• No results found

tief van de onderneming

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "tief van de onderneming "

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

H. Versloot

Het rapport- V er dam in het perspec-

tief van de onderneming

Doel van dit artikel is, na te gaan hoe de voorstellen van de com- missie-Verdam zullen uitwerken in de praktijk van onze onder- nemingen, maar bovendien, hoe wij die voorstellen moeten waar- deren vanuit een visie op wat er van ondernemingen worden moet.

Drie uitgangspunten wil ik u voorstellen om van daaruit zo'n visie op te bouwen. In de eerste plaats een antwoord op de vraag wat een onderneming is: nl. die vorm van menselijke samenwerking tot één of ander maatschappelijk nut, waarin de rendabiliteit ge- hanteerd kan worden als vuistregel voor de werkwijze, en als maatstaf voor het succes der samenwerking. In de tweede plaats een antwoord op de vraag wat een werknemer is: nl. een mondig mens die in een dergelijke samenwerking deelneemt. In de derde plaats een antwoord op de vraag, waardoor economische machts- verhoudingen ontstaan: nl. door de relatieve schaarste van datgene wat men aan te bieden heeft. Elk van deze drie uitgangspunten vereist enige toelichting.

De onderneming

De onderneming is een vorm van menselijke samenwerking tot een of ander maatschappelijk nut, en wel die vorm waarin de rendabili- teit (het batige verschil tussen opbrengst en kosten, vergeleken bij het in de samenwerking geïnvesteerde vermogen) een goed han- teerbare vuistregel oplevert voor de ordening van die samenwer- king, en een goed hanteerbare maatstaf voor het succes der samen- werking.

Natuurlijk is de rendabiliteit niet steeds een goede maatstaf, en er kunnen velerlei correcties nodig zijn. Ook wordt het geïnves- teerde vermogen bij rendabiliteitsberekeningen vaak al te uitslui- tend gezien als geïnvesteerd geld-kapitaal, en onttrekt het ge- investeerde arbeids-vermogen, (zowel in de vormen van spier- kracht en toewijding, als ook van inventiviteit en besluitvaardig- heid), zich meestal te veel aan cijfermatige weergave om in de berekening van rendabiliteit opgenomen te worden. In elk geval echter laat het hanteren van de rendabiliteit als maatstaf van succes

(2)

een vergaande decentralisatie van beslissingsbevoegdheid toe, en met name wordt het hierdoor mogelijk dat vrije, zich zelf besturen- de ondernemingen een groot deel van de produktie van maat- schappelijk nuttige goederen en diensten verzorgen. Dat is een verheugende en waardevolle zaak. Een centraal tot in details geplande economische organisatie van onze samenleving zal mis- schien in een verdere ontwikkeling van de computer-techniek nog wel eens mogelijk worden, maar lijkt dan ook nog een gruwelijk schrikbeeld à la Orwells 1984.

Het streven naar continuïteit, dat men in vrijwel alle moderne, grote ondernemingen aantreft, is geen element waardoor onder- nemingen zich onderscheiden van andere menselijke organisaties.

Bovendien is het niet aan elke onderneming van de aanvang af eigen. Nog tamelijk veel ondernemingen worden opgezet als een combinatie van kapitaal en arbeid voor een welomschreven 'waag- stuk' van eenmalige aard. Uiteraard leidt eventueel succes tot herhaling, tot het zoeken van nieuwe objecten en tot het in stand houden van althans een deel van de succesvolle combinatie, zodat ten slotte toch de continuïteit van de combinatie een van haar streefdoelen kan gaan worden. Voor de moderne onderneming is het nastreven van continuïteit dus wel een haast algemeen gebrui- kelijke zaak, maar dat streven is noch noodzakelijk, noch onder- scheidend.

De onderneming zie ik dus als vorm van samenwerking tot maatschappelijk nut onder de werking van de vuistregel der renda- biliteit. Een paar contrasten kunnen dit verduidelijken. Ten eerste zijn er tal van vormen van samenwerking tot maatschappelijk nut, zelfs tot nut dat zich heel goed in economische termen laat uit- drukken, die niet op basis van de rendabiliteit worden of kunnen worden opgezet. Veelal zullen openbare nutsbedrijven eerder ver- liezen mijden dan winst nastreven, maar dat is nauwelijks een onderscheid tot de ondernemingen in het vrije bedrijf. Vele andere nuttigheden kunnen echter in het geheel niet tegen afgemeten prijzen worden geleverd, :wals handhaving van orde en bestrijding van wanorde. Daaronder vallen leger, politie, brandweer, veilig- heid van de weg, reinheid van bodem, water en lucht, en ook geestelijke en godsdienstige zorgen, het ordenen van arbeidsver- houdingen door vakverenigingen, het gestalte geven aan politieke inzichten door partijen. Allerlei overheids- en particuliere organen voorzien in dergelijke nuttigheden, en hebben daarvoor medewer- kers in dienst, die niet minder krachtig, toegewijd, inventief en be-

(3)

slissend werkzaam zijn in hun soms zeer grote bedrijven dan de werknemers in winst nastrevende ondernemingen.

Een tweede contrast tot de onderneming, als samenwerking tot het presteren van maatschappelijk nut onder de vuistregels der rendabiliteit, wordt gevormd door parasitaire organisaties; de be- drijven van roofridders, zeerovers en andere piraten. Hier functio- neert het rendabiliteitsprincipe wel als maatstaf van succes, maar het succes bestaat niet in eerste aanleg uit het tot stand brengen van maatschappelijk nut, maar uit het zich toeëigenen van ander- mans prestaties. Het is niet te ontkennen dat veel verschijnselen uit de nozemtijd van het vroege kapitalisme en de vroege staatsorde- ning in deze categorie thuishoren. De roofridder begon zijn slacht- offers te beschermen tegen andere rovers, de kaapvaarder ging produktieve handel drijven als hij specerijen veroverde in plaats van goud, en zo is de produktie van vrij wat maatschappelijke nuttigheden begonnen als toevallig neveneffect van gewone bruut- heid. Die ontwikkelingsgeschiedenis is in sommige kapitalistische zeden en gewoonten nog niet geheel onzichtbaar geworden.

De samenwerkende factoren

Met alle andere samenwerkingsvormen, de niet-rendabele en de parasitaire, heeft de onderneming een karaktertrek gemeen, nl. dat in de samenwerking twee functies zijn te onderscheiden: het ter beschikking stellen van kapitaal, en het inbrengen in een of andere vorm, al dan niet tegelijk met een kapitaalsbijdrage, van arbeid.

Is ondernemerschap, managerschap of leiding een afzonderlijk te onderscheiden factor van inbreng? Zij die een dergelijke factor wensen te onderscheiden, hebben daarbij een ideologisch belang, zo niet erger, maar zij kunnen zeker niet de logica aan hun zijde vinden. De ondernemer, de manager verricht werk. Daarin behoren inventiviteit, toewijding en besluitvaardigheid een relatief hoog aandeel te nemen, maar dat is slechts een gradueel onderscheid met andere werkers in dezelfde gemeenschap. Als niet iedere werker zijn stuk verantwoordelijkheid, inventiviteit en besluitvaardigheid inbrengt, al naar zijn functie, dat wil dus zeggen als niet ieder zijn deel van het ondernemerschap opbrengt, schiet het ondernemer- schap in de onderneming te kort, en is de onderneming niet zo ren- dabel als zij zijn kan. Dan gaat zij lijden aan inefficiëntie, gebrek aan slagvaardigheid, verspilling in allerlei vorm, al was het alleen door het voortdurende toezicht op allerlei details, het voortdurend ontstaan en overwinnen van inwendige wrijvingen en andere on- doelmatigheden.

