in d it num m er opgenom en schrijven, d a t het hem „uitgesloten lijkt, d a t de beoefenaren d er sociale economie en d er bedrijfseconom ie als zodanig aan de regering en aan de bedrijfsleiders alsdan een norm zouden kunnen en m oeten voorleggen”. Hij laat hier een voorw aarde weg, die ik in mijn N a sc h rift van Januari 1947 aan de m ogelijkheid van een advies v an deze strekking heb verbonden en die voor de norm atieve taak van de economie en derhalve voor de inhoud van het door mij gehanteerde begrip essentieel is. O p blz. 16 van het M .A .B . 1947 heb ik geschreven: „A ls gij, zo adviseert zij (d.i. de economie) de regering, de economische norm en alleen de economische norm aanlegt, dan leert de economie, d at het gevolg van de beraam de m aatregel zus of zo is. Zij laat aan de regering de beslissing over de vraag, of deze in h a a r politiek n aa st of boven de economische norm en andere wil volgen. M a a r zij mag, neen zij moet zich veroorloven aan de regering te zeggen: „A ls gij economisch rationeel w ilt handelen, d an behoort (gij) aldus te h an delen” .

(6)

door de heer V erbeek en mij bedoelde aard bestaan niet in de politiek om dat de politiek niet een w etenschap is met een eigen ken-object. D e regering kan bij de bepaling van h aa r gedragslijn een politiek volgen, welke voor de bereiking van een bepaald doel de norm en ontleent aan verschillende w etenschappen; elk van deze w etenschappen heeft een eigen kenobject. N u w eten wij wel, d at de bestuurders d er gem eenschap hun richtsnoer vaak niet w etenschappelijk vaststellen, en wij w eten ook wel, d at de politiek van de dag door verre van w etenschappelijk verantw oorde motieven w o rd t bepaald, m aar wij, zowel de heer V erb eek als ik, m oeten voor onze an alyse aannem en, d at de bestuurders er n a a r streven, hun functie op redelijke wijze, dus in beleidvolle en met het oog op de doel­ m atigheid gerichte beslissingen en verrichtingen te vervullen. In die ver­ onderstelling zal de overheid zoeken n aa r de beste wijze, w aarop zij het in het oog gevatte doel kan bereiken of bevorderen; en zij zal dus trac h ­ ten, te w eten te komen, w at elk d er h aa r ten dienste staande w eten­ schappen leert om trent de gevolgen van bepaalde m aatregelen. H e t kan niet anders, of zij zal bij het grote aantal en de verscheidenheid van de krachten, die de overheid bij de verrichting in w erking stelt en de ge­ m eenschap doet ondergaan, in h aar politiek, analytisch beschouw d, een conglom eraat hanteren, hetgeen betekent, d a t zij voor h aa r beslissing bij onderscheiden w etenschappen in de leer zal m oeten gaan; de w eten­ schap is nu eenmaal gespecialiseerd en elk van de w etenschappen heeft h aa r eigen gespecialiseerde beoefenaren. W il men ethiek, godsdienst e.d. buiten het k ader van de w etenschap stellen en de d aaru it afgeleide n o r­ men op een an d e r niveau plaatsen, dan zal de overheid ook nog n aa st de w etenschappelijke norm en een andere groep van norm en bij de bepaling van h aa r gedragslijn als leidraad of toetssteen m oeten gebruiken.

D it alles lijkt ietw at onwerkelijk, m aar d a t is toch slechts schijn, w an t de praktijk van het besturen der gem eenschap verloopt in w ezen op de geschetste wijze. D e onderscheiden bestuurders, leden van de lan d s­ regering, zijn hoofden van departem enten van bestuur, w aarin reeds een specialisatie is tot stan d gekomen, ook w anneer de betrokken m inister of staatssecretaris niet van huis uit specialist is op h et gebied van de w etenschap of w etenschappen, welke voor zijn departem ent de gezichts­ hoek is, van w a aru it bepaalde bestuursm aatregelen in eerste instantie w orden in beschouw ing genomen. U it den aard d er zaak doorkruisen be­ paalde m aatregelen doorgaans de op historische of praktische gronden aan v aard e departem entale organisatie, m aar deze om standigheid veran ­ dert het w ezen van de indeling in het k ader van mijn beschouw ing niet; men kent trouw ens ook de sam enkom sten en h et gezette overleg van hoofden van verschillende departem enten. E n, schiet t.a.v. een bepaald probleem door zijn sam engesteldheid de kennis of de ervaring van de b e­ w indslieden of hun departem entsam btenaren tekort, dan w o rd t er een commissie benoemd om de regering van advies te dienen. M et de bedrijfs- politiek gaat het op analoge wijze toe.

