• No results found

1. van de Kie.ft

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "1. van de Kie.ft "

Copied!
72
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

W.Drees

De Tweede-Kamerverkiezingen

Onder het systeem der evenredige vertegenwoordiging zijn er nogal eens verkiezingsuitslagen geweest, waarmee bijna alle par- tijen zich met meer of minder recht tevreden konden verklaren.

Ditmaal is daarvan in het bijzonder voor de PvdA geen sprake.

Het resultaat is voor haar uitermate ongunstig. Een verlies van 5 zetels doet haar bij de KVP, die er een won, nu 7 zetels achter staan tegen 1 in 1959, terwijl de PvdA in 1952 en 1956 de sterkste was.

De VVD verloor 3 zetels, naar verhouding meer dan de PvdA, aan stemmen ruim 1/6 tegen de PvdA, minder dan 1/12 van het vroeger verkregen percentage - maar gaf uiting aan haar voldoe- ning, dat het verlies niet nog groter was. Sinds de Statenverkie- zingen van het vorig jaar heeft zij weer wat opgehaald.

Voor verscheidene partijen klopt het aantal zetels precies op de resultaten van die verkiezingen. Naar de stemmenverhoudin- gen van toen zouden KVP, CHU, CPN elk 1 zetel hebben gewon- nen, de PSP 2, terwijl het GPV (Gereformeerd Politiek Verbond) voor het eerst een zetel zou hebben gekregen. Zo is het nu ook gelopen. De AR, die naar de cijfers van 1962 gelijk zouden zijn ge- bleven, hebben echter een zetel verloren. De VVD verloor er 3 in plaats van 4; de PvdA 5 in plaats van 2. De Boerenpartij doet met 3 afgevaardigden haar entree in de Kamer.

Dat de PvdA naar het stemmencijfer van de Statenverkiezin- gen 2 zetels zou hebben verspeeld, kon reeds ongunstig schijnen, maar was het nauwelijks. De 48ste zetel van de PvdA was in 1959 een overschotzetel, verkregen met een zo gering verschil, dat de zetel bij de voorlopige uitslag was toegedacht aan het GPV, waarvan een vertegenwoordiger daarom zelfs door de Koningin over de kabinetsformatie werd geraadpleegd. Bij de definitieve telling bleek het overschot van de PvdA toch een kleinigheid gro- ter te zijn. Het was duidelijk, dat een onbeduidende verschuiving deze zetel naar het GPV kon doen gaan.

Het was ook niet verwonderlijk, dat de PSP, voor het eerst op- gekomen in 1959, in 1962 nog steeg, uiteraard vooral ten koste

409

(2)

van de PvdA. Desondanks was de uitslag toen voor de PvdA de beste, die zij bij enige Statenverkiezing had gekend.

Aangezien voor haar Kamerverkiezingen steeds het resultaat van voorafgegane Statenverkiezingen plachten te overtreffen, scheen het uitzicht ook nu niet ongunstig. Toch was ik, na wat ik tijdens de verkiezingsactie in het land hoorde, ondanks de goede stemming op de vergaderingen, niet optimistisch. Niemand van ons echter heeft een zo slecht resultaat verwacht als uit de bus is gekomen.

De vraag dringt zich op wat de oorzaken kunnen zijn geweest, die tot een verschuiving te onzen ongunste hebben geleid.

Een duidelijk bewijs van stijgend vertrouwen in het regerings- beleid is er niet in gelegen. Tegenover de nederlaag van de PvdA staat niet een overwinning van de regeringspartijen. Zij hadden samen bij de Kamerverkiezingen na 1959 61,32 pct. van de stem- men, bij de Statenverkiezingen in 1962 59,71 pct., nu 59,50 pct.

Bij de zetelverdeling hebben zij het beter getroffen dan de PvdA.

Een verlies van 1,82 pct. van de stemmen heeft bij hen slechts geleid tot een verlies van 2 zetels, een verlies van 2,37 pct. bij de PvdA tot een van 5 zetels. Zelfs de evenredige vertegenwoor- diging heeft haar onevenwichtigheden.

Toen de PvdA nog mede regeringsverantwoordelijkheid droeg, zijn er verkiezingen geweest, waarbij het percentage van het to- taal der stemmen van de partijen, die in het kabinet vertegen- woordigd waren, niet daalde, maar steeg. De winst is ditmaal, be- halve naar het GPV, gegaan naar extremistische partijen: de communisten, die voor het eerst weer een zetel wonnen, de PSP en de Boerenpartij.

Het is een merkwaardige ontwikkeling. Vroeger werd nogal eens ondersteld dat deelneming van socialisten aan de regering, ten gevolge van de onvermijdelijke compromissen en de wellicht geringere mogelijkheid het eigen standpunt duidelijk te maken, extremisme wind in de zeilen zou blazen. Intussen werd in de jaren dat de PvdA mede regeringsverantwoordelijkheid droeg - en door het minister-presidentschap schijnbaar in sterker mate dan naar de reële verhoudingen het geval was -het communisme in ons land stap voor stap teruggedrongen en was geen andere extremistische partij opgekomen. Op zich zelf is overigens het resultaat voor de communisten nog nauwelijks om er over naar Rusland te schrijven. De 'Bruggroep' van de dissidente commu- nisten, Wagenaar, Gortzak, enz., die in 1959 0,58 pct. van de stem-

(3)

men behaalde, deed nu niet mee. Beide groepen samen hadden in 1959 nog iets meer dan nu, de CPN alleen nu 2,77 tegen 2,93 bij de Statenverkiezingen- en 10 à 11 pct. in 1946!

Het aantal partijen in de Kamer, dat al rijkelijk groot was, stijgt van 8 op 10. Zo zal men dan bij vrijwel elk onderwerp op zijn minst 10 sprekers te horen krijgen - voorzover er naar wordt geluis- terd. Het verloop van de debatten zal er nog slepender door wor- den.

Waaraan het succes van de Boerenpartij is toe te schrijven, ligt voor de hand. Het onvoorstelbaar onverstandige beleid van het Landbouwschap, dat betrekkelijk geringe vorderingen heeft ge- ïnd door boerderijen te kopen en dan de boeren met hun gezinnen eraf te zetten, een gebeurtenis die door de televisie op spectacu- laire wijze onder de aandacht van het hele land kwam, heeft in brede kring, en allerminst enkel bij het kleine groepje werkelijke aanhangers van Koekoek, hevig aanstoot gegeven.

De betaling van de heffing van het Landbouwschap, dat trou- wens boerenbelangen ongetwijfeld krachtig behartigt, was een wet- telijke plicht. Het geld moest evenzeer worden geïnd als belas- ting. De weg, die gevolgd werd, is mij echter onbegrijpelijk ge- bleven. Het Landbouwschap heeft volgens de pers gesteld, dat het niet kon volstaan met beslaglegging op een stuk vee, omdat dat naar de wet ter plaatse in veiling moest worden gebracht en de boeren uit de omgeving er niet op zouden bieden. Zij boden ech- ter ook niet op de boerderijen. Waarom kon het Landbouwschap wel boerderijen kopen, waarvoor het moeilijk andere boeren zou vinden, en niet bij veiling een koe of een paar varkens, die het als zijn eigendom daarna elders aan de markt kon brengen? En als naar de mening van het Landbouwschap de wet een redelijker op- lossing in de weg stond, had het met de regering in overleg moe- ten treden om de weg vrij te maken.

Uit de stemmen, die op de Boerenpartij zijn uitgebracht, wordt wel afgeleid, dat er grote ontstemming uit blijkt over de finan- ciële toestand der boeren. Dergelijke gevoelens kunnen wel hier of daar op het platteland hebben gewerkt, maar zij kunnen niet het stemmencijfer van de Boerenpartij verklaren. Men zie slechts naar de grote steden. Meer dan 9000 stemmen in Amsterdam!

Ten dele is er, dunkt mij, sprake van een uiting der emotionele ge- voelens van verontwaardiging over het gebeurde, ten dele zijn stemmen verkregen van mensen, die ditmaal een stemming van onbehagen, soms ook van minachting voor alle politiek, op deze

411

(4)

wijze tot uiting hebben gebracht, lieden zoals indertijd de zwer- ver Had-je-me-maar in de Amsterdamse raad kozen. Ten slotte kan ook hebben meegewerkt een ook b.v. bij vele middenstanders aanwezige kritische gezindheid ten aanzien van de publiekrech- telijke bedrijfsorganisatie.

Ook wie erkent, dat de 'schappen' van waarde kunnen zijn voor de bedrijfsgroepen, die zij omvatten, vraagt zich wel eens af of altijd in gebouwen, personeelsopzet, enz., de soberheid wordt be- tracht, die nodig is om de kosten niet onevenredig te doen zijn aan de resultaten.

Blijvend betekenis zal de Koekoeks-partij niet hebben, even- min als indertijd de partij van boer Braat. De gedachte, dat de boeren er bij zouden winnen als zij 'vrij' waren van staatsbemoei- ing is, gezien wat het rijk doet om door een reeks van regelingen de prijzen van belangrijke produkten, die in overmaat worden ge- produceerd, toch lonend te doen zijn, gegeven ook de honderden miljoenen aan landbouwsubsidies, al te absurd. Er zijn grenzen ook aan het onverstand.