(4)

Dat doet natuurlijk niets af aan de noodzaak van functieverde- ling, afgrenzing van taken en bevoegdheden en wat dies meer zij.

Als allen elk ieder detail willen regelen, is er geen sprake van een georganiseerde samenwerking, maar alleen van een dringende en door elkaar joelende meute.

Dit geldt mutatis mutandis voor de andere samenwerkingsvor- men met dezelfde kracht.

De onderneming als voorwerp van bezit; infrastructuur

Als een onderneming een samenwerkingsvorm is - en bijna ieder- een is bereid om dat te beamen als een van de veelvuldigst in- getrapte open deuren van onze tijd - hoe kan men dan eigenaar van een onderneming zijn? Blijkbaar gebruiken wij de term ook nog in een andere betekenis, nl. als het substraat van kapitaals- goederen en vermogensverhoudingen dat door de kapitaalverschaf- fers in de samenwerking is ingebracht en daaraan ten grondslag is gelegd; als de infrastructuur dus van die samenwerking.

Die dubbelzinnigheid van het woord onderneming in onze door het kapitalisme gevormde en doordrenkte spraakgebruik heeft soms verstrekkende gevolgen. Als de term 'onderneming' een verzameling van vermogens-rechtelijke verhoudingen aanduidt tot goederen en mensen, dan is de verleiding groot om het complex van rechtsregels dat dergelijke vermogensverhoudingen beheerst, te gaan zien als ondernemingsrecht. Die neiging is vooral daarom zo groot, omdat het de facto veelal de kapitaalverschaffer was en is die de onder- neming in het leven roept, en die de samenwerking in de onder- neming organiseert door mensen in dienstbetrekking tot zich te stellen.

Dat is al zo van uit verre tijden overgeleverd. De heer in de nieuwtestamentische gelijkenissen beschikt over de talenten; hij stelt zijn vertrouwde lijfeigenen aan tot rentmeester (manager in onze huidige ideologische termen, maar dikwijls daarom niet min- der lijfeigene, noch minder vertrouwd). De rentmeester neemt de beslissingen en huurt de dagloners, de heer vordert verantwoor- ding van de rentmeester. Dat daarbij het Nieuwe Testament de dagloners ruimhartig tegemoetkomt, maar meestal de rentmeesters nogal streng behandelt, is een opvallende afwijking van de ideologie van het managerisme.

Maar deze figuur van de kapitaalbezitter die zelf of door middel van zijn rentmeesters personeel in dienst neemt, en die de bezitter is van zijn onderneming, is niet de enige mogelijke en ook niet de enige praktisch gebruikte ondernemingsconstructie. Ons eigen

(5)

rechtsstelsel kent vennootschappen onder firma, waarin de ene ven- noot kapitaal, de andere alleen arbeid inbrengt, en beiden de zaken der vennootschap als partners besturen. De coöperatie tussen medewerkers is een andere mogelijke rechtsfiguur, en zelfs binnen de n.v. is het mogelijk aandelen in de kapitaalsvoorrechten te geven aan medewerkers, niet alleen voor hun inbreng aan eventueel kapitaal, maar ook voor hun inbreng aan arbeid, hetzij als oprichter of anderszins.

Laten wij kortweg vaststellen dat de n.v. een rechtsvorm is die dikwijls dient om een onderneming te drijven, maar ook tot geheel andere doeleinden kan dienen, b.v. tot belegging van gelden in geldleningen aan derden, tot ontduiking van rechten van derden, of tot welk ander doel ook waartoe een vermogensrechtelijke con- structie in het algemeen bij machte is te dienen: nl. het vermogens- beheer. Een herziening van het recht omtrent de n.v. kan gevolgen hebben voor een aantal, zelfs voor vele ondernemingen, maar haar.

zoals de commissie-V er dam doet, aan te dienen als een herziening van het ondernemingsrecht is op zijn minst een tamelijk kapitalis- tische denkfout, die niet geëxcuseerd kan worden door de opmer- king dat in die voorstellen ook kleine stukjes recht omtrent coöpera- ties en ondernemingsraden betrokken zijn.

Andere structuren in de onderneming (hiërarchische structuur en kaderstructuur)

Het feit dat de factor kapitaal in de onderneming een eigen struc- tuur vertoont, opent het oog voor de herkenning van enkele andere structuren. Allereerst voor de eigen structuur van de factor arbeid:

de onderneming als werkgemeenschap. Tegenover de infrastruc- tuur, de kapitaalgrondslag der werkzaamheden in ondernemings- verband, kan deze werkgemeenschap aangeduid worden als de hiërarchische structuur: management aan de top, leiding gevend aan alle medewerkers, die door allerlei ingewikkelde patronen van functiescheiding, specialisatie, lijngezag en stafverband verbonden zijn.

De eigen ·vergadering' van de factor arbeid is de ondernemings- raad, waarin men overigens niet samenkomt met de ondernemer, maar met de rentmeester/manager, die zelf tot de factor arbeid behoort. De eigen vergadering van de factor kapitaal is de aan- deelhoudersvergadering, waarin de rentmeester/manager verant- woording aflegt en opdrachten ontvangt.

Beide delen: infrastructuur en hiërarchische structuur zijn op elkaar afgestemd door een aantal voor de onderneming existentiële

(6)

beslissingen: die nl. omtrent doel, omvang en levensduur der on- derneming, de beslissingen omtrent de gezagskern der hiërarchi- sche structuur en de verhouding tussen dat gezag en de infrastmc- tuur, en de beslissingen inzake de verdeling van het produkt (de toegevoegde waarde) over lonen, tantièmes, dividenden en reserves.

Dit systeem van existentiële beslissingen, dat voortdurend her- ziening en aanpassing nodig kan hebben, kan ter onderscheiding van beide eerstgenoemde stmcturen aangeduid worden als de kaderstructuur der onderneming. Het omvat de beslissingen en be- voegdheden tot beslissingen die gewoonlijk in statuten en dergelijke stukken worden vastgelegd, en die de onderneming als samenwer- kingsverband van kapitaal en arbeid constitueren.

Wij zien dus drie aspecten van de onderneming, die elk voor zich met het woord onderneming aangeduid kunnen worden:

a. De vermogensverhoudingen en -objecten, tezamen de infra- structuur, beheerst door vermogensrechtelijke ordeningen;

b. de werkverhoudingen en -subjecten, tezamen de hiërarchische structuur, beheerst door arbeidsrechtelijke ordeningen;

c. het deze beide structuren coördinerende systeem van beslis- singen en bevoegdheden, tezamen de kaderstructuur; deze zouden het typische onderwerp moeten zijn van ondernemingsrechtelijke ordeningen.

De mondigheid van de werknemer

Ons eerste uitgangspunt was de waardering van de onderneming als die vorm van samenwerking waarin de rendabiliteit als vuist- regel dienst kan doen. Het tweede betrof de mondigheid van de medewerkers in die samenwerkingsvorm.

Eén aspect daarvan is reeds genoemd: als niet de medewerker mee ondernemer, manager is, schiet de onderneming als geheel te kort.

