• No results found

Faith of a novelist : religion in John Galsworthy's work Knoester, M.W.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Faith of a novelist : religion in John Galsworthy's work Knoester, M.W."

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Citation

Knoester, M. W. (2006, February 23). Faith of a novelist : religion in John Galsworthy's work.

Retrieved from https://hdl.handle.net/1887/4303

Version:

Not Applicable (or Unknown)

License:

Licence agreement concerning inclusion of doctoral thesis in the

Institutional Repository of the University of Leiden

Downloaded from:

https://hdl.handle.net/1887/4303

(2)

Samenvatting

Religie in het Werk van John Galsworthy

De meeste lezers kennen de Engelse schrijver, John Galsworthy (1867-1933), van zijn The

Forsyte Saga (1922) en A Modern Comedy (1929). Beide trilogieën werden verfilmd door de

BBC in 1967 en 2002, hetgeen zeker aan Galsworthy’s huidige bekendheid heeft bijgedragen. Minder bekend tegenwoordig zijn Galsworthy’s romans The Country House (1907),

Fraternity (1909), The Patrician (1911), The Dark Flower (1913) en Saint’s Progress (1919),

waarmee hij voortbouwde op het succes van The Forsyte Saga en zijn reputatie blijvend vestigde. Galsworthy stond in zijn eigen tijd tevens bekend als succesvol toneelschrijver en stond samen met Bernard Shaw, J.M. Synge, James Barrie, St John Hankin en Harley Granville-Barker aan de wieg van een blijvende vernieuwing van het Britse toneel. Galsworthy schreef daarnaast een groot aantal korte verhalen, gedichten en een aanzienlijk aantal essays. Voorts schreef Galsworthy pamfletten en voerde hij campagnes tegen een reeks misstanden: het plaatsen van gevangenen in isoleercellen, de woonomstandigheden in de Londense krottenwijken, de verouderde huwelijks- en echtscheidingswetgeving, literaire censuur en dierenmishandeling. Zijn naam als gevestigd Engels schrijver gaf hem toegang tot de hoogste politieke kringen, waarin hij gehoor vond voor zijn denkbeelden. Eveneens genoot hij als voorzitter van de International Pen Club internationaal veel aanzien. In 1932 ontving hij voor zijn totale oeuvre de Nobel Prijs voor de Literatuur.

Literaire kritieken en wetenschappelijke publicaties over het werk van Galsworthy richten zich met name op thema’s als de sociale misstanden, de hypocrisie en de moraal van de gegoede burgerij, het huwelijk en echtscheiding, de Eerste Wereldoorlog en de veranderende tijdgeest. Literaire critici en biografen hebben echter minder oog gehad voor Galsworthy’s religieuze ontwikkeling en zijn filosofische denkbeelden. Dit proefschrift beoogt dan ook in die leemte te voorzien.

In Galsworthy’s leven vond een aantal gebeurtenissen plaats dat van invloed was op zijn ontwikkeling en zijn denken. Dit betreft onder andere de gesprekken met zijn oudere zus Lillian tijdens zijn jeugd; de ontmoeting in 1893 met Joseph Conrad en de blijvende vriendschap die daaruit voorvloeide; zijn liefdesrelatie met Ada Cooper, de echtgenote van zijn neef Arthur Galsworthy; haar echtscheiding in 1904 en het daaropvolgende huwelijk met John in 1905; de literaire coaching die hij kreeg van Edward Garnett en zijn vrouw Constance, die hem hebben ingewijd in de Russische literatuur; en, tenslotte, zijn vriendschap met Bernard Shaw die voor hem de deuren opende naar de wereld van het Britse toneel.