Intussen heeft ditmaal ongetwijfeld ook de PvdA stemmen ver- loren aan de Boerenpartij. Het gemakkelijkst is dat vast te stel- len in plattelandsgemeenten, maar ik ben overtuigd, dat het ook voor de steden geldt. Meer stemmen zullen echter verloren zijn gegaan voor andere partijen. Dat b.v. het percentage van de KVP in de zuidelijke provincies is teruggelopen, zal wel voornamelijk hierin zijn oorzaak vinden.

Het is moeilijk na te gaan, welke verschuivingen zich hebben voorgedaan, daar zij elkaar ten dele opheffen. Wij moeten ech- ter aannemen, dat tegenover verliezen van de regeringspartijen aan de Boerenpartij winst moet hebben gestaan ten koste van de PvdA. Ten gevolge waarvan?

Op zich zelf heeft reeds het voortduren ook in ons land van de hoogconjunctuur die op het vasteland van West-Europa heerst, gunstig gewerkt voor de regeringspartijen. Minister Zijlstra heeft in een vergadering van het Verbond van Protestant-Christelijke Werkgevers terecht gezegd: 'Nederland maakt niet de conjunc- tuur, maar ondergaat de conjunctuur. Het conjunctuurbeleid is slechts een keuze tussen het afzwakken en het versterken van de externe invloeden.' Het ligt echter voor de hand, dat in het alge- meen een gunstige conjunctuur een voorsprong geeft aan de partijen, die aan het bewind zijn, en de indruk van kritiek ver- zwakt.

(5)

Voorts is er sinds de Statenverkiezingen rust gekomen ten aan- zien van de Nieuw-Guinea-kwestie. Toen was er nog vrees voor oorlogsgevaar. Al bleek bij elk publieke opinie-onderzoek de meer- derheid der ondervraagden overdracht aan Indonesië ongewenst te achten, men wilde daarom nog geen oorlog, waarbij bovendien Nederland alleen zou hebben gestaan tegenover een door Rusland zwaar bewapend en gesteund Indonesië. Ook de regering is te- recht daarvoor teruggedeinsd. De regeringspartijen beroemen er zich nu op, dat het Nieuw-Guinea-geschil is opgelost. Dat dit is ge- beurd op de manier, die zij steeds hebben afgewezen en dat zij in 1959, bij de kabinetsformatie van de PvdA verlangden dat zij er mee zou instemmen dat in geen geval met Indonesië over Nieuw- Guinea zou worden gepraat, schijnt in het vergeetboek te zijn ge- raakt. In elk geval, onder de kiezers heerste nu in dit opzicht een gevoel van ontspanning, vergeleken bij 1962.

Het zwaartepunt van de buitenlandse politiek is inmiddels ver- legd naar het conflict binnen de EEG met de Gaulle en daarbij heeft de houding van minister Luns terecht bij velen waardering gevonden. Dat men hem telkens voor de televisie kon zien en ho- ren, heeft daartoe ongetwijfeld bijgedragen. Onze kamerfracties, die in dit opzicht niet tegenover minister Luns staan, hebben zich echter op andere gronden voortdurend in het bijzonder tegen hem gericht.

Ook in ander opzicht heeft zich het beeld, dat de kiezers zich hebben gevormd van het gevoerde beleid, waarschijnlijk ten gun- ste van de regering gewijzigd. In het bijzonder het Departement van Sociale Zaken, waar minister Van Rooy stond voor een taak waartoe hij zich zelf allerminst geroepen had gevoeld en waarvoor hij ook de nodige ervaring op het gebied van arbeidsvraagstuk- ken miste, is nu minister Veldkamp het bijna twee jaar beheert, in een ander licht komen te staan.

Een positief saldo in stemmenpercentage heeft dit weliswaar voor de KVP niet opgeleverd. Met haar 31,92 pct. van de stem- men is zij nog wat achter gebleven bij de 32,38 pct. van het vorige jaar, maar zonder deze veranderingen zou zij allicht haar zetel- winst hebben gemist.

Ongetwijfeld heeft verder het vraagstuk van de commerciële televisie invloed gehad. De VVD, die deze kwestie dankbaar heeft aangegrepen en haar propaganda overwegend daarop heeft ge- richt, zal het wel allereerst daaraan hebben te danken, dat het zijn stemmenpercentage sinds de Statenverkiezengen van 10,04 op 10.28 heeft zien stijgen. Veel is het niet, maar het is vermoedelijk

413

(6)

in hoofdzaak ten koste van de PvdA gegaan en het 11f'eft de VVD een zetel minder doen verliezeu.

Hierbij geldt, wat zich m.i. ook op ander gebied heeft doen ge- voelen, dat de PvdA er niet voldoende in is geslaagd tot de be- langstellende kiezers een juist begrip van haar opvattingen te doen doordringen. Voorvechters van de commerciële televisie hebben alles erop gezet om de indruk te wekken, dat het de te- genstanders, in het bijzonder ook de PvdA, er om ging ook het tweede net ter beschikking van de omroepverenigingen te stel- len en alle reclame te weren, waardoor, zo werd gesteld, de kij- kers op hoger kosten zouden worden gejaagd. \Vat de Kamer- meerderheid, de grote meerderheid der PvdA-fractie inbegrepen, wilde tegengaan, was echter de exploitatie van de reclame door een winstbeogende naamloze vennootschap, die, om alle kosten te kunnen dragen en daarboven winst te behalen, een grote druk op de programma's en op de plaats van de reclame in de pro- gramma's zou trachten uit te oefenen. Wat de werkelijke tegen- stelling was, is in de debatten wel gezegd en werd ook in de motie- Kleywegt uitgesproken, maar het is niet zo uit de verf gekomen, dat het ook algemeen is begrepen.

Nog sterker geldt dit ten aanzien van een ander punt, dat tegen- standers op alleronredelijkste manier als beschuldiging tegen on- ze beweging inbrachten, namelijk dat wij aanstuurden op beste- dingsbeperking. In wezen werd hierbij hetzelfde spel gespeeld, dat ik zo dikwijls in en buiten de Kamer aan de kaak heb gesteld, waarbij andere partijen zelf op alle mogelijke gebieden aandrin- gen op hoger uitgaven voor velerlei volksbelangen, maar het an- derzijds voorstellen alsof hoge uitgaven en belastingen speciaal aan de PvdA zijn te wijten.

Deze methode vond indertijd haar toppunt in de toelichting van de motie-Lucas, die in december 1958 tot de kabinetscrisis leidde.

Wij allen, zo heette het uit de mond van de financiële specialist van de KVP, eisen drastische verlaging der rijksuitgaven, dr:.!s- tische beperking van staatstaken. Dit, terwijl zijn fractiegenoten bij alle departementsbegrotingen betoogden, dat de regering niet genoeg deed. Ik heb telkens weer gesteld, dat men zijn woorden niet waar zou kunnen maken. De jaarlijkse uitgaven zijn sinds- dien dan ook sterker gestegen dan ooit, met tenminste 2500 mil- joen, en de staatstaken uitgebreid.

Nu weer werd in de verschillende verkiezingsprograms, maar

(7)

in het bijzonder in het Werkprogram 1963 van de KVP, een bij- na onoverzienbaar aantal eisen gesteld, die heel veel geld zullen kosten, maar waarbij men elke berekening zorgvuldig vermijdt, terwijl men tevens een reeks belastingverlagingen bepleit. Als echter de PvdA erop wijst, dat vele voorzieningen van algemene aard nodig zijn, die grote eisen zullen stellen aan de openbare fi- nanciën, en dat daardoor, bij een verdere stijging van het natio- nale inkomen, ook de particuliere consumptie zal stijgen, maar minder dan zonder die voorzieningen mogelijk zou wezen, dan heet het van de kant van andere partijen hoewel ten aanzien van hûn program, als zij er ernst mee maken, hetzelfde zou gelden, in alle toonaarden: de PvdA stuurt aan op bestedingsbeperking.

Daarbij tracht men dan nog de maatregelen, die in 1956 en 1957 nodig waren en die genomen werden door een kabinet, waarin de drie confessionele partijen de grote meerderheid vormden, spe- ciaal aan de PvdA in de schoenen te schuiven. En wie van de kie- zers herinnert zich nog, dat tot de binnenlandse overbesteding hadden bijgedragen zeer dringend nodige loonsverhogingen, een zeer wezenlijke belastingverlaging - waarbij de andere partijen erop hadden aangedrongen verder te gaan - een zo groot mo- gelijke woningbouw, maar dat de moeilijkheden in hoge mate wer- den verergerd door de onrust, die gewekt door de Suezcrisis, de opstand in Hongarije, de val van de Franse franc, die onzeker- heid veroorzaakte ten aanzien van de andere Europese munteen- heden, ook de gulden, en door het stopzetten door Indonesië van betaling van rente en aflossing van schulden, het zich toeëigenen van de Nederlandse bedrijven en het verjagen van zeer grote aan- tallen Nederlanders, die hier moesten worden opgevangen. Het is bedroevend, dat wat toen tot stanel kwam, aanvankelijk in goed overleg tussen de sociale organisaties zowel als de politieke par- tijen, en waarvan in het verslag van de Nederlandse Bank over 1958 werd getuigd, dat ten slotte geen achteruitgang was ingetre- den, maar slechts een tijdelijke stilstand in de economische ont- wikkeling, die weer plaats maakte voor herstel, nu op zo onzuivere manier werd gehanteerd.