Mondigheid is niet alleen een noodzakelijke voorwaarde voor samenwerking, maar ook een postulaat. Dat iedere medewerker principieel mondig is, beduidt niet dat nu ook zijn oordeelsvermo- gen en zijn kennis voldoende is voor elke aan hem mogelijk te stellen eis. Ook een mondige medewerker heeft ervaring en informatie nodig, en natuurlijk kan hij, met alle ervaring en informatie, blun- deren in zijn oordeel. Teken van mondigheid is juist dat hij blunders mág maken, maar daar dan ook de gevolgen van moet dragen.

Daarentegen behoeft hij niet meer de gevolgen van de blunders van zijn voogden op zich te nemen!

254

(7)

Aan de bewering dat de werknemers niet tot medezeggenschap in staat zijn, hebben we dan ook niet zwaar te tillen. Zou het waar zijn, dan moeten zij zo snel mogelijk en zo goed mogelijk, door in- formatie en ervaring, in staat gesteld worden hun mondigheid te dragen. Belangrijk is overigens dat wie als mondig man behandeld wordt, ook vrij snel mondig reageert - en omgekeerd. Iedere ver- onderstelling die wij op dit punt aan onze houding tegenover onze medemensen ten grondslag leggen, maakt zich zelf waar. Wie gelooft dat hij alleen onmondigen zal vinden en zich daarnaar ge- draagt, zal ook hoofdzakelijk onmondige reacties ontmoeten. Het is daarentegen verrassend voor wie dat voor het eerst probeert, dat een bejegening als mondig man ook het antwoord van een mondig man uitlokt.

Schaarste als machtsfactor

De medewerkers zijn mondig. Toch is de macht in de onderneming meestal niet hun deel. Voor zover dat de macht over de werkzaam- heden betreft, is dat ook niet zo vreemd; samenwerking vereist meestal slagvaardige ordening, en als het om ondernemingen gaat, moet die ordening wel een hiërarchische zijn.

Maar naast de macht over de werkzaamheden is er ook nog de macht over de onderneming zelf; over haar omvang en haar voort- bestaan, en over de verdeling van de opbrengsten, dus over haar kaderstructuur. Op deze punten valt de macht dikwijls toe aan de kapitaalverstrekker, de financier, waarbij de factor arbeid meestal wel genoegen moet nemen met wat de ander overlaat.

Dat lijkt uiteindelijk een gevolg van relatieve schaarste. Als en voor zolang kapitaal schaars beschikbaar is, en arbeid overvloedig, is de macht in economische besturings- en verdelingsprocessen aan degene die kapitaal beschikbaar stelt.

Als en voor zolang arbeid schaars is en kapitaal overvloedig, is de macht aan wie arbeid beschikbaar stelt.

Het gaat daarbij natuurlijk om relatieve waarden, die wel worden beïnvloed door de algemene economische en technische ontwikke- ling, maar die toch in elke afzonderlijke situatie verschillend zijn.

Het kan ook voor verschillende soorten kapitaal verschillend liggen, evenzeer als voor verschillende soorten arbeid. Als weliswaar risico- mijdend kapitaal schaars is, maar risicodragend kapitaal nog schaar- ser, ligt de macht in hoofdzaak bij dit laatste. Het managerisme dankt zijn ideologische opkomst stellig aan de relatieve schaarste van begaafde ondernemingsleiders.

Wij zijn aan relatieve schaarste van risicodragend kapitaal ge-

(8)

durende de gehele opkomst en bloei van het kapitalisme zo gewend geraakt, dat we bijna dagelijks de overmacht van kapitaalverschaf- fers aanvaard zien als geldend recht, en dan niet alleen als de feitelijke regeling van de machtsverhouding in een gegeven con- crete situatie, maar als iets dat zo hoort, altijd zo geweest is en altijd zo moet blijven. Daar kunnen allerlei ideologische en theologische voorstellingen bijgesleept worden, en zeker allerlei opvattingen over het geheiligde recht van de eigendom.

Nu zal ik de laatste zijn om iets van de heiligheid van het recht op de eigendom af te willen dingen; een geordende maatschappij is zonder taboes van die strekking finaal onmogelijk. Maar niets geeft de kapitaalverschaffers in een gemengde menselijke samen- werking het onaantastbare recht om, boven en behalve de beslis- sing dat zij daaraan met kapitaal willen meewerken of ophouden mee te werken, ook nog die samenwerking eenzijdig te ordenen en te exploiteren.

Met het recht van de eigendom heeft dat niets te maken, alleen met het feit dat de machtsverhoudingen in die samenwerking ten gevolge van relatieve schaarste toevallig zo liggen. Er zijn dan ook feitelijke voorbeelden van situaties waar de machtsverhoudingen toevallig anders liggen, en dus andere rechtsvormen voor de samen- werking zijn gekozen; niemand die zich daarover kwaad maakt.

Het verheugende verschijnsel doet zich nu in Nederland voor dat arbeid schaars geweest is gedurende vele jaren in allerlei soorten van arbeid. Een enkele onderneming is zelfs gestrand bij gebrek niet aan kapitaal maar aan arbeid.

Kennelijk is het overwicht van de kapitaalschaarste sterk ver- minderd, en blijkt er telkens opnieuw in bepaalde situaties een kenteringspunt bereikt, waarin ten slotte de arbeidsschaarste groter was dan de kapitaalschaarste. Voorlopig is dat alleen proefonder- vindelijk vast te stellen, door aftasten en proberen, maar het is zicht- baar in de langzaam verschuivende verdeling van de ondernemings- baten over kapitaal en arbeid, het is zichtbaar in toenemende men- selijke waardering voor de factor arbeid, en het is zichtbaar in de kregeligheid waarmee de bezitters van langzaam verouderende overmachtsposities op de ondermijning daarvan reageren.

Visie op een toekomst

Waartoe moet nu de ervaring van de afnemende relatieve kapitaal- schaarste leiden in onze visie op de onderneming als samenwer- kingsvorm van mondige mensen? Moeten wij een kentering naar relatieve arbeidsschaarste als definitief kenmerk van een komend

(9)

tijdperk verwachten, bevorderen, uitbuiten? Het lijkt mij onwaar- schijnlijk. Kapitaal moet moeizaam gevormd worden in een om- vang die met de meeste technische ontwikkelingen toeneemt; kapi- taal kan dus zonder enige moeite schaars worden. Arbeid kan zich zelf meestal niet schaars maken, en een relatieve arbeidsschaarste zal dus steeds een kwetsbare zaak zijn, die de neiging heeft zich zelf op te heffen als arbeidsoverwicht de kapitaalvorming zou doen verwaarlozen of onaantrekkelijk zou maken.

Wat wij hopen kunnen en nastreven mogen, is het behoud van een situatie die zo dicht mogelijk bij het kenteringspunt blijft, waar kapitaal en arbeid elkaar als onmisbare en moeilijk vervang- bare partners moeten blijven erkennen en in evenwicht houden.

Onze eerste taak is vervolgens dat machtsevenwicht te besten- digen door passende organisatievormen, opdat niet bij kleine ver- schuivingen grote lawines gaan rollen.

Er is, zoals hiervóór al werd betoogd, geen enkele rechtsgrond waarom in een onderneming de kaderstructuur volledig in handen der kapitaalverschaffers zou moeten zijn.

