• No results found

Gas terug voor GasTerra? ‐

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gas terug voor GasTerra? ‐"

Copied!
121
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gas terug voor GasTerra? 

‐Een strategisch marktonderzoek met betrekking tot de Nederlandse gasmarkt‐     [gecensureerd]            Martijn R. Mik  1158376  ‐  Groningen  December 2006  ‐  GasTerra  ‐  Rijksuniversiteit Groningen  Drs. D.F.F.R. Maccow  Dr. C.H.M. Lutz     

(2)

Voorwoord 

   

Voor  u  ligt  het  resultaat  van  een  interessante  afstudeerstage  bij  een  van  de  mooiste  ondernemingen  van Nederland, GasTerra.  

 

Deze afstudeerstage is een enorm leerzame ervaring geweest. Ik wil dan ook mijn dank uitspreken aan  de mensen dit onderzoek mogelijk hebben gemaakt en eraan mee hebben gewerkt.  

 

Allereerst  wil  ik  Geert  Greving  bedanken,  voor  de  mogelijkheid  die  hij  heeft  geboden  om  binnen  GasTerra  een  afstudeeronderzoek  uit  te  voeren,  maar  tevens  voor  zijn  enthousiasme  en  interessante  inkijkjes in de wereld van het “blauwe goud”. Ook wil ik mijn kamergenoten Bert Coelingh en Joost  Wempe bedanken voor hun gezelligheid en hulpvaardigheid. Verder wil ik alle medewerkers binnen  GasTerra bedanken voor de tijd die zij hebben vrijgemaakt voor mijn interviews.  

 

Naast  de  mensen  binnen  GasTerra  wil  ik  mijn  afstudeerbegeleiders  vanuit  de  universiteit,  Delano  Maccow  en  Clemens  Lutz,  bedanken  voor  hun  feedback  gedurende  het  onderzoek.  Ook  wil  ik  Luchien Karsten bedanken voor zijn zijn hulp voor aanvang van dit onderzoek.  

 

Verder  wil  ik  Tim  Boon‐Von  Ochssee  en  Rik  Komduur  bedanken  voor  de  gezellige  en  leerzame  discussies.     Tot slot wil ik graag mijn familie en vrienden bedanken voor hun ondersteuning en het aanhoren van  al mijn verhalen over de gaswereld.     Bedankt!    Martijn R. Mik  Groningen, december 2006    

(3)

Managementsamenvatting 

 

Als  gevolg  van  de  implementatie  van  Europese  richtlijnen  met  betrekking  tot  liberalisering  van  energiemarkten  verkeert  de  Nederlandse  gasmarkt  in  een  staat  van  flux.  In  2005  heeft  dit  officieel  geleid  tot  de  opsplitsing  van  de  oude  Nederlandse  Gasunie  in  een  transportonderneming,  N.V.  Nederlandse  Gasunie  en  een  handelsonderneming,  GasTerra  B.V.  Sinds  september  2006  heeft  de  laatste haar naam veranderd in GasTerra. Gedurende de liberalisering van de Nederlandse gasmarkt,  voltooid  in  2004,  is  de  positie  van  GasTerra  als  grootste  handelsonderneming  op  deze  markt  niet  onberoerd  gebleven.  Het  voorliggende onderzoek  geeft  antwoord  op  de  vraag  wat  de  gevolgen  van  dit liberaliseringproces voor GasTerra kunnen zijn en welke opties prudent, teneinde haar positie op  de Nederlandse markt te verdedigen, c.q. te versterken.  

 

Als  raamwerk  voor  de  opzet  van  het  onderzoek  is  het  strategische  planningproces  genomen,  dat  bestaat  uit  respectievelijk  een  externe‐  en  interne  analyse  gevolgd  door  een  SWOT  analyse,  waarin  kansen  en  bedreigingen  vanuit  de  externe  omgeving  worden  gekoppeld  aan  interne  sterktes  en  zwaktes van GasTerra. De te onderzoeken markt is hierbij afgebakend aan de hand van de dimensies  afnemersgroepen,  afnemersfuncties  en  producten.  Een  afzonderlijk  product  vormen  standaard  blokcontracten,  welke  via  het  TTF  worden  verhandeld.  Deze  kunnen  in  principe  door  elke  afnemersgroep worden afgenomen.  

 

Marktafbakening

Afnemersgroepen Afnemersfuncties Producten Industriële afnemers Brandstof voor opwekking elektriciteit/ warmte;

grondstof petrochemische producten.

Vnl. hoogcalorisch gas, medium/ hoge loadfactor via bilaterale profielcontracten.

Grote commercials Brandstof voor opwekking hitte. Laag of hoogcalorisch gas, medium/ hoge loadfactor via bilaterale profielcontracten.

Elektriciteitsproducenten Brandstof voor opwekking elektriciteit. Vnl. hoogcalorisch gas, medium/ hoge loadfactor afhankelijk van inzet, via bilaterale profielcontracten. Geïntegreerde energiebedrijven Brandstof voor opwekking elektriciteit; handelswaar. Hoogcalorisch gas, medium/ hoge loadfactor;

laagcalorisch gas, lage/ medium loadfactor. Via bilaterale profielcontracten.

Wederverkopers Handelswaar. Hoogcalorisch gas, medium/ hoge loadfactor; laagcalorisch gas, lage/ medium loadfactor. Via bilaterale profielcontracten.

 Tabel M1: Afbakening Nederlandse markt GasTerra   

Resultaten externe analyses 

 

In  de  externe  analyse  zijn  de  volgende  deelaspecten  van  de  omgeving  in  kaart  gebracht:  afnemers,  (potentiële) concurrenten, de bedrijfstak en de macro‐omgeving.  

 

Naar  gelang  de  gevraagde  loadfactor  van  een  afnemer  en  zijn  aankoopbenadering  zijn  zes  afnemerssegmenten onderscheiden.  

 

Langere termijn relatie Kortere termijn relatie

Lage loadfactor (< 70%) Afnemerssegment 1 Afnemerssegment 2

Medium loadfactor (70-80%) Afnemerssegment 3 Afnemerssegment 4

Hoge loadfactor (> 80%) Afnemerssegment 5 Afnemerssegment 6

Tabel M2: Afnemerssegmenten op de Nederlandse gasmarkt    

Op basis van hun flexibiliteits‐ en volumepositie ten aanzien van de Nederlandse gasmarkt zijn RWE,  E.on,  Gaz  de  France,  Centrica,  Suez/Distrigas,  Wingas,  Gazprom,  Essent,  Nuon  en  Total  geïdentificeerd als de belangrijkste (potentiële) concurrenten van GasTerra.   

 

Op macroniveau worden vier langetermijn scenario’s mogelijk geacht. In Europa, duurzame katalysator  is  sprake  van  een  versnelde  transitie  naar  een  duurzame  energievoorziening,  waarbij  vrije  marktwerking het belangrijkste coördinatiemechanisme vormt. In De markt is koning vormt de markt 

(4)

tevens  het  belangrijkste  coördinatiemechanisme,  maar  is  er  sprake  van  een  langzame  transitie  naar  een  duurzame  energievoorziening.  In  Duurzame  regio  is  sprake  van  een  versnelde  transitie  naar  een  duurzame energievoorziening, maar wordt de vrije markt overschaduwd door staatsinterventie. Ook  in  Regionale  autarkie  vormt  staatsinterventie  het  belangrijkste  coördinatiemechanisme,  maar  in  dit  scenario is sprake van een langzame energietransitie.     Samenvattend zijn de volgende kansen en bedreigingen in de externe omgeving geïdentificeerd:    Externe analyse Kansen Bedreigingen

1. Afnemers segment 1 relatief minder prijsgevoelig.

2. Afnemers segment 5 behoeven zekerheid voor langere termijn. (concurrerende voorwaarden)

3. Afnemers in segment 1, 3 en 5 (langere termijn relatie) nemen toe, indien voordelen liberalisering op korte termijn uitblijven.

4. Kostennadeel van sommige directe/potentiële concurrenten vanwege kosten voortkomende uit transport, transit, structurering en evt. kwaliteitsconversie. 5. Toenemende vraag naar flexibiliteitsdiensten.

6. Huidige zwakke tot middelmatige onderhandelingskracht van afnemers. 7. Zwakke tot middelmatige dreiging van substituut-producten op korte termijn. 8. Huidige hoge aardgasprijzen

9. Afname Europese binnenlandse aardgasproductie 10. Toename aardgasvraag “Commercials” 11. Toename aardgasvraag industriële verbruikers 12. Technologische ontwikkelingen in E&P 13. Toename efficiëntie aardgascentrales 14. Micro- WKK

15. Toename aardgasvraag (“De markt is koning” en “Europa, duurzame katalysator”). 16. Hoge aardgasprijs (“Regionale autarkie” en “Duurzame regio”).

17. Zwakke concurrentie (“Regionale autarkie” en “Duurzame regio”).

1. Prijsgevoeligheid afnemers segment 2, 4 en 6.

2. Afnemers segment 3 en 4 voorzien steeds vaker in behoefte door inkoop van losse componenten.

3. Afnemers in segment 2, 4 en 6 (korte termijn relatie) nemen toe, indien voordelen liberalisering zich op korte termijn manifesteren.

4. Groot aantal directe/ potentiële concurrenten.

5. Sterke financiële positie van veel directe/ potentiële concurrenten of hun moederbedrijven.

6. Uitbreidingen importcapaciteit door directe/ potentiële concurrenten en GTS. 7. Directe/ potentiële concurrenten hebben of investeren in een goede

flexibiliteitspositie.

8. Expansieve ambities directe/ potentiële concurrenten m.b.t. de Nederlandse gasmarkt.

9. Mogelijkheid van fusies of overnames tussen directe/ potentiële concurrenten. 10. Mogelijkheid van kruissubsidiëring door sommige directe/ potentiële concurrenten. 11. Volwassenheid Nederlandse gasmarkt.