Op het rapport van de Wim·di Beekman Stichting 'Om de kwa- liteit van het bestaan' - wat overigens nog iets anders is dan het verkiezingsprogram van de PvdA onder die naam, al is er veel gemeenschappelijks - is in het bijzonder kritiek uitgeoefend, omdat daarin wordt ingegaan tegen de gedachte, dat bij stijging van het nationaal inkomen het percentage dat besteed wordt voor gemeenschapsvoorzieningen, zou moeten dalen. Merkwaardig is,

(8)

dat de regering in de afgelopen vier jaar wel heeft verklaard, dat zij zich een dergelijke verlaging ten doel stelde, maar dat zij dit doel niet heeft bereikt.

Ik ben van mening, dat men in dit opzicht geen vaste regel kan stellen - na de oorlog is het percentage der rijksuitgaven jaren- lang wel gedaald - maar dat men naar de omstandigheden zal moeten beoordelen wat op een gegeven ogenblik het zwaarst weegt. Ons program laat daartoe ook ruimte. Het onderscheidt zich zelfs in voorzichtigheid van andere programs, doordat het op de voorgrond stelt, dat niet alles wat als wenselijk wordt ver- meld in een vierjarige parlementaire periode zal kunnen worden verwerkelijkt.

Heel de tegenstelling tussen gemeenschapsvoorzieningen en particuliere consumptie dreigt overigens tot groot misverstand aanleiding te geven. Het gaat bij vele van de bedoelde voorzienin- gen om maatregelen, b.v. ten aanzien van de woningbouw, die in de hoogste mate persoonlijke belangen raken.

Zelfs de VARA-uitzending omtrent

'f

85,-schoon', bedoeld om een objectief beeld te geven hoe iemand met een dergelijk inko- men leeft, heeft, vooral doordat achteraf bleek, dat buiten weten van de ondervrager, het werkelijke inkomen wat hoger was, mis- bruik mogelijk gemaakt. O.a. van de zijde der VVD heeft men de indruk willen wekken alsof de PvdA meent, dat een arbeider niet meer dan dat bedrag moet verdienen. De VVD, die de 'beste- dingsbeperking' van 1956 o.a. weet aan te grote loonsverhogingen en waarvan geestverwanten in het bedrijfsleven tegenwoordig be- togen, dat de lonen de winstmarges te veel dreigen te verklei- nen en daardoor de economische expansie in gevaar te brengen, nu als kampioen voor hogere lonen dan de PvdA zou wensen!

In verkiezingstijd moet men echter op de mogelijkheid van een onjuiste voorstelling van zijn bedoelingen en daden bedacht zijn.

Wij moeten ons zelf afvragen waarom het de partij niet is gelukt daartegenover aan de kiezers een juist beeld van wat zij beoogt duidelijk voor ogen te stellen.

Veel sterker had b.v. onderstreept kunnen worden, dat wij be- lastingverlaging voor de lager betaalden en de middengroepen wenselijk achten, maar dat daartegenover de sociale rechtvaar- digheid meebrengt, dat de grote vermogenswinsten, die tegen- woordig worden verworven en in het bijzonder de waardever- meerdering van gronden, verkregen zonder enige prestatie van de eigenaar, worden belast. Het is wel gesteld, maar dat juist dan verlaging van de inkomstenbelasting daar waar zij het meest drukt,

(9)

beter mogelijk wordt, had tegenover de steeds weer gewekte indruk alsof wij maar aldoor belastingverhoging wensen en verlaging af- wijzen, groter nadruk kunnen krijgen.

Een enkel woord nog over een paar aspecten ten opzichte van andere partijen. De PSP heeft, vergeleken bij 1959, vooruitgang geboekt, maar is na de Statenverkiezingen nauwelijks meer ge- stegen: van 3,01 op 3,02. Tegenover een stijging in een aantal plaatsen, staat een daling in andere, in Amsterdam b.v. van 8,8 op 8,2. Dat wettigt de hoop, dat het mogelijk zal zijn haar in te dammen. Voor haar eigen doeleinden zal zij, zelfs al zou zij nog groeien, niets bereiken. Het enige effect van haar komst is, zoals verwacht kon worden dat de positie van de KVP tegenover de PvdA sterker werd.

De AR en de CHU zijn ditmaal gezamenlijk in zeteltal gelijk gebleven, waarbij de CHU voor het eerst gelijk is gekomen met de AR, die, tegen alle verwachtingen in, sinds de oorlog, van de drie belangrijke confessionele partijen het minste electorale weer- standsvermogen heeft gehad. In percentage zijn AR en CHU sa- men weer iets gedaald. Binnen een eventuele combinatie van de drie partijen, die eens de coalitie vormden, wordt het overwicht van de KVP steeds groter. Deze heeft het voordeel, dat het hoge geboortecijfer er nog lange tijd voor zal zorgen, dat elke volgen- de jaarlichting van jonge kiezers een hoger percentage rooms-ka- tholieken zal omvatten dan de vorige.

Een volstrekte garantie voor het aantal KVP-stemmen is dat overigens niet. Sinds 1946 stemt een deel van de rooms-katholie- ken, zij het een klein deel, PvdA. In 1959 was het duidelijk, dat er conservatieve rooms-katholieken naar de VVD waren overge- lopen. Nu hebben ook rooms-katholieken op de Boerenpartij ge- stemd. Dit klopt op wat men mij in het zuiden zei: in r.-k. kring voelt men zich minder dan vroeger verplicht KVP te stemmen, maar velen zien op het ogenblik geen voldoende reden om naar de PvdA over te gaan.

Dit alles zijn slechts vluchtige notities, ten dele onvermijdelijk be- rustende op veronderstellingen. Zij hebben ook slechts betrekking op de vraag welke factoren in de ontwikkeling sinds de Staten- verkiezingen van 1962 en in de verkiezingspropaganda de verkie- zingsuitslag kunnen hebben beïnvloed. Wat zich ditmaal heeft vol- trokken, voor de eerste maal in belangrijke mate onder de invloed van de televisie, dringt naar een diepgaand onderzoek van de

417

(10)

motieven, die 'zwevende kiezers' hebben bewogen tot hun keu- ze. De partij zal er zich ongetwijfeld ook rekenschap van geven, zowel waar zij zakelijk kan hebben gefaald als waar zij psycholo- gisch tekort is geschoten en hoe zij haar voorlichting indringen- der, duidelijker, overtuigender tot de kiezers kan brengen.

Daarachter ligt het veel grotere algemene probleem of, en zo ja hoe, een nieuwe aanpak mogelijk is, die de grotere openheid, welke in de kring der kerken in menig opzicht tot uiting komt, ten slotte, ondanks de ondervonden teleurstellingen, ook ten goede doet komen aan de ontplooiing van onze beweging, waarin rooms- katholieken, protestant-christelijken en humanisten samenwerken voor doeleiden, die in hun nationale en internatioale strekking ver uitgaan boven de afzonderlijke punten, die op een bepaald ogenblik de aandacht trekken.

In elk geval zal onze partij, naar ik vertrouw, spoedig tonen over genoeg veerkracht te beschikken om zich van de tegenslag te herstellen.

Den Haag, 16 mei 196.3

(11)

1. van de Kie.ft

Hoogvliegers

De ~LM zit in de nesten. En de gemeenschap springt bij. Dat is op zichzelf niets bijzonders. De gemeenschap heeft in vroegere jaren ongeveer het gehele maatschappelijke kapitaal van de KLM gefourneerd, verliezen voor haar rekening genomen en leningen verstrekt, wanneer de liquiditeit gevaar liep.

Toen in 1957 de leiding van het bedrijf meende dat er kans be- stond op winst, werden de banden met de overheid te knellend geacht. Men wenste geen 'procuratiehouder van de Staat' te zijn.

Een gedeelte van het aandelenkapitaal werd dus aan de markt ge- bracht en kwam in particuliere handen; de meerderheid bleef in het bezit van de Staat.

De statuten werden gewijzigd en de KLM kreeg meer het karak- ter van een particuliere onderneming. Men was de staatsinmenging ontgroeid en het particuliere initiatief zou nu eens laten zien wat het vermocht. Er is, zonder enige twijfel, een aantal mensen ge- weest, dat te goeder trouw hiervan grote verwachtingen gekoes- terd heeft.