Die rechtsgrond ligt niet in een verschil in mondigheid; evenmin is er een wezenlijk verschil in bekwaamheid. Er zijn natuurlijk onder werknemers economische imbecielen te vinden, maar die zijn er evengoed onder de kapitaalverschaffers. De binding tussen kapi- taalverschaffers en onderneming is ook niet een wezenlijk andere dan die tussen arbeiders en onderneming. Er zijn uiterst losse bin- dingen: van speculanten en tijdelijke beleggers, die gedurende korte tijd een aandeel houden; en van arbeiders die reeds bij het aangaan van hun arbeidsovereenkomst overdenken (soms wel moe- ten overdenken) hoe zij een volgende baas zullen vinden. Er zijn ook heel vaste bindingen, van aandeelhouders die een groot deel van hun vermogen, en van hun toewijding, aan de onderneming verschaften, en ook, in precies dezelfde termen, van werknemers.

Aan beide kanten kunnen er zwaar wegende gevoelswaarden be- staan die de binding versterken, of kan iedere gevoelsband ont- breken.

Ook de risico's en belangen zijn gelijkwaardig. Als een onder- neming komt te vallen, kan een aandeelhouder natuurlijk zijn ver- mogen verspelen, maar een werknemer zijn carrière en alles wat zijn ervaring waardevol maakte. Aandeelhouders en arbeiders kun- nen soms ook een onderneming verlaten met winst voor hun respectieve vermogens: geldelijk vermogen of arbeidsvermogen.

De overeenstemmende aspecten raken verduisterd als men een groot man van de ene soort zet tegenover een klein man van de

257

(10)

andere, maar dat is nooit een juiste vergelijking. De grote is dan in staat de kleine uit te buiten, en kan het in alle kortzichtigheid voor- lopig als zijn belang beschouwen dat hij die kleine inderdaad uit- buit. Dat geldt zowel in de verhouding van grote kapitaalbezitter tot kleine arbeiders, als in die van grote slimme manipulator (ook een arbeider, dikwijls manager) tot kleine kapitaalverschaffers.

Het opvallende is, dat de belangentegenstellingen vrijwel steeds pas naar voren komen als het einde van de onderneming in zicht is of overwogen kan worden, en als men nog slechts belangen op korte termijn heeft bij de andere ondernemingsgenoten. Het gelijk- richtende effect van het streven naar continuïteit en rendabiliteit is bij het dreigende einde der onderneming ten enenmale ver- dwenen.

Ons klassieke beeld van de essentiële tegenstelling tussen kapitaal en arbeid dateert uit een periode waarin ondernemingen waag- stukken waren van een of enkele kapitaalbezitters, die zelf hun bedrijven bestuurden en zich in voortdurend economisch gevaar bevonden. Dergelijke ondernemingen bestaan nog steeds, maar in het grootste deel van ons bedrijfsleven zien wij veeleer grote, continue en tamelijk goed beveiligde instellingen, die op lange termijn gedacht zijn en waarin op lange termijn gedacht wordt.

Daarin is een grote mate van evenwijdigheid te herkennen tussen de belangen van groot en klein, en tussen de belangen van kapitaal en arbeid - gelijkelijk gericht op continuïteit en rendabiliteit.

Ons beeld van de grote kapitalist die de kleine arbeider ringeloort is een erfelijke belasting, die nog slechts opgaat voor grenssituaties van de aard die de heer Zwolsman ons getoond heeft - en waarin dan de kapitaalverschaffer niet alleen de dagloners ringeloort maar ook de rentmeesters! Voor de gewone praktijk gaat ons erfelijke beeld niet meer op.

Des te meer reden is er voor onze stelling dat er geen rechtsgrond bestaat voor kapitaaloverwicht op de kaderstructuur van de samen- werking in ondernemingsverband - er zijn slechts feitelijke gron- den, en die beginnen te tanen.

Een gelijkwaardige invloed op die kaderstructuur te waarborgen voor kapitaal en arbeid is dus de opgave die in onze tijd vervuld moet worden en, naar het schijnt, vervuld kan worden.

Niet alleen voor ondernemingen

Die opgave geldt niet alleen de ondernemingen, waarin de renda- biliteit als vuistregel gehanteerd wordt. Als medewerkers mondig zijn - en dat zijn zij, meen ik, in ons aller ogen - dan gaat dat ook

258

(11)

op voor andere samenwerkingsvormen, zowel voor verliesmijdende bedrijven zoals openbare nutsbedrijven, als ook voor dienstverle- nende bedrijven die geen tegenprestatie ontvangen, maar hun middelen ontlenen aan openbare of particuliere fondsen.

Met andere woorden: de overheid of de particuliere instantie die voor een dergelijk bedrijf middelen verstrekt, zal, evengoed als de kapitaalverschaffer voor een onderneming, aan zijn of haar mon- dige medewerkers medezeggenschap moeten geven in de betrokken kaderstructuur.

Daarbij helpt geen beroep op de maatschappelijke functie van deze middelenverstrekkers. Die maatschappelijke functie heeft de kapitalist ook; voor hem bestaat die functie uit het mede bestemmen van geldmiddelen tot een maatschappelijk nuttig doel, en hij kan die functie zonder overheidsgezag uitoefenen, omdat de rendabili- teit zo'n bruikbare vuistregel is om (behoudens de takijke nood- zakelijke correcties) dat maatschappelijk nut der toegekende be- stemming te toetsen. Maar die rendabiliteit is het resultaat van gemeenschappelijke inspanning van kapitaal en arbeid - en beide, kapitaal én arbeid, zullen die toetssteen ook tezamen moeten han- teren.

Voor de verliesmijdende en de gesubsidieerde bedrijven geldt precies hetzelfde; de toetssteen waaraan beoordeeld moet worden of de gezamenlijke inspanning van materiële middelen en arbeid vruchtbaar is, ligt weliswaar moeilijker, maar ook hier is, als de medewerker mondig is - en dat is hij immers - het hanteren van die toetssteen en daarmee het oordelen over de kaderstructuur een zaak van beide partijen: middelenverschaffer én medewerkers.

Paritaire invloed op de kaderstructuur voor elk der beide samen- werkende factoren, kapitaal en arbeid, in elke samenwerkingsvorm van deze aard, tot stand te brengen en te bevestigen - dat lijkt mij dus het perspectief waartegen wij de arbeid van de commissie- Verdam hebben te bezien, nu, in een samenleving waarin de werk- nemers mondig geacht worden, de relatieve kapitaalschaarste blijkt af te nemen.

De werknemerscommissarissen De voorstellen Verdam

De voorstellen der commissie-Verdam kan men samenvattend op- sommen als

a. versterking van de inspraak der gewone kapitaalverstrekkers door betere informatie (publikatie jaarstukken), (geldend voor n.v.,

(12)

coöp. verg., onderlinge waarborgver. en landbouwkredietbank).

b. versterking van controle door een enquêterecht, tevens voor vakorganisaties, de OR gehoord. (Geldend voor n.v. en coöp. verg.) c. verduidelijking van de positie der commissarissen in een n.v.

d. uitbreiding van de bevoegdheid der ondernemingsraden (uit- nodigen van deskundigen, raadpleging over gevolgen van voor de werknemers ingrijpende maatregelen, bespreking jaarstukken, ver- gadering met commissarissen).

e. herziening van de taak van commissarissen en instelling van een werknemerscommissaris (alleen voor open n.v.'s).

Voor het functioneren van de onderneming als samenwerking tussen kapitaal en arbeid zijn de voorstellen omtrent de publikatie van jaarstukken, de positie van aandeelhouders en certificaathou- ders en die over de benoeming en taak van gewone commissarissen praktisch zonder betekenis. De voorstellen betreffende de onder- nemingsraad bevatten enkele kleine winstpuntjes, maar zijn zo on- beduidend, dat er hier niets over gezegd behoeft te worden.