12. Onzekerheid groei vraag op lange termijn.

13. Toetredingsbarrières zijn relatief laag voor grote energiebedrijven. 14. Verdere afname toetredingsbarrières.

15. Achterwaartse integratie van afnemers (m.n. afnemerssegment 3 en 4) 16. Voorwaartse integratie door toeleveranciers.

17. Mogelijkheid van (tijdelijke) overcapaciteit in de toekomst m.b.t. aardgasimport. 18. Mogelijke toename van de rivaliteit onder bestaande aanbieders in de nabije

toekomst.

19. Verslechtering concurrentiepositie aardgas t.o.v. substituten.

20. Marktdestructie a.g.v. verslechterde concurrentiepositie aardgas t.o.v. substituten. 21. Dalende aardgasafname kleinverbruikers.

22. Nationaal- en Europees energie- en mededingingsbeleid.

23. Ondersteuning door lidstaten van concurrerende nationale kampioenen. 24. Sterke toename concurrentie (“De markt is koning” en “Europa, duurzame

katalysator”).

25. Verticale integratie concurrenten (“De markt is koning” en “Europa, duurzame katalysator”).

26. Sterke EU mededingingsautoriteit (“De markt is koning” en “Europa, duurzame katalysator”).

27. Afname aandeel aardgas in energievoorziening (“Regionale autarkie” en “Duurzame regio”).

28. Toenemende overheidsbemoeienis met de aardgassector “Regionale autarkie” en “Duurzame regio”) Tabel M3: Kansen en bedreigingen in de externe omgeving van GasTerra    Resultaten interne analyse    Een interne analyse van GasTerra heeft de volgende sterktes en zwaktes geïdentificeerd:    Interne analyse Sterktes Zwaktes

1. Toegang tot investeringskapitaal aandeelhouders. 2. Kredietwaardigheid.

3. Beschikking flexibele productie Groningenveld.

4. Beschikking over bergingen NAM en in mindere mate Bergen Concessionaires. 5. Prestaties bergingen NAM m.b.t. flexibele capaciteit.

6. Langjarige reserveringen Nederlandse importcapaciteit. 7. Toegang tot technologie NAM (Shell, ExxonMobil) 8. Bedrijfssoftware/ automatisering.

9. Expertise individuele medewerkers en onderneming als geheel. 10. Structuur/ inrichting van de organisatie.

11. Reputatie. 12. Afnemersportfolio.

13. Relatief gemakkelijke toegang buitenlandse staatsbedrijven. 14. Technologische kennis Micro- WKK”).

1. Verticale specialisatie

2. Inflexibiliteit van de onderneming a.g.v. publiekprivate aandeelhoudersstructuur 3. Relatief kille betrekkingen met thuismarkt

4. Beperkte benutting van de intrinsieke lobbykracht

Tabel M4: Sterktes en zwaktes van GasTerra   

Strategische aanbevelingen  

 

Op  basis  van  een  SWOT  analyse  van  bovenstaande  interne  sterktes  en  zwaktes;  externe  kansen  en  bedreigingen zijn de volgende strategische aanbevelingen opgesteld:  

(5)

1. Het uitvoeren van een groeistrategie op basis van concentratie

Functionele strategieën die hierbij zonder meer geschikt, haalbaar en aanvaardbaar zijn:

a. Aanbieden van gemakkelijke “totaalpakketten” voor langere termijn, welke in het bijzonder gericht zijn op minder prijsgevoelige “commercials”, voor wie in het bijzonder gemak en zekerheid belangrijk zijn (segment 1).

b. Aanbieden van innovatieve prijsformules/ indexeringen waarmee toekomstige schommelingen in de prijs kunnen worden afgedekt, in het bijzonder gericht op grondstoffers welke behoefte hebben aan concurrerende en zo min mogelijk volatiele prijzen, alsmede zekerheid van levering (segment 5).

c. Aanbieden van innovatieve flexibele contractvormen, waarmee de afnemer in kan spelen op dalende prijzen. Dit kan bijvoorbeeld door de voordelen van een formule te combineren met de voordelen van een vaste prijs, door afnemers prijsformules te bieden met een optie op een vaste prijs, uit te oefenen op een moment dat de afnemer de aardgasprijs voor hem optimaal acht. Op deze wijze kunnen afnemers die de ruimte willen om te kunnen spelen op veranderende marktomstandigheden (segmenten 2, 4 en 6) toch voor langere tijd gebonden worden.

d. Het aanbieden van volume en diensten à la carte.

e. Het creëren van switchkosten voor afnemers. Dit kan bijvoorbeeld door het aanbieden van een loyaliteitsprogramma, waarbij bepaalde voordelen worden verbonden aan de loyaliteit van afnemers.

f. Prijsverhogingen voor volume, waardoor op korte termijn gebruik wordt gemaakt van de huidige zwakke tot middelmatige onderhandelingspositie van afnemers, zwakke tot middelmatige dreiging van substituut-producten en de afname van de Europese binnenlandse aardgasproductie.

Functionele strategieën die enige risico’s met zich mee brengen met betrekking tot geschiktheid, haalbaarheid en aanvaardbaarheid:  

 

g. Het  opzetten  van  een  eigen  handelsvloer  voor  handel  op  de  spotmarkten.  Dit  is  met  name  interessant  wanneer  de  ontwikkeling  van  de  energiemarkt  tendeert  naar  de  scenario’s  “Europa,  duurzame  katalysator”  of  “De  markt  is  koning”.  

 

h. Concentrische diversificatie door het toevoegen van elektriciteitsproductie/ handel op groothandelsmarkt elektriciteit  aan  de  activiteiten.  Bijvoorbeeld  door  middel  van  een  Joint  Venture  met  een  distributiebedrijf.  Hierdoor  kan  met  arbitreren tussen de prijs van aardgas en elektriciteit (de zogenaamde “spark spread”) om de opbrengst van aardgas  onder verschillende omstandigheden te maximaliseren. Nadeel van deze strategie is dat zij verder af staat van de “core  business”  van  GasTerra  en  daarom  niet  in  lijn  is  met  de  verlangens  van  de  aandeelhouders.  Tevens  zijn  er  bovengemiddelde risico’s verbonden aan deze optie.  

 

i. Grootschalige  introductie  van  Micro‐WKK.  Eventueel  door  middel  van  een  Joint  Venture  met  wederverkopers  of  installatiebedrijven. Deze strategie is het meest succesvol wanneer de ontwikkeling van de energiemarkt tendeert naar  de scenario’s “Europa, duurzame katalysator” of “Duurzame regio”.  

 

j. Het  uitbreiden  van  de  opslagcapaciteit  van  de  bergingen  van  NAM.  Hetzij  om  flexibiliteit  toe  te  voegen  aan  eigen  aardgasimporten,  hetzij  voor  de  levering  van  flexibiliteitsdiensten  aan  derden.  Dit  brengt  voornamelijk  regulatoire  risico’s  met  zich  mee.  De  geologische  risico’s  zijn  beperkt  aangezien  het  gaat  om  uitbreiding  van  bestaande  gasopslagen,  die  inmiddels  hebben  naar  behoren  te  functioneren.  Verder  is  instemming  van  de  staat  voor  deze  strategie twijfelachtig, gezien haar voorkeur uitgaat naar investeringen door andere marktpartijen.  

 

k. Prijsverhogingen  voor  volume  op  langere  termijn.  Deze  strategie  brengt  risico’s  met  zich  mee.  Zowel  onder  de  vrijemarktscenario’s  als  de  staatsinterventiescenario’s  kan  dit  marktaandeel  kosten,  aangezien  afnemers  kunnen  overstappen op een andere leverancier, danwel substituut‐producten.  

 

(6)

2. Het uitvoeren van een stabilisatiestrategie

Functionele strategieën die hierbij zonder meer geschikt, haalbaar en aanvaardbaar zijn:

a. Aansporen van NAM tot een actief E&P programma waardoor de totale productie uit de kleine velden minder snel afneemt.

b. Aankondigen van mogelijke extra import van aardgas door GasTerra ter ontmoediging van directe/ potentiële concurrenten.

Functionele strategieën die enige risico’s met zich mee brengen met betrekking tot geschiktheid, haalbaarheid en aanvaardbaarheid:  

 

c. Coöperatie binnen het forum voor exporterende landen (GECF). Door de ontwikkeling van toekomstig aanbod te coördineren kan de rivaliteit binnen de Europese aardgasmarkt(en) worden beheerst. Deze optie heeft weinig kans van slagen wanneer de ontwikkeling van de energiemarkt tendeert naar een van de staatsinterventiescenario’s.

d. Extra import van aardgas (baseload) en daaraan waarde toevoegen door het leveren van aanvullende flexibiliteits- en capaciteitsdiensten. Deze optie brengt risico’s met zich mee wanneer de ontwikkeling van de energiemarkt tendeert naar een van de staatsinterventiescenario’s aangezien in deze scenario’s de vraag naar aardgas afneemt.

e. Het innemen van de rol van prijszetter. Deze strategie is alleen houdbaar wanneer de rivaliteit op de Nederlandse gasmarkt beperkt blijft. Wanneer de ontwikkeling van de energiemarkt tendeert naar een van de vrijemarktscenario’s is deze strategie onuitvoerbaar.

f. Het voeren van een charmeoffensief richting afnemers, d.m.v. verbeterde communicatie/ PR en uitmuntende serviceverlening. Op de langere termijn levert dit vooral goodwill op bij afnemers wanneer de ontwikkeling van de energiemarkt tendeert naar “Europa, duurzame katalysator”. Onder het scenario “De markt is koning” zijn afnemers puur geïnteresseerd in de laagste prijs; onder de scenario’s “Regionale autarkie” en “Duurzame regio” is een charmeoffensief overbodig, daar men niet veel te kiezen heeft.

g. Organisatie beter inrichten op benutting van haar intrinsieke lobbykracht; proactief lobbyen m.b.t. specifieke onderwerpen, afhankelijk van de ontwikkeling van de energiemarkt.