De ontgoocheling kwam snel. Reeds het jaar 1960 moet hen wel uit de droom geholpen hebben. De KLM beleefde een zeer moeilijke tijd. Wijl zulks van officiële zijde wordt ontkend en de beoordeling van het beleid gedurende het jaar 1960 mitsgaders de vaststelling der resultaten over dat jaar een toetssteen is gewor- den 'Voor het vormen van een opinie omtrent de door directie en commissarissen gegeven leiding, dient op de financiële uitkomst van 1960 wat nader te worden ingegaan.

Uit de Verlies- en Winstrekening over dat jaar blijken de vol- gende resultaten:

Saldo Bedrijfsinkomsten boven Bedrijfsonkosten

f

81.296.000 af: Afschrijvingen vliegend materieel

f

67.308.000

Afschrijvingen overige duurzame

activa ... " 11.346.000 Amortisatie voorbereidings-

kasten ... " 2.680.000

(12)

Nadelig saldo overige baten en

lasten

.f

11.748.000

.f

93.082.000

Exploitatie-verlies

f

11.786.000

Dit verliescijfer kon alleen worden bereikt door het treffen van enkele maatregelen, waarvoor men nauwelijks bewondering kan hebben.

Ten eerste heeft men een noodzakelijk geachte extra-afschrijving van

.f

20 miljoen op DC-7C vliegtuigen buiten de verlies- en winst- rekening gehouden. Het bedrag werd direct ten laste van de resewe-rekening gebracht.

Ten tweede werden kosten, die ten laste van de verlies- en winstrekening gebracht moesten worden, 'geactiveerd' en onder het hoofd 'Vooruitbetaalde kosten' op de balans aan de actief-zijde opgenomen. In de toelichting op de balans wordt daaromtrent het volgende vermeld: 'De in 1960 gemaakte kosten ter voorbereiding van de indienststelling van de Douglas DC 8 en Lockheed Electra vliegtuigen- na afschrii'ving groot

.f

14,4 miljoen- zijn onder dit hoofd geactiveerd ter afschrijving naar de mate van het gebruik van deze vliegtuigen; in 1959 werden de overeenkomstige kosten ten laste van de verlies- en winstrekening gebracht (cursivering vanv. d. K.)

De emissiekosten en het disagio van de in 1959 en 1960 aan- gegane obligatie-leningen, na afschrijving per reste groot

.f

6,7 mil- joen, zijn eveneens in de vooruitbetaalde kosten begrepen."

Er werd dus tot een totaal bedrag van

.f

21,1 miljoen aan on- kosten geactiveerd. Nadat men op die manier gekomen was tot het hiervoren genoemde exploitatieverlies van

.f

11.786.000 kon dit worden verminderd met

Winst verkoop vliegend materieel ..

.f

5.615.000

Vrijgekomen belastingen ... "9.500.000 " 15.115.000 Winstsaldo . . .

f

3.329.000 Doch ook met dit winstcijfer kon men nauwelijks voor de dag komen. Reeds op 2 november 1960 werd een interim-dividend gedeclareerd van 21%, waarmee ca.

f

3,6 miljoen, dus meer dan het hiervoren genoemde winstcijfer, gemoeid was.

Om toch een redelijk winstcijfer te tonen moest nu een bedrag van

f

7 miljoen aan de reserve worden onttrokken. In de toelich- ting op de balans staat daaromtrent het volgende: 'Ten gunste

(13)

van de winst- en verliesrekening werd ter dekking van de extra- kosten en de gederfde inkomsten als gevolg van de elders in dit verslag vermelde omstandigheden met betrekking tot de Lockheed Electra vliegtuigen, een bedrag van

f

7 miljoen gebracht".

Ue vraag of het zakelijk verantwoord is een dergelijk bedrag aan de reserve te onttrekken teneinde een dividend-uitkering mo- gelijk te maken, laat ik ter zijde.

Onomstotelijk staat vast:

Ie. dat de exploitatie in 1960 een verlies opleverde,

2e. dat een bedrag van

f

20 miljoen voor extra-afschrijving aan de reseuve werd onttrokken,

3e. dat

f

21,1 miljoen kosten werden 'geactiveerd',

4e. dat niettemin nog een bedrag van

f 7

miljoen van de reserve moest worden afgeboekt om een redelijk winstcijfer te kunnen tonen.

Op 2 november 1960 toen de leiding van de KLM dus geweten moet hebben, dat 1960 een slecht resultaat zou opleveren, werd een interim-dividend van 21'% gedeclareerd. In het advies van de Raad van Commissarissen van 9 maart 1961 aan de Algemene Vergadering van aandeelhouders, werd voorgesteld een slot-divi- dend van 2~'% uit te keren.

Wanneer ik mij voorzichtig uitdruk zou ik willen zeggen, dat ik mij niet schaar onder degenen, die nog steeds een onbeperkt vertrouwen hebben in een Raad van Commissarissen, die een der- gelijk beleid heeft goedgekeurd. Tot de grote bewonderaars van directie en commissarissen van de K!LM behoort in de eerste plaats minister Korthals. Op 12 juli 1962 verklaarde hij in de 2e Kamer:

'De directie van de KLM - dat mag geloof ik in deze Kamer nog wel eens worden vastgesteld - mag zich gesterkt weten door het vertrouwen van een zeer groot deel der Kamer en zich gesteund voelen bij haar pogingen de maatschappij meer op een basis te krijgen, waarbij geen exploitatie-verliezen worden geleden. Ik meen te mogen zeggen, mijnheer de Voorzitter, dat dit ruime ver- trouwen onder de huidige omstandigheden voor de directie van de KLM van veel betekenis is."

Enkele maanden na het uitspreken van deze toast legde de president-directeur zijn functie neer, verdwenen er verder drie directeuren uit de leiding en verliet een vorige president-directeur de Raad van Commissarissen. Men zou zich kunnen voorstellen, dat minister Korthals na deze droeve ervaring wat voorzichtiger zou zijn geworden. Dan vergist men zich. In de vergadering van

421

(14)

22 januari 1963 bij de bespreking van de 'Nota inzake de KLM' bleek de minister in de Tweede Kamer weer vol opgewekt vertrou- wen. Hij bracht nu een bijzondere toast uit op de president-com- missaris: minister Korthals kan het nu eenmaal niet laten; hij is een geboren feestredenaar. En thans nog een enkel woord over de wijze, waarop deze minister het beleid over 1960 in het Parle- ment heeft verdedigd.

Bij de behandeling van het wetsontwerp tot 'Verlening van tij- delijke financiële steun aan de KLM' verklaarde Schermerhom in de Eerste Kamer op 31 juli 1962: 'Ik blijf ... mede de vertegen- woordigers van de Staat in het bestuur van de KLM verantwoor- delijk stellen voor de uitkering van 5'% dividend op een moment toen het beslist niet meer kon en waarvan diverse kleine mensen bewonderaars van de nationale luchtvaart, uit welke gevoelens dan ook, de dupe zijn geworden.'

Het antwoord van minister Korthals was - op zijn zachtst uit- gedrukt - nog al merkwaardig. Hij gaf drie redenen op:

1e. was er reden de toekomst wat optimistisch te beoordelen toen het slot-dividend werd gedeclareerd.

2e. de Amerikanen stellen prijs op continuïteit in dividend-uitke- ringen.

3e. 'een maatschappij, die van de kapitaalmarkt afhankelijk is voor haar uitbreidingen, gaarne datgene doet en heeft gedaan, wat haar op de kapitaalmarkt aantrekkelijk moet maken.'

Het argument, dat de leiding van de KLM bij vaststelling van het slot-dividend de gang van zaken nog optimistisch bekijken kon, heeft de minister ook gebruikt bij de behandeling van de 'Nota inzake de KLM' in de Tweede Kamer op 22 januari 1963. Von- deling had de uitkering van dividend over 1960 'verlakkerij' ge- noemd. De minister antwoordt daarop: 'Ik zou in dit verband toch met nadruk willen zeggen, dat men in april 1961, toen dit werd besloten, nog niet zag, dat de ontwikkeling zo snel zou zijn. Het eerste kwartaal ging goed. In april was men dus nog niet gealar- meerd.'

Vondeling drukt zich in zijn repliek nog al sterk uit. 'Dat is niet waar, mijnheer de Voorzitter' en hij wees er op, dat het Ie kwartaal 1961 een verlies had opgeleverd van

f

18 miljoen. Hierop repli- ceert de minister: 'Dat is volkomen juist. Maar dat verlies van

f

18 miljoen was voor een eerste kwartaal geen bijzonderheid.

Een verlies in het eerste kwartaal kwam al jaren voor. Die verlie- zen werden dan goedgemaakt in het tweede en derde kwartaal.'

(15)

Wie nog eens bedenkt, dat de minister in eerste termijn ver- klaard had: 'Het eerste kwartaal ging goed', zal toch wat verbijs- terd opzien van de repliek in tweede termijn: 'Bovendien zij er hier nogmaals aan herinnerd, dat tot uitkering niet "in april1961"

werd besloten.' Het desbetreffend advies van de Raad van Com- missarissen is getekend 9 maart 1961. Een zakenman die op 9 maart, vooral indien hij een ontmoedigend en verHesgevend jaar 1960 achter de rug heeft, het lopende jaar 1961 zo optimistisch bekijkt, dat hij onverdiende dividenden gaat uitkeren, is naar mijn smaak van een wat al te luchthartige allure.