Het kernpunt wordt vanuit ons gezichtspunt gevormd door de voorstellen omtrent het enquêterecht voor de werknemers met het daaraan verbonden rechterlijk ingrijpen, en het voorstel omtrent de benoeming van werknemerscommissarissen en de daaraan ver- bonden nieuwe taakverdeling tussen commissarissen en algemene aandeelhoudersvergadering.

Deze laatste groep voorstellen gaat het verst en haar wil ik daarom vooropstellen; uiteraard is zij ook het meest omstreden.

Waar zij op neerkomen is, kort samengevat: 'het college van commissarissen van een open n.v. krijgt als college een vetorecht ten aanzien van beslissingen o.m. over de kaderstructuur der onder- neming; een of twee commissarissen worden als pennanente min- derheid gekozen door de werknemers, echter uit kandidaten buiten de sfeer van de onderneming.'

Het meest opvallende aan dit voorstel is de beperking tot open n.v.'s, en de daarvoor gegeven rechtsgrond. Die rechtsgrond komt al voor in het eerste WBS-rapport over deze materie, en het is alleen maar te betreuren dat dat rapport zoveel school gemaakt heeft. Het is de gedachte dat de leiding in deze n.v.'s in hoge mate autonoom is geworden en de aandeelhouders zich niet meer met de dagelijkse gang van zaken bemoeien (volgens de commissie-Verdam), dat de 'bezitters' van de onderneming hun controlerechten niet meer uit- oefenen, en directeuren en commissarissen jegens hen nauwelijks meer verantwoording schuldig kunnen heten (WBS-commissie).

(13)

Nu geloof ik niet dat de gang van zaken beter of bemoedigender zou zijn als grote aantallen kleine aandeelhouders wél zouden trach- ten zich met de dagelijkse gang van zaken in een onderneming te bemoeien, evenmin als het mij zou kunnen verheugen wanneer grote aantallen verenigingsleden of staatsburgers dat zouden doen ten aanzien van de dagelijkse leiding door hun besturen of overheden.

Het gaat aandeelhouder, lid en burger in hun organisaties om hoofdlijnen en resultaten, en als het goed is, vooral om die existen- tiële beslissingen die ik tot de kaderstructuur reken.

Voor wat betreft hoofdlijnen en resultaten hebben de aandeel- houders en certificaathouders een veel krachtiger middel dan de algemene vergadering bij de hand om hun opinie kenbaar te maken, nl. de beurs. Relatief weinig aandelen ten verkoop aanbieden heeft, als het publiek dezelfde indrukken heft als de aandeelhouders, een veel imposanter resultaat dan een zelfde aantal stemmen op de algemene vergadering. De voorstellen van de commissie-Verdam over de jaarverslaggeving hebben de strekking de beurs beter ge- sc.;hikt te maken tot dit doel; in dezelfde mate echter wordt de algemene vergadering daardoor als instrument van controle op hoofdlijnen en resultaten van het gevoerde beheer minder belang- rijk.

Het knelpunt is ook voor de aandeelhouders de bevoegdheid tot beslissingen over de kaderstructuur: doel, omvang, levensduur en gezagscentrum van de onderneming. Ook op dat punt functioneert de algemene vergadering slecht, en maakt de aandeelhouder zelden van zijn rechten gebruik, zo hij die al heeft en zij niet zijn voorbe- houden aan een of andere door een oligarchische clausule bevoor- rechte groep aandeelhouders. Is dat nu inderdaad een reden om de aandeelhouder van die resterende rechten te beroven, en die in handen te leggen van een college van commissarissen, dat gedeel- telijk buiten de aandeelhouders om gevormd wordt?

De aandeelhouders hebben bij hun beschikkingsrecht over de kaderstructuur van de onderneming een bijzonder groot belang, maar de kwestie lijkt veeleer, dat zij dat recht niet goed zelf kunnen uitoefenen. Dat hangt weer samen met de beurs. Doordat immers de democratie in een aandeelhoudersvergadering stemmen telt per gulden en niet per man, kan in principe een meerderheid ter alge- mene vergadering gekocht worden via de beurs; en dat zal juist gebeuren als het om existentiële beslissingen gaat, en met name als er kapers op de kust zijn die de onderneming b.v. ter wille van haar waardevolle geraamte aan onroerend goed willen overnemen ter

(14)

liquidatie, of die haar als concurrent door fusie of liquidatie willen uitschakelen.

Tegen dergelijke manoeuvres inzake existentiële beslissingen kan de gewone aandeelhouder geen verweermiddel vinden in zijn stem- recht op de algemene vergadering. De praktijk ontwierp een ander verweermiddel in de vorm van de oligarchische constructies. Deze zijn gebaseerd op het vertrouwen van de kleine aandeelhouder in oligarchen, van wie hij aanneemt dat zij zo nauw met hun eigen kapitaal en hun persoonlijke toewijding bij de onderneming be- trokken zijn, dat zij een beursoverval zullen afweren, en slechts dan tot gehele of gedeeltelijke fusie of liquidatie zullen overgaan als dat voor alle aandeelhouders de beste oplossing is. Kennelijk schijnen de aandeelhouders in de praktijk ook werkelijk dat vertrouwen te tonen, en is een oligarchische verschansing van de kaderstructuur eerder een aanbeveling dan een nadeel in hun ogen. Zij zullen wel eens bedrogen uitkomen als het privé-belang der grote 'verschanste meiers' tegenstrijdig is geworden aan dat der verspreide kleine aandeelhouders. In elk geval schijnt het toch wel geriefelijker om zich te begeven onder de bescherming van die verschanste meiers dan om rechtstreeks bloot te staan aan zich steeds in het geheim afspelende beursmanoeuvres.

De abdicatie van gewone aandeelhouders ten gunste van oligar- chen is dus in de eerste plaats niet een abdicatie ten gunste van directie en managers, al zullen deze soms dezelfde personen zijn, of de rentmeesters en getrouwe lijfeigenen van de oligarchen, maar het is een abdicatie ten gunste van grotere en machtiger aandeel- houders. In de tweede plaats kan die abdicatie niet worden uitge- legd als een gebrek aan waardering en belangstelling voor het recht over de kaderstructuur te beschikken, maar moet dit juist gezien worden als een der beste middelen om in onze kapitaal-jungle van dat recht profijt te trekken.

De rechtsgrond van de commissie-Verdam deugt daarom niet:

er is wel controle op de managers en bestuurders, en wel door de verschanste groot-aandeelhouders, die daarbij aanvaard worden door de kleinen als handelend namens hen. Er is alleen dan geen controle als de verschanste groot-aandeelhouders zelf als bestuur- ders van de onderneming optreden, maar dan is er ook geen onder- scheid met de grote familie n.v.'s en besloten n.v.'s.

Overigens kan de beperking tot de open n.v.'s nog wel aanvaard worden, maar slechts op taktische gronden: als een eerste, voor- zichtige en experimentele stap op een onderdeel van het terrein

(15)

waar aan het experiment een vorm kan worden gegeven die tamelijk goed bij de bestaande vormen aansluit.

Die vorm koos de commissie-Verdam in aansluiting aan het com- missariaat der n.v.'s, nadat het eerst aan commissarissen uitsluitende bevoegdheden had gegeven o.m. ten aanzien van de kaderstructuur, en wel in de vorm van een collectief vetorecht.