Rond 1910 vond een duidelijk keerpunt plaats in Galsworthy’s leven. Niet alleen krijgt zijn werk vanaf dat moment een minder satirisch karakter, maar tevens wordt een duidelijke belangstelling waarneembaar voor thema’s van meer filosofische aard. Het boek The Inn of

Tranquillity (1912) markeert het begin van een filosofische en religieuze zoektocht die tot aan

(3)

Een ander belangrijk moment in zijn leven was het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Hoewel hij overtuigd pacifist was, zag hij in de Duitse schending van fundamentele menselijke waarden voldoende rechtvaardiging voor Britse deelname aan deze oorlog. Ofschoon hij zelf niet geschikt was om nog als soldaat een actieve rol te spelen, werkte hij wel enkele maanden als masseur voor het Rode Kruis in Frankrijk, en richtte hij in Londen een opvangcentrum op voor gewonde Engelse soldaten. Zijn inspanningen gingen echter ten koste van de literaire kwaliteit. Romans als Beyond (1917) en The Burning Spear (1919) vallen duidelijk uit de toon als we ze vergelijken met zijn vooroorlogse romans.

In de jaren twintig pakte Galsworthy de draad weer op van de familiegeschiedenis van de Forsytes en schreef hij zijn tweede en derde Forsyte-trilogie, waardoor zijn reputatie herstelde. Zijn toneelstukken genoten echter minder populariteit. Blijkbaar kostte het hem in toenemende mate moeite om de veranderende tijdgeest te vertalen in zijn werk en sloeg zijn satirische en moraliserende toon minder aan bij het theaterpubliek, dat na de Eerste Wereldoorlog toch vooral uit was op entertainment.

In dit proefschrift heb ik getracht vast te stellen welke invloed andere schrijvers hebben gehad op Galsworthy’s geestelijke ontwikkeling. Galsworthy geeft zelf aan dat hij zich vooral geïnspireerd voelt door de geest die uit het werk van Charles Dickens spreekt. De invloed van Dickens is met name waarneembaar in thema’s zoals: de kerk, hypocrisie, sociale misstanden, humaniteit, huwelijk en echtscheiding. Galsworthy waardeerde ook Samuel Butler voor zijn vlijmscherpe kritiek op de kerk en de geestelijken, maar tevens vanwege zijn controversiële visie op de dood en het geloof in God.

Andere schrijvers die voor Galsworthy een belangrijke inspiratiebron vormden waren de Russische schrijvers Ivan Turgenev en Leo Tolstoy, en de Franse schrijvers Gustave Flaubert, Guy de Maupassant en Anatole France. De vrijdenkers van Turgenev, Bazarov en Litvinov, en Tolstoys Pierre en Levin fungeerden als voorbeeld voor menig karakter in Galsworthy’s romans. Daarnaast zijn het Turgenevs Irina en Tolstoys Anna Karenina die model stonden voor Galsworthy’s Irene. Galsworthy putte tevens inspiratie uit de romans en korte verhalen van Balzac, Flaubert en Maupassant, met name ten aanzien van ongelukkige huwelijken en overspel. Tevens liet hij zich inspireren door Anatole Frances scherpe kritiek op de Franse bourgeoisie en de kerk. Ook Olive Schreiner is met haar roman, The Story of an African

Farm, van invloed geweest op de ontwikkeling van de jonge Galsworthy. Wat deze schrijvers

in hun leven en werk gemeen hadden, waren hun ideeën omtrent de positie van de vrouw en de gevestigde moraal ten aanzien van huwelijk, overspel en echtscheiding, maar tevens hun humanisme en hun verwerping van de traditionele godsdienst. Juist omdat dit de centrale vragen waren in het leven van Galsworthy van 1895 tot 1905, waren dit de schrijvers bij wie hij de antwoorden vond.

(4)

was. Galsworthy’s vriendschap met toneelschrijvers als Bernard Shaw en James Barrie, maar ook met contemporaine romanschrijvers als Thomas Hardy en W.H. Hudson, alsmede de classicus Gilbert Murray, bepaalde het culturele en intellectuele klimaat van waaruit zijn werk ontstond. Bovenal is het hun agnosticisme, hun humanisme, hun verwerping van orthodoxe godsdienst en de kerk, alsmede hun sociaal engagement, wat hen met elkaar verbond.