Tot zover de geschiedenis over 1960. Door uiterlijke omstandig- heden, voornamelijk bestaande uit het achterblijven van de vraag tegenover de door straalvliegtuigen aanmerkelijk vergrote vraag, werd de situatie hoe langer hoe moeilijker.

In de loop van 1961 namen de verliezen een onheilspellende omvang aan, zodat de Amerikaanse bankiers dreigden met opzeg- ging van kredieten in totaal groot $ 70 miljoen. Er moest dus raad geschaft worden en de regering diende een op 22 juni gedateerd wetsontwerp in tot 'Verlening van tijdelijke financiële steun aan de KLM'. Zoals men ziet is in de titel van het wetsontwerp het optimisme gehandhaafd. Er is slechts sprake van een 'tijdelijke financiële steun'. De Memorie van Toelichting tot het wetsontwerp legt er nog een schepje op.

'De tijdelijkheid van de maatregelen tot financiële hulp aan de KLM bedoelt het algemene principe tot uitdrukking te brengen, dat de ondergetekenden de KLM blij,ven zien als een onderneming, welke het geïnvesteerde kapitaal een redelijk rendement behoort te geven.'

Het is voor de aandeelhouders natuurlijk een hele troost, dat de ministers van Waterstaat en van Financiën het zó 'blijven zien'.

Ter verdere geruststelling volgt dan: 'Het is duidelijk, dat de pe- riode, waarvoor deze overbruggingshulp nodig is, moeilijk nauw- keurig kan worden vastgesteld.

Met de directie van de KLM menen de ondergetekenden echter, dat een periode van 3 jaar (inclusief 1962) hiervoor voldoende is.'

Er werd geen schijn of schaduw van een poging gedaan om de redelijkheid van deze verwachting aannemelijk te maken. De Me- morie van Toelichting werd overigens gekenmerkt door een op- merkelijke afwezigheid van cijfers. Slechts werd vermeld, dat het exploitatieverlies van de KLM over 1961

f

87 miljoen bedroeg.

't Behoeft dan ook niet te verbazen, dat de vaste commissie voor

423

(16)

Verkeer en Waterstaat in haar voorlopig verslag met grote nadruk om overlegging van verdere gegevens verzocht. Dit was te be- grijpelijk, wijl de Volksvertegenwoordiging verzocht werd omtrent dit belangrijke wetsontwerp een beslissing te nemen zonder van het jaarverslag van de KLM over 1961 op de hoogte te zijn. Dit was nl. nog niet verschenen hoewel het verslag over 1960 op 17 april1961 aan aandeelhouders was toegezonden.

Ter vertrouwelijke kennisneming voor de leden werden nu ter griffie de volgende stukken gedeponeerd:

1. Voorlopige Balans per 31 dec. 1961 met voorlopige Verlies- en Winstrekening over 1961.

2. Een nadere adstructie van de feiten, waarop de verwachting berust, dat van de in de wet bedoelde liquiditeitshulp van 50 miljoen geen gebruik zal behoeven te worden gemaakt.

3. Mededelingen omtrent de mogelijke verliezen in de jaren 1962, 1963, 1964.

4. Mededelingen ten aanzien van de te verwachten bedrijfsuit- komsten en de liquiditeit.

5. Gegevens over de steun, welke verschillende andere landen aan hun luchtvaartmaatschappijen verlenen.

6. Concept-overeenkomst met de KLM, waarin de voorwaarden, zowel voor de garantie-verlening als voor het verstrekken van leningen in hoofdzaiak zijn geregeld.

Het verhaal dient hier even te worden onderbroken voor het aan- duiden van enkele data. Het wetsontwerp is gedateerd 22 juni;

het voorlopig verslag werd op 5 juli vastgesteld en reeds de vol- gende dag nl. op 6 juli werd de Memorie van Antwoord ingezon- den. Op 10 juli verklaarde de commissie voor Verkeer en Water- staat, dat openbare behandeling van het wetsontwerp kon plaats vinden en op 11 juli vond de openbare behandeling plaats.

Wanneer men nu bedenkt, dat de regering in de Memorie van Antwoord als volgt reageerde op de klacht, dat het w.o. de Kamer te laat bereikte: 'Hierop mogen de ondergetekenden antwoorden, dat strekking en inhoud van het wetsontwerp van zodanige be- tekenis zijn en de materie, daarin vervat, zovele facetten heeft, dat een diepgaande en tijdrovende voorbereiding geboden was om tot een verantwoord voorstel te kunnen komen', dan kan men slechts respect hebben voor de geachte afgevaardigden, die op 6 juli eerst de beschikking kregen over de volstrekt noodzakelijke gegevens en reeds op 10 juli met hun studie gereed gekomen waren.

(17)

Welke kansen bood de nieuwe wet?

De Staat kan geldleningen tot een totaal van

f

375 miljoen ga- randeren en is gemachtigd de KLM de gelden ter leen te verstrek- ken tot een maximum van ca. 50 miljoen. De directie verwacht intussen van deze mogelijkheid geen gebruik behoeven te maken.

De minister had van deze 'tijdelijke financiële steun' de beste ver- wachtingen.

In de Eerste Kamer verklaarde hij.: 'Dit neemt niet weg, dat de KLM door de overbruggingshulp in staat wordt gesteld over drie jaar een gezondere financiële basis voor haar exploitatie te her- krijgen en dat zij alles in het werk moet stellen om haar bedrijf op een zo efficient mogelijke wijze te exploiteren.'

Laten wij nuchter onderzoeken of er ook maar een schijn van kans is, dat de KLM 'over drie jaar' (dat is eind 1964) in staat zal zijn haar bedrijf op 'gezonde financiële basis' te exploiteren. Daar- bij ga ik uit van de Balans en Winst- en Verliesrekening.

Verliescijfers over 1961.

Het bedrijfsverlies over 1961 bedroeg af: Vrijgekomen belastingreserve ....

f

87.3milj.

"10.7 milj.

Verlies

f

16.6 milj.

Na afboeking van dit verlies blijft aan eigen kapitaal over:

op verschillende reserverekeningen Uitgegeven aandelen .

Reserve .

De ook op deze balans 'geactiveerde' kosten die- nen in mindering gebracht te worden van het

f

145.454.000

" 12.213.000

.f

157.667.000

eigen kapitaal . " 21.300.000

Volgens mededelingen van minister Korthals in de Tweede Kamer op 22 jan. 1963 bedraagt het

f

136.367.000

verlies over 1962 minstens . 70.000.000 Restant eigen kapitaal

f

66.367.000 Aan obligaties en leningen stond per 31 dec. 1961 een bedrag uit van

.f

495.725.000. Terecht werd in het Kamerdebat de opmerking

425

(18)

gemaakt, dat de verhouding tussen eigen en vreemd kapitaal bij de KLM de laatste jaren te wensen overliet. Dat is er dan intussen niet beter op geworden. Men kan de situatie per 31 december 1962 ongeveer als volgt samenvatten:

De reserves zijn verdwenen.

Van het geplaatste aandelenkapitaal is 55% verloren.

Tegenover eigen kapitaal van

.f

66.367.000 staat een bedrag van opgenomen leningen van rond

.f

500 miljoen.

Tot einde 1964 bestaat de mogelijkheid nog

.f

105 miljoen door de Staat gegarandeerde leningen op te nemen (.f 250 miljoen werd reeds gebruikt voor garantie van opgenomen leningen en

.f

20 miljoen voor garantie van opgenomen rekening-courant-kredieten).

Verder is nog een bedrag van

.f

50 miljoen beschikbaar, dat de Staat ter leen kan verstrekken.

Men behoeft geen pessimist te zijn om te beseffen, dat van her- stel der 'financieel gezonde basis' tegen het einde van 1964 geen sprake kan zijn. Waarschijnlijker is, dat de situatie tegen die tijd nog wat nijpender zal zijn.

In de Kamer is de opmerking gemaakt, dat men voorzichtig moet zijn met uitlatingen die de KLM in haar concurrentiepositie kunnen benadelen. Uaarom zij uitdrukkelijk vermeld, dat boven- genoemde cijfers voor ieder toegankelijk zijn. Vast staat natuur- lijk, dat ze reeds in de bureaus van de 'concurrentie' bekend en terdege geanalyseerd zijn. Met het verbloemen van de waarheid is niemand gediend.