Van de zijde der vakbeweging beziet men deze vorm sceptisch, en had men de voorkeur gegeven aan een constructie met behulp van de ondernemingsraad. Het lijkt logisch om de inspraak van de factor arbeid b.v. te regelen in deze zin dat wijzigingen van de kaderstructuur slechts mogelijk zijn bij overeenstemming tussen aandeelhoudersvergadering en ondernemingsraad.

Theoretisch is zo'n constructie met behulp van onderling over- eenstemmende besluiten van twee vergaderingen, de kapitaalver- gadering en de arbeidsvergadering, wel aardig rond.

Zij zal alleen praktisch niet goed functioneren, omdat twee af- zonderlijke vergaderingen niet met elkaar kunnen onderhandelen, overleggen, formuleren en besluiten, en zeker niet in het tempo en met de volledigheid van informatie die bij dergelijke existentiële beslissingen vereist is.

De gedachte om vertrouwensmannen van beide vergaderingen met elkaar te verenigen in een gremium dat daartoe wel in staat is, lijkt daarom vruchtbaarder.

Het voorstel van de commissie-Verdam benadert deze gedachte maar ten halve. Het construeert wel het college van commissaris- sen als zo'n gremium, waarin de kapitaalscommissarissen ook in- derdaad de vertrouwensmannen zijn van de aandeelhoudersverga- dering; het plaatst echter de werknemerscommissaris in een struc- turele minderheid, en bovendien laat het hem niet door de onder- nemingsraad kiezen, maar in beginsel door de ongestructureerde massa der werknemers.

Dat laatste lijkt wel mooi, maar het verzwakt positie en betekenis van de ontworpen arbeiderscommissaris aanzienlijk. Hij kan immers alleen vruchtbaar werken als hij metterdaad vertrouwen geniet en weet te wekken. Daartoe wordt hij echter slechts genoopt, doordat het mogelijk is hem bij verval van vertrouwen uit zijn functie te zetten. En die mogelijkheid nu ontbreekt technisch vrijwel geheel als de ongestructureerde werknemersmassa hem benoemd heeft;

het zou alleen kunnen in de vorm van een soort motie van wantrou- wen die bij wege van referendum in stemming wordt gebracht. Dat zou bijzonder onaantrekkelijk zijn. Bovendien kan de ongestruc-

263

(16)

tureerde werknemersmassa hem niet vragen verantwoording te ko- men afleggen en verklaring te geven.

De ondernemingsraad kan dit alles wel, en de werknemerscom- missaris heeft alle reden en belang om de ondernemingsraad, als die hem afzetten kan, geïnformeerd te houden en voor te lichten.

Alleen een op het vertrouwen van de ondernemingsraad steunen- de werknemerscommissaris heeft recht en reden van bestaan, en dat is nog dwingender zolang niemand met dit gloednieuwe instituut ervaring heeft opgedaan.

Daarnaast betekent de relatie werknemerscommissaris-onder- nemingsraad een aanzienlijke vergroting van gewicht en betekenis voor de ondernemingsraad, en tegelijk een dwingende reden voor de ondernemingsraad om zelf het vertrouwen der werknemers te behouden.

De structurele minderheid van de werknemerscommissaris in zijn college van commissarissen wordt door de commissie-Verdam los- weg gemotiveerd als een bescheiden begin. Daar is iets voor te zeg- gen, vooral omdat aan het veto van het college een aantal beslis- singen zijn onderworpen die niet rechtstreeks de kaderstructuur ra- ken van de samenwerking, maar alleen de kapitaalsverhoudingen

(de infrastructuur). Er kan nooit reden zijn daarin paritaire zeg- gingsmacht op te eisen voor de factor arbeid.

Er zijn echter gewichtige redenen aan te voeren om zelfs in een experimenteel stadium toch iets verder te gaan. Als het nl. juist is dat in de voortgaande onderneming kapitaal en arbeid op dezelfde niveaus dezelfde of evenwijdige belangen hebben, kan juist in de werknemerscommissaris een betere bescherming gevonden worden voor de belangen der kleine aandeelhouders, dan nu via oligar- chische clausules het geval is. Rendabiliteit en continuïteit zijn de essentiële richtsnoeren van zowel werknemers als kapitaalbezitters;

beide essentiële belangen worden voor hen gemeenschappelijk be- dreigd door overvallers die het op fusie en/ of liquidatie aanleggen.

De bescherming die een verschanste meier biedt, is even betrek- kelijk als de bescherming die een in zijn burcht verschanste ridder in de jungle der middeleeuwen aan de omwonenden kon bieden.

Hij kon de strijd verliezen en als krijgsgevangene comfortabel ver- trekken, of hij kon zich laten uitkopen. Er kan voor de kleine aan- deelhouder een waardevolle bescherming liggen in een werknemers- commissaris die geen enkel belang te verkopen heeft, behalve zijn reputatie als eerbaar man. Maar dan moet deze als volkstribuun fungerende werknemerscommissaris niet een machteloze minder-

(17)

heid zijn, maar zelf op enkele essentiële punten een verschanste positie, dus een persoonlijk vetorecht, hebben. Dat zou dan met name moeten gelden de fusie, de ontbinding en de belangrijke inkrimping der onderneming. De wetenschap dat deze onafhanke- lijke en niet uitkoopbare commissaris, met zo'n vetorecht uitgerust, voor dezelfde belangen staat die ook de kleine aandeelhouder aan het hart gaan, zou die kleine aandeelhouder in het nieuwe instituut een belangrijke aanvulling kunnen doen zien van de oligarchische constructies. Het zou de beurswaarde niet schaden! Natuurlijk kan een vetorecht nooit een onderneming redden die eenvoudig door de harde economische feiten niet meer te redden is - men kan ook niet verwachten dat men een overstroming tegen kan houden door 'nee' te roepen. Maar wel biedt het vetorecht enige bescherming tegen speculanten en concurrenten die een greep naar de macht doen.

De stelling, dat ook de werknemers in de eerste plaats belang heb- ben bij rendabiliteit en continuïteit, houdt in dat er geen schokken te veiwachten zijn van de invoering van het voorstel-Verdam, en evenmin wonderen. Bij een normale bedrijfsuitoefening is er geen enkele reden om te verwachten dat kapitaalscommissarissen en werknemerscommissarissen een totaal verschillende, voor elkaar on- begrijpelijke taal zullen spreken. Het is bij de dreigende relatieve arbeidsschaarste zelfs te verwachten dat de kapitaalscommissaris- sen de werknemerscommissaris als een waardevolle aanvulling zul- len begroeten, indien hij er inderdaad in slaagt een samenwerking in vertrouwen tussen kapitaal en arbeid tot stand te brengen.

Belangentegenstellingen dreigen pas als liquidatie in zicht komt, en de stemming zou ontstaan van ratten die een zinkend schip ieder voor zich zo voordelig mogelijk trachten te verlaten. Onder die omstandigheden zal trouwens een vetorecht voor de werknemers- commissaris niet alleen noodzakelijk zijn als verweer tegen onrede- lijke aantasting van arbeidersbelangen, maar het zou hem ook kun- nen dienen om zijnerzijds kapitaalsbelangen onredelijk aan te tas- ten. Het lijkt daarom noodzakelijk aan dat vetorecht een beroeps- recht voor aandeelhouders te verbinden in een soort kort geding voor een tot dergelijke belangenafweging competente rechter.