(7)

Inhoudsopgave  Voorwoord ... 2 Managementsamenvatting... 3 Inhoudsopgave ... 7 Hoofdstuk 1  Inleiding... 9 1.1 Aanleiding ... 9 1.2 GasTerra... 9 1.3 Leeswijzer ... 10 Hoofdstuk 2 Onderzoeksopzet... 11 2.1 Conceptueel ontwerp... 11 2.2 Technisch ontwerp ... 15 Hoofdstuk 3 Marktafbakening ... 23 3.1 Afnemersgroepen ... 23 3.2 Afnemersfuncties... 23 3.3 Producten... 24 3.4 GasTerra B.V. ... 26 3.5 Synthese: Nederlandse markt van GasTerra ... 26 Hoofdstuk 4 Afnemersanalyse ... 28 4.1 Segmentatiecriteria... 28 4.2 Marktsegmenten ... 30 4.3 Synthese: Afnemersanalyse, kansen en bedreigingen... 33 Hoofdstuk 5 Concurrentenanalyse ... 35 5.1 Identificatie en keuze van concurrenten ... 35 5.2 Doelstellingen en strategieën van concurrenten ... 43 5.2 Sterke en zwakke punten van concurrenten... 49 5.3 Synthese: Concurrentenanalyse, kansen en bedreigingen... 51 Hoofdstuk 6 Bedrijfstakanalyse... 53 6.1 Geaggregeerde marktfactoren ... 53 6.2 Bedrijfstakstructuurfactoren ... 57 6.3 Synthese: Bedrijfstakanalyse, kansen en bedreigingen ... 66 Hoofdstuk 7 Macroanalyse ... 67 7.1 Macrofactoren en sleutelonzekerheden... 67 7.2 Langetermijn scenario’s ... 82 7.3 Synthese: Macroanalyse, kansen en bedreigingen... 91 Hoofdstuk 8 Interne analyse ... 93 8.1 Waardeketenanalyse ... 93 8.2 VRIO‐analyse ... 99 8.3 Synthese: Interne analyse, sterktes en zwaktes ... 101 Hoofdstuk 9 Strategische aanbevelingen ... 103 9.1 Resultaten voorgaande analyses ... 103 9.2 TOWS‐analyse... 104 9.3 Evaluatie ... 106 9.4 Synthese: Strategische aanbevelingen ... 108 Begrippenlijst ... 110 Bijlagen... 111 Bijlage 1: Het “Gasgebouw”... 111 Bijlage 2: Organigram GasTerra ... 112 Bijlage 3: De aardgaswaardeketen... 112 Bijlage 4: Belangrijkste transportroutes in Europa... 113 Bijlage 5: Route van de North European Gas Pipeline ... 113 Bijlage 6: Toekomstige uitbreiding van het transportnet ... 114

(8)

Bijlage 7: Locaties waar methaanhydraat is aangetoond ... 114 Bijlage 7: Gasopslagen in Noord‐West Europa... 115 Literatuur... 117

(9)

Hoofdstuk 1    Inleiding 

 

Dit hoofdstuk gaat kort in op de aanleiding van dit onderzoek en de initiële managementvraag en de  opdrachtgevende  organisatie.  Het  hoofdstuk  eindigt  met  een  leeswijzer  voor  het  vervolg  van  dit  onderzoeksrapport.  

  

1.1 Aanleiding 

Sinds  in  1996  en  1998  door  de  Europese  Commissie  respectievelijk  een  nieuwe  Elektriciteits‐  en  Gasrichtlijn  zijn  aangenomen,  met  als  doel  het  introduceren  van  marktwerking  in  de  Europese  energiemarkt, verkeren energiemarkten in Europa zich in een staat van verandering. Beide richtlijnen  voorzien in een tijdplan naar liberalisering van de gehele Europese energiemarkt in uiterlijk 2007. In  navolging  van  met  name  het  Verenigd  Koninkrijk  heeft  Nederland  gekozen  voor  een  sneller  liberaliseringtempo  en  verdergaande  liberaliseringsmaatregelen  dan  oorspronkelijk  voorgeschreven  door de richtlijnen van de Europese Commissie. Bij aanvang van dit onderzoek is officieel volledige  liberalisering van de Nederlandse energiemarkt dan ook inmiddels een feit. Gedurende het proces van  liberalisering  is  de  Nederlandse  energiemarkt  enorm  veranderd.  Spelregels  zijn  veranderd,  nieuwe  spelers  zijn  op  de  markt  gekomen  en  voorheen  geïntegreerde  bedrijven  zijn  opgeknipt.  De  huidige  status  is  echter  geenszins  een  eindstatus.  Liberaliseringprocessen  van  de  energiemarkten  van  het  Verenigd  Koninkrijk  en  de  Verenigde  Staten  suggereren  een  iteratief  proces,  waarbij  een  serie  van  opeenvolgende liberaliseringsmaatregelen benodigd is om een competitieve markt te bewerkstelligen.  De afgelopen jaren bevond de Nederlandse energiemarkt zich dan ook in een staat van flux. Hierbij is  ook  de  positie  van  GasTerra  als  gashandelaar  niet  onberoerd  gebleven.  Er  is  in  toenemende  mate  sprake  van  (internationale  concurrentie)  op  de  van  oudsher  door  GasTerra  gedomineerde  Nederlandse gasmarkt en de vraag rijst welke nieuwe structuur over enige jaren zal uitkristalliseren  en  welke  positie  GasTerra  moet  innemen.  De  initiële  managementvraag  vanuit  GasTerra,  die  aanleiding vormt voor dit onderzoek is dan ook:     Wat zijn de gevolgen van het liberaliseringproces op de Nederlandse gasmarkt, de positie van GasTerra op deze  markt en welke opties zijn mogelijk om haar positie te verdedigen?     1.2 GasTerra 

Het  huidige  GasTerra  komt  voort  uit  de  in  1963  opgerichte  Nederlandse  Gasunie.  Toen  in  1959  een  enorm aardgasveld werd gevonden in Slochteren, ontbrak aanvankelijk zowel de markt als de vereiste  infrastructuur  om  de  grote  hoeveelheden  gas  af  te  zetten  die  beschikbaar  kwamen.  Nauwe  samenwerking  met  het  bedrijfsleven  was  dan  ook  noodzakelijk  voor  de  coördinatie  van  winning  en  afzet  van  dit  zogenaamde  “Groningen”  gas.  Hiertoe  werd  een  publiek  private  samenwerking  opgericht  onder  de  term  “Gasgebouw”.  Een  concessie  voor  exploitatie  van  het  Groningenveld  werd  verleend aan de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), waarin Shell en ExxonMobil ieder voor  50  procent  deelnamen.  Daarnaast  werden  deze  bedrijven  naast NAM  en  toenmalig  mijnbouwbedrijf  DSM in 1963 partij bij een Overeenkomst van Samenwerking (OvS) waarbij de Maatschap Groningen  voor  de  winning  en  Gasunie  voor  de  afzet  van  gas werden  opgericht  (EnergieNed,  2003).  In  andere  woorden: de Maatschap Groningen werd de gasfabriek, Gasunie het exclusieve verkoopkantoor van al  het  door  NAM  gewonnen  gas.  Zeggenschap  over  de  Maatschap  werd  verdeeld  tussen  NAM  en  Energie  Beheer  Nederland  B.V.  (EBN),  een  beheersvennootschap  van  de  staat.  Eenzelfde  verdeling  werd  overeengekomen  voor  Gasunie;  de  staat  werd  direct  eigenaar  van  10  procent,  EBN  voor  40  procent en Shell en ExxonMobil ieder voor 25 procent.1 De verhouding tussen Gasunie en overheid, in 

het  bijzonder  betreffende  voorzieningszekerheid  en  het  productievolume  dat  voor  afzet  beschikbaar  is,  is  vastgelegd  in  de  Gaswet.  Het  leeuwendeel  van  de  baten  uit  het  Gasgebouw  gaat  rechtstreeks  naar  de  staat.  Vanwege  de  voortschrijdende  liberalisering  en  de  daarmee  samenhangende  nieuwe 

(10)

Gaswet 2000 is inmiddels de schop in de oude opzet van het Gasgebouw gezet. Met ingang van 1 juli  2005  is  de  Nederlandse  Gasunie  gesplitst  in  een  transportbedrijf,  N.V.  Nederlandse  Gasunie  en  een  handelsonderneming,  Gasunie  Trade  &  Supply.  In  2006  is  de  naam  van  de  laatste  gewijzigd  in  GasTerra.  Ook  heeft  de  Nederlandse  staat  het  aandeel  in  de  transporttak  van  Shell  en  ExxonMobil  overgenomen,  waardoor  het  netwerkbedrijf,  inclusief  de  inmiddels  opgerichte  onafhankelijke  beheerder  van  het  transmissienet  Gas  Transport  Services  (GTS)  thans  100  %  staatseigendom  is.  In  tegenstelling  tot  de  situatie  bij  N.V.  Nederlandse  Gasunie,  bleven  de  aandeelhouders  van  GasTerra  dezelfde  als  van  de  vroegere  Gasunie  (Staat  10%,  EBN  40%,  Shell  25%  ExxonMobil  25%).  Ook  de  verhoudingen tussen GasTerra en de Maatschap Groningen bleven onveranderd, met dien verstande  dat  het  aandeel  van  DSM  inmiddels  is  overgenomen  door  EBN.  GasTerra  kan  dan  ook  nog  steeds  worden gezien als het exclusieve verkoopkantoor van al het door NAM gewonnen gas. Daarbij heeft  zij als verantwoordelijke voor de uitvoering van het kleineveldenbeleid de verplichting aardgas van  kleineveldenproducenten  in  te  nemen  tegen  marktconforme  voorwaarden.  Behalve  inname  van  Nederlands aardgas, wordt door GasTerra ook aardgas geïmporteerd uit o.a. Rusland en Noorwegen.  Als  zelfstandige  handelsonderneming  richt  GasTerra  zich  op  het  vermarkten  van  het  door  haar  ingenomen  gas  in  Nederland  en  omringende  landen,  m.n.  Duitsland,  België,  Frankrijk,  Verenigd  Koninkrijk,  Italië  en  Zwitserland.  De  kern  van  de  onderneming  bestaat  uit  vier  afdelingen:  Gasverkoop  Binnenland,  Gasexport,  Gasinkoop  en  ter  ondersteuning  van  deze  afdelingen  een  Commerciële Staf.  