Mijn slotbeschouwing kan kort zijn. Bij de beoordeling van de situatie dient niet uit het oog te worden verloren, dat de moeilijk- heden voor de KLM grotendeels door buitengewone omstandig- heden werden veroorzaakt. De concurrentiestrijd noopte ertoe straalvliegtuigen aan te schaffen. Daardoor werd de vervoerscapa- citeit niet onbelangrijk vergroot. Verwacht werd deze uitbreiding binnen redelijke tijd rendabel te kunnen maken door een stijgende vraag. In voorafgaande jaren had men een gestage groei in het (l}antal passagiers kunnen vaststellen en men rekende op een ver- dere belangrijke aanwas van de vraag. Deze verwachtingen zijn niet in vervulling gegaan. Daarvan kan men - voorzover ik dit als buitenstaander meen te kunnen beoordelen - de KLM-leiding geen verwijt maken.

Dat de KLM-leiding er naar gestreefd heeft de KLM het karak- ter te geven van een particuliere onderneming, die een normaal rendement zou kunnen opleveren van het geïnvesteerde kapitaal,

(19)

is een miskenning geweest van de realiteit, waartegen emstig is gewaarschuwd. Bovendien rijst twijfel bij de vraag of de KLM- leiding 'tijdig het keren van het getij heeft onderkend'. 't Is nu ook wel duidelijk, dat twee-derde gedeelte van de directie tegen de opstekende storm niet was opgewassen.

Mijn grootste bezwaar richt zich echter tegen de regering, die een veel te rooskleurig beeld van de toestand heeft gegeven en geen duidelijke oplossing 'Van de problemen bij de hand heeft.

Minister Korthals is een welwillend, behoorlijk en respectabel man. Maar soms wat ál te welwillend, te veel 'bonhomme'. Hij ver- trouwt iedereen en waardeert een iegelijk. Hij heeft vertrouwen in de directie van de KjLM; al blijkt later dat twee-derde van het

<<antal directeuren moet verdwijnen. Dat stoort hem niet, hij blijft dan vertrouwen stellen in de twee overblijvende directeuren. Hij waardeert de Kamerleden, die het met hem eens zijn, zowel als de Kamerleden, die het niet met hem eens zijn. Hij hoopt nog menig 'gesprek' - zoals hij in de vergadering van 22 jan. 1963 zei - met de Kamer over de moeilijkheden van de KLM te kunnen leveren. Hij ziet als 't ware met verlangen uit naar het ogenblik, waarop hij de Vaste Commissie voor Verkeer en Waterstaat ver- trouwelijke mededelingen zal kunnen doen omtrent verdere ont- wikkelingen. Hij heeft alleen een onoverwinnelijke afkeer van cij- fers en vindt het eigenlijk niet oirbaar naar 'schuldigen' te zoeken.

Desalniettemin geeft de bewindsman het parlement, de aandeel- houders en het Nederlandse volk een veel te rooskleurig beeld van de stand van zaken en tracht de voorstelling ingang te doen vin- den, dat de KLM binnen drie jaren op een financieel gezonde basis haar exploitatie zal kunnen voortzetten. Hij kan echter op zijn vingers natellen, dat zulks tot de onmogelijkheden behoort.

Maar tellen is zijn sterke punt niet. Intussen ... 'Bonhomme vit encore'.

't Lijkt mij uitgesloten op deze wijze voort te gaan. Geen enkele regering zal de KLM kunnen laten vallen, zij zal zich dus verant- antwoordelijk moeten stellen voor de door de vennootschap aan- gegane verplichtingen, die nu reeds een half miljard bedragen en nog wel zullen aangroeien. Maar dan is het ook noodzakelijk dat de overheid de verantwoordelijkheid voor het bedrijf op zich neemt. De KLM kan niet van twee walletjes eten; tegelijkertijd particuliere onderneming zijn en 'openbaar vervoerbedrijf', waar- bij alle risico's op de gemeenschap worden afgewenteld.

De Staat zal een 'take-over-bid' moeten uitbrengen op de zich nog in particuliere handen bevindende aandelen. Wenselijk zou

(20)

het zijn de Raad van Commissarissen te vervangen door een kleine commissie van Toezicht met een Regeringscommissaris als voor- zitter. Deze functionaris, die op commercieel en financieel gebied zijn sporen moet hebben verdiend, zal ruim beloond moeten wor- den en geen neven functies mogen vervullen. Hij zal regelmatig met de ministers van Verkeer en Waterstaat en van Financiën overleg moeten plegen. Op die manier kan de verantwoordelijk- heid worden verlegd naar de kant waar zij ook in werkelijkheid wordt gedragen.

De politieke partijen hebben nu de tijd om zich op dit vraagstuk te bezinnen. Bij de vorming van een nieuwe regering zal toch ten aanzien van dit belangrijke en belangwekkende vraagstuk een dui- delijk beleid moeten zijn uitgestippeld.

Het wachten is dus nu maar op het nieuwe kabinet.

(21)

A. de Vrie$

De Britse liberalen

De Britse liberalen hebben de laatste tijd minder spectacu- laire successen behaald dan vorig jaar, maar niets wijst er nog op dat hun merkwaardige opleving weer aan het tanen is. Ze hebben weliswaar sinds Orpington geen nieuwe zetel gewonnen in tussentijdse verkiezingen, maar ze hebben wel voortdurend in belangrijke mate tot de winst van Labour bijgedragen. In een aantal gevallen slaagden zij erin de conservatieven naar de derde plaats te verdringen. Het is echter wel duidelijk ge- worden dat de liberale partij ondanks haar radicale programma nog weinig kans maakt om Labour in industriële districten te verslaan. Hoewel een aantal voormalige Labour-kiezers liberale kandidaten moet hebben gesteund, was het grootste deel van de overlopers toch afkomstig uit de conservatieve hoek, en het re- sultaat is tot dusver bijna altijd een Labour-overwinning ge- weest.

Er steekt dus veel waars in de conservatieve klacht dat een stem op de liberalen eigenlijk een stem op Labour is. Er be- staat inderdaad een grote kans dat Labour minder op grond van eigen verdiensten dan ten gevolge van de liberale renais- sance de volgende verkiezingen wint.

Voor de liberalen zit er dan hoogstens een uitbreiding van hun zetelaantal in. De partij wordt nu slechts door 7 man in het Lagerhuis van 630 leden vertegenwoordigd. Een grotere fractie is dus een eerste vereiste voor bestendiging van het liberale reveil. Er zijn evenwel twee andere uitkomsten van de verkie- zingen die volgend jaar worden gehouden denbaar.

Ten eerste is het altijd mogelijk - doch dit lijkt op het mo- ment niet waarschijnlijk - dat het getij nog ten gunste van de T01·ies keert door een belangrijke verbetering van de conjunc- tuur. In dat geval zouden behalve berouwvolle conservatieve overlopers, die zonder veel risico voor de eigen partij in tus- sentijdse verkiezingen liberaal hebben gestemd, ook een groot aantal fluctuerende kiezers, die nu de liberalen steunen, de con- servatieven aan een sterk geslonken meerderheid kunnen helpen.

429

(22)

De andere denkbare situatie is een verkiezingsuitslag waarbij geen van de grote partijen een absolute meerderheid behaalt.

Door het districtenstelsel is deze kans vrij klein, maar niet uit- gesloten.

Dit is de positie, waarop de liberale leiders hun hoop hebben gevestigd, want hierdoor zou hun partij op de wip komen te zitten en uit haar isolement van machteloze splintergroep kun- nen breken. Het is tekenend voor het verschil tussen de Britse liberalen en hun verwanten op het vasteland van Europa, dat zij in dat geval slechts bereid zullen zijn samen te gaan met La- bour, hetzij in een coalitieregering, hetzij door hun steun te geven aan een Labourbewind op basis van een tevoren overeen te komen regeringsprogramma.

Interessanter dan speculaties over de toekomst is echter de vraag waaraan de liberalen hun 'comeback' hebben te danken.

De stijging van hun populariteit is niet gering. Terwijl zij in 1959 slechts 6 pct. van het electoraat achter zich verzamelden, zou dit percentage op het moment volgens recente opiniepei- lingen ongeveer 20 pct. zijn. De hoofdoorzaak is natuurlijk het falen van de conservatieve regering op bijna ieder terrein. Het echec van Brussel, dat Macmillan moeilijk kan worden aange- rekend, is begeleid door stagnatie van de economie en hoge werkeloosheidscijfers, door de ondermijning van het defensie- beleid gericht op het handhaven van een onafhankelijke atoom- strijdmacht (Skybolt) en door de volledige mislukking van het streven om in Centraal-Afrika een multiraciale gemeenschap te vestigen.

Op grond van de ervaringen met de huidige regering is er veel twijfel ontstaan in het vermogen van de conservatieve partij om de stoot te geven tot de modernisering van Engeland.

De jongste pogingen in deze richting, het Beeching-plan voor de sanering van de spoorwegen, de plannen voor versnelde we- genbouw en de laatste begroting die de bedrijvigheid speciaal in de probleemgebieden moet stimuleren, komen vermoedelijk te laat om het vertrouwen in de Tories te herstellen.

Het is echter opmerkelijk dat Labour tot dusver minder heeft geprofiteerd van het falen van de conservatieve regering dan mocht worden verwacht. De proteststemmen zijn bij de tussen- tijdse verkiezingen voor een groot deel naar de kleine liberale partij gegaan.