Afgezien echter van de onderneming in doodsstrijd, zie ik slechts één reden waarom de werknemerscommissaris gevreesd zou kunnen worden door de huidige machthebbers. Economische macht draait dikwijls om de as van het beschikken over snelle, goede en geheime informatie. Zulke informatie is ook alweer schaars, en daarom in de

(18)

kapitaaljungle letterlijk goud waard, en de goede zede wil dat men dergelijke informatie aan zijn debiteuren ontlokt, aan zijn vrienden gunt en aan zijn tegenstanders onthoudt. Voor de transacties in informatie van deze aard is nu het net van commissariaten altijd een belangrijk hulpmiddel geweest. Dit verschaft niet alleen prima informatie over de erbij betrokken ondernemingen, maar biedt ook gelegenheid tot uitdelen en inruilen van andere informatie aan mede-leden van de 'in-group'. Een werknemerscommissaris zal een outsider zijn, die bovendien allerlei onoverzichtelijke verbindingen heeft, welke zelfs naar tegenstanders kunnen leiden. Informatie waarover ook de werknemerscommissaris de beschikking krijgt, is daarom als geheim niets meer waard dan een secret de Polichinelle.

De commissarissencolleges zullen wat te open en tochtig worden voor een bepaald soort intriges en combinaties. Gedeeltelijk zullen deze trouwens door de stabiliserende werking van werknemers- commissarissen hun nut verliezen. Voor het overige zal men of wel moeten vluchten naar andere societeiten, of wel naar partiële com- missarissenvergaderingen, of wel zich bij de nieuwe situatie moeten neerleggen. Wat daaruit zal groeien, moeten we eenvoudig afwach- ten, maar in elk geval lijkt het een bezwaar van bijkomstige aard, waardoor zeker niet het belang van de onderneming wordt ge- schaad, hoogstens het belang van een coterie van machthebbers die ook na invoering van de voorstellen-Verdam nog machtig en weer- baar genoeg zal blijven.

Zullen de voorstellen-Verdam op het punt van het werknemers- commissariaat een aanmerkelijke dwang uitoefenen op de open n.v.'s? Die voorstellen laten merkwaardig genoeg zulke brede ont- snappingspoorten open, dat de open n.v., die er zich aan onder- werpt, meestal geacht zal moeten worden dat geheel vrijwillig te doen.

De ontvluchtingswegen zijn inderdaad breed en gedeeltelijk goed gebaand.

De belangrijkste en constructief de fraaiste ontsnappingsmoge- lijkheid biedt de commissie-Verdam doordat zij bij concernmaat- schappijen zich alleen maar dochters voorstelt die door één moeder- maatschappij beheerst worden; dat wil dan zeggen: wier aandelen voor meer dan de helft in handen van die moeder zijn. Men kan nu als volgt te werk gaan: neem ten minste twee moedermaatschappij- en, holdingcompanies zonder personeel (en open n.v.'s), en Iaat hen in een dochter, gesloten n.v., deelnemen voor niet meer dan 50 pct.

De dochter drijft de onderneming en valt buiten de wet-Verdam.

(19)

Zelfs als de moeders wel personeel in dienst zouden hebben en dus aan arbeiderscommissarissen zouden moeten geloven, dan nog zou het personeel van de dochter niet mee kunnen kiezen, en de arbei- derscommissarissen der beide moeders zouden over de dochter geen zeggenschap hebben.

Zo'n situatie is verre van ongebruikelijk. Talrijke samenwer- kingen met buitenlandse vennootschappen vinden b.v. plaats op 50/50 basis. Het is de grondstructuur van de Shell, en van vele nieuwe grote industrieën. Men hoeft slechts de kapitaalvoorziening via de holdingcompanies te laten lopen, en alle personeel en be- drijven onder te brengen bij werkmaatschappijen die besloten zijn om van de wet-Verdam niet de minste last te hebben. Daarbij kan één der holdingcompanies nog rustig een dochter zijn van de andere of via oligarchische clausules door die ander beheerst worden!

Een andere constructie, die nu om verschillende redenen ook al wel gebruikt wordt, is de gewone of commanditaire vennootschap, waarvan de vennoten bestaan of mede bestaan uit open n.v.'s. Men kan denken aan een kleine besloten n.v. met weinig kapitaal als beherende vennoot, en een grote open n.v. als commanditair. De beherende vennoot drijft de onderneming en heeft het personeel in dienst- en blijft buiten het schootsbereik van de wet-Verdam.

De beherende vennoot kan ook een natuurlijke persoon zijn of een rechtspersoon van andere aard.

In de gewone vennootschap ligt het iets moeilijker, omdat door- gaans het personeel in dienst is van de gezamenlijke vennoten.

Maar het papier van een vennootschapscontract onder firma is ge- duldig, en het moet zeker mogelijk zijn de open n.v. te laten op- treden als inbrenger van kapitaal en infrastructuur en de besloten n.v. als inbrenger van de arbeid van haar personeel.

Iets fantastischer, maar zeker niet onmogelijk, is de overdracht van de onderneming aan een coöperatieve of andere rechtspersoon- lijkheid bezittende vereniging, waarvan de financierende open n.v.'s de leden zijn.

Een volgende zeer reële ontsnappingsmogelijkheid bestaat daar- in, dat men de bedrijfsuitoefening overlaat aan een buitenlandse dochter, en ditmaal mag die dochter wél volledig beheerst worden door de moeder, en zij mag nog een open n.v. zijn ook; op buiten- landse vennootschappen heeft de wet-Verdam in het geheel geen vat. Natuurlijk kan dat fiscale gevaren opleveren, maar dat is dikwijls niet meer dan een kwestie van afweging; en de vreemde staat van vestiging kan de nadelen een heel eind compenseren. Wij hebben nu reders onder de vlaggen van Panama, Honduras en

(20)

Liberië; de wet-Verdam zou wel eens een opbloei in ons land kun- nen betekenen van het bedrijfsleven, gevestigd in Zwitserland, Lichtenstein of Ceylon.

Hoe dan ook, de wet-Verdam biedt een uiterst ruime keus aan uitwegen, zo groot, dat men praktisch voor het overgrote deel van ons bedrijfsleven moet aannemen dat de eventuele toepassing van de wet-Verdam zal berusten op het in volle vrijheid genomen be- sluit, zich die toepassing te laten welgevallen. Het lijkt erop dat de commissie-Verdam weinig aandacht heeft gehad voor het feit dat het bedrijfsleven al vele malen bereid en in staat is gebleken om haar juristen te zetten aan het ontwerpen van uiterst ingewikkelde constructies, als het de wettelijke gevolgen van gewonere construc- ties onaantrekkelijk vindt. Dat geldt dan met name voor de finan- ciële en de gezagsstructuren in het bedrijfsleven. In dit opzicht maakt het ontwerp-Verdam een wereldvreemde indruk.

Nu moet men zich natuurlijk niet voorstellen dat het gehele be- drijfsleven, voor zover in open n.v.'s georganiseerd, zich onmiddel- lijk door al deze vluchtopeningen naar buiten zal storten. Een wet- Verdam is op zich zelf toch altijd een krachtige uitnodiging om haar te volgen. Zij zal zeker de publieke opinie helpen vormen, en ook zeker een basis bieden voor vakbondsactie. Een waarschijnlijk vrij groot aantal ondernemingen zal het beneden haar stand vinden om tegen wet, publieke opinie en vakbondsactie in een onmisken- baar als uitvlucht bedoelde reconstructie op te zetten, en zal ook, als men eenmaal arbeiderscommissarissen heeft, loyaal met dat nieuwe instituut proberen te werken. De eventuele relatieve ar- beidsschaarste kan daarbij een beslissende factor vormen.