(7)

grip der norm atieve economie houdt dus niet een integrale raadgeving in voor gem eenschaps- of bedrijfspolitiek, doch slechts een advies m et be­ trekking tot en gezien uit de gezichtshoek van één d e r elem enten, w aaruit de politiek w ordt of moet w orden opgebouw d.

Indien ik mag aannem en, d a t met het voorgaande alle m isverstand uit de w eg is geruimd, kan ik nu komen to t de tegenstelling, die de heer V erbeek en anderen m aken tussen de analytische taak van de eco­ nomie en h a a r norm atieve taak. Die tegenstelling g aa t zover, d a t men het bestaan d er norm atieve taak, ja zelfs de mogelijkheid van d a t bestaan, ontkent. A lvorens tegenover laatstbedoelde zienswijze mijn opvatting te ontw ikkelen, wil ik eerst over de gem aakte tegenstelling tussen de beide taken in het algem een iets zeggen en daarbij in het voorbijgaan ook de tegenstelling, die men doorgaans m aakt tussen zuivere en toegepaste w etenschap, in beschouw ing nem en. W a n t ik meen, d at in het m aken van die tegenstellingen reeds de denkfout schuilt, die n aa r mijn oordeel door de heer V erb eek c.s. gem aakt w ordt, en d at d aar dus ook de kern ligt van

onze controverse. it

D a t men somtijds een onderscheiding kan m aken tussen de „zuivere” w etenschap en de „toeg ep aste” w etenschap, wil ik niet ontkennen en d at die onderscheiding w ellicht h aa r nut heeft voor de classificatie der w e­ tenschappen ,acht ik ook mogelijk. M a a r ik ontken, d at men tussen beide begrippen een tegenstelling zou kunnen maken, w elke van essentiële be­ tekenis is ten aanzien van de aard d er w etenschap. Ik weet, d a t ik m et deze uitsp raak en de nu volgende uitw erking d aarv an in strijd kom m et de g angbare mening, m aar ik verstout mij toch, tegenover die mening mijn zienswijze te stellen. Ik ben van oordeel, d a t zuivere en toegepaste w etenschap onafscheidelijk m et elkaar verbonden zijn en onvermijdelijk m et elkaar sam engaan, in deze zin, d a t de analyse m et h aa r „zuiver w etenschappelijke uitkom st tegelijk de aanw ijzing inhoudt voor de doel­ m atige wijze, w aarop de „toegepaste” w etenschap dient tew erk te gaan. D e onderscheiding tussen „zuivere” en „toegepaste w etenschap is in de grond zonder zin; die onderscheiding krijgt eerst zin, als men ze be­ trek t op de beoefenaren d er w etenschap. D a aro n d er kunnen er zijn, die de w etenschap beoefenen alleen om d er wille van de w etenschap, en anderen, die zich aa n het w etenschappelijk onderzoek zetten om een bepaald doel te bereiken. Z elfs deze onderscheiding moet men nog met voorzichtigheid hanteren, w a n t beide w etenschappelijke functies zijn niet scherp tegenover elkaar afgebakend; ze gaan in w ezen en menigm aal ook in feite ongem erkt in elkaar over. H e t is bijv. m ogelijk en zelfs w a a r­ schijnlijk, d at in de grote w etenschappelijke laboratoria van het Philips- concern ook functionarissen w erkzaam zijn aan „zuiver” w etenschap­ pelijk onderzoek, al w eten zij, d a t het algem ene doel van hun arbeid is de bevordering van de economische uitkom sten van het concern.

(8)

op zich zelf zin heeft. Ik ben bereid om deze vraag bevestigend te bean t­ w oorden, om dat ik aanneem , d a t men m et analytische ta a k hetzelfde be­ doelt als ik met de door mij in h et N asch rift van Januari 1947 en elders gebruikte term verklarende taak. M a a r ik verzet mij w eer tegen de aard van de tegenstelling, die men aan deze onderscheiding verbindt. Bij elke w etenschap gaan n a a r mijn zienswijze alw eer analytische en norm atieve beoefening h and aan hand; het resu ltaat der analyse houdt tegelijk de norm en in voor de praktische doeleinden, welke men kan nastreven. D e w etenschappelijke bioloog, die door zijn analyse tot het inzicht komt, welke factoren de verhoudingen bepalen t.a.v. de vrucht en de halm van het een of andere graangew as, schept in die analyse tegelijkertijd de norm voor de gedragslijn van de landbouw er, die s ta a t tegenover de praktische vraag, in w elke richting hij de cultuur van zijn gew as moet beïnvloeden. D e physioloog vindt in het resu ltaat van zijn analyse tege­ lijkertijd het richtsnoer, de norm, voor hetgeen hij als medicus voor zijn patiënt heeft te doen. A fgezien van h et feit, d at beiden voor hun p ra k ­ tische „politiek” ook met niet-biologische en niet-physiologische bijv. eco­ nomische factoren zullen m oeten rekening houden, hebben bioloog en physioloog binnen het k ader van hun eigen „zuivere” w etenschappen bij hun analyse m et een reeks van factoren van biologische en physiologische aard te w erken, die alle hun analyse en h et re su ltaat beïnvloeden.