 

1.3 Leeswijzer 

Voorliggend  onderzoeksrapport  is  opgedeeld  in  negen  hoofdstukken.  In  het  huidige  hoofdstuk  zijn  kort de aanleiding van het onderzoek, initiële managementvraag en de opdrachtgevende organisatie  behandeld. Het volgende hoofdstuk behandelt de opzet van het onderzoek. Hierin wordt de initiële  managementvraag  van  GasTerra  vertaald  naar  een  conceptueel‐  en  technisch  ontwerp.  In  het  conceptuele ontwerp worden de doelstelling van het onderzoek en te hanteren theoretische concepten  bij  de  uitwerking  ervan  vastgesteld.  Vervolgens  worden  een  hieruit  voortvloeiende  vraagstelling  en  deelvragen  opgesteld,  die  in  de  latere  hoofdstukken  zullen  worden  beantwoord.  In  het  technisch  ontwerp  wordt  allereerst  het  onderzoek  getypeerd,  waarna  de  te  gebruiken  gegevensbronnen,  alsmede  de  te  hanteren  methoden  en  technieken  van  dataverzameling  en  analyse  per  deelvraag  worden  weergegeven.  In  hoofdstuk  drie  wordt  de  markt  waarop  GasTerra  in  Nederland  actief  is  gedefinieerd  en  afgebakend.  In  hoofdstuk  vier  worden  afnemers  op  deze  markt  en  hun  behoeften  geanalyseerd.  In  hoofdstuk  vijf  worden  (potentiële)  concurrenten  met  betrekking  tot  de  in  het  voorgaande  hoofdstuk  onderscheiden  afnemers  en  hun  sterktes  en  zwaktes  geanalyseerd.  In  hoofdstuk  zes  worden  kansen  en  bedreigingen  op  bedrijfstakniveau  geanalyseerd.  Hoofdstuk  zeven  geeft een analyse van de macro‐omgeving en kansen en bedreigingen hierin. In hoofdstuk acht vindt  een  interne  analyse  van  GasTerra  plaats,  waarbij  haar  bronnen  en  vaardigheden,  alsmede  sterke  en  zwakke punten in kaart worden gebracht. Hoofdstuk negen combineert de resultaten van de analyses  die in de voorgaande hoofdstukken zijn behandeld in een SWOT analyse, waarin de relatieve sterktes  en zwaktes van GasTerra, alsmede alle kansen en bedreigingen vanuit de omgeving integraal worden  geanalyseerd. Vervolgens worden strategische opties gegenereerd en geëvalueerd, waarna uiteindelijk  aanbevelingen worden opgesteld.    

(11)

Hoofdstuk 2  Onderzoeksopzet 

 

In dit hoofdstuk wordt de initiële managementvraag vanuit GasTerra aan de hand van de “ballentent”  van  De  Leeuw  (1996)  uitgewerkt  in  een  conceptueel  ontwerp  en  een  technisch  ontwerp.  In  zijn  “ballentent” onderscheidt De Leeuw (1996) de volgende elementen die tezamen de onderzoeksopzet  vormen:  probleemstelling,  te  gebruiken  concepten,  gegevensbronnen,  meet‐  en  waarnemingsmethoden  en  analysemethoden.  Paragraaf  2.1  behandelt  het  conceptueel  ontwerp,  oftewel het hart van De Leeuw’s ballentent, waarin naar aanleiding van de initiële managementvraag  de  probleemstelling  van  het  onderzoek  en  de  te  hanteren  theoretische  concepten  bij  de  uitwerking  ervan worden vastgelegd. Vervolgens worden de hieruit voortvloeiende vraagstelling en deelvragen  weergegeven.  Paragraaf  2.2  behandelt  het  technisch  ontwerp.  Hierin  wordt  allereerst  het  onderzoek  getypeerd, waarna de te gebruiken gegevensbronnen, alsmede de te hanteren methoden en technieken  van dataverzameling en analyse per deelvraag worden weergegeven.  

 

2.1 Conceptueel ontwerp 

Het  conceptueel  ontwerp  is  het  sturend  centrum  van  de  onderzoeksopzet  en  omvat  de  probleemstelling van het onderzoek, te hanteren theoretische concepten en de vraagstelling.  

 

2.1.1  Probleemstelling  

Een probleemstelling bestaat uit de doelstelling van het onderzoek en de randvoorwaarden die in acht  genomen  dienen  te  worden  (De  Leeuw,  1996).  De  doelstelling  zet  uiteen  wat  voor  welke  opdrachtgever  onderzocht  wordt  en  waarom.  Randvoorwaarden  geven  aan  welke  beperkingen  gelden hierbij gelden.  

 

Doelstelling 

Naar  aanleiding  van  de  initiële  managementvraag  is  de  volgende  doelstelling  van  het  onderzoek  opgesteld: 

 

Het  verschaffen  van  strategische aanbevelingen aan  het  management  van  GasTerra  met  als doel  het  behouden, c.q. versterken van haar positie op de Nederlandse gasmarkt en het maximaliseren van de  winst op deze markt.  

  

Randvoorwaarden 

Met  betrekking  tot  dit  onderzoek  zijn  enkele  beperkingen  opgelegd  ten  aanzien  van  het  onderzoeksproces:     ƒ De beschikbare tijd voor dataverzameling binnen GasTerra is gelimiteerd tot zes maanden  ƒ Er is slechts een beperkt budget beschikbaar voor het onderzoek  ƒ Het is niet toegestaan via contact met (potentiële) concurrenten informatie te verzamelen  ƒ Het is niet toegestaan via contact met de toezichthouder (DTe) informatie te verzamelen  ƒ Er is slechts beperkt tijd beschikbaar voor het interviewen van medewerkers van GasTerra  ƒ Concurrentiegevoelige informatie is slechts beperkt beschikbaar  

(12)

2.1.2 Conceptueel kader 

Zoals  weergegeven  in  hoofdstuk  een  verandert  de  omgeving  van  GasTerra  als  gevolg  van  een  voortschrijdende liberalisering van de Nederlandse energiemarkt. Afnemers die voorheen exclusief bij  GasTerra  terecht  konden  voor  een  gestandaardiseerd  product/  dienstenpakket  tegen  een  door  de  overheid vastgestelde prijs hebben heden ten dage de mogelijkheid te kiezen voor een leverancier die  het best tegemoetkomt aan hun behoeften. Tegelijkertijd betreden nieuwe concurrenten de voorheen  voor  hen  afgesloten  Nederlandse  aardgasmarkt  in  de  hoop  hiervan  een  gedeelte  te  veroveren  en  liggen  nieuwe  overheidsmaatregelen  (nationaal  en  internationaal)  en  andere  macrofactoren  in  het  verschiet die de context van deze geïntroduceerde marktwerking danig kunnen wijzigen.  

 

Teneinde  GasTerra  strategische  aanbevelingen  te  kunnen  geven  omtrent  het  behouden  van  haar  concurrentiepositie  op  een  geliberaliseerde  Nederlandse  aardgasmarkt  is  voor  de  opzet  van  dit  onderzoek  het  strategische  planningproces  als  raamwerk  genomen.  Strategische  planning  is  een  middel om met toenemende onzekerheden in de omgeving rekening te houden en hierop in te spelen  (Alsem, 1993, David, 1997; Coulter, 2002). In de kern houdt het strategische planningproces in dat de  omgeving en de mogelijkheden van een onderneming worden geanalyseerd en dat op basis van deze  situatieanalyse  doelstellingen  en  een  ondernemingsstrategie  worden  geformuleerd  (Alsem,  1993;  David,  1997;  Coulter,  2002).  Hierbij  wordt  de  gehele  externe  omgeving  in  ogenschouw  genomen;  leveranciers,  afnemers  en  concurrenten,  maar  ook  macro‐omgevingsfactoren  zoals  overheidsbeleid  etc.  Het  strategische  planningproces  is  dan  ook  een  adequaat  raamwerk  om  de  gevolgen  van  het  liberaliseringproces  voor  de  concurrentieomgeving  van  GasTerra  in  kaart  te  brengen,  alsmede  strategische aanbevelingen te genereren met als doel het behoud van haar concurrentiepositie.  

 

Hieronder  zullen  de  opeenvolgende  stappen  die  ten  grondslag  liggen  aan  het  strategische  planningsproces  kort  worden  behandeld,  alsmede  de  theoretische  concepten  die  in  elk  van  deze  stappen centraal zullen staan. Een meer uitgebreide behandeling van de theoretische concepten vindt  plaats in de hierna volgende hoofdstukken die aan de uitwerking van de verschillende stappen van  het  strategische  planningsproces  zijn  gewijd.  Voor  een  schematische  weergave  van  de  gevolgde  stappen wordt verwezen naar figuur 2.   

 

Beginpunt  van  het  strategische  planningproces  is  het  definiëren  van  de  huidige  markt  waarop  een  onderneming  actief  is.  Dit  is  noodzakelijk  omdat  anders  geen  analyses  uitgevoerd  kunnen  worden,  aangezien  er  een  directe  relatie  bestaat  tussen  de  marktdefinitie  en  de  identificatie  van  afnemers  en  concurrenten  (Alsem,  1993).  In  dit  onderzoek  wordt  hiertoe  gebruik  gemaakt  van  de  algemeen  geaccepteerde marktdimensies van Abell (1980) producten, afnemersgroepen en afnemersfuncties/behoeften  (Alsem, 1993; Coulter, 2002).  