De reden is dat de Labourpartij bij de fluctuerende kiezers en bij de jongere generatie óók minder in tel is. Zoals de conser-

(23)

vatieve partij meestal wordt geassocieerd met het onderne- mersbelang wordt Labour als een verlengstuk van de vak- beweging beschouwd. Dit is bepaald een 'handicap' voor Labour, want de Britse vakbeweging ontmoet veel kritiek. Haar onmacht om wilde stakingen tegen te gaan, de vele competen- tiegeschillen tussen de bonden onderling en de remmende in- vloed, die de vakbeweging uitoefent op de modemisering van de industrie zijn hiervan de oorzaak.

Het is kenmerkend dat Harold Wilson grote druk heeft uitge- oefend op het bestuur van de spoorwegbonden om hen te over- reden hun proteststaking tegen het Beeching-plan af te gelasten.

Belemmering van de noodzakelijke sanering van de spoorwe- gen door de vakbeweging zou Labour wel eens duur te staan kunnen komen bij de verkiezingen. Er is een groeiend aantal werknemers met geringe belangstelling voor de strijd van de vakbeweging. Deze groep beschouwt zich eerder als slachtoffer van de botsing tussen bedrijfsleiding en vakbond dan belang- hebbende. Parallel hiermee loopt de neiging van 'de man met het witte boord' om zijn oorspronkelijk arbeidersmilieu de rug toe te keren.

Op deze groeiende sociale laag oefent de liberale partij een grote aantrekkingskracht uit. De 'Orpingtonman' vernoemd naar de Londense voorstad waar de liberalen vorig jaar hun verrassend succes hebben behaald is een begrip in de Britse politiek geworden. Hij is een jeugdig gezinshoofd en geniet door- gaans een hoger inkomen dan zijn vader ooit heeft verdiend, maar hij gaat tevens gebukt onder de lasten van zijn bezitsvor- ming, de zware hypotheek op zijn huis en de hoge maandelijkse afbetalingsrekening voor duurzame gebruiksgoederen. Zijn on- tevredenheid is niet alleen gebaseerd op zijn eigen materiële zorgen en behoeften, maar spruit evenzeer voort uit kritiek op het trage tempo van de sociale en economische vooruitgang in Engeland.

De liberale partij is er met haar radicaal hervormingspro- gramma kennelijk beter in geslaagd dit onbehagen in politieke actie te vertalen dan de twee grote partijen. De conservatie- ven maken zich terecht bezorgd over het verloop van hun aan- hang bij de jeugdige kiezers. Labour wordt in zijn wervingsactie gehinderd door de weerstand die wordt opgewekt door de vak- beweging, het dogmatisme van oudere partijleden en het prole- tarische stempel, dat nog altijd op de partij rust.

131

(24)

In de loop der jaren hebben de liberalen een aantal pro- grammapunten ontwikkeld, die later door Labour of door de conservatieven zijn overgenomen. Toetreding tot de EEG en afschaffing van de onafhankelijke atoomstrijdmacht zijn hier- van twee bekende voorbeelden. Sommige onderdelen van het liberale programma vormen eerder dynamiet voor een van de andere partijen. Vergroting van arbeidsmobiliteit door verrui- ming van de herscholing in de industrie en verkorting van de opleidingsperiade is b.v. een controversieel punt voor Labour in verband met het verzet hiertegen van vele vakbonden. De her- vorming van de onderneming met vertegenwoordiging van de werknemers in het bestuur is een onverteerbare brok voor de conservatieve partij met haar gevestigde ondernemersbelangen.

Het zelfde gelldt voor het librale pleidooi voor afschaffing van de verticale prijsbeheersing.

De Britse liberalen onderscheiden zich van hun continentale medestanders verder door hun voorkeur voor uitbreiding van de sociale zorg met hogere werkeloosheidsuitkeringen en ouder- domspensioenen boven belastingverlaging. Andere 'linkse' pro- grammapunten zijn hun volledige aanvaarding van geleide eco- nomie met 'planning' op de lange baan en beheersing van de loon- en prijsinflatie of verbetering van het onderwijs met gelijke kansen voor ieder op basis van zijn vermogens ongeacht het inkomen van zijn ouders.

In hun streven naar decentralisatie van het overheidsappa- raat en hervorming van het plaatselijk bestuur (regionale or- ganen onder democratisch toezicht) staan de liberalen niet al- leen, maar zij gaan het verst met hun programma voor ruim- telijke ordening. In de Britse politieke arena vormen de libera- len een progressieve groepering die zelfs bij Labour- en Tory- kiezers blijkens een opinieonderzoek dat de Sunday Times on- langs heeft gepubliceerd hoog staat genoteerd als een jonge en moderne partij. Zij genieten volgens ditzelfde onderzoek voorts een goede reputatie ook bij hun tegenstanders als een verstan- dige, eerlijke en eensgezinde partij, maar hun gezag als effec- tieve regeerders is gering. Dit is de eerste reden waarom een werkelijke doorbraak van de liberalen voorlopig niet waarschijn- lijk lijkt. Jo Crimond wordt als politieke leider algemeen vrij hoog aangeslagen, maar hij beschikt nog geenszinns over een partij-elite van regeringskaliber. Crimond heeft herhaaldelijk ver- klaard, dat hij streeft naar de vorming van een radicale partij die op den duur alle progressieve elementen uit de beide grote

(25)

Britse partijen zal herbergen en slechts geflankeerd zal wor- den door ouderwetse Tories en orthodoxe socialisten. Het is echter twijfelachtig of deze droom in vervulling zal gaan want de Tories en Labour staan ook niet stil. Eerder zullen de beide andere partijen zich ook gaan beijveren om de 'Orpingtonman' te bekoren met een modern programma.

Ten slotte vormt de aantrekkelijkheid van de Britse liberalen, hun klasseloosheid en zelfstandigheid ten opzichte van de grote 'pressure groups' van ondernemers en vakbeweging ook hun zwakheid. Het is de vraag, of hun groei zich zal handhaven zon- der (geldelijke) steun van deze belangengroepen waarvan de macht in de moderne maatschappij - ook in Engeland - nog steeds toeneemt, zelfs al vermindert hun populariteit.

433

(26)

G. E. Langemeijer

Li heralen aan het woord

Liberale Gedachten. Een bundel opstellen aangeboden aan prof.

mr. P. ]. Oud ter gelegenheid van ziin 75ste ver;aardag. Niigh

& van Ditmar, Rotterdam/'s-Gravenhage (276 blz.)

Een huldigingsbundel als deze in het kader van dit tijdschrift aan te kondigen is niet zo eenvoudig. Ongeveer om dezelfde re- den, waarom het allicht nog veel minder eenvoudig is zulk een bundel samen te stellen, namelijk om de spanning die zich on- vermijdelijk doet gevoelen tussen de wenselijkheid om een afge- rond geheel tot stand te brengen en die om elk van de mede- werkers de gelegenheid te geven zich te uiten op de wijze, die hem het meest ligt, en daardoor het peil van het geheel zo hoog mogelijk op te voeren. Laat ik aanstonds zeggen dat naar mijn mening in dit geval het evenwicht tussen deze niet vanzelf verenigbare wenselijkheden op gelukkige wijze en op een hoog niveau is bereikt. Dit neemt niet weg, dat in een bundel als deze sommige bijdragen de ene lezer verreweg het meest zullen interesseren, andere weer de andere. Liever dan alle met gelijkmatige kortheid te bespreken, wil ik daarom hier de meeste aandacht concentreren op die, waarnaar de politiek andersdenkende het eerst zal grijpen.

Daar zijn in de eerste plaats drie opstellen, waarvan de aan- wezigheid hier haar reden vindt in het feit, dat Oud niet enkel een van de meest vooraanstaanden is onder onze politici, maar ook onder onze staatsrechtsgeleerden. Het zijn die van prof. mr. Simons, 'Oud als schrijver over staatsrecht en staatkunde', prof. mr.

J.

V. Rypperda Wierdsma, 'Hedendaags staatsrecht' en prof. dr. E. H. s'Jacob, 'De toekomst van de rechtsstaat'. Alle drie belangrijke artikelen van mannen van verdiend gezag, maar die zich ook onder allerlei andere hoof- den dan 'Liberale gedachten' zouden laten groeperen, ja, waar- uit men het politieke standpunt van de schrijver, indien men het niet kende, niet zou kunnen afleiden, hetgeen hen als geleer-

(27)

den alleen maar tot eer strekt. Dit geldt zelfs van het opstel van s'Jacob, waarvan het onderwerp meer dan de twee andere op een gebied ligt, dat aan politiek, rechtsfilosofie en rechtsdogmatiek gemeen is. Met zijn slotuitspraak 'De toe- komst van de rechtsstaat wordt dan bepaald door de wijze waarop en de mate waarin de mensen het elkander mogelijk maken zo te leven als zij, op grond van hun eigen verantwoor- delijkheid, leven moeten' zal ook de politiek geheel andersden- kende van harte kunnen instemmen. Wel zal hij over de mid- delen, waardoor dit kan worden benaderd, aanmerkelijk anders denken dan de schrijver, maar de strekking van het opstel is juist, dat de idee van de rechtsstaat, die hier zo gelukkig onder woorden is gebracht, voor zeer uiteenlopende uitwerkingen vatbaar is, uitwerkingen, waarvan één, tenminste op een gege- ven ogenblik, wel de beste zal zijn, maar zich toch niet door een dwingende bewijsvoering als de beste zal laten aanwijzen.