Zo gezien, is het misschien zelfs niet zo gek, dat gedurende een aantal jaren het arbeiderscommissariaat op principeel vrijwillige aanvaarding zal berusten, zij dat dan ook onder morele druk. In wezen vertoont de wet-Verdam daarin dan overeenkomst met de invoering van het instituut der ondernemingsraden, al heeft de commissie-Verdam het kennelijk zo niet bedoeld.

Een schatting, die op niet meer berust dan een persoonlijke in- druk, is dat ongeveer 50 tot 70 pct. der open n.v.'s een eventuele wet-Verdam zal opvolgen; het andere deel zal haar waarschijnlijk ontwijken door structuurverandering, en het is niet aannemelijk dat de publieke opinie zich daarover zó zal opwinden, of dat de vak- bondsactie zó stringent kan worden gevoerd, dat dit effect belang- rijk verminderd zou kunnen worden.

(21)

Samenvattend meen ik de voorstellen van het rapport-Verdam in- zake werknemerscommissarissen op de volgende manier te kunnen waarderen:

1. de rechtsgrond die ervoor wordt aangevoerd, is onjuist en on- voldoende;

2. er is wel een voldoende rechtsgrond in de mondigheid van de medewerkers; deze geeft hun recht op paritaire medezeggenschap in de kaderstructuur van de onderneming als samenwerkingsver- band, echter niet in de eigendom van de infrastructuur, noch in de dagelijkse leiding als zodanig;

3. voor zover het rapport medezeggenschap over de kaderstruc- tuur geeft, is deze niet paritair;

4. in het voorstel wordt onvoldoende grondslag gezocht in de ondernemingsraad;

5. het voorstel blijft beperkt tot open n.v.'s en kan terecht zo blijven als eerste stadium van een experiment;

6. het voorstel is in hoge mate vrijblijvend voor de bestaande ondernemingen, die talrijke andere structuren kunnen kiezen, waarop het voorstel geen betrekking heeft.

In het genoemde onder 3. en 4. kan op eenvoudige wijze ver- betering worden gebracht door een persoonlijk vetorecht bij fusie, inkrimping en liquidatie, en door verplichte verkiezing door de ondernemingsraad. Met dit persoonlijk vetorecht van de werkne- merscommissaris wordt het ook voor de kapitaalverstrekkers een aantrekkelijker voorstel.

Het gehele voorstel kan gezien worden als een eerste stap, onder- nomen op een geëigend tijdstip en een gunstig terrein. Het zal echter bij welslagen een ontwikkeling in gang zetten die alle onder- nemingen en alle bedrijven zal gaan omvatten, en gezien de rechts- grond ook zal moeten omvatten. De vormen waarin die ontwikke- ling zich moet voltrekken, kunnen echter geheel anders zijn.

Het zal geen wonderen doen en geen schokken brengen, maar het zal ook zeker uitvoerbaar zijn, en recht doen aan de wezenlijke structuur van elk bedrijf: die van samenwerking tussen mondige mensen.

Het enquêterecht

Het voorstel van de commissie-Verdam kent het enquêterecht toe aan aandeelhouders en aan werknemers. Het omvat in beide geval- len het recht om een gerechtelijk onderzoek te vragen naar het be- leid en de gang van zaken in (de commissie zegt: 'van') de naamloze

(22)

vennootschap, eventueel alleen voor een bepaald gedeelte of over een bepaalde periode.

Voorwaarde is, dat de bewaren tegen dat beleid of die gang van zaken van tevoren schriftelijk aan bestuur en commissarissen ken- baar zijn gemaakt, en daaraan niet binnen redelijke termijn op be- vredigende wijze is tegemoetgekomen.

Er moeten, voor dat tot een gerechtelijk onderzoek wordt be- sloten, gegronde redenen blijken te bestaan om aan een juist beleid of een goede gang van zaken te twijfelen; is het verzoek op on- redelijke grond gedaan, dan is de verzoeker verplicht schade te vergoeden aan de vennootschap.

De door de rechtbank benoemde onderzoekers hebben het recht boeken en bescheiden in te zien en zich de waarden te laten tonen, eventueel ook van rechtspersonen die nauw met de te onderzoeken n.v. verbonden zijn.

Hun verslag komt ter kennis van verzoeker en n.v. Het kan door de rechtbank voor het publiek ter inzage worden gelegd. De recht- bank kan de kosten van het onderzoek, die aanvankelijk op de n.v.

rusten, voor rekening brengen van verzoeker of van aan de n.v.

verbonden personen.

Als uit het verslag blijkt van wanbeleid of wantoestanden, kunnen een aantal min of meer ingrijpende voorzieningen door de rechter gelast worden, nl.

schorsing of vernietiging van bepaalde vennootschapsbesluiten;

schorsing of ontslag van bestuurders of commissarissen;

tijdelijke aanstelling van bestuurders of commissarissen;

tijdelijke afwijkingen van de statuten;

ontbinding van de n.v.

Dit ziet er nogal ingrijpend uit. Eén ding is echter zeker: een en- quête is een tijdrovende zaak, die ten minste zal bestaan uit een procesje over het al of niet instellen, daarna uit de enquête zelf, en ten slotte een proces over de nawerking.

Men zal dus met het enquêterecht bijna niets kunnen tegenhou- den, en hoofdzakelijk slechts achteraf opheldering kunnen krijgen.

Slepend kwaad, zoals het aanblijven van incompetente bestuurders, kan ten koste van veel tijd gecureerd worden. Acuut kwaad zal zijn uitwerking hebben gehad lang voor de enquête is afgewerkt. De rechtbank kan trachten achteraf de gevolgen van haar voorzie- ningen te regelen; dat zou b.v. bij de vernietiging achteraf van een besluit tot deelneming in een andere n.v. een rol kunnen spelen. Er zijn echter vele situaties denkbaar waarin achteraf niet veel meer te regelen valt, b.v. bij een advies om aandelen om te ruilen, of bij

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Volgens Sextus Empiricus kun je als pyrronistisch scepticus wel degelijk een normaal leven leiden, omdat het scepticisme niet opgevat moet worden als een echte doctrine. Toch zie

• Wetenschappelijk activistisch scepticisme lijkt veel meer op het academisch scepticisme dan op het pyrronistisch scepticisme omdat het ervan uitgaat dat je door beter onderzoek

Die doel van die empiriese ondersoek was om te bepaal wat tans in Transvaalse blanke sekondere skole gedoen word met betrekking tot die opvoeding van die

Voor de uitvoering van een project d kan een aanvraag uitsluitend worden ingediend door een onderneming behorend tot de categorie kmo’s waarvan industriële activiteiten

In sum, having regard to the decision not to prevent the suspects from travelling into Gibraltar, to the failure of the authorities to make sufficient allowances for the

liseren en de meningsverschillen binnen de toelaatbare grenzen van een kame- raadschappelijke partijdiscussie te brengen. Het spreekt vanzelf dat, wanneer onze twee

in de versterking van het internationale rechtsbesef; in eene ervarene en door.. de Staten-Generaal voorzichtiglijk gecontroleerde diplomatie; en voorts in eene wettelijke, steeds

Hierin is bepaald dat het college bij nadere regeling bepaalt (a) voor welke algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, de cliënt een (eigen) bijdrage is