 

Een volgende stap in het strategisch planningproces is een externe analyse. De gehele externe analyse  bestaat  uit  de  volgende  deelanalyses:  een  afnemersanalyse,  een  concurrentenanalyse,  een  bedrijfstakanalyse,  een  macroanalyse  en  een  scenarioanalyse.  Deze  volgorde  ligt  het  meest  voor  de  hand, aangezien de resultaten uit voorgaande analyses van belang zijn voor de opvolgende analyses.  Doel van een afnemersanalyse is het in kaart brengen van gedrag van afnemers en het onderscheiden  van  mogelijke  segmenten.  Hiertoe  worden  de  afnemers  van  een  onderneming,  hun  behoeften  en  de  rol hiervan in hun keuzeproces voor een leverancier in kaart gebracht. Hierbij word gebruik gemaakt  van de “geneste” benadering van Shapiro & Bonoma (1984). Deze benadering is gekozen aangezien zij  specifiek gericht is op zakelijke afnemers en een stapsgewijze aanpak biedt om in toenemend detail de  kenmerken en behoeften van afnemers in kaart te brengen, waarna vervolgens voor een toepasselijke  segmentatiemethode  kan  worden  gekozen.  Zij  onderscheiden  vijf  algemene  segmentatiecriteria  ten  aanzien  van  zakelijke  markten,  demografische  criteria,  operationele  criteria,  aankoopgedrag,  situationele  factoren  en  persoonlijke  karakteristieken,  welke  achtereenvolgens  doorlopen  een  steeds  verfijndere  segmentatie van afnemers oplevert. In een concurrentenanalyse worden de belangrijkste concurrenten  van  een  onderneming  geïdentificeerd,  alsmede  kansen  en  bedreigingen  die  samenhangen  met  hun  toekomstige gedrag. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van Alsem’s concurrentiegeoriënteerde methode 

(13)

in  combinatie  met  een  checklist  met  succesbepalende  factoren  met  betrekking  tot  de  bedrijfstak,  aangezien op deze wijze gebruik kan worden gemaakt van de kennis en expertise die binnen GasTerra  over  hun  concurrenten  aanwezig  is  (Alsem,  1993).  In  de  bedrijfstakanalyse  worden  de  winstgevendheid  van  de  markt  van  een  onderneming  en  mogelijke  kansen  en  bedreigingenten  ten  aanzien van die markt in kaart gebracht. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van het vijf‐krachtenmodel  van Porter (1980), waarover bij vele auteurs overeenstemming bestaat over de bruikbaarheid in deze  toepassing (Alsem, 1993; David, 1997; Hitt et al., 1999; Coulter, 2002). In een macroanalyse worden de  belangrijkste  ontwikkelingen  en  de  hieruit  voortvloeiende  kansen  en  bedreigingen  in  de  macro‐ omgeving  in  kaart  gebracht.  Aan  de  hand  van  het  DESTEP  concept,  welke  de  factoren  demografie,  economie,  sociaal‐cultureel,  technologie,  ecologie  en  politiek  omvat,  worden  de  belangrijkste  omgevingsfactoren  geïdentificeerd  (Alsem,  1993).  Deze  omgevingsfactoren  zijn  niet  of  nauwelijks  beheersbaar  voor  een  onderneming,  maar  kunnen  desalniettemin  een  grote  impact  hebben  op  de  gehele  bedrijfstak  van  een  onderneming  (Van  der  Heijden,  1996;  Alsem,  1993). De  macro‐omgeving  van  GasTerra  is  echter  aan  grote  veranderingen  onderhevig  en  een  DESTEP‐analyse  geeft  slechts  inzicht in kansen en bedreigingen in de macro‐omgeving op korte termijn. Om mogelijke kansen en  bedreigingen  op  langere  termijn  te  identificeren  wordt  gebruik  gemaakt  van  scenarioanalyse,  aangezien deze methode op de middellange tot lange termijn, wanneer nog sprake is van een zekere  mate  van  voorspelbaarheid  terwijl  tegelijkertijd  ook  sprake  is  van  grote  onzekerheid,  een  doeltreffende manier is om zicht te krijgen op de toekomst (Van der Heijden, 1996).  

 

De  interne  analyse  beslaat  het  eigen  product  en  de  eigen  onderneming  en  is  gericht  op  het  in  kaart  brengen van relatieve sterktes en zwaktes ten opzichte van de in de externe analyse geïdentificeerde  concurrenten.  Hiertoe  wordt  naast  de  in  de  concurrentenanalyse  gehanteerde  checklist  gebruik  gemaakt  van  Porter’s  (1985)  concept  van  de  waardeketen  aangevuld  met  het  VRIO‐raamwerk  van  Barney  (2002).  Het  concept  van  de  waardeketen  is  gekozen  aangezien  zij  de  primaire  en  ondersteunende  activiteiten  van  en  onderneming  op  micro  niveau  ontleedt  en  daardoor  op  detailniveau  inzicht  geeft  in  de  bronnen  en  vaardigheden  die  hiermee  samenhangen  en  de  bijdrage  die zij leveren aan een duurzaam concurrentievoordeel (Barney, 2002). Bronnen en vaardigheden die  een  onderneming  in  staat  stellen  om  kansen  te  benutten  of  bedreigingen  te  neutraliseren  en  tegelijkertijd  schaars  en  moeilijk  te  imiteren  zijn,  kunnen  worden  gezien  als  sterktes  welke  tezamen  kunnen  leiden  tot  een  duurzaam  concurrentievoordeel  (Barney,  2002).  Aan  de  hand  van  het  VRIO‐ raamwerk  worden  bronnen  en  vaardigheden  getest  op  hun  waarde  (Value),  uniciteit  (Rarity),  imiteerbaarheid  (Imitability)  en  in  hoeverre  de  exploitatie  ervan  actief  door  de  onderneming  wordt  ondersteund (Organization). Op deze wijze wordt in kaart gebracht of bronnen en vaardigheden een  sterkte  of  zwakte  vertegenwoordigen  en  in  hoeverre  zij  bijdragen  aan  een  duurzaam  concurrentievoordeel.  

 

Het  strategische  planningproces  eindigt  met  een  SWOT‐analyse  en  de  generatie  en  evaluatie  van  strategische  opties.  In  dit  onderzoek  wordt  voor  de  SWOT‐analyse  gebruik  gemaakt  van  Weihrich’s  concept van de TOWS‐matrix (Weihrich, 1982). Hierbij staan de letters TOWS voor dezelfde woorden  als  de  aanduiding  SWOT.  Gekozen  is  voor  het  concept  van  de  TOWS‐matrix,  omdat  middels  deze  matrix op systematische wijze relaties tussen de sterktes/ zwaktes en kansen/ bedreigingen, alsmede  strategische  opties  worden  geïdentificeerd  (Weihrich,  1982).  Evaluatie  van  deze  strategische  opties  vindt  vervolgens  plaats  aan  de  hand  van  de  criteria  van  Johnson  &  Scholes  (2002):  geschiktheid,  haalbaarheid en aanvaardbaarheid.  

(14)

2.1.3 Vraagstelling  Op basis van de doelstelling en conceptueel kader is de volgende vraagstelling opgesteld:    Onderzoeksvraag    Hoe kan GasTerra haar concurrentiepositie op een geliberaliseerde Nederlandse gasmarkt behouden,  c.q. versterken en haar winst op deze markt maximaliseren?     Deelvragen     1. Hoe kan de Nederlandse gasmarkt worden gedefinieerd en afgebakend?    2. Wie zijn de afnemers van GasTerra op de Nederlandse gasmarkt en welke behoeften spelen  een rol in hun keuzeproces voor een gasleverancier?   

3. Wie  zijn  de  belangrijkste  concurrenten  van  GasTerra  binnen  de  Nederlandse  gasmarkt,  wat  zijn hun strategieën, sterktes en zwaktes?  

 

4. Wat  is  de  attractiviteit  van  de  Nederlandse  gasmarkt,  welke  kansen  en  bedreigingen  zijn  er  ten aanzien van deze markt? 

 

5. Wat  zijn  de  belangrijkste  factoren  in  de  macro‐omgeving,  welke  kansen  en  bedreigingen  brengen zij met zich mee?  

 

6. Welke bronnen en vaardigheden bezit GasTerra en wat zijn haar sterktes en zwaktes?    

7. Welke  strategische  opties  zijn  voor  GasTerra  mogelijk  om  haar  concurrentiepositie  op  de  Nederlandse  gasmarkt  te  behouden  c.q.  te  versterken  en  de  winst  op  deze  markt  te  maximaliseren; in hoeverre zijn deze opties geschikt, haalbaar en aanvaardbaar?  

(15)

2.2 Technisch ontwerp 

In de vorige paragraaf is het conceptueel ontwerp gegeven dat als leidraad dient in het onderzoek. In  deze  paragraaf  wordt  het  onderzoek  getypeerd.  Vervolgens  worden  per  deelvraag  de  gehanteerde  analysemethoden, gegevensbronnen en meet‐ en waarnemingsmethoden behandeld.  

 

2.2.1 Onderzoekstypering  

Een  onderzoek  kan  op  twee  wijzen  getypeerd  worden,  op  basis  van  kenmerken  van  het  beoogde  product en naar kenmerken van de aanpak (De Leeuw, 1996). Een typering op basis van het beoogde  product is nuttig teneinde een goede aansluiting te bewerkstelligen tussen het onderzoeksresultaat en  de  kennisbehoefte  van  de  opdrachtgever.  Voorts  is  zij  behulpzaam  bij  de  keuze  van  een  geschikte  onderzoeksmethode. Dit laatste vraagt echter om een typering naar de kenmerken van de aanpak.    

Typering op basis van kenmerken van het beoogde product 

In zijn algemeenheid kunnen er twee beoogde producten worden onderscheiden van onderzoek: (1)  bijdragen  aan  het  algemene  kennisbestand  van  de  bedrijfskunde,  (2)  het  voldoen  aan  een  specifieke  klantgebonden  behoefte  aan  kennis  (De  Leeuw,  1996).  Dit  onderzoek  beoogd  het  laatste  product  te  produceren en kan dan ook globaal getypeerd worden als praktijkgericht onderzoek. Meer specifiek  kan het onderzoek getypeerd worden als beleidsondersteunend onderzoek; het beoogd een gedeelte  van de totale kennisbehoefte van GasTerra te bevredigen, n.l. hoe zij haar concurrentiepositie op een  geliberaliseerde  Nederlandse  gasmarkt  kan  behouden,  c.q.  versterken  en  haar  winst  op  deze  markt  kan maximaliseren.  