Een tweede groep van opstellen zou men kunnen karakteriseren als prolegomena tot politiek denken, waarbij de weg naar de praktisch-politieke conclusie niet tot het eind toe wordt afge- legd, misschien zelfs nog een vrij lange is. Dit geldt allereerst van de bijdrage van een toch zo door en door politiek geïnvol- veerd man als mr. H. van Riel 'Politieke partij en beginsel in 1962', dat betoogt, dat politieke keuze voor een zo groot deel door de situatie wordt bepaald, dat men geen blijk geeft van geringschatting van beginselen, wanneer men ze op het gebied der politieke slechts voor afzienbare tijd opstelt, en, in nog ster- kere mate van dat van dr.

K.

van Dijk, die in haar kortheid niet zo heel veel meer dan een terminologische verheldering, vooral van de begrippen 'stand' en 'klasse' geeft.

Een derde categorie vormen de bijdragen van actieve politici, die ook een actueel politiek onderwerp behandelen, maar een van de soort, waarbij gespecialiseerde deskundigheid toch nog meer dan politieke partijkeuze van belang is en die er ook zeer duidelijk naar hebben gestreefd op de eerste de nadruk te leg- gen. Ik denk hier aan de studie van mr. E. H. Toxopeus 'Terri- toriale decentralisatie in de tegenwoordige tijd' (kort en daardoor wat tot de meest algemene gezichtspunten beperkt), drs.

J.

F.

Schouwenaar-Franssen. 'Over opvoeding en onderwijs' en prof.

dr. H.

J.

Witteveen, 'Perspectieven der economische politiek'.

Bij het laatste opstel vooral zal de lezer, zowel wegens het

435

(28)

onderwerp als wegens de belangrijke positie die de schrijver thans in de VVD inneemt, uitzien naar uitspraken die tot de karakteristiek van een typisch liberale politiek kunnen bijdra- gen. Deze verwachting wordt ook zeker niet teleurgesteld. Een krachtige liberale overtuiging komt aan het woord waar de auteur van een 'globale' als tegenstelling tot een 'gedetailleer- de' politiek zegt: 'vrijheid en efficiency gaan bij een globale politiek samen; daarin ligt de kracht en schoonheid van zulk een politiek.' De typische hedendaagse apologeet van de libera- le politiek op sociaal-economisch terrein toont zich de auteur, waar hij betoogt dat hetgeen onze afkeuring wekt in de sociale toestanden van de tijd, waarin zulk een politiek het dichtst werd benaderd, vooral is toe te schrijven aan hetgeen daarin juist niet consequent liberaal was. Men kan dit, strikt theore- tisch, toegeven, maar tevens de vraag stellen, of dit niet on- vermijdelijk zo zijn moest, omdat een volkomen zuivere wer- king van een liberale economie nooit in vrijheid tot stand kan komen en slechts bereikt zou kunnen worden door correcties op ongelijkheid van kansen en op misbruik van vrijheid, die een dwang zouden eisen, die zich, wil hij afdoende zijn, in het stel- sel niet laat inpassen. Steekt dus de schrijver zijn politieke standpunt bepaald niet onder stoelen of banken, waar hij komt tot dingen die meer voorstelbaar en voor berekening vatbaar zijn dan de gevolgen van een werkelijk volledige en gelijke eco- nomische vrijheid, is het toch vooral de onbevangen geleerde die aan het woord komt. Hier echter doet hij dan ook uitspraken, waarvan men wel ernstig kan twijfelen, of die bij de kiezers- groep, waarop de liberale partij steunt, werkelijk weerklank vinden. Zo vooral waar hij tot twee maal toe spreekt van de wenselijkheid van een 'gelijkmatige' inkomstenverdeling (blz.

210), van een 'gelijkmatiger en rechtvaardiger maken' van de inkomensverdeling door progressieve belastingheffing, gelijkma- tiger en rechtvaardiger blijkbaar dan zij door het vrije spel der economische krachten wordt (blz. 212). Interessante punten uit zijn opstel zijn nog het pleidooi voor 'een bepaalde methode van conjuncturele variatie van belastingtarieven, die dan met een speciale parlementaire procedure snel zou kunnen worden door- gevoerd' (blz. 205) en voor 'generieke onverbindend verklarin- gen' als voornaamste correctie op het gebied van de beperking

der concurrentie door ondernemersovereenkomsten (blz. 216).

Ten slotte dan de echt politieke opstellen. Ik zie er vier zo: A.

(29)

W. Abspoel, 'Politiek portret van een groot parlementariër', dr.

]. F. van Hoyen, 'Geestelijke vrijheid en verdraagzaamheid', prof. dr. N. E. H. van Esveld, 'De vrijheid in het sociaal-eco- nomische leven' en mr. F. G. van Dijk, 'De plaats van de libe- rale fractievorming in de Europese democratie'.

Het opstel van Abspoel stelt ons voor een politiek-psychologisch raadsel. Het is een vrijwel doorlopend betoog, dat Oud in zijn ongewoon lange politieke loopbaan zich zelf getrouw is geble- ven. Was deze apologie nodig? Ik kan het niet zien. Ik geloof niet dat iemand betwijfelt, dat er in Ouds overtuigingen wei- nig veranderd is. Men kan beweren, dat zich aan hem de wet heeft voltrokken: dat juist die politici, die in bijzondere mate aan een eenmaal verworven overtuiging getrouw blijven, meest- al hun carrière zullen besluiten op een verder naar rechts ge- legen punt dan waar zij hem begonnen zijn, omdat niet hun standpunt maar het totaal van de mogelijke standpunten ver- schoven is. Bij Oud is dit dan bovendien zeker niet in ongewone mate het geval, zoals men b.v. van S. van Houten zou kunnen beweren. Men kan verder vragen of het van Oud, gegeven zijn overtuigingen, uit een oogpunt van politieke moraal geheel juist gehandeld was om tot de PvdA toe te treden. Ook deze beden- king echter heeft een geheel andere strekking dan die van ge- brek aan beginselvastheid. Tot wie richt zich dan het betoog, dat Oud aan deze laatste fout niet schuldig staat? Tot andere partijen, die hem niet daarvan beschuldigen, of tot de eigen partij, waarvan men dan zou moeten veronderstellen dat Ouds voorbijgaand lidmaatschap van een andere partij - een lid- maatschap, waarvoor 'mariage de raison' nog een te sterk woord zou zijn - daar blijvend wantrouwen wekt?

Een goede noot bij hen, die wel eens twijfelen of de hedendaag- se liberalen nog wel liberaal kunnen heten, zal het opstel van mr. Van Dijk vinden, waar het voorzichtig maar toch duide- lijk genoeg uitspreekt, dat in de liberale fractie van het Euro- pese parlement de Gaullistische UNR en de neo-fascistische Movimento sociale Italiano, die daarvan thans deel uitmaken, niet op hun plaats zijn.

Ten slotte dan de studies van Van Royen en Van Esveld die het meest interessant zijn, wanneer men ze in onderling verband be- schouwt. Ik zou het kunnen begrijpen, wanneer de remonstrant- se predikant Van Royen zich verongelijkt zal achten, wanneer ik zijn bijdrage hier tot de meest politieke reken. Politiek is het

437

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uithoorn - Hoewel het nieuwe ge- zondheidscentrum aan de N201 – tegenover het appartementencom- plex Buitenhof – volgens plan pas medio of eind april 2011 in gebruik

De lof weerklinkt door het heelal Gods’ kind’ren zingen overal.. Gloria, Gloria voor de

Uitspraken over goed en fout rekenen zijn gedaan op basis van wat wij vinden en niet op basis van goedkeuring van de cevo..

Juist in zeegebieden is dat vaak moeilijk: mensen hebben niet alleen an- dere belangen, maar ook andere ideeën over hoe ze met de zee om dienen te gaan.. Ik besefte dat ik

Bij een verwerving door één van de partijen in onderling overleg die gezamenlijk nog geen 50 % van de eff ecten met stemrecht van de houdsteronderneming houden.. Bij verwerving

Het EHRM vindt met 15 tegen 2 stemmen, en in afwij- king van de Kamer, geen schending van het recht op leven in zijn materiële aspect, maar doet dat unaniem wel voor wat betreft

De RES regio Groningen wil een hele ambitieuze bieding maken: ze wil 20% van de hoeveelheid duurzame elektriciteit die voor heel Nederland nodig is, gaan opwekken.. Gekozen wordt

In deze uitspraak oordeelde de Raad - kort samengevat - dat het in beginsel aan de gemeenteraad is om op grond van de Wmo 2015 het Wmo-beleid (de essentialia van