In dit proefschrift toon ik aan hoe Galsworthy’s opmerking dat hij “niet erg belezen was op het gebied van filosofie” een understatement was. In zijn werk refereert hij veelvuldig aan Kant, Hegel en Nietzsche. Hij wantrouwt deze Duitse filosofen en ziet in hun werk de voortekenen van een oorlog. Ondanks dat hij Nietzsches ironie in Thus Spake Zarathustra (1883-1892) wel kan waarderen, verwerpt hij Nietzsches ideeën rond zijn “Übermensch”, zoals ook Shaw dat deed. Galsworthy moet ook bekend zijn geweest met Schopenhauer, al was het maar via zijn gesprekken met Conrad. Elementen van Schopenhauers filosofie zijn dan ook zichtbaar in Galsworthy’s werk, met name waar het thema’s betreft als determinisme en vrije wil, leven en dood, Judaïsme en de erfzonde.

Galsworthy was tevens bekend met de denkbeelden van de Engelse denkers Herbert Spencer en Thomas Huxley ten aanzien van het agnosticisme. Culture and Anarchy (1869) en

Literature and Dogma (1873) van Matthew Arnold gaven Galsworthy een geheel nieuwe kijk

op de Bijbel, de kerk, de dood en het bestaan van God. Ten slotte had Galsworthy zich ook de denkbeelden van de Franse filosoof, Henri Bergson, eigengemaakt. Het was met name Bergsons L’Evolution créatrice (1907) dat Galsworthy’s eigen filosofische ontwikkeling en visie op thema’s zoals determinisme versus vrije wil, de schepping en de plaats van de mens in het universum blijvend zou beïnvloeden.

Galsworthy werd door enkele biografen een aanhanger van het determinisme genoemd. We kunnen echter vaststellen dat Galsworthy gedurende zijn gehele leven geloof heeft gehouden in de vrije wil van de mens, en wel in de volle overtuiging dat de christelijke “Voorzienigheid” niet bestaat. Hij gelooft erin dat de mens altijd zijn lot zelf in de hand heeft en zich daar niet naar hoeft te voegen. Het streven van de mens moet gericht zijn op verbetering, een streven naar perfectie. Galsworthy’s motto is “je karakter bepaalt je lot”, maar tegelijkertijd geeft hij toe dat er krachten zijn die niet beïnvloedbaar zijn door de mens. Daarmee geeft hij aan dat er eigenlijk geen verschil bestaat tussen het determinisme en de vrije wil, hetgeen een eerste, duidelijke overeenkomst aantoont tussen de denkbeelden van Galsworthy en die van Henri Bergson. Ook Galsworthy’s visie op het menselijk bestaan vertoont een grote overeenkomst met die van Bergson. Bergsons “élan vital”, de scheppende kracht als fundament van ons bestaan, oefende op Galsworthy een onmiskenbare invloed uit, met name in de periode 1910 tot 1918. Hij nam Bergsons denkbeelden over en vertaalde deze naar zijn eigen werk. Tot in 1930 zijn de sporen van Bergsons filosofie te vinden in het werk van Galsworthy.

(5)

Galsworthy ontleende deze beelden, onder andere, aan de romans van Charles Dickens en Guy de Maupassant. Overigens valt op dat zijn kritiek op katholieke kerken milder is. De oorzaak hiervoor ligt waarschijnlijk in zijn betrekkelijk positieve ervaringen met de katholieke kerk tijdens zijn verblijf in Frankrijk in de Eerste Wereldoorlog, waarbij hij vaststelde dat priesters zich daadwerkelijk inzetten om het leed van de soldaten te verzachten. Opmerkelijk is ook dat naarmate Galsworthy ouder werd zijn waardering voor kathedralen toenam. Hij beschrijft ze als kunstwerken, overblijfselen van een roemrucht verleden, die hem rust geven en hem ruimte bieden voor bezinning.