Ik behoef mij intussen n iet v erder in analogieën te verdiepen. H oe nuttig deze ook kunnen zijn om zienswijzen als die, w elke ik voor de heer V erbeek trac h t te verduidelijken, door de econoom in hun w are aard te doen onderkennen, de economie biedt zelf een bijzonder gunstige ge­ legenheid om het m eningsverschil tussen de inzender en mij bloot te leg­ gen. D e economie is de w etenschap, die als ken-object heeft het econo­ misch motief. K rachtens d a t motief zoekt de economie n a a r het kleinste middel, d.i. h et offer met het relatief grootste nuttig effect voor de w el­ v a a rt v an individu of gem eenschap. O v e r deze definitie en d it begrip zou uit den aard d er zaak een om standige gedachtenw isseling mogelijk zijn, m aar die kan ik voor het onderhavige vraag stu k vermijden; ik m ag immers op grond van de bijdrage van de heer V erbeek van Januari 1947 aannem en, d a t hij mijn definitie en mijn begrip d er economie aan v aard t. T rouw ens, definitie en begrip van de economie behoeven bij dit probleem geen rol te spelen; ze zouden immers zo nodig gewijzigd m oeten en kun­ n en w orden, indien zij op zichzelf een hindernis zouden vorm en voor de oplossing van het vraagstuk. V o o r zover ik overigens weet, ligt hier geen moeilijkheid; of men de economie m et het hier gegeven begrip definieert dan w el m et een ander, d e heer V erbeek en zijn m edestanders ontkennen voor de economie in het algem een de mogelijkheid om uit de analyse een norm atieve gevolgtrekking te maken.

(9)

spreken gaarne van het analytisch ap p a raa t of instrum entarium en be­ togen dan, d a t de „theoretische” economie niet m eer kan doen dan dit ap p a raa t scheppen. Ik heb op zich zelf geen bezw aar om mij voor het ogenblik bij deze term inologie aan te sluiten. M a a r ik wijs er d an tege­ lijkertijd op, d a t dit analytisch ap p a raa t niet an d ers doet en niet anders kan doen, dan de weg bloot leggen, die het economisch motief in de p ra k ­ tijk moet inslaan om het re su ltaat d er analyse te verwerkelijken. H e t is voor mij een raadsel, d a t de heer V erbeek niet inziet, d a t hij in de eco­ nomische analyse onm iddellijk de weg wijst, w aarlangs individu of ge­ m eenschap het meest doelm atig de w elvaart kan vergroten. Als de econoom of de leider van een bedrijf door een analyse van de kosten tot de conclusie komt, d a t het verpakken met de h and duu rd er is dan het verpakken met een w erktuig, dan heeft hij tegelijk de norm atieve aanw ijzing gegeven om de handverpakking door een m achinale te vervangen. A ls de sociale economie door een analyse to t de slotsom komt, d at de vrije internationale ruil van goederen leidt tot een optimale bevrediging der behoefte aan die goederen, dan heeft zij tegelijk de norm atieve aanw ijzing gegeven voor de toepassing van het vrijhandelstelsel. Z o goed als zij een norm atieve a a n ­ wijzing geeft voor de toepassing van de bescherm ing, indien h aa r analyse tot een tegengestelde slotsom voert. E n als de V oo rzitter van de Sociaal- Econom ische R aad op grond van het w erk van het onder zijn leiding staan d e college analytisch heeft vastgesteld, d a t h et aandeel van de arbei­ ders in de stijging der w elvaart sedert het einde van de oorlog achter is gebleven bij het aandeel van de w erkgevers dan heeft hij daarm ede teg e­ lijkertijd een norm verkregen, die als grondslag, als één van de g rond­ slagen, kan dienen voor een advies ter zake van h e t praktische stelsel der loonvorm ing.