 

Typering naar kenmerken van de aanpak 

Zoals hierboven uiteengezet is het beoogde product van dit onderzoek het voldoen aan een specifieke  klantgebonden  behoefte  aan  kennis,  waarbij  het  eindresultaat  wordt  ingezet  als  hulpmiddel  in  een  specifieke  praktijksituatie.  Het  onderzoek  is  dan  ook  uitgevoerd  volgens  de  regulatieve  cyclus,  wat  inhoudt  dat  een  probleem  wordt  waargenomen  in  de  werkelijkheid,  waarna  in  het  algemene  kennisbestand  aanknopingspunten  worden  gezocht  voor  een  “oplossing”  van  dit  probleem,  waarna  deze wordt teruggevoerd in de situatie waarin het probleem werd geconstateerd (De Leeuw, 1996).         Figuur 1: Regulatieve cyclus (De Leeuw, 1996)    

Een  nadere  typering  van  het  onderzoek  kan  gegeven  worden  op  basis  van  de  gehanteerde  analysemethoden,  gegevensbronnen  en  meet‐  en  waarnemingsmethoden  (De  Leeuw,  1996).  Met  betrekking  tot  analysemethoden  worden  door  De  Leeuw  (1996)  als  voornaamste  technieken  onderkend:  statistische  hulpmiddelen,  simulatie,  schematiseringen  en  modellen.  In  dit  onderzoek  is  voornamelijk  gebruik  gemaakt  van  schematiseringen  en  modellen.  Deze  worden  per  deelvraag  weergegeven in tabel 2. Op basis van de gehanteerde methoden en technieken van dataverzameling  en  analyse  kan  het  onderzoek  getypeerd  worden  als  exploratief  onderzoek.  Gegevensbronnen  zijn  veelal heuristisch benaderd om zoveel mogelijk inzicht te verkrijgen in de onderzochte problematiek  teneinde  te  kunnen  voldoen  aan  de  doelstelling  van  het  onderzoek.  Verder  is  gebruik  gemaakt  van 

Onderzoeker Kennisbestand

(16)

zowel  secundaire  als  primaire  data.  Secundaire  data  is  met  name  verkregen  door  bestudering  van  bestaande documenten, cijfermatige gegevens en onderzoeksrapportages. Primaire data is met name  verkregen  middels  interviews.  Naar  de  gehanteerde  gegevensbronnen  kan  het  onderzoek  dan  ook  gekarakteriseerd  worden  als  een  mengvorm  van  bureauonderzoek  en  veldonderzoek  (De  Leeuw,  1996).  Omdat  interviews  in  dit  onderzoek  met  name  zijn  gebruikt  om  aanvullende  informatie  te  verkrijgen  naast  informatie  uit  secundaire  databronnen  en  om  deze  informatie  te  toetsen  is  gebruik  gemaakt  van  semi‐gestructureerde  interviewschema’s,  waarbij  per  onderwerp  een  geformuleerde  beginvraag  vaststond,  maar  ruimte  was  opengelaten  om  naar  eigen  inzicht  aanvullende  vragen  te  stellen of aanwijzingen te geven (Emans, 2002).  

 

2.2.2 Analysemethoden, gegevensbronnen, waarnemings‐ en meetmethoden per deelvraag  

Om  de  betrouwbaarheid  van  het  onderzoek  te  verhogen  is  ter  beantwoording  van  de  deelvragen  indien  mogelijk  gebruik  gemaakt  van  datatriangulatie;  het  gebruiken  en  op  elkaar  betrekken  en  combineren  van  verschillende  (secundaire  en  primaire)  databronnen  (Jonker  &  Pennink,  2000).  Hieronder  worden  de  analysemethoden,  gegevensbronnen,  waarnemings‐  en  meetmethoden  per  deelvraag behandeld: 

 

Deelvraag 1: Definiëring Nederlandse markt GasTerra 

Om  deze  vraag  te  kunnen  beantwoorden  is  gebruik  gemaakt  van  een  schema  dat  de  dimensies:  producten,  afnemersgroepen  en  afnemersfunctie  bevat  (Abell,  1980;  Alsem,  1993).  Om  invulling  te  geven aan dit schema is gebruik gemaakt van zowel secundaire als primaire data. Secundaire data is  verkregen  door  bestudering  van  bestaande  documenten  en  analyse  van  andere  onderzoeksrapportages.  Geraadpleegde  documenten  zijn  ondermeer  interne  rapportages  van  GasTerra (Gasunie Trade & Supply, 2003; N.V. Nederlandse Gasunie, 2005), onderzoeksrapporten van  DTe (Harris & Lapuerta, 2003; Vermeulen et al., 2006), Clingendael International Energy Programme  (CIEP,  2006),  het  tijdschrift  Energy  Journal  (Van  Damme,  2005)  en  de  website  naturalgas.org.  Aanvullend  is  primaire  data  verkregen  door  semi‐gestructureerde  interviews  met  meerdere  informanten vanuit de afdeling Commerciële Staf van GasTerra.  

 

Deelvraag 2: Afnemersanalyse 

Ter  beantwoording  van  de  tweede  deelvraag  is  de  “geneste”  benadering  van  Shapiro  &  Bonoma  (1984)  gehanteerd.  In  deze  benadering  worden  vijf  algemene  segmentatiecriteria  ten  aanzien  van  zakelijke  markten  onderscheiden:  demografische  criteria,  operationele  criteria,  aankoopgedrag,  situationele  factoren  en  persoonlijke  karakteristieken.  Deze  zijn  achtereenvolgens  in  kaart  gebracht.   Hierbij is gebruik gemaakt van zowel secundaire als primaire data. Secundaire data is verkregen door  bestudering van bestaande documenten en analyse van andere onderzoeksrapportages. Aanvullend is  primaire  data  verkregen  door  semi‐gestructureerde  interviews  met  meerdere  informanten  vanuit  de  Commerciële Staf en accountmanagers van de afdeling Gasverkoop Binnenland. Aankoopgedrag is in  kaart gebracht aan de hand van literatuurstudie en aanvullende interviews met account managers van  de  afdeling  Binnenlandse  Verkoop.  Geraadpleegde  documenten  zijn  met  name  samenvattingen  van  onderzoek  naar  aankoopcriteria  van  zakelijke  aardgasafnemers  (Datamonitor,  2004a;  Heslin,  2006;  Share,  2006),  een  presentatie  van  DSM  omtrent  aankoopgedrag  van  industriële  verbruikers  en  grondstoffers  (Chaufoer,  2005)  en  vakliteratuur  voor  inkoopmanagers  (Shroyer,  1996;  Cunningham,  2001;  Graff,  2005).  Voor  het  in  kaart  brengen  van  de  overige  segmentatiecriteria  is  gebruik  gemaakt  van  interne  documenten  van  GasTerra  (Gasunie  Trade  &  Supply,  2003;  N.V.  Nederlandse  Gasunie,  2005), alsmede onderzoeksrapportages van DTe (Harris & Lapuerta, 2003), Clingendael (CIEP, 2006)  en  IEA  (IEA,  2002).  Aanvullend  is  gebruik  gemaakt  van  interviews  met  informanten  vanuit  de  Commerciële  Staf.  Vervolgens  is  vanuit  het  perspectief  van  de  doelstelling  van  dit  onderzoek  een  selectie  gemaakt  van  de  meest  geëigende  criteria  voor  het  segmenteren  van  de  markt.  Aan  de  hand  van  deze  criteria,  alsmede  de  overige  criteria  die  in  kaart  zijn  gebracht,  zijn  afnemersprofielen  opgesteld. Vervolgens zijn kansen en bedreigingen geïdentificeerd.  

   

(17)

Deelvraag 3: Concurrentenanalyse 

Ter  beantwoording  van  de  derde  deelvraag  zijn  verschillende  analysemethoden  gehanteerd.  Allereerst  zijn  concurrenten  geïdentificeerd  aan  de  hand  van  de  concurrentiegeoriënteerde  methode  (Alsem,  1993).  Deze  methode  houdt  in  dat  (potentiële)  concurrenten  worden  onderscheiden  aan  de  hand  van  de  producten  die  zij  op  de  markt  (kunnen)  brengen  en  de  afnemers  die  zij  (kunnen)  beleveren.  Ondernemingen  die  met  dezelfde  producten  dezelfde  afnemers  bedienen  zijn  directe  concurrenten.  Ondernemingen  die  met  dezelfde  producten  tot  dezelfde  markt  zouden  kunnen  toetreden en hiermee dezelfde afnemers kunnen bedienen worden gezien als potentiële concurrenten  (Alsem,  1993).  Aangezien  de  producten  die  een  onderneming  aan  kan  bieden  direct  afhankelijk  zijn  van  de  bronnen  van  de  desbetreffende  onderneming2,  zijn  aan  de  hand  hiervan  (potentiële) 

concurrenten van GasTerra geïdentificeerd. Door deze concurrenten vervolgens onder te verdelen in  strategische  groepen  zijn  de  belangrijkste  (potentiële)  concurrenten  geselecteerd  (Porter,  1980).  Vervolgens  is  een  korte  omschrijving  van  deze  concurrenten,  hun  belangrijkste  bronnen,  doelstellingen  en  strategieën  gegeven.  Tot  slot  zijn  sterktes  en  zwaktes  van  deze  (potentiële)  concurrenten  geanalyseerd  door  hen  een  score  toe  te  kennen  in  een  checklist  met  betrekking  tot  succesbepalende factoren binnen de bedrijfstak.  