De vraag dringt zich dan ook op waar Galsworthy’s weerzin tegen de kerk vandaan komt. Galsworthy zegt hierover zelf dat de wekelijkse kerkgang en het gebed hem nooit zodanig zijn opgedrongen, dat dit voor hem een traumatische ervaring was. Toch is de opmerking van Irene in Awakening (1920) over haar en Young Jolyons kerkbezoek tijdens hun jeugd veelbetekend: “Wij beiden gingen toen we klein waren. Misschien gingen wij wel toen we te klein waren.”

Evenals een aantal van zijn literaire voorgangers beschrijft Galsworthy zijn kerkgangers in sombere kleuren. Hij wijst veelvuldig op het geringe aantal mensen dat ’s zondags ter kerke ging. Daarnaast stelt hij de hypocrisie van de gegoede burgerij aan de kaak en toont hij de kloof die bestond tussen de dagelijkse werkelijkheid van de kerkgangers en de verheven woorden van hun geestelijk leiders. Het beeld dat Galsworthy van de dominees schetst is gedeeltelijk gebaseerd op de positie die zij aan het eind van de negentiende eeuw bekleedden. Er waren maar weinigen die in goeden doen waren en hun inkomen hing af van de omvang van hun parochie. “Curates” hadden het zo mogelijk nog zwaarder en moesten regelmatig gebruik maken van liefdadige instellingen om hun gezin te kunnen onderhouden. Ook binnen de eigen familiekring had Galsworthy kennis gemaakt met geestelijken: zijn oom Lionel, die door Galsworthy’s vader als “dogmatisch” werd bestempeld, en zijn oom Robert, die een gezin had van twaalf kinderen. Zij beiden stonden dan ook model voor de vele dominees in Galsworthy’s werk.

Het is vooral de dubbele moraal van de geestelijken die Galsworthy aan de kaak stelt. Desalniettemin zien we in de loop der jaren een toenemende sympathie ontstaan voor deze vertegenwoordigers van de kerk. Galsworthy besefte welk een psychologische worsteling sommigen van hen ondergingen, en wat voor rol sommigen van hen speelden in de sloppenwijken van Londen of in de loopgraven tijdens de oorlog. Het is hun twijfel over het bestaan van God en hun vragen naar het wezen van de mens, gevoegd bij de keuze om zich in te zetten voor het welzijn van de medemens, die Galsworthy’s cynisme en antiklerikale gevoelens geleidelijk doen verzachten. Het rolmodel dat hij daarvoor ontwikkelt is Hilary Cherell, de “slum priest”, die Galsworthy in de laatste drie Forsyte romans ten tonele voert.

(6)

af waarom de kerk zich niet krachtiger verzet heeft tegen een naderende oorlog, daar waar pacifisme het kenmerk van het christendom zou moeten zijn. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kenmerkt hij dan ook als het “bankroet van het christendom”. Galsworthy heeft niets op met de orthodoxe geloofsbeleving van de “Nonconformists” en verwerpt hun geestelijk leiders, zoals John Wesley en William Booth. Ook deze afkeer ontleent hij in grote mate aan zijn literaire voorgangers.

In zijn werk roept Galsworthy op te komen tot een vernieuwd en geseculariseerd christendom vanuit oprechte humanitaire gevoelens. Hij sympathiseerde met de armen en onderdrukten en vond dat het socialisme de beste oplossing bood voor de sociale problemen van zijn tijd. Zijn strijd voor een menswaardig bestaan voor allen was echter niet ingegeven door politieke voorkeuren. Hoewel hij zich verwant voelde met het gedachtegoed van de Fabians, dat uitging van geleidelijke sociale hervormingen, was Galsworthy, in wezen, apolitiek. De wijze waarop met name Dickens en Maupassant schrijven over het leven in de krottenwijken en de arbeidsomstandigheden waaronder vrouwen en kinderen veelal werkten, had Galsworthy aangezet om deze thema’s ook tot de zijne te maken. Hij werd daarin tevens gesterkt door het werk van de toneelschrijvers die hem enkele jaren voorgingen, zoals Bernard Shaw.