Bij deze la atste uitsp raak verw acht ik, d a t de heer V erbeek in het ge­ w eer komt: geeft dus de economie daarm ede aan de landsregering het advies to t verhoging van de lonen? Ik antw oord: geenszins, w a n t de regering zal zich niet alleen mogen laten leiden door h e t re su ltaat van de door de Econom ische R aad ten uitvoer gebrachte analyse: zij zal bijv. — ik kies met opzet een ietw at uitzonderlijk voorbeeld, d a t nochtans niet onw erkelijk is — ook te rade moeten gaan met de m ilitaire autori­ teiten, w a n t het is mogelijk, d a t een loonsverhoging onze defensiekosten derm ate zou verhogen, d a t wij onze m ilitaire uitrusting zouden moeten inkrimpen. E n zelfs zal de regering zich bij h a a r overw egingen niet kun­ nen beperken to t een aanvulling met betrekking to t niet-econom ische factoren. W a n t de analyse en de d aarin tegelijk verv atte raadgeving van de S .E .R . heeft slechts het oog gericht op één d er economische facetten van de politiek en van de loonvorming. E r zijn echter talrijke economische facetten aan dit vraag stu k en die vereisen alle een analyse, wil men een economisch verantw oorde beslissing nemen.

(10)

de heer V erbeek aan de orde heeft gesteld. Intussen kan het zijn nut hebben, er de aa n d ach t op te vestigen, d a t andere w etenschappen met dezelfde moeilijkheid te w orstelen hebben. A ls ik bijv. hiervoren een parallel heb getrokken tussen de biologie en de economie t.a.v. de be- invloeding van de groei van vrucht en halm van de plant, zal de bioloog de invloeden van de onderscheiden biologische krachten tegen elkaar m oeten afw egen, voordat hij enige uitspraak zal kunnen doen over het te verw achten re su ltaat en de te volgen procedure; en dit onverschillig, of hij zijn onderzoek wil beschouwd zien als een analyse in het k ader van de „zuivere” d an w el in d at van de „toegepaste” biologie.

Ik verw acht, d a t de heer V erbeek zich, ook al zou ik er in geslaagd zijn, hem t.a.v. de hiervoren besproken facetten van h et v ra ag stu k te overtuigen, zich desniettem in tekort gedaan zou achten, indien ik niet ook aan d ach t schonk aan de m aatstaf, met behulp w aarvan ik de econo­ mische norm en denk te bepalen. D aarom een slotw oord over dit o n d er­ deel van het probleem.

U it den aard d er zaak zal die m aatstaf een economische m oeten zijn; h et is onbegrijpelijk, d a t de inzender meent, d a t hij de m aatstaf voor de keuze van de economisch doelm atige m iddelen zou kunnen ontlenen aan andere w etenschappen, ja zelfs aan de politiek. A ndere w etenschap­ pen kunnen ons geen m aatstaven leveren, om dat hun ken object een ander is dan d a t van de economie; ook als „ d a ta ”, m et w elk begrip men gaarne het onderhavige vraag stu k wil afdoen, zijn de m aatstaven van andere w e­ tenschappen onbruikbaar. M e t de politiek komen wij helem aal in het moeras, om dat de politiek, nog afgezien van het feit, d at zij geen m aat­ staven heeft van de aard, die ik hier op het oog heb, begripsm atig in een an d e r vlak ligt dan economie, biologie, geologie en welke andere w e­ tenschap ook; zij vorm t op zijn best de neerslag van de gevolgtrekkingen, w aartoe men op grond van de analyse op het gebied der betrokken w eten ­ schappen is gekomen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Johan Wets & Fernando Pauwels : Arbeidsmigratie vanuit Oost-Europa: Polen, Bulgaren en Roemenen op de Belgische arbeidsmarkt. Vincent Corluy & Ive Marx : Het aanpakken van

“De sociale economie bestaat uit een verscheidenheid van bedrijven en initiatieven die in hun doelstellingen de realisatie van bepaalde maatschappelijke meerwaarden vooropstellen

De beschutte en sociale werkplaatsen stellen de populatie doelgroepmedewerkers met de laagste scholingsgraad te werk, al zijn de data van de be- schutte werkplaatsen bij

Deze aandacht voor sociale economie flatteert, maar 830 ondernemingen uit de sociale economie in Vlaanderen willen meer zijn dan een kookboek met inspirerende recepten

Aangezien de sector van de samenlevingsopbouw door de Vlaamse overheid ook werd gesubsidieerd zal de historiek van deze sector op beleidsvlak kort worden besproken alvorens

Van de drie onderzochte sectoren lijken activiteiten rond rationeel energie gebruik (REG) en isolatie, alsook logistieke dienst- verlening aan bedrijven de meeste mogelijkheden

De nadruk op werk en eco- nomie impliceert niet dat ik de welzijnssector niet belangrijk vind en het is zeker ook nodig om daar een sterk beleidskader te maken voor mensen die zelfs

De erkenningsprocedure zou niet alleen vlotter moeten verlopen – en er kunnen een aantal con- crete verbeteringen gerealiseerd worden zoals stopzetting van contingentering,