 

Bij  de  analyses  is  gebruik  gemaakt  van  zowel  secundaire  als  primaire  data.  Secundaire  data  is  verkregen  door  bestudering  van  bestaande  documenten  en  analyse  van  andere  onderzoeksrapportages. Aanvullend is primaire data verkregen door semi‐gestructureerde interviews  met  meerdere  informanten  vanuit  de  Commerciële  Staf.  Bronnen  die  noodzakelijk  zijn  om  de  verschillende afnemers te bedienen zijn geïnventariseerd aan de hand van een korte literatuurstudie.  Geraadpleegde documenten zijn onderzoeksrapporten van DTe (Frontier Economics, 2005; Vermeulen  et al., 2006), Europese Commissie DG Transport & Energie (European Commission, 2006), Clingendael  (CIEP, 2006) en cursusmateriaal van het Energy Delta Institute (Coelingh, 2006). Doordat vanwege het  gevoelige  karakter  hiervan  veelal  geen  getailleerde  informatie  beschikbaar  is  omtrent  de  positie  van  individuele  ondernemingen  met  betrekking  tot  cruciale  bronnen,  is  de  positie  van  (potentiële)  concurrenten  gemeten  door  een  inschatting  van  hun  positie  te  maken  aan  de  hand  van:  indien  mogelijk  cijfermatige  gegevens  omtrent  capaciteiten  waarover  ondernemingen  beschikken  of  een  inschatting aan de hand van gegevens die wel openbaar zijn, bijvoorbeeld het importportfolio van een  onderneming, door haar gebruikte transportroutes, aangekondigde toekomstige uitbreidingen van het  transportnet  e.d.  In  onderstaande  tabel  wordt  deze  methode  aan  de  hand  van  een  voorbeeld  toegelicht.  

 

Voorbeeld Gaz de France

Van Gaz de France zijn de volgende gegevens bekend (bij benadering):

ƒ Eigen Nederlandse productie: 5 miljard m3 per jaar (www.gazdefrance.nl; Ministerie van Economische Zaken, 2005).

ƒ Inkoopportfolio: Noorwegen 16,8 miljard m3, Rusland 13,3 miljard m3, Algerije 10 miljard m3, Nederland 9,7 miljard m3 (www.gazdefrance.com).

ƒ Transportroutes: Noors gas via Franpipe naar Dunkerque, Nederlands gas via België, Russisch gas via de Oost-West route, Algerijns gas via LNG (Gaz de France, 2006; Encouraged, 2005; European Commission, 2005).

ƒ Opslagcapaciteit: 9,1 miljard m3 (Gaz de France, 2006).

Wanneer men bedenkt dat de totale Nederlandse aardgasconsumptie in 2005 46 miljard m3 bedroeg, kan op basis van deze informatie worden gesteld dat GdF over veel volume beschikt welke zij potentieel kan inzetten op de Nederlandse gasmarkt. Zowel gezien haar eigen productie als vanwege de mogelijkheid van herimport van Nederlands exportgas (theoretisch tezamen goed voor maximaal 14,7 miljard m3). Verder is bekend dat Nederlandse exportcontracten relatief veel flexibiliteit kennen, 120-150% (CIEP, 2006). Omdat GdF aanvullend over een enorme totale opslagcapaciteit beschikt, waarvan zij een deel via swaps kan inzetten op de Nederlandse gasmarkt., kan gesteld worden dat zij tevens een sterke positie heeft met betrekking tot beschikbare flexibiliteitsinstrumenten.

Tabel 1: voorbeeld Gaz de France   

Om (potentiële) concurrenten vervolgens onder te verdelen in strategische groepen is een onderscheid  gemaakt  naar  de  volume‐  en  flexibiliteitspositie  van  de  betreffende  ondernemingen.  Hierbij  is  aangenomen dat ondernemingen over veel volume kunnen beschikken, indien zij op basis van eigen 

(18)

productie, importportfolio, gebruikte transportroutes, aangekondigde toekomstige uitbreidingen van  het  transportnet  e.d.  in  staat  zijn  meer  dan  4  miljard  m3  per  jaar  af  te  zetten  op  de  Nederlandse  gasmarkt. Verder  is  aangenomen  dat  ondernemingen  over  veel flexibiliteit  beschikken,  indien  zij  op  basis van eigen productiemiddelen of importcontracten beschikken over flexibele productie op korte  afstand  en/of  beschikken  over  opslagcapaciteit  welke  ingezet  kan  worden  voor  de  Nederlandse  gasmarkt. Op basis van een vergelijking met de positie van GasTerra (veel volume, veel flexibiliteit), is  vervolgens een omschrijving van de belangrijkste (potentiële) concurrenten gegeven. Documenten die  hiertoe  zijn  geraadpleegd,  zijn  jaarverslagen  en  websites  van  (potentiële)  concurrenten,  onderzoeksrapportages  van  het  Ministerie  van  Economische  Zaken  (Ministerie  van  Economische  Zaken, 2005), Clingendael (De Jong, 2005; CIEP, 2006), Europese Commissie DG Energie & Transport  (Encouraged,  2005;  European  Commission,  2006),  IEA  (IEA,  2002),  cursusmateriaal  van  het  Energy  Delta  Institute  (Coelingh,  2006),  websites  van  transportnetbeheerders  (www.gastransportservices.nl;  www.bblcompany.nl; www.negp.info), websites van ontwikkelaars van LNG projecten (www.gate.nl;  www.liongas.nl),  artikelen  in  zakenkranten/  bladen,  interne  documenten  van  GasTerra  en  vakliteratuur (Sedlacek, 2005). Sterktes en Zwaktes van de geïdentificeerde (potentiële) concurrenten  zijn  vervolgens  geanalyseerd  aan  de  hand  van  hun  score  ten  aanzien  van  succesbepalende  factoren  binnen  de  bedrijfstak.  Deze  zijn  vastgesteld  aan  de  hand  van  de  belangrijkste  aankoopcriteria  van  afnemers,  noodzakelijke  bronnen  en  aanvullend  semi‐gestructureerde  interviews  met  informanten  vanuit de Commerciële Staf. Vervolgens is voor elke concurrent per factor een score toegekend (van ‐‐  tot ++) aan de hand van voorgaande onderzoeksresultaten.   

 

Deelvraag 4: Bedrijfstakanalyse 

Ter  beantwoording  van  de  vierde  deelvraag  is  het  vijfkrachten  model  van  Porter  (1980)  gehanteerd.  Dit model onderkent de volgende krachten die tezamen de intensiteit van de concurrentie binnen een  bedrijfstak  bepalen:  (1)  dreiging  van  nieuwe  toetreders,  (2)  onderhandelingsmacht  van  leveranciers,  (3) onderhandelingsmacht van afnemers, (4) dreiging van substituut‐producten en (5) rivaliteit tussen  bestaande marktpartijen. Bij deze analyse is gebruik gemaakt van secundaire data welke verkregen is  door  bestudering  van  bestaande  documenten  en  analyse  van  andere  onderzoeksrapportages.  De  dreiging  van  nieuwe  toetreders  is  vooral  afhankelijk  van  de  aanwezigheid  van  toetredingsdrempels  binnen  een  bedrijfstak  (Porter,  1980).  Om  deze  te  identificeren  is  gebruik  gemaakt  van  vier  groepen  toetredingsdrempels  die  door  Karakaya  (2002)  worden  onderscheiden  ten  aanzien  van  groothandelsmarkten.  De  uiteindelijke  dreiging  van  toetreders  is  vervolgens  gemeten  aan  de  hand  van de aanwezige toetredingsbarrières en in hoeverre deze door marktpartijen worden beschouwd als  een hoge barrière. De onderhandelingmacht van leveranciers en afnemers is met name afhankelijk van  hun  concentratiegraad  ten  opzichte  van  de  bedrijfstak,  alsmede  de  dreiging  voor  voorwaartse  of  achterwaartse  integratie  door  deze  partijen  (Porter,  1980).  Om  de  concentratiegraad  van  toeleveranciers  en  afnemers  te  berekenen  is  gebruik  gemaakt  van  de  Herfindahl‐Hirschman  Index  (Burgess, 1989). Hierbij is er vanuit gegaan dat er sprake is van sterke concentratie, wanneer de HHI  boven  1800  komt  (Van  Beek  et  al.  2005;  Vermeulen  et  al.,  2006).  Om  de  HHI  van  toeleverende  producenten  te  berekenen  is  het  marktaandeel  van  de  grootste  toeleverancier  –NAM‐  berekend,  aangezien  aandelen  van  andere  toeleverende  producenten  veelal  niet  bekend  zijn.  Hetzelfde  geldt  voor  afnemers,  ook  hiervan  zijn  niet  alle  gegevens  beschikbaar,  waardoor  de  concentratiegraad  is  ingeschat  aan  de  hand  van  de  afname  van  de  drie  grootste  afnemers.  De  dreiging  van  substituut‐ producten is gemeten aan de hand van de prijselasticiteit van aardgas, het aantal substituten en indien  mogelijk  de  kruislingse  prijselasticiteit  hiervan.  De  rivaliteit  tussen  bestaande  marktpartijen  is  gemeten  aan  de  hand  van  een  achttal  factoren:  (1)  concentratiegraad  van  de  aanbieders,  (2)  ontwikkeling  van  de  primaire  vraag,  (3)  mate  van  productdifferentiatie,  (4)  verhouding  constante/  variabele kosten, (5) de minimaal noodzakelijke schaal voor capaciteitsuitbreiding, (6) de strategische  inzet  van  ondernemingen,  (7)  onzekerheid  met  betrekking  tot  producttechnologie,  en  (8)  uittredingsdrempels (Alsem, 1993; Coulter, 2002). Geraadpleegde documenten zijn marktonderzoeken  van DTe (Harris & Lapuerta, 2003; Frontier Economics, 2005; Van Beek et al., 2005; Vermeulen et al.,  2006);  onderzoeksrapportages  van  IEA  (IEA,  2002;  IEA,  2004a;  IEA,  2005b;  IEA,2005d  ),  Europese  Commissie  DG  Transport  &  Energie  (European  Commission,  2005),  Datamonitor  (Datamonitor, 

(19)