Galsworthy gelooft niet meer in het dogmatische christendom van de gevestigde kerk, maar kent daarentegen een “gedemystificeerd geloof”, een nieuw geloof van “onbaatzuchtige menselijkheid”, hetgeen hij uiteindelijk betitelt als een “ethisch christendom”. Het waren daarbij met name de romans van Dickens, en Tolstoys The Kingdom of God is Within You (1894) die voor hem, ten aanzien van dit punt, een belangrijke bron van inspiratie vormden.

Galsworthy bekritiseert de maatschappij vanwege haar dubbele moraal ten aanzien van gemeenschap voor het huwelijk, overspel, echtscheiding en prostitutie. Galsworthy’s creativiteit werd echter met name gevoed door thema’s zoals het liefdeloze huwelijk, het kerkelijk huwelijk en de onverbreekbare huwelijksband. Hij wijst daarbij veelvuldig op de verstandshuwelijken zoals hij deze in zijn omgeving waarnam, die, ondanks dat beide echtelieden daarin ongelukkig waren, niet werden ontbonden. Dit werd veroorzaakt door de schande die dit met zich mee zou brengen en het onwrikbare standpunt van de kerk, dat het huwelijk niet ontbonden kon worden. Galsworthy verwerpt het sacrale karakter van het huwelijk, zoals dit was vastgelegd in The Book of Common Prayer, mede vanwege het feit dat dit de ondergeschikte positie van de vrouw zo sterk benadrukte. Galsworthy stelt keer op keer de vraag waarom het continueren van een liefdeloos huwelijk niet even zondig is als het verbreken ervan. Naarmate de jaren verstrijken, zien we een geleidelijke verschuiving van Galsworthy’s kritiek op de kerk ten aanzien van het echtscheidingsvraagstuk, naar zijn kritiek op de staat voor de traagheid waarmee de hervormingen in het huwelijksrecht werden doorgevoerd. Het was hem duidelijk dat het niet langer de kerk was die deze hervormingen tegenhield, maar de moraal van de gevestigde klasse.

(7)

hier en nu. Tussen 1910 en 1920 wordt zijn denken meer filosofisch van aard, en dit vertaalt zich ten aanzien van het vraagstuk rond leven en dood naar gevoelens van verlies en nostalgie. Bij het naderen van zijn eigen dood in 1933 zien we hoe Galsworthy spreekt over de dood als “darkness” en “nothingness”. Wat overblijft, is Galsworthy’s heilig geloof in het leven, in het hier en nu. Wederom waren het de schrijvers uit de negentiende eeuw die hem de antwoorden gaven op zijn vragen. Niet dat zij het mysterie konden oplossen, maar wel brachten zij een demystificatie aan die Galsworthy zocht.

Galsworthy respecteerde de Bijbel als een literair werk. Hij was bekend met Herbert Spencers en Thomas Huxleys mening dat de Bijbel niet letterlijk genomen moest worden, en met Matthew Arnolds opmerking dat theologen de Bijbel verkeerd uitlegden. Rond 1890 werd een heftige discussie gevoerd over dit thema en dit leidde uiteindelijk tot een ingezonden brief in The Times waarin een aantal prominente Engelse geestelijken zich uitsprak voor de “truth of Holy Scripture”. Dit was het religieuze klimaat waarin Galsworthy zijn loopbaan als schrijver begon.

Galsworthy ontkent weliswaar het bestaan van God en de goddelijkheid van Christus, maar heeft wel grote waardering voor de spreuken van Christus in de Bergrede (Evangelie van Matteüs), vanwege de menselijke en universele waarden die daaruit spreken. Uit Galsworthy’s werk komt tevens een opmerkelijke belangstelling naar voren voor het begrip “erfzonde”. Mijn onderzoek toont aan dat dit een aspect raakt in het karakter van Galsworthy waar minder over bekend is: zijn onvervulde verlangens en de uiteindelijke acceptatie van de zwakten van de mens en daarmee ook zijn eigen zwakten.

Nooit heeft Galsworthy tijdens zijn loopbaan als schrijver uiting gegeven aan een geloof in de antropomorfische God van het christelijke geloof, met uitzondering van het gedicht “The Valley of Death”. Galsworthy’s geloof in een godheid ontwikkelt zich vanuit de pantheïstische gedachte dat God alom vertegenwoordigd is in de ‘Natuur’, via een geloof in hogere kosmische krachten, tot een verering van “the great wonders of Eternity.” Maar ook in een insect herkent hij de goddelijkheid en zo accepteert hij meer en meer het bestaan van een allesdoordringend en harmoniserend principe. Daarbij verwerpt hij te enen male de God van het Oude Testament, zoals hij dat bijvoorbeeld toont in zijn gedicht “The Dream”. Na de Eerste Wereldoorlog omarmt Galsworthy de denkbeelden van Henri Bergson die God ziet als een “eindeloze scheppingsdrang”, en verwoordt hij Spencers en Bergsons denkbeelden omtrent een godheid als een “bovenmenselijke, maar niet te bevatten, scheppende kracht die wij gewoon zijn ‘God’ te noemen”. Galsworthy verwerpt daarbij tevens het mysticisme en het theïsme, en stelt dat alleen ons geweten onze enige leidraad is.

(8)

bleef God voor Galsworthy de “helping of man by man”, een geloof waarnaar hij zijn hele leven heeft geprobeerd te handelen.

Galsworthy was in zekere zin een kind van twee tijdperken: de Victoriaanse tijd en de moderne tijd. In de Victoriaanse tijd was daar enerzijds de autoriteit van de kerk, anderzijds de worsteling tussen wetenschap en religie, waardoor Galsworthy die tijd kenmerkt als een “tijdperk zonder echt geloof”. Ook Galsworthy’s literaire voorgangers worstelden openlijk met hun religieuze twijfels en vertaalden deze naar agnosticisme, ongeloof, atheïsme en uiteindelijk humanisme. Het is met name in dit humanisme dat Galsworthy zich zo verwant voelde met zijn literaire voorgangers. Die verwantschap voelde hij bovenal ten aanzien van zijn vriend W.H. Hudson, die hij betitelt als “vaandeldrager van het nieuwe geloof”. Galsworthy noemt de periode na 1912 dan ook een “Derde Renaissance”, vanwege de geboorte van een nieuwe filosofie. Een filosofie die hij als het “enig mogelijke geloof” ziet. Een geloof dat zich richt op “vervolmaking”, niet vanuit een hoop op beloning in het hiernamaals, of uit angst voor bestraffing, maar alleen ter wille van die “vervolmaking”. Galsworthy voorspelt daarbij dat dit geloof de traditionele godsdienst snel zal verdringen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Laten we God niet beroven van de eer die Hem toekomt en laten we onze zielen niet beroven van een overvloedige zegen, door met onze mond te belijden dat we afhankelijk zijn van

Holst Arr.: Rodney Abriol

En Abba is de mooiste naam waarmee U wordt gekend Heel mijn leven blijft U bij mij, U die mijn Vader bent.. Ik geloof in Jezus, Zoon van God, de

Wanneer daar drie kernpunten genoemd worden, die bij belijdenis doen van belang zijn, komt dominee van Vlastuin niet verder dan: berouw hebben, de betekenis

„Voor wie zich niet laat overbluf- fen en eens rustig kijkt wat er nu helemaal klopt aan dit soort ar- gumenten, blijft er weinig over dat tegen het bestaan van God

Alles toch, wat men nieuwlings daartoe betrekkelijk in het licht heeft zien verschijnen, was niets anders, dan de oude, min of meer gevarieerde zang van Spaanschgezinde Schrijvers

Gerrit Krol, De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels.. Een goede roman is autobiografisch. Niet door de gebeurtenissen die erin beschreven worden, maar als verslag van de

Ondanks deze kritische conclu- sies wordt in het laatste deel van het hoofdstuk beargumenteerd dat een heroverweging van Phillips’ godsdienstfilosofie in het licht van