2004b),  CIEP  (Tönjes,  2005;  De  Jong,  2005;  CIEP,  2006),  EnergieNed  (EnergieNed,  2005;  EnergieNed,  2006), Algemene Energieraad (Vögtlander et. al, 2005) CPB (Pomp et al., 2005; Mulder & Zwart, 2006;  Zwart  &  Mulder,  2006),  Eurelectric  (Eurprog,  2004),  Tennet  (Tennet,  2005)  en  Gasunie  (N.V.  Nederlandse  Gasunie,  2005).  Verder  is  gebruik  gemaakt  jaarverslagen  en  websites  van  individuele  ondernemingen  (www.apxgroup.com;  www.platts.com;  www.europeanclimateexchange.com;  www.gastransportservices;  www.gasuniegas.nl;  www.eneco.nl;  Essent,  2006;  Nuon,  2006;  Gasunie  Trade  &  Supply,  2006).  Tot  slot  is  gebuik  gemaakt  van  vakliteratuur  (Correljé  &  Odell  1999;  Van  Gelder, 1998; Söderholm, 1999; Lecarpentier, 2006).     Deelvraag 5: Macroanalyse  Ter beantwoording van de vijfde deelvraag is een DESTEP‐ en een scenarioanalyse uitgevoerd. Hierbij  is gebruik gemaakt van zowel secundaire data als primaire data. De belangrijkste macrofactoren zijn  geïdentificeerd op basis van een scan van een groot aantal scenariostudies dat raakvlakken vertoont  met onderhavige studie. Aanvullend is primaire data verkregen door semi‐gestructureerde interviews  met  informanten  vanuit  GasTerra.  Verwerking  en  analyse  hebben  plaatsgevonden  aan  de  hand  van  het DESTEP‐schema (Alsem, 1993). Vervolgens zijn de geïdentificeerde macrofactoren voorgelegd aan  medewerkers van de Commerciële Staf middels een schema waarin zij de mate van onzekerheid van  de afzonderlijke factoren en hun impact op GasTerra konden weergegeven. De resultaten hiervan zijn  vervolgens opnieuw aan hen voorgelegd, waarna zij uiteindelijk de meest belangrijke factoren hebben  vastgesteld. Vervolgens is een matrix opgesteld met een combinatie van (clusters van) een gelimiteerd  aantal  macrofactoren  en  de  verschillende  wijzen  waarop  zij  zich  kunnen  ontwikkelen  (Van  der  Heijden,  1996;  Postma,  2003).  Aan  de  hand  van  deze  matrix  zijn  vervolgens  mogelijke  toekomstscenario’s  opgesteld,  waarbij  is  voortgebouwd  op  “storylines”  van  de  gescande  scenariostudies.  Vervolgens  zijn  kansen  en  bedreigingen  in  elk  scenario  in  kaart  gebracht.  Geraadpleegde  documenten  zijn  scenariostudies  afkomstig  van:  Clingendael  International  Energy  Programme  (CIEP,  2004;  Hoogeveen  &  Perlot,  2005),  Algemene  Energieraad  (Vögtlander,  2005;  AER/AIV,  2006),  Centraal  Planbureau  (Bollen  et  al.,  2004),  Energieonderzoek  Centrum  Nederland  (Bruggink,  2005),  Europese  Commissie/  DG  Transport  &  Energie  (EC/DG  Energy  and  Transport,  2004),  International  Energy  Agency  (IEA,  2004b;  IEA,  2004c;  IEA,  2005a;  IEA,  2005c;  IEA,  2006c),  Cedigaz  (Chabrelie,  2006),  TenneT  (Tennet,  2002),  Shell  (Shell,  2001;  Davis,  2001;  Shell,  2005),  Greenpeace  (Greenpeace,  2006)  en  Energy  Policy  (Ellis  et  al.,  2000).  Verder  is  gebruik  gemaakt  van  rapportages van o.a. CBS, OECD e.d.  

 

Deelvraag 6: Interne analyse GasTerra  

Ter  beantwoording  van  de  zesde  deelvraag  is  een  waardeketen‐  en  een  VRIO‐analyse  uitgevoerd  (Porter, 1985; Barney, 2002). Via de waardeketenanalyse zijn allereerst bronnen en vaardigheden van  GasTerra  geïdentificeerd.  Vervolgens  is  aan  de  hand  van  het  VRIO‐raamwerk  geanalyseerd  in  hoeverre deze bronnen en vaardigheden bijdragen aan de concurrentiekracht van GasTerra en aldus  een  sterke  of  een  zwakte  vormt.  Voor  de  waardeketenanalyse  is  gebruik  gemaakt  van  zowel  secundaire  data  als  primaire  data.  Eerst  zijn  bestaande  documenten  en  onderzoeksrapportages  bestudeert, vervolgens is aanvullende informatie verkregen door semi‐gestructureerde interviews met  informanten  vanuit  de  Commerciële  Staf.  De  VRIO‐analyse  bouwt  voort  op  de  resultaten  van  de  waardeketenanalyse.  Geraadpleegde  documenten  zijn  interne  en  externe  documenten  van  GasTerra  (NAM/Gasunie, 2001; Gasunie Trade & Supply, 2003; Gasunie Trade & Supply, 2006) de website van  de onderneming, alsmede intranet (www.gasuniegas.nl), brieven aan de tweede kamer van ministers  van  het  Ministerie  van  Economisch  Zaken  (Jorritsma‐Lebbink;  19‐11‐2001;  Brinkhorst,  17‐3‐2006),  marktonderzoeken van DTe (Harris & Lapuerta, 2003; Vermeulen et al. 2006), Algemene Energieraad  (Vögtlander  et  al.,  2005),  Datamonitor  (Datamonitor,  2006),  IEA  (IEA,  2004a)  en  vakliteratuur  (Van  Gelder, 1999; Correljé & Odell, 1999). Verder zijn brieven van brancheverenigingen van afnemers van  GasTerra aan DTe bestudeert (Grünfeld, 22‐04‐2005; Brinkman, 19‐01‐2006; Grünfeld, 20‐01‐2006).   

(20)

Deelvraag 7: Generatie en evaluatie van strategische opties 

Ter  beantwoording  van  de  zevende  deelvraag  is  een  TOWS  analyse  uitgevoerd  (Weihrich,  1982).  Hierbij  is  gebruik  gemaakt  van  de  resultaten  van  voorgaande  analyses,  welke  zijn  verwerkt  en  geanalyseerd aan van een TOWS‐matrix (Weihrich, 1982). Hierin zijn bedreigingen en kansen vanuit  de omgeving tegenover zwakten en sterkten van de onderneming geplaatst, waarna voor elk van de  vier  cellen  mogelijke  strategische  opties  worden  gegenereerd.  Deze  zijn  vervolgens  geordend  in  functionele  strategieën  en  ondernemingsstrategieën  en  geëvalueerd  aan  de  hand  van  de  criteria:  geschiktheid,  haalbaarheid  en  aanvaardbaarheid  (Coulter,  2002;  Johnson  &  Scholes,  2002).  Onder  geschiktheid  wordt  in  dit  onderzoek  verstaan  in  hoeverre  de  strategische  optie  past  bij  de  geïdentificeerde  kansen  en  bedreigingen,  maar  tevens  de  robuustheid  onder  de  verschillende  opgestelde scenario’s. Onder haalbaarheid wordt verstaan in hoeverre strategische opties na te streven  zijn  gezien  beschikbare  middelen.  Aanvaardbaarheid  tot  slot  is  afhankelijk  van  de  verlangens  van  belanghebbenden.  De  robuustheid  van  de  strategische  opties  onder  de  mogelijke  scenario’s  is  geanalyseerd  door  een  tabel  met  langs  de  ene  as  alle  strategische  opties  en  langs  de  andere  alle  mogelijke  scenario’s.  In  de  cellen  is  vervolgens  een  score  toegekend  voor  de  mate  waarin  een  strategische optie robuust is voor het betreffende scenario (van ‐‐ tot ++). De criteria haalbaarheid en  aanvaardbaarheid  worden  geëvalueerd  door  de  gegenereerde  strategische  opties  aan  een  aantal  medewerkers van GasTerra afzonderlijk voor te leggen en door middel van een semi‐ gestructureerd  interview  te  bevragen  naar  hun  mening  omtrent  de  haalbaarheid  en  aanvaardbaarheid  van  deze  opties en de achterliggende redenen. Aan de hand van de resultaten hiervan is vervolgens een score  toegekend voor de mate waarin een strategische optie haalbaar en aanvaardbaar is (van ‐‐ tot ++).  Ook  deze  zijn  weergegeven  in  een  tabel.  Op  basis  van  deze  tabellen  zijn  de  meest  kansrijke  strategische  opties en overkoepelende ondernemingsstrategieën geselecteerd.  

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

U moet een contract met een leverancier sluiten en u moet samen met de vertrekkende huurder twee energieovernamedocumenten (een exemplaar voor u, een exemplaar voor de

Noteer je meterstanden van elektriciteit, aardgas en/of water best eenmaal per maand en dit telkens op hetzelfde tijdstip. Meten

Deze manier van werken zorgt ervoor dat de prijs vergeleken wordt op basis van de meest representatieve contracten in de markt en dat er een variëteit aan producten kan

Deze manier van werken zorgt ervoor dat de prijs vergeleken wordt op basis van de meest representatieve contracten in de markt en dat er een variëteit aan producten kan

laagste leverancierstarief &amp; laagste DNB tarief = uniform voor gans BE met uitzondering van de federale bijdrage (verschillend per DNB omwille van netverliezen) en

Deze manier van werken zorgt ervoor dat de prijs vergeleken wordt op basis van de meest representatieve contracten in de markt en dat er een variëteit aan producten kan

Deze manier van werken zorgt ervoor dat de prijs vergeleken wordt op basis van de meest representatieve contracten in de markt en dat er een variëteit aan producten kan

Deze manier van werken zorgt ervoor dat de prijs vergeleken wordt op basis van de meest representatieve contracten in de markt en dat er een variëteit aan producten kan